Gekruisigd en Opgestaan Nimka Paasmorgen in Jeruzalem Op tlczc plaat zie je con oude, een héél oude kerk. En ze staat in Jeruzalem. Knappe, heel geleerde mensen zeggen, dat op do plaats, waar nu deze kerk staat, het graf is ge weest waarin oe Heere Jezus werd gelegd. Dat gebeurde op de avond van Goede Vrijdag. Jozef van Arimathca, Nicodemus en enige vrou wen waren er bij. En toen zijn ze heel bedroefd naar huis gegaan, want ze hielden zo veel, zo heel veel van hun Meester. Maar de vijanden van den Heere Jezus waren blij. want nu was die rabbi van Nazareth voor Altijd weg. En s nachts hebben solaatcn op deze plaats, waar nu die oude kerk staat, de wacht gehouden. Zo moesten het graf bewaken. Want de vijanden van den Heere Jezus waren toch niet hélemaal gerust. En s Zondagsmorgens vroeg, toen het nog duister was tóén is hot groote wonder gebeurd. Toen is de Heere Jezus tóch uit het graf opgo- staan. Een engel wentelde de steen weg. En oe soldaten zijn weggelopen, zo vlug ze maar konden, en ze gingen in Jeruzalem vertellen wat or daar bij het stille graf gebeurd was. En toen toen is hot Paasfeest gewordcnl De Ilcero Jezus is verschenen aan Maria Magda- lena, aan de vrouwen, aan Petrus en nog aan vele andere van zijn vrienden. O. wat waren toen die discipelen en die vrouwen blij. Ze juichten gedurig: „De Heere is waarlijk opgestaan!" En telkens als 't weer Paasfeest wordt, zingen vele duizenaen kinderen het mooie Paaslied: „Daar juicht een toon, daar klinkt een stem". De lezertjes van ons Kleutcrkrantje zingen toch zeker allemaal mee? in de Sprookjeswereld door André de Jong 10) „Graag, Sire." „Juist, dat dacht ik wel," zei koning Lang haard lachend. „Aan jou behoef ik het niet te vragen, Vijona, jij hebt dat feest wel eens meer meegevierd en je weet dat je welkom bentGa nu eerst met je vriendje het land bezichtigen, daar zal hij wel naar verlangen. Dan kom je weer hier terug, dan slapen jullie in 't paleis." Zij namen afscheid van den koning en trok ken het Kabouterland in. Daar was alles even mooi. Grote .tuinen en plantsoenen waren aangelegd. Op de akkers waren de kabouters ijverig aan 't werk om dauwdruppels te verzamelen. In de dauwdruppelfabrieken was het erg druk. Hoge stapels glazen bpisjes lagen gereed met dauwdruppels gevuld, om er dauwwijn van te maken. Het was er drukker dan gewoonlijk, daar het morgen dauwfeest zou zijn. De kabouters lie pen af en aan en droegen de glazen buisjes naar een glazen bak, waar zij de dauwdruppels instortten. Dan werd er nog bloemensap bij gedaan. Met een glazen lepel roerden de ka bouters het om en dan was de dauwwijn klaar. Nimka had alles met aandacht staan te bekij ken. Toen de wijn klaar was, kregen zij ieder een glaasje dauwwijn van den fabriekchef, wat was dat lekker. Toen het avond begon te worden, gingen zij terug naar het paleis van koning Langhaard. „Hoe vindt je het Kabouterland, Nimka?" vroeg de koning. „Mooi, Sireheel mooi." „Zo, zo, Nimka, vindt jij het hier zo mooi?" zei koning Langhaard en trots streek hij met beide handen over zijn lange baard. „Dat ver heugt mij zeer, maar nu wordt het tijd om te gaan slapen, morgen zal je nog veel meer zien." De koning klapte in zijn handen. Aanstonds kwamen twee kamerdienaars binnen, die diep bogen. „Wat wenst U, Sire?", vroeg één van hen. „Breng deze gasten naar hun slaapvertrek", zei de koning. „Wilt u maar meegaan, dan zal ik het u wij zen", zei de kamerdienaar tot Nimka en Vijona. Nadat zij beiden den koning een goede nacht rust hadden gewenst, volgden zij de kamer dienaars. Nimka keek met grote ogen het slaapvertrek rond, zó iets moois had hij niet verwacht. De slaapkamer was geheel met zijde bekleed, het bed was van satijn. Al heel spoedig lag Nimka te bed wat was dat heerlijk zacht weldra sliep hij in. De volgende morgen was hij al vroeg wakker. Vlug sprong hij uit bed en kleedde zich haastig aan. waarna hij zich naar de kamer van Vijona begaf. Zachtjes klopte hij aan. „Vijona! Vijona!' riep hij, „ben je al wakker, het is vandaag toch immers dauwfeest?'' »>Ststklonk het terug, „ga naar je kamer, Nimka, het is nog veel te vroeg, alles slaapt nog in 't paleisAls je de koning wakker maakt is hij zeker boos." Nimka schrok, sloop zacht terug naar zijn ka mer en kroop weer in 't bed. Stil lag hij te denken en dommelde weer in. Een poosje later schrok hij wakker door luid tikken op de deur. Vlug sprong hij uit bed, kleedde zich haastig aan en deed de deur open. Daar stond Vijona lachend voor hem. „Jongen, jongen, wat ben jij een slaapkop", plaagde zij, „ik sta al een tijd te tikken en te roepen en je doet nu pas open." „Ik was weer ingeslapen, Vijona", zei Nimka met een hoogrode kleur. Volgende wecle verder Paasmorgen Daar juicht een toon, daar klinkt een slem, die galmt door gans Jeruzalem. Het morgenlicht breekt heerlijk aan: de Zoon van God is opgestaan! Geen graf hield Hem, geen doodsgewold. Hij ovehwon, de sterke Held! De dood moest wijken voor zijn kracht, want Hij is God, bekleed met macht. Ops jaagt de dood geen angst meer aan, want Jtaus heeft voor ons voldaan. Wij vrezen zelfs in 't sterven niet, als ons geloof op Jezus ziet. Want nu de lieer is opgestaan, nu vangt het nieuwe leven aan, een leven door zijn dood bereid, een loven in zijn heerlijkheid. 156 ZATERDAG 27 MAART No. 13 JAARGANG 1937 Vreest gijlieden niet! want ik weet, dat gij zoekt Jezus, die gekruisigd was; Hij is hier niet, want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft. Matlliciis 28 SbSa. De vrouwen, dragende de specerijen, hadden zich op den eersten dag der week reeds heel vroeg, als het begon te lichten, naar den hof van Jozef begeven, om 's Heilands lichaam te zalven, in haar droefheid vergetend, dal zij met haar zwakke han den den steen voor de deur van Jozus' graf on mogelijk konden wegruimen. Eerst onderweg was het haar te binnengeschoten. De ware liefde deinst echter nooit voor bezwaren terug, zij waren rustig voortgegaan. En wanneer zij bij het graf aankomen, zien zij dat de Vader in de hemelen ze reeds vóórgekomen is, Ilij had een engel gezonden, die den steen afgewenteld had, om daarmede den Koning der ccrc te dienen, cn Deze was, door geen menschenoog gezien, in op standingsglorie uit de doodspelonk naar buiten getreden. Uit vrees voor die schitterende engel-verschijning, die met een groote aardbeving gepaard gegaan was, waren de grafwachters zeer verschrikt cn als dooden geworden. Voor de heilige vrouwen bestond echter geen reden om, evenals de krijgs knechten ter aarde te vallen of bevend uit den hof te vluchten. Natuurlijk ging er een huivering van ontzag door haar ziel bij het bespeuren van den hemelbode, clio zich triomfantelijk op den grafsteen neergezet had. Bange vrees is evenwel iets anders dan diep ontzag. De Paas'-hcngei stelt de vrouwen dan ook gerust, zeggende: „Vreest gijlieden niet' want ik weet. dat gij zoekt Jo'us, die gekruisigd was; Hij is hier niet; want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft! De laatste woorden zijn oen lichte berisping. Waarom hadden zij vergeten wat Jezus zijn dis cipelen vele malen voorzegd had: dat Hij in do handen der zondaren overgeleverd en gekruisigd zou worden, er in één adem bijvoegend, dat Hij ten derde dage uit de dooden zou opstaan? Waren de discipelen en discipolinncn niet door droefheid verbijsterd geweest, zij zouden den eersten dag der week als den morgen der verrijzenis tegemoet gezien hebben; inplaats daarvan komen zij aan dragen met specerijen om een doodc te zalven, terwijl Hij levend in allo eeuwigheid is! <3- Gekruisigd en Opgestann! Dit is geen willekeurige samenkoppeling van twee groote heilsfeiten in de eerste I'aaschpredi- king door een engel des Heeren; er ligt veeleer een wenk in, om 's Hoeren opstanding uit de dooden nooit ander* te zien. dan op den donkeren achtergrond van zijn kruislijden, daar dit alleen de rijke beteokenis van het Paaschgebeuron aan 't licht doet komen. Vandaar dat. behalve Jezus zelf in zijn lijdensvoorzeggingen en de engel m den hof van den Arimatheeër ook Patilus in den Brief aan de Romeinen het .Gekruisigd en .Op gestaan" als één heilsweldoad vermeldt, hij zegt immers .sprekend van Christus' genadewerk, dui delijk: „Welke is overgeleverd om onze zonden, en opgewekt om onze rcchtvanrdigmaking". Overgeleverd om onze zonden, ziedaar het kruis. Hangende aan hot hout heeft Ilij zijn ziel tot een schuldoffer gesteld voor allen, die geloovig op Hem betrouwen, cn inzake de uildclging hun ner schuld geen andere hope hebben, dan op den grooten Middelaar en het blood, dat Ilij vergoten heeft tot verzoening hunner zonden. liet is zalig voor 't hart te weten, dat de gekruisigde Christus doör zijn zclfofferandc onizc scharlaken zonde vvit- gemaakt heeft als sneeuw. En het is de troost der Gemeente, dat zij met al haar leden aan den voet des kruises geschaard, mag belijden: „Ik geloof de schuldvergeving, Enkel om des Midlaars bloed". De beker der verlossing is hiermede echter nog niet tot den rand toe gevuld. In den dubbelen term „Gekruisigd cn Opgewekt" ligt do aanwijzing, dat de Heere meer dan één zegen te schenken heeft. Was er alleen het „Gekruisigd", zoo zoudt gij in bange vrees kunnen verkeeren, dat God het offer des Middelaars niet aanvaard en voor geldig ge houden had. Uw hart is zoo weifelmoedig, en uw geloof is vaak zoo aarzelend. O, ja, het weet dan wel, dat, toen Christus in den dood des kruises wegzonk, dit het dragen van uw straf was. Zoo lang de dood Hem hield, was Ilij bezig uw schuld te boeten. Maar pas toen Hij door God opgewekt werd en de dood Hem los moest laten, werd u daarmede het bewijs geschonken, dat de Middelaar uw schuld tot den einde toe Af-geboct had. God verklaarde daarin, dat Ilij van degenen, die in Christus zijn, niets meer to cisehen had. Aan zijn gerechtigheid wits volkomen voldaan. En zoo is de opstanding van Christus de plechtige ver klaring Gods, dat gij in Christus als een recht vaardige voor Hem staat, als één die in Christus geheel schuld-vrij is en zelfs in 't Laatste oordeel niets te vréezen heeft. Zie, déze zekérheid legt u do Paaschroem op dn lippen; „Wij dan, gerecht vaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus!" Hij is hier niet, want Hij is opgestaan! Dit woord van den Paaschengcl toekent den Ver- rezene voorts als Eén, die tot het eeuwige leven her-boren is uit den moederschoot der narde, en voor altoos aan de macht des doods ontheven is. Zóó wordt Hij voor de zijnen, die Hem door een oprecht geloof ingeplant zijn. een nooit opdro gende Bron van geestelijk leven. Ook zij waren van nature dood door de zonde cn de misdaden, cn niet beter of heiliger dan de goddeloozcn, dio nog niet ten leven gewekt zijn. Uit hetzelfde leem zijn alle menschen door de Almacht gefor meerd. Zij zijn allen afgeweken en onnut gewor den. Er is geen onderscheid. En wat de éénen van de anderen onderscheidt is enkel de genade Gods, die sommigen in gemeenschap met Christus Christus is opgestaan! Christus is opgestaan! Zijn smaadheid geweken, Zijn glorie gebleken, Zijn trouw verstaan. Christus is opgestaan! De vloek is verdwenen, de zege verschenen. O, neemt haar aan! Christus is opgestaan! Nu wordt ons het sterven: den hemel beërven. Hij brak ons baan. Christus de dood het leven begonnenI Bidt Hem dan nan! opgestaan, gebracht, en de anderen in hun ellende gelaten heeft. Zij. die zioh thans geloovigcn mogen noemen, hebben hun geestelijk leven enkel en alleen uit den verrezen Christus ontvangen, 't Was hun her-geboorte, toen zij, die verre waren, in contact gebracht werden met Hem. die dood geweest was orn hun schuld te hoeten, maar nu leven.l in alle eeuwigheid is. 't Werd een groot Paasch- feest voor hun ziel, toen de kracht van Christu-s' opstanding over hen kwam en daarbinnen den. dood overwon door do mogendheid des Heiligen Geestes. Dit gezegende oogenblik was voor hen een geestelijke ojistanding uit de dooden, zij be gonnen vanzelf den Paaschzang met een stem als klokketonen aan te heffen: „Op uw woord, o, Leven van ons leven! Werpen wij het doodsklcel af; Door de kraelit iiws Geestes uitgedreven, Tre den w' uit ons zondegraf!" Is dit nieuwe leven eenmaal ons deel geworden, dan za' hel zich in steeds wnssenden bloei in d.ï heiligmaking moeten ontplooien. Ook dit is slechts mogelijk door de geloofsgemeenschap met 1eu Gekruisigden en Opgestanen Christus. Deze opbloei voltrekt zich niet langs den natuurlijken weg der zelfontwikkeling, zoonis een kiem vanzelf tot plant wordt. Maar alleen door de kracht van Christus, die de Heilige Geest in ons doet wer ken. 't Is door die bovennatuurlijW Iffachtt dat wij bekwaamd worden liet zondige vlcosch to kruisigen, en liet nleutVe leven steeds opnieuw uit den Verrezene te ontvangen. De bede om dio dubbele genade is een zuivere Pnaschbcde: „Lesr ons daaglijks. Leer ons duizendwerven, In uw kruisdood mopgekruisigd sterven, En herboren opgestaan, Achter u ten hornet gaan!" (Naar Dr. A. J. Th. Jonker). De des doods schuldige gerechtvaardigd. De geestelijk doodc tot nieuw leven gewekt. Ziedaar een dubbele Paasch zegen, waarbij zich als derde een zegen voogt, die ditmaal niet ouzo verhouding lot God. noch het leven onzer zie!, maar ons doodc lichaam raakt, dat straks in do groeve der vertering neergelaten zal worden naar het Godswoord: „Gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeeren". De Pnaschgemeente staat bij do graven der in Jozus ontslapenen wél te treuren, maar niet als degenen, die gecno hope hebben.. Zij laat er bazuinen se.hallen. Is er geen toon in van het gcklank der laatste bazuin, waarop alle graven geopend worden, wanneer zij bij een vensch graf met koperen keel belijdt: „Ik geloof de opstanding des vleesehes en een eeuwig leven?" Er is óók opstanding voor degenen, die tijden* hun aardsche leven buiten Christus waren. Dj opstanding des vleesehes is volstrekt algemeen. Niemand, die er aan ontkomt. Munr de geloovigo Gemeente weet te spreken van een zalige opstan ding als inzet van het eeuwige leven, dat bestemd is voor allen, die één uitzicht op het schuldrant- soen hebben en allen door 't geloof ook één hope der heerlijkheid in 't hart koesteren. Voor dezul ken ligt er oen waarborg en onderpand dezer glo rieuze toekomst in de Paasehprediking van den engel: „Hij is hier niet. want hij is opecstaan!" Hij is hier nietnamelijk in 't graf. Ja. maar dat was Jezus' graf, een hijzonder, een geheel éénig graf, dat niet met het ónze te ver gelijken is. fluistert uw kleinmoedige hart. Maar neen. gij hebt ongelijk. Zijn graf was niet zijn eigen graf, dat opzettelijk voor Hem nis voor eou Koning in de rots uitgehouwen was. Jozef van Arimathea had het voor zich zelf bestemd, 't Was een graf a!s het ónze. In óns graf is Christus n,r- gedaald om liet te heiligen. Uit óns graf is Ilij opgestaan in heerlijkheid. En zóó is zijn ledig" graf een zokcr onderpand, dut de steen ook van de graven dor zijnen afgewenteld zal worden, cn zij zullen opstaan tot een eeuwig zalig leven op het groote Pnnschfeest aan het Einde der dagen, wanneer alle graven geopend wordenalle, behalve één, dat van Jozus Christus, waarvan, eeuwen geleden reeds gezegd is; „Hij is hier niet, want Ilij is ojjgestaan!" 145

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 13