Simon van Cyrene... en wij
Nimka
2JLXiLU.z JLüli1
OM NA TE TEKENEN 57 TE KLEUREN
Een leuk plaatje, dat je best kunt natekenen.
Zo je ziet: twee vrienden, door 't heerlijke voor
jaarszonnetje naar buiten gelokt.
De een zit te vissen, de ander het Zondagsblad
te lozen.
Maar weet je wat nu het gekke van deaae teke
ning is?
De tekenaar heeft zich niet minder dan vijfmaal
lelijk vergist. Dat was we lheel erg dom.
Wij kennen allemaal het spreekwoord van den
ezel.
En daarom moeten wij de fouten van den teke«
naar niet maken.
Dus eerst de fouten opzoeken.
Dan een tokening maken zonder deze fouten.
En ten slotte gaan wc onze tekening mooi kleuren
Poppetjes knippen
Jantje, speel eens met je doos.
Toe, ga dan wat bouwen.
Niet, neem dan je bromtol eens
Of ga scheepjes vouwen.
Janneman verveelt zich zo
Mocht hij maar naar buiten!
Maar in brede stralen loopt
Regen langs de ruiten.
Moe zegt: „Jan, nu weet ik wat!
Wij gaan popjes knippen.
Ha, nu ziet Moe tot haar vreugd
'n Lachje om Jans lippen.
Popjes knippen, dat is fijn
Moe gaat al beginnen.
„Moe", zegt Jan, „doe 't maar altijd,
Dan blijf ik altijd binnen."
ROEL DASMUS
voor zich in de struiken. Angstig bleef hij staan
en wachtte wat er uit de struiken te voorschijn
zou komen. Zacht gingen de struiken vaneen
en daar zag hij wel een tiental dwergapen. die
tweemaal zo groot waren als hij zelf. Mijn
overgrootvader was niet bang uitgevallen en
stormde luid schreeuwend op de dwergapen af.
Deze wisten niet wat er gebeurde en vluchtten
het bos weer in.
Hij ging dwars door het bos heen en kwam
steeds meer wilde dieren tegen, telkens was
zijn leven in gevaar en vocht hij met wilde
spinnen, kikkers, vleermuizen en met kevers,
dat zijn allemaal wilde dieren.
Ja, mijn overgrootvader was niet bang. Hij is
tien dwergjaren in sprookjes-Afrika gebleven,
voor hij thuis kwam.
Toen dwergje Vrolijkheid zweeg, slaakten zij
een zucht zo hadden zij in spanning zitten
luisteren. Zij bleven nog een tijdje gezellig zit
ten praten, waarna zij afscheid namen van de
dwergfamilie.
Nadat zij hun sprinkhanen hadden gehaald,
zei Vijona: ,,Kom, Nimka, wij gaan naar de
sprookjesrivier kijken of wij de gouden zwanen
zien. Dan gaan wij naar het kabouter- en elf-
jesland".
Het duurde niet lang of zij waren bij de
sprookjesrivier aangekomen, maar zagen geen
enkele zwaan en daarom riep Vijona luidt:
Gouden zwaan! Gouden zwaan!
Laat ons niet staan,
Wij willen naar de overkant gaan.
Komgouden zwaan!
Toen Vijona dat riep, kwamen er twee gou
den zwanen aangezwommen. ,,Heb je geroe
pen, Vijona?" vroegen zij.
„Ja. willen jullie ons naar de overkant bren
gen?"
„Ja hoor, stap maar op ons rug
Dat deden zij en statig zwommen de zwanen
weg.
Weldra waren Nimka en Vijona de sprookjes
rivier over en na de gouden zwanen te hebben
bedankt, gingen zij verder. Heel in de verte
zag Nimka een grote verzameling paddenstoe-
len.
„Is dat het Kabouterland, Vijona?"
„Ja Nimka, dat is het Kabouterland."
Toen zij dicht genoeg waren genaderd, zag
Nimka wel honderden paddestoelen, allemaal
rood geverfd met bloesemsap.
De kabouters waren ijverig aan 't werk. Mid
den in het land stond een paddestoel, die heel
wat groter was dan de andere en met allerlei
kleuren was versierd. In die paddestoel woon
de de koning der kabouters. Hij was een streng
vorst, maar goed voor zijn volk. Iedere kabou
ter vereerde hem.
Toen Nimka en Vijona in 't Kabouterland
aankwamen, gingen zij regelrecht naar het
paddestoelenpaleis van koning Langhaard, die
hen vriendelijk ontving.
Vol bewondering zat Nimka alles op te nemen.
Het paddestoelenpaleis was schitterend inge
richt, de wanden waren bedekt met prachtige
geweven bloementapijten.
„Hoe vindt je het paleis, Nimka?" vroeg de
koning vriendelijk.
„Heel mooi, Sire," zei Nimka opgetogen.
„Dat doet mij pleizier, jullie komt juist op tijd
met je bezoek, het is morgen dauwfeest, dat is
een lentefeest. Nimka. Het dauwfeest vieren
wij. omdat er in de zomer veel dauwdruppels
zijn. Daar maken wij wijn van en zenden die
door het geheele sprookjesrijk. Ik geloof wel.
dat je er zin in hebt om dat feest eens mee te
maken, Nimka?"
Volgende weck verder
En ah zij Hem wegleidden, namen zij
eenen Simon van Cyrenekomende van
den akker, en legden hem het kruis op,
dat hij liet achter Jezus droeg.
Lukas 23 26.
"Laat ons heden zien, heel uit de verte over vele
eeuwen heen, Jezus' laatst en gang in de dagen
des vleesches. Men heeft Hem weggeleid, of, zoo
als een ander Evangelie zegt uitgeleid door Jeru-
zalems poort, om naar Golgotha te gaan. De
heilige Godsstad stiet Hem als een onreine, als
een gevloekte uit, die niet in de heilige sfeer
paste,... buiten de poort, waarin zijn voeten zoo
vaak gestaan hadden, moet Hij het zoenoffer voor
de wereldschuld brengen! De stoet zelf is niet
groot; militair geleido, een paar handlangers en
drie veroordeelden, van wie Jozus de meeste aan
dacht trekt. Vrouwen uit de stad loopen mee met
kleine kinderen op hun arm. Een executie trekt
altoos volk. Ook zeker wel overpriesters en Joden,
maar gelijk overal waar Hij komt, is Jezus in de
menigte de hoofdpersoon.
De sabbath zal gauw invallen. Vóór dien tijd moet
de terechtstelling afgcloopen zijn. Er mag du3
niet geta'md worden, men moet zoo 6ncl mogelijk
oprukken. Voor de beide boosdoeners was dit geen
bezwaar, zij hadden vermoedelijk geen kruis le
dragen. Maar Jozus moest zelf zijn kruis dragen,
geheel of één der plompe balken er van, dit
weten wij niet. Door de folteringen van dc laatste
dagen was Hij lichamelijk uitgeput. En nu die
izware last op zijn schouders. Dc krijgslieden schij
nen gevieesd te hebben, dat Hij, eer Golgotha
Ibereikt was, zou bezwijken. Dit mócht niet! Zij
eouden hun opdracht om Hom te kruisigen dan
»niet hebben kunnen vervullen. En zoo zal het voor
hen een uitkomst geweest zijn, dat een zekcro
Bimon van Cyrene hen tegemoet kwam.
Van zijn persoon weten wij zoo goed als niets.
!Hij kan een heiden of jood of jodengonoot ge
weest zijn, herkomstig van Cyrene in Lybië, waar
een joodsche kolonie bestond. In elk geval was
hij een vreemdeling. Of nu de soldaten recht had
den om iemands dienst in naam des Keizers op
•te eischen. dan wel 0f zij zich dit recht eenvoudig
aanmatigden, doet weinig ter zake. Het feit is,
dat zij Simon presten of „dwongen" Jezus' kruis
over te nemen en naar Golgotha te dragen.
<5-
BLmon van Cyreneen wij!
Wanneer wij onzen eigen naam met den zijne
samenkoppelen, is er voor te waken, dat wij geen
laverechtsche toepassing maken, die in strijd is
met den zin van het gel>euren op den lijdensweg.
•Men heeft zich op dit punt meermalen vergist.
Simon van Cyrene werd ons in prediking of ge
schrift dan voorgehouden als een voorbeeld, dat
ons te zien gaf om ook ons kruis, dat het voor
zienig, bestel Gods ons oj>gelegd heeft, gewillig en
•niet gedwongen achter Jezus aan te dragen. Na
tuurlijk is dit op zich zelf een waarheid", wij heb-
ibcn allen de roeping de ons opgelegde lasten,
kruisen, beproevingen, moeiten en verdriet, ziende
■op Jezus, te torsen, en het aware pak niet weer
spannig van de schouders te schudden. Mnar in
•het tafereel van Jezus' lijdenspad is hiervan in
de verste verte geen sprake: het toont ons niet,
hoe wij ons eigen kruis, maar dat wij Jezus'
kruis achter Hem aan moeten dragen.
Deze toepassing is zonder meer af te wijzen.
Juister, en moer in overeenstemming met de be-
teekenis van 't verhaal, is de wijd en zijd ver
breide mecning, dat Simon van Cyrene ons ver
maant, om niet terug te schrikken voor d-m
smaad van Jezus Christus' kruis, maar als ge-
loovige bereid te zijn daarin te deelen. Dat kruis
was immers een smadelijk hout, ja, een vloek
hout. Het trekt het hart niet aan, maar stoot het
af. In Paulus' dagen noemden velen het een
dwaasheid en een ergernis o"> in oen gekruisigden
Christus te gelooven. Zij wilden misschien wel
een Heiland, maar niet Eén, die met gerekt
lichaam, een gestriemden rug, naakt uitgetogen,
aan het kruis als een machtelooze en weerlooze
gehangen had.
Men zag zéér scherp den 9maad van 't kruis, maar
was blind voor de verlossende genade, die juist
door Jezus' kruisdood gewrocht werd. En zoo
weigerde men ook maar 't geringste aandeel aau
dien smaad te hebben door openlijk in 't geloof
te belijden, dat men hij Christus behoorde, en
onder zijn discipelen geteld wilde worden. Maar,
Gode zij dank, er zijn er ook velen, die zich den
gefolterden Christus niet schamen, omdat zij door
genade geleerd hebben juist in dien Man van
smarten den vrede van hun hart te vinden, daar
zijn smaad hun spreekt van de verzoening hunner
zonden in zijn bloed. Zij gaan vrijmoedig met
Hem „buiten de poort", zijne smaadheid dragende
'(Hebr. 13 13), en in zóóverre vertooncn zij iets
van Simon, die Je-zus' kruis droeg, gaande achter
Hem aan.
Siimon van Cyreneen wijl
JDozc samenvoeging heeft ons nog méér te zeggen,
er ligt voor ons een veel ernstiger vermaning in.
die de natuurlijke mcnsch volstandig weigert tor
harte te nemen. Wat van Simon gcöischt, en
waartoe hij geprest of gedwongen werd, 't is dat
hij Jezus' kruis zij het ook slechts tijdelijk, van
Hom overnam, 't Ging van Jozus' schouders af en
't kwam op Simons schouders. Bedenkt gij hier
bij, dnt Je.'us zijn eigen kruis als een ter dood
veroordeelde naar Golgotha inocst dragen, dan
zult gij voelen wat de overname des kruisee voor
Simon was.
Ieder, die hem daar, gebukt onder het plompe
kruis, over den weg zag gaan, moest hom zélf
voor een ter dood veroordeelde houden, die op
weg naar de gerechtsplaats was, waar met hern
afgerekend zou worden, en waarheen hij zijn
eigen folterpaal moest dragen. Hij ging daarheen
als een uitgestootene en gevloekte, die naar 't hei
lig Recht des doods schuldig was; hij g.ng daar
heen als een misdadige, die op weg was om te
ontvangen waardig hetgeen hij misdreven had, en
niets tegen dit vonnis kon inbrengen.
Zeg nu zelf, of gij bereid zijt in dezen zin Jezus*
kruis van Hem over te nemen en het op eigen
schouder te laden? 't Sluit in, dat gij erkent: dat
kruis behoort op mij te liggen wegens dc groot
heid mijner zonden en misdaden; ik heb mij lang
voor een deugdzaam mensch gehouden, die zich
niet meer dan ieder ander te verwijten had, ik
ging néér, en Kwam evenals Simon vón mijn
akker; ik deed mijn werk, en maakte mij met
bekommerd over mijn zonden; maar nu heb ;k
den rechten blik op mij zcLf gekregen, ik zie mijn
onbetaalbare schuld, mijn strafwaardigheid en
doemwaandigheid; ik ben vloek en dood door mijn
(bederf des harten en mijn vele overtredingen waar
dig gewordenHecre Jezus, Gij onschuldige!
Igeef mij uw kruis, het past niet op tiw, maar
op mijn schouder, ik neem het op als één, Jio
het „des doods schuldig" op eigen voorhoofd ge
schreven heeft!
Zich zolven zoo volkomen weg te werpen, c
Jezus' kruis als verdiend over te nemen, 11
is er uit cich zelf toe bekwaam. Simon
geprest of „gedwongen" worden. En wat
van u zelf? Er is er slechts Eén, die in de:
sten zin het recht heeft u op te eischen
pressen, God Almachtig, die recht op alles en
allen heeft, 't Is zijn genade, die u aan uzelf ont
dekt in uw sohuld en verlorenheid; 't is zijn ge
nade, die u beweegt amen te zeggen op elke aan
klacht, die Hij togen u inbrengt; gij kunt haar
op den duur niet wederstaan, en *00 „dwingt" zo
u liefelijk in eigen oog een groot, ja, de voor
naamste der zondaren te worden, die niets beters
verdiend heeft dan den dood des kruises!
1 aldus
Vroeg in dc lente ziet men vaak de reiger
langs dc slootkant naar buit speurend.
Simon van Cyreneen wij!
Naast de zooeven gemelde verootmoediging ligt
er in deze samenvoeging ook een vertroostende
gedachte, Gods Woord spreekt nooit alleen van
zonde en ellende, maar laat er dc verlossing stee's
op volgen: waar bij den mensch schuldbesef is, is
er een open deur van Gods genade.
Simon van Cyrene hoeft Jozus' kruis wel naar
Golgotha moeten dragen, maar tc>n «Ie stoet aan
gekomen was, heeft Jezus het kruis van hem
teruggenomen 0111 er zich zelf aan vast te laten
klinken, zoodat Hij er met de zijwaarts gestrekte
armen en de doornagelde voeten één mede werd.
Zóó hiing Hij zélf als een vloek over 's werelds'
zonde, naar Paulus' woord: „Christus hoeft ons
verlost van den vloek der wet, een vloek geworden
zij.nde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt
is een iegelijk, dio aan het hout hangt."
Gij verstaat wat dit bctcokent.
Wij mogen en moeten Jezus' kruis wel dragen
achter Hom aan, ten teeken van zclfvcroordecling.
Maar aan het kruis sterven, neen, dnt moeten
en mogen wij niet. Wie op dit punt aaneekomen
is, die wordt door Hem „gedwongen" het kruis
thans aan Hom tenig te geven, opdat Hij daaraan
tzijn ziel tot een schuldoffer stelle, den vloek van
ons wognome door onze sohuld te booten, en ons
den .zogen der verlossing deelachtig make.
Geen bekommerde en vcrulugono vreeze, dat hij
zelf tenslotte de straf moet ondergaan. Hij gc-
loove mot een vast geloof, dat Christus volkomen
inplaats van al do zijnen aan het Goddelijk Recl.t
voldaan heeft. Anders zou Hij niet uit het leven
gescheiden zijn niet den triomfkreet: „Het is
volbracht!" Wij mogen rusten in zijn volbrachte
werk, dat wij zelf nooit hadden kunnen vol
brengen.
Zóó wordt alles goed.
Zóó wordt alles bost
Wij \onder den last van 't kruis, schuldbelijdend.
Hij aan het kruis, verlossend.
Dankt, dankt nu allen God!
in de Sprookjeswereld
door André de Jong
„Dat doet mij genoegen, kom dan gaan wij
naar de vliegmolen". De vliegmolen was een
aantal bijen, die aan een zijden draad waren
vastgemaakt aan de balken in een rond huisje.
Nimka en Vijona gingen op zo'n bij zitten en
deze vloog zoemend rond. Wat was dat heer
lijk. Nimka glunderde van pleizier.
„Kom luidjes, wij hebben nu alles bekeken,
gaan jullie mee naar mijn huisje; wij zullen de
dwergauto nemen".
Deze was gemaakt van lover naar het voor
beeld van een echte auto, alleen zat er geen
motor in, maar liepen er .twee haasjes voor.
Toen Nimka de dwergauto zag, vond hij deze
zeer vermakelijk.
„Instappen", zei dwergje Vrolijkheid lachend.
Toen zij zaten, stapten de haasjes statig weg.
Weldra waren zij bij het huisje van dwergje
Vrolijkheid.
Daar binnen keek Nimka belangstellend in 't
rond. De meubels waren geheel van vlasgaren
gemaakt, de bedjes waren van dons, het geheel
maakte een prachtige indruk.
„Hoe vinden jullie mijn huisje?'' zei dwergje
Vrolijkheid, toen zij gezeten waren.
„Prachtig", zei Nimka vol vur, „zo iets heb ik
nog nooit gezien".
Het dwergje glom van genoegen, toen Nimka
dat zei. „Kom moeke", zei hij toen tot zijn
vrouw, „schenk eens een glaasje bijenhoning
in voor onze gasten, dan zal ik eens wat ver
tellen van mijn overgrootvader, die in sprookjes
Afrika honderd wilde beesten heeft gedood".
„Ja graag!" zeiden Nimka en Vijona tegelijk.
„In orde, luister dan. Het was in het jaar 1004,
toen mijn overgrootvader werd geboren. Hij
was een heel klein pukkie, maar toch groeide
hij voorspoedig en werd een stevige dwerg. Hij
wilde maar steeds naar vreemde landen, altijd
droomde hij van sprookjes-Afrika. Hij vroeg
aan zijn ouders of hij er heen mocht .trekken,-
maar dezen wilden daar niets van horen.
Op zekere dag. toen zijn moeder hem wilde
roepen, lag hij niet meer in bed. Eerst dacht zij,
dat hij al was opgestaan, wat wel eens meer
gebeurde Dus ging zijn moeder weer aan 't
werk en dacht niet meer aan hem, maar toen
het heel laat in de avond werd was Bolletje
nog niet thuis gekomen
Zijn ouders werden ongerust en gingen naar
hem zoeken, doch hoe zij ook zochten, nergens
vonden zij hem. Ook de dwergpolitie ging hem
zoeken met speurmuizen, ook deze vonden hem
niet.
Er was ongeveer een dwergmaand verlopen,
toen er een brief van Bolletje kwam. Dat gaf
een vreugde, want zijn ouders dachten, dat hij
allang dood was.
Jaren verliepen en in al die .tijd hoorden zij
-*
kleine baasje toch blijven?
niets meer van hem, tot hij op zekere dag on
verwachts thuis kwam. Zijn ouders hulden van
vreugde, toen zij hun zoon weer terug hadden.
Hij vertelde alles wat hij had meegemaakt. Dat
was verbazend, je kreeg er veldmuizenvel van,
zo ijzig en spannend.
Hij vertelde ons: Toen hij van huis weggelo
pen was. was hij na veel zwerven in sprookjes-
Afrika aangekomen. Eenmaal daar, zag hij
niets dan dicht ondoordringbaar bos. Hij be
zat niets om zich mee .te verdedigen.
Plotseling hoorde hij een hevig gebrul vlak
144
133