Lelie i*ku heiige Ru btie k De humor in de lectuur over het kinderleven door A. L. van Hulzen In Brusse's boek: „Boefje" is de humor van een ander karakter. Hier is hij rauw, maar daarom niet minder echt. Boefje is het achterbuurtjongetje, vol streken, die Ihij handig of ook onhandig bedrijft en gepantserd tegen alle paedagogische poging van thuis of van de justitie. Er komen meer boefjes voor in 't boek, zooals Pietje, die door moeder voor den rechter „heil chewillig" wordt genoemd. Moeders pleidooi bij den rechter is uitnemend beschreven: Moeder tracht hem er van te over tuigen, dat Pietje een goed hart heeft „Sondach noch, toe hattie sou paor houtjes enne paor brok» kies blik icht kinderwirrek om neutenmus- kaotrapsies fan te maoke en die wou ie verkoupo fotir se moeder. Een bewaas fan se choeie hart.'* 't Zijn juist de twee kanten van dat eene karakter die in hun tegenstelling den humor scheppen. Het onberispelijk weergegeven Amsterdamsch dia lect verhoogt het effect. En Boefje's moeder, die d'r op sloeg en het „met zachtigheid" probeerde is in al haar machteloosheid geteekend, juist in die oogenblikken, dat ze meent het te moeten winnen. Brusse's Boefje is geen fantasieproduct, waardoor het boek zuivere romantiek zou geworden zijn, maar een kind, dat zich uitleeft en dat getemd wordt, zonder dat het z'n eigenaardigheden ver liest. Het leven in zijn realiteit is humoristisch en de auteur heeft het nauwkeurig waargenomen. In „Droomkoninkje" van Heyermans is het ook weer het volkskind, dat de aandacht vraagt, maar nu het kind, dat aan huis gebonden is en daar zijn eigen wereldje schept. Dat met groote oogen in z'n fantasiewereld rondblikt en wat het kent uit eigen kleine omgeving of hoort van het leven daarbuiten in die wereld plaats geeft. Do titel: Droomkoninkje is al humoristisch en ver telt iets van het karakter van 't boek. In dit kind Is een ondoofbare levenslust, die hem gelukkig maakt. Ontbering en vrees en angst doen dit zieltje kwaad en zijn als zoovele machten, die het be nauwen, maar het koninkje in het kind weet zich boven alles uit te beuren. Dit is de tegen stelling de humor. In de teekening van het leven van het normale kind in normale omgeving hebben ons mevrouw Boudier-Bakker en Van de Hulst mooi werk ge schonken. De eerste in haar boek: „Kinderen" 1 de tweede in een reeks boeken voor grooteren en' kleineren. Er is wel geen kind, dat den fijnen humor nie£ voelt als in „De wilde jagers" het poesje speelt met de groote soldatenpet, groot genoeg voor 't heele hoofd van één der oapperen en voor 't heelo poesje. En het bordje: „Verboden toegang. Boovers", ge teekend op den omslag van 't boekje: „Het plekje, dat niemand wist", toovert den gullen lach in het gelaat van jong en oud. Als de roovens weggedoken zijn in hun kuil, heel diep weg, omdat ze alleen maar een blauwe broek met roode streep gezien hebben hoe zegt dan die ééne uitdrukking: „arme roovers" in haar eigen gevoelswaarde alles. De humor is een element in het werk van Van de Hulst, die altijd meesterlijk zijn kinderen naast elkaar en tegenover groote menschen weet te plaatsen, waardoor het komisch effect ontstaat. Ik denk aan Jaapje van Van Looy, aan Letje van Top Naeff, aan Merijntje van De Jong, aan Bartje van Anne de Vries, aan een Vlaamsche II*) Wat nu het proza betreft het is zeker niet mogelijk om in kort bestek ook zelfs maar een oppervlakkigen indruk te geven van den humor, dien men genieten kan in de beelding van het kind. In het episch werk van oudere tijden ik bedoel nu speciaal de 19e eeuw bewegen zich de kinderen tusschen de grooten door, maar zóó, dat ze slechts af en toe in roman en novelle voor *t voetlicht komen. Jo Kalmijn-Spierenburg Met interesse zijn ze eigenlijk niet waargenomen; *t gaat om de grooten al maakt Creuïer in. meer dan één dorpsvertelling een gunstige uit- zonoering en al tracht Hildebrand in de Camera de schade in te halen. Schetsen en boeken over kinderen komen pas later en zelfs in een belangrijk getal. Als in zoo'u schets of verhaal de humor zou ontbreken, is 't werk daarmee veroordeeld, omdat, wie den humor niet heeft opgemerkt, het kind niet heeft gezien. Ik doe enkele grepen en begin met een subliem werk uit den laatsten tijd. Met: „Hummeltje voor de lens" van mevrouw Kalmijn-Spierenburg. Een boek met diepe liefde voor het kind geschreven. fiVïet zóó zuivere waarneming, dat het soms lijkt, Idat de ontwikkeling van Hummeltje v&n dag lot Idag is geregistreerd. blaar in elk geval is hier de moeder-auteur aan het woord en de ontroering, de bewogenheid, die fce onderging in het genieten van den zielegroei en den lichaamsgroei, die in eigen herinnering bleven bewaard, hebben haar de woorden doen vinden, die den kleinen mensch konden uitbeelden met al zijn deugden en gebreken, met zijn wor dend karakter. Js het niet kostelijk gezegd, in fijnen humor, als [Hummeltje van Oma's beertje niets moet hebben, *t zij door de stramme houding, waarin de ruige Binjeur op tafel zit of door de strenge kralen- oogen, waarmee hij voor zich uit kijkt is het niet kostelijk gezegd, na de opmerking, dat het verstandig is van Hummeltje om niet hals-over- Ikop met Jan en alleman intiem te worden: „Vriendschap moet groeien?!" •En alle pogingen om dien groei te verhaasten zul- Jcn juist een beleimpiering blijken te zijn. En als Hummeltje op Kerstfeest zo blij is en diep zucht van geluk: „Hummeltje is soo blij, dat Heer Jesais gelxjort is" dan worden Oma's oogen vochtig. „Waarom Hummeltje?", vraagt ze zacht. Hij lacht en wijst naar een-zakje rozijntjes, dat hij ■We vallen Hummeltje niet hard. En misschien doet dat zakje rozijntje het wonder. En boven dien er waren vroeger groote menschen, dis •Hem volgden om de brooden. Er zit ernst in het geval. Ernst achter de scherts. H tumor. •Nog één tooneeltje. Hummeltje ziet voor 't eerst zijn zusje. „Niet veel bijzonders," denkt hij, „klein en rood." Maar het is of hij voelt, dat het onhoffelijk is, die meendng te zeggen. Hij aarzelt. Nou? Iloe vin je 't zusje? Lief?" „Lief!" zegt Hummeltje onbewust zijn eerste conventieleugentje uitsprekend. Het eerste artikel wero opgenomen in ons Zondagsblad van 20 Maart j.l. 058 Bartje van Terstraets en ik heb met deze namen het onderwerp niet uitgeput. Terecht merkt Cornelis Veth op, dat in Jaapje de humor niet zoozeer in bepaalde zinnen aanwijs baar is, maar dat hij de ziel is van 't boek* En hij zegt: „Dat Jaapje een weeshuisjongetje is, onderworpen aan een voor de groote gemeenschap, waartoe hij behoort, noodige tuc-ht verre van verwend, voor iwien alles wat van buiten af komt wat hem wordt aangedaan en geschonken een grooten evenement is dan voor een ander kind, de ver wachtingen voller van illusies, de vervullingen .voller van kansen op teleurstellingen, maakt het verhaal zoo rijk aan kleine ontroeringen." Zoo is het en met deze karakteristiek is de waarde van het boek geteekend. In het eerste hoofdstuk al, als Jaapje moet zeg gen, wat hij koopen wil in den Sinterklaaswinkel, terwijl zusje hem suggereert. En als ze hem dan buiten tot dankbaarheid probeert te stemmen omdat hij zoo'n goeie Sinterklaas heeft en het grootste stuk van de hartekoek zielf in d'r mond steekt. 1 En in De begrafenis, als Jaapje aan den loodgieter vertelt van Brams sterven, dat z'n oogen niet toe wouen: „ze hebben er centen opgelegd". „Ja." praatte de loodgieter bukkende, „dan zijn ze rejaal genoeg." De meester heeft Jaapje een konijntje beloofd- En Jaapje slooft zich uit om het te verdienen. Maar meesters kijken nauw. En als Jaapje om zijn belooning vraagt, zegt de meester, dat hij z'n konijntje verbabbeld heeft. En Jaapje weet zichi niet anders te wreken dan straks den onrecht vaardige na te roepen. Aliedé! schreeuwt Jaapje. Omdat zóó meesters meisje heette. Het jonge 1 ic heeft in dat weeshuisleven aan meer behoefte dan aan plichtmatige verzorging, waar niemand iets op aanmerken kan. 't Is zoo fijn die vriendschap met Leentje, die zoo vroeg begint, omdat Jaapje geen moeder heeft. In den Merijntje-cyclus is de humor wel aanwe zig, maar ontbreekt ook vaak op plaatsen, waar hij eig-mlnk duidelijk had moeten verrassen, om dat de auteur te veel zegt. Huimor is het geheim tusschen en achter de woorden. Wie gaat ontleden en verklaren, vernielt hem juist of voorkomt hem. De Kruik, die strooper, die vriendschap sluit met Merijntje, p'ekert te veel hardop over het ver leden. tóen hij ook zoo'n kind was. De auteür had hem met een enkel gobaar. met een zucht, met een b'ik moeten doen reageeren op Merijntjc's verschijning en gebabbel. Maar in Merijntje's brief aan de Kruik, als deze ïn 't kot zit, hebben we een goed getukt staal. „Dag Kruik ik wou dame weer same konne kuiere. Ik hou veul van jou. Merijntje Gijzen. Dag Kruik." Dit ió de humor, dat die woeste strooper die tot alles in staat is, om wiens ruwheid de grove lach wordt gehoord als de eenzame mensch is geteekend de mensch, die van liefde alleen leven kan. Ieder mensch, die liefde mist, reageert op eigen manier op dit gemis. De bloem, die droog staat, sterft den dood der verf icnsing. Als ik nu Letje van Top Naeff en Bartje van Anne de Vries tegenover elkander plaats, is deze stand, op zichzelf beschouwd al humoristisch. Letje is het weel-dekind waar te veel, Bartje het heidejongetje. waar te weinig notitie wan go- nomen wordt. Letje wordt opgevoed naar vaste regels Bartje met de klabatse. De heele straat is in vervoering als de zomer Letje een parasol letje brengt Bartje is een nummert ie in zijn omgeving, waar men zich mee vermaakt. Letje's liefde voor Oma wordt ontleed en onder applaus van de visite wordt het begroet dat Letjo op de klok kan zien. dat het kwart voor drie is. Top Naeffe boek tintelt van humor en de auteur heeft op uitnemende wijze dit arme rijke kind tegenover haar wereld geteekend. Bartje is de figuur van een succesboek. al praal het kind weieens als groot mensch, wat sommige détails onnatuurlijk maakt. Dikwijls is hij door den auteur goed getroffen in zijn reacties op het leven in gezin en streek, reacties die het humo ristisch element vormen. Humor kind. Kind en humor. Ze hooren bij elkaar Zelfs de Heiland heeft dezen humor gelegd, op dat psychologisch moment voor zijn discipelen, in de voorwaard?, iie Hij stelt, om in het Ko ninkrijk der hemelen in te gaan. Heilig is deze huimor: een kind wordt geplaatst tusschen de twistende discipelen, die zich het hoofd breken met de vraag, wie nummer één is. Indien gij u niej verandert en wordt als de kin» derkens In het licht van dit woord begrijp ik, wat Guido Gezelle schreef: Blijde kindren, Blom des levens, Kleene kerke Chrieti ach mocht gij altijd kindren blijven. En ik één van u eilaasl f WEPR VOORSPELLING Jaaps weervoorspellingen bedriegen telken keef, „Mijn schuld is 't nooit", zegt Jaap, piiaar altijd die van 't weer." N. BEETS, Hij loopt er heen en probeert één van de stangen te tillen. Het gaat! Henk leunt uitgeput tegen de muur. Door Piet's voorbeeld krijgt hij weer wat moed. Met slappe knieën gaat hij 'n eina op zij, terwijl Piet de 6tang door de ring steekt. ,,'n Hefboom, "n soort notenkraker!" beweert Piet. Henk knikt: hij houdt niet van al die poespas. Natuurkunde is niks voor hem! 't Ene eind van de stang drukt tegen de muur, 't andere eind houdt Piet vast. Hij rukt er aan. Henk helpt nu ook mee. Er komtja, heus, er kómt beweging in de oeur! Met inspanning van alle krachten lukt het, de deur open te krijgen. De stang haalt Piet weer uit de ring. Legt hem op de grond. Dan gaan ze door de deur opening een lange gang binnen, waarin een flauw licht schijnt door 'n paar langwerpige spleten links-boven in de muur. 't Eind kunnen ze niet zien: 'n eind vóór hen buigt de gang naar rechts. Als ze aaar aankomen, staan ze voor 'n stenen trap van vijf treden. Bovenaan is een poortje. Ze proberen de sleutels en hebben ditmaal méér succes dan de eerste keer: de vierde sleutel, dio ze proberen, i s het al. De deur gaat onmiddellijk open ook. Bechtuit kunnen ze niet: daar is een muur. Bèohts is 'n poortje, geheel gelijk aan dat, wat nu ooor hen wordt dichtgedaan. „Sst!" fluistert Henk opeens. Ilij legt z'n vinger op z'n mond. „Wat?!" zegt Piet. Hij schrikt van de angstige uitdrukking op Henk's gezicht. Dan hoort hij 't ook. Achter 't poortje, rechts van hen, komen voet slappen aandreunen. Regelmatige, langzame, doffe voetstappen. Vlak achter T poortje wordt iets zwaars neergezet. „Ziezo!" zegt dan een manne- stern, „we zijn d'r héést, Kees!" ,,'t Wordt tijd ook!" antwoordt een andere stem. Morrelen ze nu aan 't slot?? Nee: de voetstappen verwijderen zich weer. 't Heeft maar een oogenblik geduurd, die stem, en die voetstappen. En 't volgende oogenblik voelen de jongens een koel windzuchtje, dat hun warme voorhoofden verfrist. Ze kijken naar links. Daar helt de stenen vloer naar beneden. Daar... is water. En met 'n touw aan een kram in de muur vastgemaakt ligt een bootje, een klein roei bootje, waarin riemen en een lange stok. Een op gevouwen zeil op de booem. 't Touw losmaken en erin springen is 't werk van een ogenblik, 'n Duw met één der riemen tegen de muuren ze drijven naar buiten. XIX. PANIEK ONDER DE DIEVEN De jongens zijn nèt op tijd met 't bootje weg- geroeid. Nog geen kwartier daarna knarst de sleutel van *t andere poortje open. Eerst verschijnt Kees. Daarna Frans. Ze zijn allebei in hemdsmouwen. Achter hen staat een verzameling meubelen, dio ze in 't bootje gaan laden. „Hè, hè!" zucht Frans, „we moeten er minstens tweemaal voor heen en weer varen!" Kees zegt niks. Hij is bleek en wijst met z'n vinger voor zich uit. Dan zegt ie: Dededeboot!" „Nou", antwoorot Frans, „witmaar verdgr komt hij niet en met angstige ogen staren ze allebei naar 't water, dat zich heel vredig rimpelt onder het winde-gezueht. Dan springt Frans opeens naar voren. Hij bukt zich diep; z'n hoofd raakt de grond. Hij kijkt en tuurt, maar kan van hieruit de overkant der gracht niet zien. 't Bootje ziet hij óók niet meer. „Ze hebben 't bootje losgemaakt!" hijgt hij dan, „en ze gaan de politie halen!" „De jongens!" mompelt Kees. Ze zien nu ook, dat 't andere poortje eveneens los is. Dan keert Kees zich om en rent langs oe opgestapelde meubels heen, op de voet gevolgd door Frans. Dwars over de binnenplaats hollen ze. De hal van *t hoofdgebouw, de kamer rechts: 't schilderijt Gauw! Gauw dan toch Elke minuut is kostbaar. Van 'n póér seconden kan éllcs afhangen. In z'n haast vergeet Kees, néést 't schilderij te gaan staan, terwijl hij op de spijker drukt. Als 't luik openspringt krijgt hij het tegen z'n arm en z'n borist. Hij jammert het uit als een klein kind. De zenuwen zijn hem de baas ge- woraen. En hoewel de klap zo erg niet aankwam, meent hij dat z'n arm zwaar gekneusd is. Frans dringt hem opzij en springt omhoog, met z'n hoofd éérst erdoor. Kees rukt woedend aan z'n benen. Hóe Frans ook schopt: hij wordt terug getrokken, de kamer weer in. Door 't glijden is z'n vest danig toegetakeld. Het zal waarlijk nog tot een vechtpartij worden- Maar Kees durft niet goed, omdat hij invalide is. Daarom haalt hij een stoel en laat Frans eerst gaan. Hij stapt op de stoel en steekt z'n benen door de opening. Dan volgt de rest. Ook Kees komt op deze manier door 't gat, geholpen door Ze staan nu boven aan de donkere trap. „Wéér is je lantaarn?" fluistert Frans. (Wordt vervolgdJ VOOR KNUTSELAARS Een doos voor de boterham Prettige Paasvacantie gehad? Er zijn kinderen, die morgen (1 April) weer naar school moeten. Die hebben 't niet bijzonder ge troffen wat het weer betreft. Maar gelukkig kunnen we ons ook thuis wel vermaken. We zullen haar hopen, dat we straks in de grote zomervacantie mooi weer zullen hebben. Want dan willen we natuurlijk allemaal naar buiten. Op de fiets of anders met Lijn 2,(zo noemen ze in de stad de mensen, die in plaats van de tram hun twee benen gebruiken). Als we een flinke wandeling gaan maken, nemen we natuurlijk een paar stevige boterhammen mee. Laten we daarom nu vast zorgen een aardig óoosje bij de hand te hebl>en, waarin we de mondkost kunnen meenemen. Zo'n doosje is heel eenvoudig te maken van ieder soort stevig papier. Kastpapier, kaftpapier, enz. Knip van het papier een rechthoek, groot 40 X 30 cM. Leg hierin de vouwen, door de stippellijnen aangegeven. Knip langs de dikke lijnen de hoe ken weg. Maak een paar gaatjes bij i en j. Haal hier een touwtje of lintje door, dat je aan de binnenkant van de doos vast bindt. Vouw de doos nu samen. T Wijst de weg van zelf. Plak de lengtezijden op elkaar en ook een van de kleppen vastplakken. Het geheel ziet er dan uit als op figuur II. OPLOSSING van de raadsels in de vorige Kinderkrant I. Het dorp is Hoogezand, De onderdelen zijnj Zaan, hand, oog, goed. II. Het dorp is Naaldxvijk. De onderdelen zijnj naald, wijk. III. Het dorp is Abcoude. De onderdelen zijnd Cuba. bed, oud. Coba. IV. Dom, Tom, bom, gom, som, stom. RAADSELS I. KruisraadseL Op de staande zowel als op de liggende kruLs» lijn komt de Europa. X X X van een Koninkrijk in le rij: een medeklinker 2e rij: een slim viervoetig dier 3e rij: een stad in N.-Holland X 4e rij: een stad in Z.-Holland XXXXxXXXX rti: 't gevraagde woord X 6e rij: een stad in Gelderland i X 7e rij: een roofdier X 8e rij: schrijfgereedschap X 9e rij: een medeklinker II. Een dorp in Zuid-Holland. Zoek een dorp in Zuid-Holland, met 10 letters geschreven. Een 1, 2, 3, 9, 7, 8 is een wapen 6, 8, 3, 4 is een stadje in Noord-Holland De 5, 6, 7, 2, 6, 8, 6 is een rivier in ons land 4, 3, 7, 10, 6, 7 is koud en hard III. Een wonderlijk beest. IV. Een bekende stad. Welke stad in Zuid-Afrika lees j'e hier uit: RO AR PIET OPLOSSING yan raadsels in onze Kinderkrant behoeven ons n i e t te worden toegezonden. Stel je voor dat al de kinderen dat eens gingen doen! 't Is om er kippevel van te krijgen! Als we weer eens een wedstrijd gaan houden (zo als met Kerstfeest), dan horen jullie 't tijdig, Deze mededeling is tevens een antwoord op het briefje van RL S. te Nieuw-HelvoeL De kleine Oranje-gardiste Dezer dagen bezocht de Koningin het Juliana- Kinderziekenhuis in den Haag. Een meisje van om en bij de vijf jaar had een ernstige operatie aan het achterhoofd ondergaan en leed^ hoewel ®e aan de beterende hand was. nog veel pijn. Het hoofd was natuurlijk omwonden met een verbanddoek. Toen zij hoorde dat de Koningin op de zaal zou komen, was ze evenals de andëre kinderen, na tuurlijk enigszins opgewonden, want dat was geen kleinigheid. Maar een poosje na de mede deling riep zij de verzorgende verpleegster en zei: „Zuster, wil u mij asjeblieft een Oranjesjerp over hef verband doen, dan ziet'de Koningin die doek niet, maar dan ziet ze wel. dat 'k van haar houd." De Koningin toonde ook van héér te houden, want toen Zij bij de jonge Oranje-gardiste kwam, sprak Zij haar vriendelijk toe en kreeg ze een pakje met een verrassing. Nu was de kleine meid natuurlijk den koning id rijk. Dat zal ze nooit vergeten. GRAPJES Jan staat bij het radiotoestel en draait aan ves schillende knoppen. „Pa, als ik hieraan draai, wat krijg ik dan'" „Hilversum", zegt pa. „Pa, als ik hieraan draai, wat krijg ik dar*" vraagt Jan weer. „Daventry", zegt Pa ongeduldig. „En als ik hieraan draai, pa, wat krijg ik danV, „Een pak voor je broek!" zegt pa, wiens geduT teneinde raakt Onderwijzer: „Als je met je gezicht naar het Noor den staat heb je achter je het Zuiden, rechts het Oosten, en aan je linkerhand het Westen'\ Ziende dat Keesje niet oplet, vraagt hij eensklaps streng; „Wat heb je aan je linkerhand Keesje". Keesje: „Dat is teer mijnheer, dat kan ik er niert! meer afkrijgen". Karei vertelt zijn jongere zusje zijn wederwaar- oigheden van de school, en heeft het daarbij ovr „knokkels". „Wat zijn knokkels?" vraagt zus nu. „O" zegt Kareltje „dat zijn de kleine ellcboogjea aan je vingers". „Die oude heer daar kan op twee meter afstand de krant nog lezen. Doe jij het hem na?" „Neen, zulke lange armen, heb ik niet." Voor knip-kunstenaars Hierboven weer twee nieuwe modellen: een paard en ruiter en een flamingo onder de palmen. Je weet: er is niets anders nodig dan een 6tuK Bwart silhouet-papier, dat in een flinke boekhan del wel verkrijgbaar zal zijn en een schaar, die niet te grof en goed scherp is. Heb je een figuur geknipt (vaardige kunstenaars knippen zonder voorbeeld) dan plak je de geknipte figuur op een stukje stevig wit ongelijnd papier, zodat er een flinke rand wit overblijft. Je zult eens zien hoe aardig ddt staatl 167

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 14