Werken van Vondel (Vun_ boeJvm m IjktoxJkmdz Deel IX Het grootse werk nadert zijn voltooiing Tn Het Zondagsblad van 8 Augustus 1936 gaf ik een korte aankondiging van het achtste deel van de voorname Vondel- Uitgave van de Wereldbibliotheek. Inmid dels kwam ook het negende deel van de pers, zodat de verwachting gerechtvaardigd is, dat 17 November aanstaande, wanneer met veel luister herdacht zal worden, dat het 350 jaar geleden is dat Nederlands grootste dichter te Keulen geboren werd, ook heit tiende o£ laatste deel zal versche llen zijn. Wanneer we bij het doorlezen van dit nieuwe deel weer eens nadrukkelijk bepaald worden bij de chronologische orde van ontstaan der verschillende dichtstukken, komt opnieuw over ons de verwonderende verbazing over de buitengewone werk- en 'denkkracht van den krassen grijsaard; immers wat ons hier in een kloeke foliant geboden wordt (weer ongeveer 1000 blad zijden) is het arbeidsresultaat van drie ja ren: 1660—1663, of wel van Vondels 73ste tot zijn 76ste levensjaar. In tegenstelling met de voorgaande delen 'die in hoofdzaak door vertalingen werden in be6lag genomen, biedt dit deel uitslui tend oorspronkelijk werk. Niet minder dan Vier Bijbelse treurspelen heeft de dichter, als suppoost in de bank van lening opge borgen om hem aan een schamel bestaan te helpen, in zijn somber werkvertrek op sta pel gezet en voltooid. Het zijn alle minder bekende en nooit of bijna nooit gespeelde stukken, nl. David in Ballingschap; Davxa hersteld; Samson, Adonias, terwijl nog een Vijfde treurspel: De Batavisohe Gebroeders een vaderlanos-historische stof behandelt. En al moge het waar zijn, dat de dramatische betekenis dezer spelen vrij gering is, dat neemt niet weg, dat de poëtisch-lyrisohe kracht op vele plaatsen ongemeen sterk is, en ons den dichter van groot formaat toont. Vooral de beide stukken over David schil deren ons in oen titelheld een man yaa diepe en brede bewogenheid. Het is hier, dat de dichter zich geheel inleeft in de diep tragische toestand van Israëls groten ko ning, die door een zijner liefste zonen zo smadelijk wordt bejegend en naar het leven gestaan. De vadersmart kon de dichter daarom zo goed doorvoelen en vertolken, omdat een onherstelbare wonde ook zijn ouderhart had verminkt. In deze spelen ko men passages voor, die te zeer zijn vergeten en die ten volle verdienen in ruimer kring te worden gekend én onthouden; Ik geef e enkel voorbeeld: Tussen bloed en bloedverwant Is een band Van natuur, niet licht te breken. Van een boom scheurt nimmer tak Zonder krak Zonder zucht en j'ammerkreten. Tussen vader en zijn kind, Dat hij mint, Is de taaiste band van magen; Daar natuur, geraakt in strijd. Machtig lijdt Wat ze kan en niet kan dragen. Zo ook de bekende jammerklacht van David over de dood van Absalom. Hoe aan grijpend in zijn eenvoud: OcH Absalon, mijn zoon, hoe vreesde ik voor dien tocht! DcH 'Absalon, och of ik voor u sterven mocht! OcH 'Absalon, mijn zoon, de waardste van mijn erven, Joost van den Vondel Gaf God', och Absalon, dat ik voor u mocht sterven! Natuur, hoe pijnt ge ons hart! geweld, geweld, geweld, 'k Beklaag u voor Gods troon, och Absalon, dit goLfit Uw vader 't leven, och ter goeder tijd geboren, Ter kwader tijd in 't veld verslagen, verloren! Belangrijk voor ons Calvinistisch volks deel is het in dit deel voorkomende „Too- neelschilt", de bekende prozaverdediging van Vondel tegen de aanvallen van den Gereformeerden predikant, Ds Wittewrongel, over zijn Lucifer en Salmoneus. Over deze kwestie is ook met deze uitgave en de daar bij gaande toelichtende verklaringen van Dr Sterck in hethistorisch overzicht het laatste woord nog niet gesproken. Het ware zeer te wensen, dat iemand onzerzijds de tijd en de lust had om het zeer omvangrijke bo?k van Wittewrongel „Oeconomia Christiana' aan eei grondige studie te onderwerpen, op dat de verschillende meningen eens objec tief met elkaar konden worden geconfron teerd. Veel punten uit deze toneelstrijd heb ben ook nu nog actuële betekenis. Het grootste deel van de arbeid dezer ja ren wordt in beslag genomen door de bui tenwoon uitgebreide didactische gedichten: Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst en Heerlijckheid der Kerke, waarin Vondel blijkt geeft van zijn grondige bestudering van de Roomse theologie en van zijn liefde voor zijn nieuw geloof. De toelichting het eerste werk is natuurlijk in handen van den Nijmeegsen Vondelprofessor Molken- boer. Hoe moeilijk het is alle daarin voor komende aanvallen en toespelingen precies terecht te brengen, blijkt wel uit de penne- strijd, die hierover onlangs is ontstaan tus- schen dezen interpretator en Dr Zijderveld. Het loopt daarbij over de waag, of Vondel zich hier al of niet opzettelijk te weer stelt tegen Spinoza, wiens pantheïstische theo rieën toen in ons land bekend begonnen te worden. Hoe diep Vondel overtuigd is van de al leenzaligmakende kracht en waarde van de Roomse kerk, blijkt duidelijk uit zijn aan maning tot de verdwaalden aan het slot van zijn Heerlijckheid der Kerke, waarbij hij de zen toebidt: Verlicht ze, o Heer, die 't licht der vaderen verlaten, En d' Eendracht van de Kerke en haar genootschap haten, Herstel ze naar den stijl der waarheid, die zo wijd Verdwalen van den berg, daar gij gezeten zijt, Om 't menselijk geslacht in heiligheid te weiden, Bekeer ze die uw kudde en eerst zichzelf misleiden, En rukken ze uit den schoot der moedor tegens reên. Verzamel uw verstrooide uit Oost en West bijeen, Op dat ze, in ene kooi vergaderd, zich gewenno Een herder, en zijn stem te horen en te kennen Ten slotte dateert uit deze jaren het grote epische gedicht „Johannes de Boetgezant"', waarin Vondel enigermate de teleurstelling tracht te vergoeden over de vernietiging van zijn onvoldtooid epos over Constantijn den Groten. Alles te zamen genomen beseffen wij door dit werk opnieuw, welk een reus Vondel is geweest in het rijk van de geest, zodat verklaring van zijn gedichten de energie veler geleerden tal van jaren in beslag neemt J. KARSEMEIJER Het Boek der Psalmen De psalmen van Israël op de oorspronkelijke melodieën uit de zestiende eeuw opnieuw naar het Hebreeuwsch be werkt en voorzien van aan- teekeningen. Ds H. Hasper, de bekende verzamelaar en bevrijder van „het geestelijke lied van de Kerk der eeuwen", heeft zich, nadat hij met zijn drie omvangrijke bundels was gereedge komen, met de ontembare energie welke hem kenmerkt, geworpen op onzen Psalmbundel. Hij heeft de gekozen taak om ons psalm gezang te vernieuwen hoe was het van iemand met zijn opvattingen en ervaringen op dit gebied anders te verwachten zoo breed mogelijk opgevat. Pogingen om op de bestaande teksten nieuwe melodieën te zetten, pleidooien vóór en tegen het zoogenaamd zingen op „heele en halve noten", zijn er al tal van keeren gedaan en gehouden. Voor zoover ons bekend, heeft evenwel nog niemand in wat we noemen mogen „onzen tijd" getracht om de Christelijke Kerk in ons taalgebied te verrijken met: le. een nieuwe berijming rechtstreeks uit den Hebreeuw sch en grondtekst en 2e. een zetting van d< bekende melodieën volgens de oorspronke lijke zangwijzen. Wat de teks ten alleen al betreft hebben we hier met een onderneming te doen, die geweldige eischen aan den auteur heeft ge steld. Al zou deze berijming niet de defini tieve zijn, die door de Nederlandsche Cnriste- lijke kerken in de toekomst zou worden aan vaard dan zal.zij toch in zichzelf het bewijs leveren, dat wij niet als met handen en voeten gebonden aan de Staatsberijming van 1772 behoeven te blijven afwachten. Ds Hasper toont met zijn berijming aan, dat het mogelijk is ons aan een berijming te ont worstelen, die, al is zij in menig opzicht beter dan die van Datheen, toch van dien aard is, dat zij een aanmerkelijk deel van het boek der psalmen voor de Gemeente gesloten houdt. Een onlangs in „Organist en Eere- dienst" vermelde lijst van gedurende lange periode in de godsdienstoefeningen op gegeven psalmen, leverde b.v. het meest spre kende bewijs, dat slechts een zeer gering deel den tegenwoordigen psalmbundel w e r- k e 1 ij k wordt gebruikt. En ieder, die met aandacht kennis neemt van de bestaande be rijming, moet tot de erkentenis somen, dat zulks slechts voor een deel daaraan te wijten I, dat, uit een zekere gemakzucht wellicht, gekozen wordt uit bekende verzen, maar dat de hoofdzaak ligt in werkelijke onbruik- rheid van de strofen voor het doel, dat toch in de eerste plaats stichting der Gemeente door gezamenlijk zingend loven, mediteeren en bidden is. Het zal natuurlijk, vooral den ouderen, moeite kosten zich bij een nieuwe berijming aan te sluiten. De bekende zij het niet steeds de grondtekst getrouwe woorden zijn hun dierbaar geworden en zij spreken er zoo gemakkelijk hun innigste gevoelens in uit. Dit mag echter geen reden zijn om te ver werpen wat niet de bedoeling van het Schriftwoord zoo nauwkeurig mogelijk weer geeft in liedvorm en te kiezen voor het betere ,dat op zijn beurt ons even dierbaar zal kunnen zijp, nadat het gaandeweg geeste lijk eigendom geworden is, en omdat het met meer recht Woord Gods genoemd zal kunnen worden. Wat Ds Haspers berijming bijzonder aan trekkelijk maakt, is voorts de indeeling met opschriften, die hij voor eiken psalm ge maakt heeft, zoodat men in één oogopslag ziet wat de strekking van een strofe of een reeks strofen is en de verklaring van den inhoud van eiken psalm, met verwijzing naar parallellen enz. Na deze beschouwing over de teksten, moeten we het over de melodieën hebben. We stemmen van harte in met Ds Haspers streven om de indrukwekkende schoonheid der oude melodieën weer opnieuw voor de massa te doen leven. Zou het niet aan een zekere gemakzucht toe te schrijven zijn, dat men de oorspronkelijke zangwijzen met haai gevarieerd rhythme verlaten heeft en voor den gemeentezang alle noten even langen duur gegeven hééft? Hoe veel krachtiger en sprekender worden vele psalmwijzen wan neer men ze zingt op heele en halve noten, zooals met oude psalmboeken in de hand nog heel gemakkelijk te doen is! Melodieën, die men tot dusver wellicht min of meer saai gevonden heeft, gaat men dan bewonderen, zooals men het een of ander stoer Valerius- lied of b.v. ons oude Wilhelmus reeds lang deed, liederen die in denzelfden tijd ontston- Met het oorspronkelijk rhythme keert voor ons besef iets terug van den grooten tijd waarin deze schoone wijzen ontstaan zijn. We voelen ons meer dan ooit gebonden aan een tijdperk der Kerk dat van beslissende oetee- kenis geweest is voor het herstel van Gods Woord als eenig richtsnoer voor leer leven en van het geloof in Jezus Christus als eenige voorwaarde voor de zaligheid. Een zóó ernstige poging als die van Ds Hasper om ons dat oude, verheffende kerk gezang terug te geven heeft recht op groote waardeering, ook al mag men dan bedenkin gen hebben van praktischen aard, zooals wij onmiddellijk gevoeld hebben toen wij in de door hem voorgeschreven notatie zoo vele triolen opmerkten. Wie weet, dat een niet- bepaald-muzikaal mensch met zulke figuren groote moeite heeft, kan zich bezwaarlijk voorstellen, dat de gemeentezang zich hier ooit ten volle en zonder hapering zal kunnen aanpassen. Voor den muzikaal eenigermate geschoolde is in de triolen en in de syncopen, die eveneens in Ds Haspers notatie in groot aantal voorkomen veel te genieten, maar de i vraag dringt zich op: stelt de auteur zijn ideaal voor den gemeentezang niet te hoog en had hij niet beter een eenvoudiger, zich bij het bekende meer aansluitende schrijf wijze kunnen kiezen? Zeker, zijn bedoeling is, dat er in het alge meen vlug gezongen zal worden: vandaar, dat hij de melodieën in kwart- en achtste noten geschreven heeft. (Wij betwijfelen sterk of dit klopt met het oorspronkelijk gebruik.) Zijn bedoeling ,is ook en wij juichen dit hartelijk toe dat de gemeente zoo in staat zal zijn om de heele psalmen te zingen en niet slechts brokstukken of zooals sommige muzikaal- ongevoelige predikanten helaas zelfs opgeven gedeelten van verzen, vaak ook, zon der te letten op de rijmwoorden, brokken van twee verzen aan elkander gelijmd. We weten wel, dat Ds Hasper alle vraag stukken welke zich hier voordeden, wèl over wogen heeft en dat hij zijn keus op deze oplossing ook niet zonder deskundige voor lichting heeft bepaald. Maar hij veroorlove ons in dit opzicht toch eenig voorbehoud. Wij hopen volgaarne, dat hij gelijk zal blijken te hebben en dat het op den duur wèl zal gaan Deze moedige, energieke en alzijdige poging HET KORENLAND Uitgave Neerbosch' Drukkerij. On der redactie van J. G. Leibrandt, H. Gordeau en Jan H. de Groot. Nu gedurende een jaar Het Korenland wordt uitgegeven hij de drukkerij van de weesinrichting Neerbosch, kunnen wij niet anders zeggen, dat het tijdschrift er in alle opzichten op vooruit is gegaan. Dit is nu eens een tijdschrift, dat niet voor alle dingen „het publiek naloopt". Veel van dergelijke onafhankelijke Chr. tijdschriften hebben we niet, dus verdient dit onze opmerkzaamheid. Het schijnt mij toe, dat Het Korenland zoo langzamerhand de taak krijgt voor deze tijd, wat het Maandblad voor Letterkunde am- treeks het begin dezer eeuw voor het Ned. Jongelingsverbond is geweest. Aan dat maandblad, waaraan vele oude ren hun literaire opvoeding te danken heb ben, (Wapenaar zinspeelde er op bij zijn ju bileum) werkten destijds mede Dr. de Moor, J. A. Rispens, G. Waanders enz. Het Korenland is echter veelzijdiger. Het biedt niet alleen novellen, verzen en critie- ken, doch ook artikelen over godsdienst, we tenschap, beeldendo kunst e.a. Wat deze laatste rubriek betreft: een meer overzichtelijk programma zou wat steviger leiding geven. De artikelen zijn wel goed, doch houden te weinig verband met elkaar. Er is van dit aardige tijdschrift alles te maken en de prijs is zeer laag voor hetgeen geboden wordt. Blijkbaar zit er geen winst bejag achter. Of wij dan geen critiek hebben? De redac tie, die allerminst gewend is een blad voor den mond te nemen, zou zooveel zoete koek tegelijk niet willen slikken. Om enkele dingen te noemen: het stukje over de oranjejool ter gelegenheid van de onlangs gehouden feesten deed mij denken aan het kind en het badwater. Het ging zelf mank aan overdrijving en was daarbij nog even zeer onkies. Zoo hebben we ook weinig bewondering voor verschillende der „vergulde punaises" in welke, overigens aardige rubriek, wij ieder op zijn beurt een veeg uit de pan krij gen. Het blad is echter te goed, om het op dit rubriekje te laten stranden. De verbolgen heid bijv. van Barend de Goede over een hem minder aangename recensie 'van Ad. Kuiper was wel te begrijpen voor een pas begin nend scribent, doch het was ons liever ge- geweest als de redactie den beleedigden dich ter tevoren een pijnstillend middel had toe gediend en wat had gekalmeerd. Ad. Kuiper is een serieus criticus, en het werk, dat hij doet voor de aesthetische opvoeding der rij pere jeugd, acht ik vooralsnog heel wat be langrijker voor de christelijke gemeenschap dan de enkele versjes door Barend de Goede gepubliceerd. Evenzoo leek mij de aanval op H. Burger ongemotiveerd. Ik ben van meening dat de jongere dichters de recensie van Burger in de Standaard over „Spectrum" zeer op prijs moeten stellen. Een Zondagsblad is geen li terair vakblad, en zoolang de heeren jongere dichters eikaars werk op de meest uiteen- loopende waarde „schatten" had ik maar stil gezwegen ais een dagbladcriticus hun verzamelbundel op een dergelijke oriëntee- rende wijze aan het publiek voorstelt en con eludeert (m-i- zeer juist) dat het thans de tijd nog niet is voor een waardebepaling. Daarvoor is het teveel „begin". Met alle waardeering voor de „onafhankelijke" toon in de kolommen van het Korenland, lijkt hef mij niet overbodig, er op te wijzen dat een dagbladcriticus zich meermalen moet rem. men. om zijn doel niet voorbij te schieten. De medewerkers aan De Vergulde Punaise die» echter hun remmen eens te laten na zien, willen zij in hun spurt niet omkomen bij gebrek aan adem. De lezer zal begrepen hebben, dat dit blad in geen enkele portefeuille mag ontbreken. Daarom wensch ik het van harte vele nieuwe lezers, omdat het een frisch. pittig blad is, dat men niet ongeleden, terzijde legt. P. J. R. In het land dor blauwe valkanen, door W. Groenevelt H. P. Leopold's Uitg. Mij. Overwedigend van Natuurschoon moei Sumatra zijn; interessant om de eigenaar dige zeden en gebruiken, die er gevonden orden. Men vindt er de grootste rijkdom en de diepste armoede; de grootste machtheb bers en de meest afhankelijke onderdanen; liefde en haat; vriendschap en vijandschap. De schrijver van dit boek, de oud-resident Groenevelt heeft, wat hij schreef uit de er* varing, want hij is jaren op dit eiland ge weest. En heet blijkbaar de gave om op tc merken wat opmerkelijk is. Iets wat niet allen kunnen. Daarbij verstaat hij de künsl om te vertellen wat hij zag en opmerkte. Zóó te vertellen, dat het niet opvallend ge wild ls, doch opvalt door de eenvoudige ■weergave en door het gewone. Zij die "-unilie of vrienden op Sumatra hebben en het eiland zelf niet kennen zullen dit boek graag lezen en daardoor een goede kijk krijgen op Het leven aldaar. En zij. die het land kenned zullen het boek graag lezen, omdat het zoo veel aangename herinneringen opwekt Mis* echien zelfs zullen ze, nu ze het land dooc andere oogen bekijken tot de ontdekking komen, dat het nog interessanter is dan zij het reeds vonden. om de psalmen weer in hun geheel tot de ge heele Christelijke kerk (ook de Room- sche!) te brengen is van een beteekenis, die men nauwelijks te hoog kan aanslaan. Wij vernemen nog van de Administratie Geestelijke Liederen uit den Schat van de Kerk der Eeuwen, Postbus 333, 's-Graven- hage, die dit „Boek der Psalmen" uitgeeft, dat de harmonisaties van den bundel nog vóór Paschen zullen verschijnen. We zien ze met belangstelling tegemoet, omdat Ds Hasper ook daarin beloofd heeft met den sleur te zullen breken en zich zuiver op de oude kerktoonsoorten te zullen baseeren. HET EVANGELIE IN DE JON* GEREN WERELD. Door N. S t u f* kens. Deel I: De boodschap den Kerk. Deel II: Onze geestelijke dampkring. G. F. Callenbach, Uit gever Nijkerlt. Een uitnemende gedachte mag dit ge* noemd worden, welke de leidraden voor hef „open deur"-jeugdwerk van de A.M.V.J, deed bundelen en in den handel brengen. Want zoo is onder veler bereik gekomen, wat dusver voor een beperkte groep ben stemd bleef, m.l. een voortreffelijke voor-1 lichting voor allen die in eenig opzicht tè maken hebben met de geestelijke vorming onzer rijpere jeugd. De heer Stufkens, die het eerste deel bescheiden .,een proeve een leeke-dogmatiek" noemt, heeft in feite een glashelder, welgefundeerd, volkomen schriftuurlijk en naar tijdseisch geschreven overzicht samengesteld van de hoofdsom der heilsfeiten. der sacramenten en der li turgie. Daarnaast in het 2e deel, een Met minder op den tijdstoon afgestemde behan deling van de velerlei instanties, welke het jonge leven in de jeugdbeweging vergezel len, bedreigen of ten zegen kunnen zijn. Wij kunnen hen, die als leiders van gees* teiijk jeugdwerk, als kamp-commandanten, bij 't Godsdienstonderwijs ook op Middelt», scholen, als leiders van Bijbelkringen e.d. werkzaam zijn, niet genoeg aanbevelen, deze leidraad zich aan te schaffen. Het is niet alleen de frissche wijze van zeggen maar ook de kracht van het klaar betoog, die deze boeken een buitengewone aantrekkelijkheid verleent Daarbij denken we evenzeer aan hen. die persoonlijk van de lezing pro fijt kunnen trekken. En dat zullen er niet weinigen zijn, want de heer Stufkens bezit een geheel eigen methode, om de oude, be proefde waarheden in een nieuw kleed te steken, zoodat de lezer geboeid blijft en al lezende, zich versterkt en verrijkt voelt. Onze jonge menschen en dan nemen: wij den kring zoo ruim mogelijk hebben aan gidsen als deze grooteüjks behoefte. En wie onder hen dit ontkennenzullen de lezing verheugd toestemmen: ja z iets is teerkost voor den levensweg, w je wat aan hebt! Waar komen de Kamper Uien vandaan? De uitgever J. H. Kok komt in een merkwaardige publicatie op voor de reputatie van zijn woonplaats. goed werden van ons volk, de naam hebben gekregen van een stad domooren, dan is dit toch allerminst verdiend. Het tegendeel is in zoo sterke mate liet geval, dat het een vreemd verschijnsel moet worden genoemd dat de naam van juist, deze stad zu.k een minder aangename klank kreeg. Vandaar dat de bekende Kamper uitgever, de heer J. H. Kok, zich gedrongen voelde, na te gaan, waar toch die rare verhaaltjes vandaan zijn gekomen. Als resultaat van zijn onderzoek schreef hij een interessante publicatie. Dat Kampen zelf niet de oorzaak van haar minder vleiende reputatie kan zijn. tcont hij aan, door een overzicht te geven van haar zeer roemrijk verleden. Dat een stad met zulk een historie voortaan als een narrenstad te boek zou staan, was hem te bar, en daarom maakte hij zich op, de eer van Kampen te redden, want: de liefde tot sijn stat is elkeen aengeboren, zoo citeert hij achter op het boek Vondel. AJ te hoogo verwachtingen blijkt hij in- tusschen van de bekeerlijkheid der massa niet te hebben, want hij einJigt zijn boek met er zijn twijfel over uit tj spreken, of door deze publicatie inderdaad zal w.irden voorkomen, dat het stempel der dwaasheid, dat thans op Kampen rust, zal worden be stendigd. Dat hij desniettemin tot de uit gave besloot, zal ieder toejuichen die dit bijzondere boek las. Kampens roemrijk verleden Alvorens de schrijver zich gaat bezig houden met de geimporteerde Kamper die de oorzaak is van de uien-roem, geeft hij een overzicht van de rijke geschiedenis der IJselstad. Daar is veel van te verhalen, want Kampen heeft eeuwen aaneen voor de internationale handel in Noord- en West-Europa een ."eidende rol gespeeld dank zij haar destijds uiterst gunstige lie ging, die haar contact gaf met de zee en met een rijk achterland. Reeds in het begin der 13e eeuw ver wierf de IJselstad stadsrechten, en sinds Wie Hoorde nooit van Kamper uien? Welke stad kan er op hogen, door „narren- .verhaaltjes" zoo beroemd te zijn a.is de be kende stad aan de IJsel? Intusschen een twijfelachtige eer. daar het nu juist niet prettig kan worden genoemd, de naam te hebben, van bij voorkeur uitgezocht en ongedacht dwaze dingen te doen. Want de massa weet niet. dat zulk dwaas handelen juist een uiting van wijsheid isl Hoe dal kan zal straks biiiken. Maar, mocht Kampen door nl de vreemde Verhaaltjes die als Kamper uien gemeen- ging het sterk crescendo. Een zeer levendige handel werd gedreven met het schier eiland. Schonen aan de Zuidwestkust van Zweden, zoo zelfs, dat later de geschi-- schrijver Toe Boecop kon zeggen, dat Kampen feitelijk door Schonen is opge bouwd. Archiefstukken bewijzen dat de Kamper kooplui in Zweden, Noorwegen en ook in Vlaanderen, Engeland en Frankrijk zeer gunstige en beschermende voorrechten ge noten. In de 14e eeuw kon Kampen de ver gelijking doorstaan met de groote Noord- Duitsche handelssteden. Het kon zelfs een eigen handelspoAtiek voeren naast de Hanze-bond. De Kampers hadden hun eigen recht spraak in verschillende Scandinavische steden. Ook op Rusland, Pruisen, Westfalen ep de Rijnstreken werd handel gedreven. Handig waren de kooplieden in het verwerven van gunstige voorwaarden, en ondernemend en met stoute durf breidden ze hun handels betrekkingen uit. In het laatst der 14e eeuw was de handel van Kampen ongeveer anderhalf maal zoo groot als die van Amsterdam, Dordrecht, Stavoren en de andere .Zuiderzeesteden samen. Bij Kampen berustte het recht van beton ning van de Zuiderzee. Rijk en welvarend was de stad, zelfbewust en energiek haar burgerij. Bij één oorJog moest zij de meeste schepen en manschappen leveren. Een IJselbrug reeds In 1448! Een sterk bewijs van het welvaren, de kracht, het onafhankelijksheidsgevoel en de durf van de stad was wel, dat reeds in 1448 een brug over de IJsel werd gebouwd! Geheel op eigen kosten. Ze was van hout. cn was de eerste groote brug over een greote rivier in ons land. Tegen deze bouw was veel verzet bij de steden boven Kam pen, tot ver in Duitschland toe, uit vrees voor schade voor de scheepvaart. De Roomsch-Koning werd zelfs te hulp ge roepen, die de bouw eenvoudig verboo-' Dit was voor de Kampers slechts een reden om nog wat. snel."er er mee te vorderen. De brug heeft. j.n die tijden een wereldver maardheid genoten. Pas in 1872 werd ze vervangen door een ijzeren, weer uit eigen middelen tot stand gebracht. De zandkorrel vijand van Kampen Eind 15e, begin 16e eeuw, begon de zon van de voorspoed te dalen. Vele oorlogen belemmerde» alom de handel, groote uit gaven voor oorlogen, brue-onderhoud, stads- versterking en -uitbreiding, stelden de financiën zwaar op de proef, andere Hol- landsche steden deden ernstige concurren tie aan; dit alles, en vooral de verzanding van de IJsselmonden, was oorzaak, dat er eeuwen kwamen van achteruitgang, tot bet machtige Kampen tenslotte geheel moest zwichten voor de nietige, maar on overwinnelijke vijand, de zandkorrel, di de toegang naar zee ging versperren, niet tegenstaande de energieke pogingen om dil 1c voorkomen, waarbij de Stadskas eigen lijk meer werd aangesproken dan ze kon verdragen. Aan deze sombere periode van rié strijd tegen de zandkorrel, wijdt de heer Kok een afzonderlijk hoofdstuk. Kampen onschuldig aan de Kamper uien! Nadat hij aldus door het historisch over zicht ten duidelijkste heeft aangetoond, dat de blaam van de Kamper uien onver diend is, gaat hij nader in op de vraag naar de herkomst van deze narrenverhaaltjes. De heer Kok komt na veel onderzoekin gen tot de conc.iusie, dat de Kamper uien import zijn. Ze komen uit Duitschland Importeur is een zekere Jan Jacob Pels, schilder-dichter, wiens grootvader zich vanuit Duitschland in 1789 in Kampen vestigde. Fels heeft deze „Kamper stuk jes" voorgedragen op avonden van Rederij kerskamers, en heeft ze in 1844 bij zijn broer in druk doen verschijnen. Nadat hij in 1845 met dezen, vennoot was geworden verscheen in 1846 de tweede druk van hel eerste zestal „Kamper Stukjes." In hetzelfd* jaar kwam er nog een tweede zestal van de pers. De vraag is nu: waar heeft Fels die stukjes vandaan? Is hij de man. die vasten vorm gaf aan verhaaltjes en anecdote welke gemeengoed waren, en die reeds voor hij er zijn rijmtalent op oefende, be trekking hadden op de Kamper burgers' De heer Kok heeft dit nauwkeurig nage gaan en kon nergens een spoor ontdekken in die richting. Deze vreemde verhaaltjes moeten dus van elders komen, en over tuigend wordt aangetoond» waair de bron dient te worden gezocht Die ligt in Duitsch land, waarmee Fe.ts allicht, dank zij zijn afkomst, meer contact had dan een ander. In vroeger eeuwen was namelijk in Duitschland zeer verspreid een merkwaar dig boekje, dat in 1597 voor het eerst in druk verscheen, en tot titel had: das Lale- buch (narrenboek), wunderseltzame, aben- teurliche unerhörte, und bisher unbeschrio- bene Geschichten, und Thaten der Lalen zu Laleburg. Er kwamen vele herdrukken van soms met eenigszins gewijzigde titel. Ir sommige werd Lalenburg en Lalenburgers veranderd in Schilda en Schi.'dburgers. Ie 1811 diende het zich, uitgegeven te Halle. in nieuwen vorm aan onder de naam: Narrenbuch; het eerste deel hiervan han delt over de Schildburgers. Het boekje van Fels verscheen in 1852 tn 3e druk bij K. v. Hulst, en tenslotte deed de uitgever Ph. Zalsman in 1927 het weer het licht zien onder de naam van: Kamper uien. De Kamper stukjes van Fels, 15 in getal, zijn de eenige „stadsverhaaltjes" in ons land, die door de druk zijn verspreid. Van daar hun algemeene bekendheid. VeJe ver basteringen en toevoegingen zijn er ook in omloop, maar al deze variaties zijn terug te brengen tot de 15 rijmstukjes van Fels. Dwaasheid die ontsproot uit wijsheid Merkwaardig is In het oorspronkelijke narrenboek de verklaring van de dwaas heid der Schildburgers. Aanvankelijk waren ze zeer wijs. Vele vorsten en grooten lieten ze derhalve bij zich komen om raad te schaffen. Ze verwaarloosden daajdoor hun eigen zaken, waarover hun vrouwen een zeer ernstige, krasse brief tot hen richtten met het resultaat, dat ze weldra terug keerden. Om voortaan niet vanwege hun wijsheid weer te worden weggeroepen, namen ze het wijze besluit, zich dwaas aan te steken. Ze kregen daarin mettertijd zoo veel genoegen, dat ze tenslotte niet meer anders konden. Welke die dwaze daden zijn, is door Fels algemeen bekend geworden. Hij heeft ver schillende van die vreemde verhaaltjes letterlijk of eenigszins verbasterd, toege past op de stad zijner inwoning. De heer Kok neemt als voorbeeld het ver haal van het hooge weiland, dat bijna let terJijk uit het Lalenbuch is overgenomen* Fels verteJt het aldus, dat van de Buiten* toren de top door de bliksem was wegge* slagen. Op die platte kop groeide zoo welig gras, dat de Kamper burgers het zondes vonden, daar geen gebruik van te maken* Ze wilden daarom beurtelings elk een koes daarvan laten genieten. De koe van de Praeses had de voorkeur. Ze werd met eer* katrol opgeheschen, maar bleek, boved aangekomen, door het touw gestikt te zijn. 'n Interessant plaatje, door Fels zelf ge* teekend, bracht dit gevaJ in beeld. Een voorbeeld van verbastering is hef verhaal van Fels, volgens hetwelk de Kampers, toen ze de bisschop bij een be zoek op een groote steur wilden vergasten, maar deze wegens ziekte wegbleef, het dier met een bel om. weer lieten zwemmen, om het, zoodra noodig, terstond weer te kunnen ophalen. Dit herinnert aan de slimheid van óe Schildburgers, die in oorlogstijd, om hun mooie stadsklok te redden, deze in zee lieten zinken, en, om straks de plaats te weten waar men ze w er zou kunnen ophalen, op de schuit eenige kerven mankten op 4® plek waar men ze had laten zakken. Een Deensche editie (ook elders buiten Duitschland genoot men van deze narreUi verhaaltjes) vormde het om in dezen geeJt, dal een Hollandsche boer op een trekschuit bij hot begin van de reis zijn geldbuidel in 't water liet zakken, om deze bij het eind weer te kunnen ophalen op de plaats waar hij een inkerving in de boot had annge* bracht. We vermelden deze voorbeelden, omdat ?a meteen het karakter aangeven van de vreemde anecdotes waarom het hier gaat. Genoeg. A.Hes saam is duidelijk aange toond, dat de Kamper stukjes niet uit Kam pen stammen, maar zoo bekend zijn go- worden, doordat deze Kamper verbastering van Duitsche narrenverhanltjes, in rijm* vorm door de druk is verspreid. De heer Kok kan na zijn onderzoek gerust zijn. Hij woont niet in een stad die een hislorie van groote domheid en onnoozel-. heid achter zich heeft. Wie ambitie heeft voor bestudeering van geschiedenis en folklore moet het interes sante boek van dézen uitgever auteur, dat- is geïllustreerd met mooie reproducties vart platen* kaarten en foto's, niet ongelezen laten. i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 10