Werken van Vondel
(Vun_ boeJvm
m
IjktoxJkmdz
Deel IX
Het grootse werk nadert zijn voltooiing
Tn Het Zondagsblad van 8 Augustus 1936
gaf ik een korte aankondiging van het
achtste deel van de voorname Vondel-
Uitgave van de Wereldbibliotheek. Inmid
dels kwam ook het negende deel van de
pers, zodat de verwachting gerechtvaardigd
is, dat 17 November aanstaande, wanneer
met veel luister herdacht zal worden, dat
het 350 jaar geleden is dat Nederlands
grootste dichter te Keulen geboren werd,
ook heit tiende o£ laatste deel zal versche
llen zijn.
Wanneer we bij het doorlezen van dit
nieuwe deel weer eens nadrukkelijk bepaald
worden bij de chronologische orde van
ontstaan der verschillende dichtstukken,
komt opnieuw over ons de verwonderende
verbazing over de buitengewone werk- en
'denkkracht van den krassen grijsaard;
immers wat ons hier in een kloeke foliant
geboden wordt (weer ongeveer 1000 blad
zijden) is het arbeidsresultaat van drie ja
ren: 1660—1663, of wel van Vondels 73ste
tot zijn 76ste levensjaar.
In tegenstelling met de voorgaande delen
'die in hoofdzaak door vertalingen werden
in be6lag genomen, biedt dit deel uitslui
tend oorspronkelijk werk. Niet minder dan
Vier Bijbelse treurspelen heeft de dichter,
als suppoost in de bank van lening opge
borgen om hem aan een schamel bestaan te
helpen, in zijn somber werkvertrek op sta
pel gezet en voltooid. Het zijn alle minder
bekende en nooit of bijna nooit gespeelde
stukken, nl. David in Ballingschap; Davxa
hersteld; Samson, Adonias, terwijl nog een
Vijfde treurspel: De Batavisohe Gebroeders
een vaderlanos-historische stof behandelt. En
al moge het waar zijn, dat de dramatische
betekenis dezer spelen vrij gering is, dat
neemt niet weg, dat de poëtisch-lyrisohe
kracht op vele plaatsen ongemeen sterk is,
en ons den dichter van groot formaat toont.
Vooral de beide stukken over David schil
deren ons in oen titelheld een man yaa
diepe en brede bewogenheid. Het is hier,
dat de dichter zich geheel inleeft in de diep
tragische toestand van Israëls groten ko
ning, die door een zijner liefste zonen zo
smadelijk wordt bejegend en naar het leven
gestaan. De vadersmart kon de dichter
daarom zo goed doorvoelen en vertolken,
omdat een onherstelbare wonde ook zijn
ouderhart had verminkt. In deze spelen ko
men passages voor, die te zeer zijn vergeten
en die ten volle verdienen in ruimer kring
te worden gekend én onthouden; Ik geef e
enkel voorbeeld:
Tussen bloed en bloedverwant
Is een band
Van natuur, niet licht te breken.
Van een boom scheurt nimmer tak
Zonder krak
Zonder zucht en j'ammerkreten.
Tussen vader en zijn kind,
Dat hij mint,
Is de taaiste band van magen;
Daar natuur, geraakt in strijd.
Machtig lijdt
Wat ze kan en niet kan dragen.
Zo ook de bekende jammerklacht van
David over de dood van Absalom. Hoe aan
grijpend in zijn eenvoud:
OcH Absalon, mijn zoon, hoe vreesde ik
voor dien tocht!
DcH 'Absalon, och of ik voor u sterven
mocht!
OcH 'Absalon, mijn zoon, de waardste van
mijn erven,
Joost van den Vondel
Gaf God', och Absalon, dat ik voor u mocht
sterven!
Natuur, hoe pijnt ge ons hart! geweld,
geweld, geweld,
'k Beklaag u voor Gods troon, och Absalon,
dit goLfit
Uw vader 't leven, och ter goeder tijd
geboren,
Ter kwader tijd in 't veld verslagen,
verloren!
Belangrijk voor ons Calvinistisch volks
deel is het in dit deel voorkomende „Too-
neelschilt", de bekende prozaverdediging
van Vondel tegen de aanvallen van den
Gereformeerden predikant, Ds Wittewrongel,
over zijn Lucifer en Salmoneus. Over deze
kwestie is ook met deze uitgave en de daar
bij gaande toelichtende verklaringen van
Dr Sterck in hethistorisch overzicht het
laatste woord nog niet gesproken. Het ware
zeer te wensen, dat iemand onzerzijds de tijd
en de lust had om het zeer omvangrijke bo?k
van Wittewrongel „Oeconomia Christiana'
aan eei grondige studie te onderwerpen, op
dat de verschillende meningen eens objec
tief met elkaar konden worden geconfron
teerd. Veel punten uit deze toneelstrijd heb
ben ook nu nog actuële betekenis.
Het grootste deel van de arbeid dezer ja
ren wordt in beslag genomen door de bui
tenwoon uitgebreide didactische gedichten:
Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst en
Heerlijckheid der Kerke, waarin Vondel
blijkt geeft van zijn grondige bestudering
van de Roomse theologie en van zijn liefde
voor zijn nieuw geloof. De toelichting
het eerste werk is natuurlijk in handen van
den Nijmeegsen Vondelprofessor Molken-
boer. Hoe moeilijk het is alle daarin voor
komende aanvallen en toespelingen precies
terecht te brengen, blijkt wel uit de penne-
strijd, die hierover onlangs is ontstaan tus-
schen dezen interpretator en Dr Zijderveld.
Het loopt daarbij over de waag, of Vondel
zich hier al of niet opzettelijk te weer stelt
tegen Spinoza, wiens pantheïstische theo
rieën toen in ons land bekend begonnen te
worden.
Hoe diep Vondel overtuigd is van de al
leenzaligmakende kracht en waarde van de
Roomse kerk, blijkt duidelijk uit zijn aan
maning tot de verdwaalden aan het slot van
zijn Heerlijckheid der Kerke, waarbij hij de
zen toebidt:
Verlicht ze, o Heer, die 't licht der vaderen
verlaten,
En d' Eendracht van de Kerke en haar
genootschap haten,
Herstel ze naar den stijl der waarheid, die
zo wijd
Verdwalen van den berg, daar gij gezeten
zijt,
Om 't menselijk geslacht in heiligheid te
weiden,
Bekeer ze die uw kudde en eerst zichzelf
misleiden,
En rukken ze uit den schoot der moedor
tegens reên.
Verzamel uw verstrooide uit Oost en West
bijeen,
Op dat ze, in ene kooi vergaderd, zich
gewenno
Een herder, en zijn stem te horen en te
kennen
Ten slotte dateert uit deze jaren het grote
epische gedicht „Johannes de Boetgezant"',
waarin Vondel enigermate de teleurstelling
tracht te vergoeden over de vernietiging van
zijn onvoldtooid epos over Constantijn den
Groten.
Alles te zamen genomen beseffen wij door
dit werk opnieuw, welk een reus Vondel is
geweest in het rijk van de geest, zodat
verklaring van zijn gedichten de energie
veler geleerden tal van jaren in beslag
neemt
J. KARSEMEIJER
Het Boek der Psalmen
De psalmen van Israël op de
oorspronkelijke melodieën uit
de zestiende eeuw opnieuw
naar het Hebreeuwsch be
werkt en voorzien van aan-
teekeningen.
Ds H. Hasper, de bekende verzamelaar en
bevrijder van „het geestelijke lied van de
Kerk der eeuwen", heeft zich, nadat hij met
zijn drie omvangrijke bundels was gereedge
komen, met de ontembare energie welke hem
kenmerkt, geworpen op onzen Psalmbundel.
Hij heeft de gekozen taak om ons psalm
gezang te vernieuwen hoe was het van
iemand met zijn opvattingen en ervaringen
op dit gebied anders te verwachten zoo
breed mogelijk opgevat.
Pogingen om op de bestaande teksten
nieuwe melodieën te zetten, pleidooien vóór
en tegen het zoogenaamd zingen op „heele
en halve noten", zijn er al tal van keeren
gedaan en gehouden.
Voor zoover ons bekend, heeft evenwel
nog niemand in wat we noemen mogen „onzen
tijd" getracht om de Christelijke Kerk in ons
taalgebied te verrijken met: le. een nieuwe
berijming rechtstreeks uit den Hebreeuw
sch en grondtekst en 2e. een zetting van d<
bekende melodieën volgens de oorspronke
lijke zangwijzen.
Wat de teks ten alleen al betreft hebben
we hier met een onderneming te doen, die
geweldige eischen aan den auteur heeft ge
steld. Al zou deze berijming niet de defini
tieve zijn, die door de Nederlandsche Cnriste-
lijke kerken in de toekomst zou worden aan
vaard dan zal.zij toch in zichzelf het bewijs
leveren, dat wij niet als met handen en
voeten gebonden aan de Staatsberijming van
1772 behoeven te blijven afwachten. Ds
Hasper toont met zijn berijming aan, dat
het mogelijk is ons aan een berijming te ont
worstelen, die, al is zij in menig opzicht beter
dan die van Datheen, toch van dien aard is,
dat zij een aanmerkelijk deel van het boek
der psalmen voor de Gemeente gesloten
houdt. Een onlangs in „Organist en Eere-
dienst" vermelde lijst van gedurende
lange periode in de godsdienstoefeningen op
gegeven psalmen, leverde b.v. het meest spre
kende bewijs, dat slechts een zeer gering deel
den tegenwoordigen psalmbundel w e r-
k e 1 ij k wordt gebruikt. En ieder, die met
aandacht kennis neemt van de bestaande be
rijming, moet tot de erkentenis somen, dat
zulks slechts voor een deel daaraan te wijten
I, dat, uit een zekere gemakzucht wellicht,
gekozen wordt uit bekende verzen, maar dat
de hoofdzaak ligt in werkelijke onbruik-
rheid van de strofen voor het doel,
dat toch in de eerste plaats stichting der
Gemeente door gezamenlijk zingend loven,
mediteeren en bidden is.
Het zal natuurlijk, vooral den ouderen,
moeite kosten zich bij een nieuwe berijming
aan te sluiten. De bekende zij het niet
steeds de grondtekst getrouwe woorden
zijn hun dierbaar geworden en zij spreken er
zoo gemakkelijk hun innigste gevoelens in uit.
Dit mag echter geen reden zijn om te ver
werpen wat niet de bedoeling van het
Schriftwoord zoo nauwkeurig mogelijk weer
geeft in liedvorm en te kiezen voor het
betere ,dat op zijn beurt ons even dierbaar
zal kunnen zijp, nadat het gaandeweg geeste
lijk eigendom geworden is, en omdat het met
meer recht Woord Gods genoemd zal kunnen
worden.
Wat Ds Haspers berijming bijzonder aan
trekkelijk maakt, is voorts de indeeling met
opschriften, die hij voor eiken psalm ge
maakt heeft, zoodat men in één oogopslag
ziet wat de strekking van een strofe of een
reeks strofen is en de verklaring van den
inhoud van eiken psalm, met verwijzing naar
parallellen enz.
Na deze beschouwing over de teksten,
moeten we het over de melodieën
hebben.
We stemmen van harte in met Ds Haspers
streven om de indrukwekkende schoonheid
der oude melodieën weer opnieuw voor de
massa te doen leven. Zou het niet aan een
zekere gemakzucht toe te schrijven zijn, dat
men de oorspronkelijke zangwijzen met haai
gevarieerd rhythme verlaten heeft en voor
den gemeentezang alle noten even langen
duur gegeven hééft? Hoe veel krachtiger en
sprekender worden vele psalmwijzen wan
neer men ze zingt op heele en halve noten,
zooals met oude psalmboeken in de hand nog
heel gemakkelijk te doen is! Melodieën, die
men tot dusver wellicht min of meer saai
gevonden heeft, gaat men dan bewonderen,
zooals men het een of ander stoer Valerius-
lied of b.v. ons oude Wilhelmus reeds lang
deed, liederen die in denzelfden tijd ontston-
Met het oorspronkelijk rhythme keert voor
ons besef iets terug van den grooten tijd
waarin deze schoone wijzen ontstaan zijn. We
voelen ons meer dan ooit gebonden aan een
tijdperk der Kerk dat van beslissende oetee-
kenis geweest is voor het herstel van Gods
Woord als eenig richtsnoer voor leer
leven en van het geloof in Jezus Christus als
eenige voorwaarde voor de zaligheid.
Een zóó ernstige poging als die van Ds
Hasper om ons dat oude, verheffende kerk
gezang terug te geven heeft recht op groote
waardeering, ook al mag men dan bedenkin
gen hebben van praktischen aard, zooals wij
onmiddellijk gevoeld hebben toen wij in de
door hem voorgeschreven notatie zoo vele
triolen opmerkten. Wie weet, dat een niet-
bepaald-muzikaal mensch met zulke figuren
groote moeite heeft, kan zich bezwaarlijk
voorstellen, dat de gemeentezang zich hier
ooit ten volle en zonder hapering zal kunnen
aanpassen. Voor den muzikaal eenigermate
geschoolde is in de triolen en in de syncopen,
die eveneens in Ds Haspers notatie in groot
aantal voorkomen veel te genieten, maar de
i vraag dringt zich op: stelt de auteur zijn
ideaal voor den gemeentezang niet te hoog
en had hij niet beter een eenvoudiger, zich
bij het bekende meer aansluitende schrijf
wijze kunnen kiezen?
Zeker, zijn bedoeling is, dat er in het alge
meen vlug gezongen zal worden: vandaar,
dat hij de melodieën in kwart- en achtste
noten geschreven heeft. (Wij betwijfelen
sterk of dit klopt met het oorspronkelijk
gebruik.) Zijn bedoeling ,is ook
en wij juichen dit hartelijk toe dat
de gemeente zoo in staat zal zijn om de
heele psalmen te zingen en niet slechts
brokstukken of zooals sommige muzikaal-
ongevoelige predikanten helaas zelfs opgeven
gedeelten van verzen, vaak ook, zon
der te letten op de rijmwoorden, brokken
van twee verzen aan elkander gelijmd.
We weten wel, dat Ds Hasper alle vraag
stukken welke zich hier voordeden, wèl over
wogen heeft en dat hij zijn keus op deze
oplossing ook niet zonder deskundige voor
lichting heeft bepaald. Maar hij veroorlove
ons in dit opzicht toch eenig voorbehoud.
Wij hopen volgaarne, dat hij gelijk zal
blijken te hebben en dat het op den duur
wèl zal gaan
Deze moedige, energieke en alzijdige poging
HET KORENLAND
Uitgave Neerbosch' Drukkerij. On
der redactie van J. G. Leibrandt,
H. Gordeau en Jan H. de Groot.
Nu gedurende een jaar Het Korenland
wordt uitgegeven hij de drukkerij van de
weesinrichting Neerbosch, kunnen wij niet
anders zeggen, dat het tijdschrift er in alle
opzichten op vooruit is gegaan.
Dit is nu eens een tijdschrift, dat niet voor
alle dingen „het publiek naloopt".
Veel van dergelijke onafhankelijke Chr.
tijdschriften hebben we niet, dus verdient
dit onze opmerkzaamheid.
Het schijnt mij toe, dat Het Korenland zoo
langzamerhand de taak krijgt voor deze tijd,
wat het Maandblad voor Letterkunde am-
treeks het begin dezer eeuw voor het Ned.
Jongelingsverbond is geweest.
Aan dat maandblad, waaraan vele oude
ren hun literaire opvoeding te danken heb
ben, (Wapenaar zinspeelde er op bij zijn ju
bileum) werkten destijds mede Dr. de Moor,
J. A. Rispens, G. Waanders enz.
Het Korenland is echter veelzijdiger. Het
biedt niet alleen novellen, verzen en critie-
ken, doch ook artikelen over godsdienst, we
tenschap, beeldendo kunst e.a.
Wat deze laatste rubriek betreft: een meer
overzichtelijk programma zou wat steviger
leiding geven. De artikelen zijn wel goed,
doch houden te weinig verband met elkaar.
Er is van dit aardige tijdschrift alles te
maken en de prijs is zeer laag voor hetgeen
geboden wordt. Blijkbaar zit er geen winst
bejag achter.
Of wij dan geen critiek hebben? De redac
tie, die allerminst gewend is een blad voor
den mond te nemen, zou zooveel zoete koek
tegelijk niet willen slikken.
Om enkele dingen te noemen: het stukje
over de oranjejool ter gelegenheid van de
onlangs gehouden feesten deed mij denken
aan het kind en het badwater. Het ging zelf
mank aan overdrijving en was daarbij nog
even zeer onkies.
Zoo hebben we ook weinig bewondering
voor verschillende der „vergulde punaises"
in welke, overigens aardige rubriek, wij
ieder op zijn beurt een veeg uit de pan krij
gen.
Het blad is echter te goed, om het op dit
rubriekje te laten stranden. De verbolgen
heid bijv. van Barend de Goede over een hem
minder aangename recensie 'van Ad. Kuiper
was wel te begrijpen voor een pas begin
nend scribent, doch het was ons liever ge-
geweest als de redactie den beleedigden dich
ter tevoren een pijnstillend middel had toe
gediend en wat had gekalmeerd. Ad. Kuiper
is een serieus criticus, en het werk, dat hij
doet voor de aesthetische opvoeding der rij
pere jeugd, acht ik vooralsnog heel wat be
langrijker voor de christelijke gemeenschap
dan de enkele versjes door Barend de Goede
gepubliceerd.
Evenzoo leek mij de aanval op H. Burger
ongemotiveerd. Ik ben van meening dat de
jongere dichters de recensie van Burger in
de Standaard over „Spectrum" zeer op prijs
moeten stellen. Een Zondagsblad is geen li
terair vakblad, en zoolang de heeren jongere
dichters eikaars werk op de meest uiteen-
loopende waarde „schatten" had ik maar
stil gezwegen ais een dagbladcriticus hun
verzamelbundel op een dergelijke oriëntee-
rende wijze aan het publiek voorstelt en con
eludeert (m-i- zeer juist) dat het thans de
tijd nog niet is voor een waardebepaling.
Daarvoor is het teveel „begin". Met alle
waardeering voor de „onafhankelijke" toon
in de kolommen van het Korenland, lijkt hef
mij niet overbodig, er op te wijzen dat een
dagbladcriticus zich meermalen moet rem.
men. om zijn doel niet voorbij te schieten. De
medewerkers aan De Vergulde Punaise die»
echter hun remmen eens te laten na
zien, willen zij in hun spurt niet omkomen
bij gebrek aan adem.
De lezer zal begrepen hebben, dat dit blad
in geen enkele portefeuille mag ontbreken.
Daarom wensch ik het van harte vele nieuwe
lezers, omdat het een frisch. pittig blad is,
dat men niet ongeleden, terzijde legt.
P. J. R.
In het land dor blauwe valkanen,
door W. Groenevelt
H. P. Leopold's Uitg. Mij.
Overwedigend van Natuurschoon moei
Sumatra zijn; interessant om de eigenaar
dige zeden en gebruiken, die er gevonden
orden. Men vindt er de grootste rijkdom en
de diepste armoede; de grootste machtheb
bers en de meest afhankelijke onderdanen;
liefde en haat; vriendschap en vijandschap.
De schrijver van dit boek, de oud-resident
Groenevelt heeft, wat hij schreef uit de er*
varing, want hij is jaren op dit eiland ge
weest. En heet blijkbaar de gave om op tc
merken wat opmerkelijk is. Iets wat niet
allen kunnen. Daarbij verstaat hij de künsl
om te vertellen wat hij zag en opmerkte.
Zóó te vertellen, dat het niet opvallend ge
wild ls, doch opvalt door de eenvoudige
■weergave en door het gewone. Zij die "-unilie
of vrienden op Sumatra hebben en het
eiland zelf niet kennen zullen dit boek graag
lezen en daardoor een goede kijk krijgen op
Het leven aldaar. En zij. die het land kenned
zullen het boek graag lezen, omdat het zoo
veel aangename herinneringen opwekt Mis*
echien zelfs zullen ze, nu ze het land dooc
andere oogen bekijken tot de ontdekking
komen, dat het nog interessanter is dan zij
het reeds vonden.
om de psalmen weer in hun geheel tot de
ge heele Christelijke kerk (ook de Room-
sche!) te brengen is van een beteekenis, die
men nauwelijks te hoog kan aanslaan.
Wij vernemen nog van de Administratie
Geestelijke Liederen uit den Schat van de
Kerk der Eeuwen, Postbus 333, 's-Graven-
hage, die dit „Boek der Psalmen" uitgeeft,
dat de harmonisaties van den bundel nog
vóór Paschen zullen verschijnen. We zien ze
met belangstelling tegemoet, omdat Ds
Hasper ook daarin beloofd heeft met den
sleur te zullen breken en zich zuiver op de
oude kerktoonsoorten te zullen baseeren.
HET EVANGELIE IN DE JON*
GEREN WERELD. Door N. S t u f*
kens. Deel I: De boodschap den
Kerk. Deel II: Onze geestelijke
dampkring. G. F. Callenbach, Uit
gever Nijkerlt.
Een uitnemende gedachte mag dit ge*
noemd worden, welke de leidraden voor hef
„open deur"-jeugdwerk van de A.M.V.J,
deed bundelen en in den handel brengen.
Want zoo is onder veler bereik gekomen,
wat dusver voor een beperkte groep ben
stemd bleef, m.l. een voortreffelijke voor-1
lichting voor allen die in eenig opzicht tè
maken hebben met de geestelijke vorming
onzer rijpere jeugd. De heer Stufkens, die
het eerste deel bescheiden .,een proeve
een leeke-dogmatiek" noemt, heeft in feite
een glashelder, welgefundeerd, volkomen
schriftuurlijk en naar tijdseisch geschreven
overzicht samengesteld van de hoofdsom
der heilsfeiten. der sacramenten en der li
turgie. Daarnaast in het 2e deel, een Met
minder op den tijdstoon afgestemde behan
deling van de velerlei instanties, welke het
jonge leven in de jeugdbeweging vergezel
len, bedreigen of ten zegen kunnen zijn.
Wij kunnen hen, die als leiders van gees*
teiijk jeugdwerk, als kamp-commandanten,
bij 't Godsdienstonderwijs ook op Middelt»,
scholen, als leiders van Bijbelkringen e.d.
werkzaam zijn, niet genoeg aanbevelen,
deze leidraad zich aan te schaffen. Het is
niet alleen de frissche wijze van zeggen maar
ook de kracht van het klaar betoog, die deze
boeken een buitengewone aantrekkelijkheid
verleent Daarbij denken we evenzeer aan
hen. die persoonlijk van de lezing pro
fijt kunnen trekken. En dat zullen er niet
weinigen zijn, want de heer Stufkens bezit
een geheel eigen methode, om de oude, be
proefde waarheden in een nieuw kleed te
steken, zoodat de lezer geboeid blijft en al
lezende, zich versterkt en verrijkt voelt.
Onze jonge menschen en dan nemen:
wij den kring zoo ruim mogelijk hebben
aan gidsen als deze grooteüjks behoefte. En
wie onder hen dit ontkennenzullen
de lezing verheugd toestemmen: ja z
iets is teerkost voor den levensweg, w
je wat aan hebt!
Waar komen de Kamper Uien vandaan?
De uitgever J. H. Kok komt in een merkwaardige
publicatie op voor de reputatie van zijn woonplaats.
goed werden van ons volk, de naam hebben
gekregen van een stad domooren, dan is dit
toch allerminst verdiend. Het tegendeel is
in zoo sterke mate liet geval, dat het een
vreemd verschijnsel moet worden genoemd
dat de naam van juist, deze stad zu.k een
minder aangename klank kreeg.
Vandaar dat de bekende Kamper uitgever,
de heer J. H. Kok, zich gedrongen voelde,
na te gaan, waar toch die rare verhaaltjes
vandaan zijn gekomen. Als resultaat van
zijn onderzoek schreef hij een interessante
publicatie.
Dat Kampen zelf niet de oorzaak van
haar minder vleiende reputatie kan zijn.
tcont hij aan, door een overzicht te geven
van haar zeer roemrijk verleden. Dat een
stad met zulk een historie voortaan als
een narrenstad te boek zou staan, was hem
te bar, en daarom maakte hij zich op, de
eer van Kampen te redden, want: de liefde
tot sijn stat is elkeen aengeboren, zoo
citeert hij achter op het boek Vondel.
AJ te hoogo verwachtingen blijkt hij in-
tusschen van de bekeerlijkheid der massa
niet te hebben, want hij einJigt zijn boek
met er zijn twijfel over uit tj spreken, of
door deze publicatie inderdaad zal w.irden
voorkomen, dat het stempel der dwaasheid,
dat thans op Kampen rust, zal worden be
stendigd. Dat hij desniettemin tot de uit
gave besloot, zal ieder toejuichen die dit
bijzondere boek las.
Kampens roemrijk verleden
Alvorens de schrijver zich gaat bezig
houden met de geimporteerde Kamper die
de oorzaak is van de uien-roem, geeft hij
een overzicht van de rijke geschiedenis der
IJselstad. Daar is veel van te verhalen,
want Kampen heeft eeuwen aaneen voor
de internationale handel in Noord- en
West-Europa een ."eidende rol gespeeld
dank zij haar destijds uiterst gunstige lie
ging, die haar contact gaf met de zee en
met een rijk achterland.
Reeds in het begin der 13e eeuw ver
wierf de IJselstad stadsrechten, en sinds
Wie Hoorde nooit van Kamper uien?
Welke stad kan er op hogen, door „narren-
.verhaaltjes" zoo beroemd te zijn a.is de be
kende stad aan de IJsel? Intusschen een
twijfelachtige eer. daar het nu juist niet
prettig kan worden genoemd, de naam te
hebben, van bij voorkeur uitgezocht en
ongedacht dwaze dingen te doen. Want de
massa weet niet. dat zulk dwaas handelen
juist een uiting van wijsheid isl Hoe dal
kan zal straks biiiken.
Maar, mocht Kampen door nl de vreemde
Verhaaltjes die als Kamper uien gemeen-
ging het sterk crescendo. Een zeer levendige
handel werd gedreven met het schier
eiland. Schonen aan de Zuidwestkust van
Zweden, zoo zelfs, dat later de geschi--
schrijver Toe Boecop kon zeggen, dat
Kampen feitelijk door Schonen is opge
bouwd.
Archiefstukken bewijzen dat de Kamper
kooplui in Zweden, Noorwegen en ook in
Vlaanderen, Engeland en Frankrijk zeer
gunstige en beschermende voorrechten ge
noten.
In de 14e eeuw kon Kampen de ver
gelijking doorstaan met de groote Noord-
Duitsche handelssteden. Het kon zelfs
een eigen handelspoAtiek voeren naast
de Hanze-bond.
De Kampers hadden hun eigen recht
spraak in verschillende Scandinavische
steden.
Ook op Rusland, Pruisen, Westfalen ep de
Rijnstreken werd handel gedreven. Handig
waren de kooplieden in het verwerven van
gunstige voorwaarden, en ondernemend en
met stoute durf breidden ze hun handels
betrekkingen uit.
In het laatst der 14e eeuw was de
handel van Kampen ongeveer anderhalf
maal zoo groot als die van Amsterdam,
Dordrecht, Stavoren en de andere
.Zuiderzeesteden samen.
Bij Kampen berustte het recht van beton
ning van de Zuiderzee. Rijk en welvarend
was de stad, zelfbewust en energiek haar
burgerij. Bij één oorJog moest zij de meeste
schepen en manschappen leveren.
Een IJselbrug reeds In 1448!
Een sterk bewijs van het welvaren, de
kracht, het onafhankelijksheidsgevoel en
de durf van de stad was wel, dat reeds in
1448 een brug over de IJsel werd gebouwd!
Geheel op eigen kosten. Ze was van hout.
cn was de eerste groote brug over een
greote rivier in ons land. Tegen deze bouw
was veel verzet bij de steden boven Kam
pen, tot ver in Duitschland toe, uit vrees
voor schade voor de scheepvaart. De
Roomsch-Koning werd zelfs te hulp ge
roepen, die de bouw eenvoudig verboo-'
Dit was voor de Kampers slechts een reden
om nog wat. snel."er er mee te vorderen. De
brug heeft. j.n die tijden een wereldver
maardheid genoten. Pas in 1872 werd ze
vervangen door een ijzeren, weer uit eigen
middelen tot stand gebracht.
De zandkorrel vijand van Kampen
Eind 15e, begin 16e eeuw, begon de zon
van de voorspoed te dalen. Vele oorlogen
belemmerde» alom de handel, groote uit
gaven voor oorlogen, brue-onderhoud, stads-
versterking en -uitbreiding, stelden de
financiën zwaar op de proef, andere Hol-
landsche steden deden ernstige concurren
tie aan; dit alles, en vooral de verzanding
van de IJsselmonden, was oorzaak, dat
er eeuwen kwamen van achteruitgang, tot
bet machtige Kampen tenslotte geheel
moest zwichten voor de nietige, maar on
overwinnelijke vijand, de zandkorrel, di
de toegang naar zee ging versperren, niet
tegenstaande de energieke pogingen om dil
1c voorkomen, waarbij de Stadskas eigen
lijk meer werd aangesproken dan ze kon
verdragen. Aan deze sombere periode van
rié strijd tegen de zandkorrel, wijdt de heer
Kok een afzonderlijk hoofdstuk.
Kampen onschuldig aan de Kamper uien!
Nadat hij aldus door het historisch over
zicht ten duidelijkste heeft aangetoond,
dat de blaam van de Kamper uien onver
diend is, gaat hij nader in op de vraag naar
de herkomst van deze narrenverhaaltjes.
De heer Kok komt na veel onderzoekin
gen tot de conc.iusie, dat de Kamper uien
import zijn. Ze komen uit Duitschland
Importeur is een zekere Jan Jacob Pels,
schilder-dichter, wiens grootvader zich
vanuit Duitschland in 1789 in Kampen
vestigde. Fels heeft deze „Kamper stuk
jes" voorgedragen op avonden van Rederij
kerskamers, en heeft ze in 1844 bij zijn
broer in druk doen verschijnen. Nadat hij
in 1845 met dezen, vennoot was geworden
verscheen in 1846 de tweede druk van hel
eerste zestal „Kamper Stukjes." In hetzelfd*
jaar kwam er nog een tweede zestal van
de pers.
De vraag is nu: waar heeft Fels die
stukjes vandaan? Is hij de man. die vasten
vorm gaf aan verhaaltjes en anecdote
welke gemeengoed waren, en die reeds
voor hij er zijn rijmtalent op oefende, be
trekking hadden op de Kamper burgers'
De heer Kok heeft dit nauwkeurig nage
gaan en kon nergens een spoor ontdekken
in die richting. Deze vreemde verhaaltjes
moeten dus van elders komen, en over
tuigend wordt aangetoond» waair de bron
dient te worden gezocht Die ligt in Duitsch
land, waarmee Fe.ts allicht, dank zij zijn
afkomst, meer contact had dan een ander.
In vroeger eeuwen was namelijk in
Duitschland zeer verspreid een merkwaar
dig boekje, dat in 1597 voor het eerst in
druk verscheen, en tot titel had: das Lale-
buch (narrenboek), wunderseltzame, aben-
teurliche unerhörte, und bisher unbeschrio-
bene Geschichten, und Thaten der Lalen zu
Laleburg. Er kwamen vele herdrukken van
soms met eenigszins gewijzigde titel. Ir
sommige werd Lalenburg en Lalenburgers
veranderd in Schilda en Schi.'dburgers. Ie
1811 diende het zich, uitgegeven te Halle.
in nieuwen vorm aan onder de naam:
Narrenbuch; het eerste deel hiervan han
delt over de Schildburgers.
Het boekje van Fels verscheen in 1852
tn 3e druk bij K. v. Hulst, en tenslotte deed
de uitgever Ph. Zalsman in 1927 het weer
het licht zien onder de naam van: Kamper
uien.
De Kamper stukjes van Fels, 15 in getal,
zijn de eenige „stadsverhaaltjes" in ons
land, die door de druk zijn verspreid. Van
daar hun algemeene bekendheid. VeJe ver
basteringen en toevoegingen zijn er ook in
omloop, maar al deze variaties zijn terug te
brengen tot de 15 rijmstukjes van Fels.
Dwaasheid die ontsproot uit wijsheid
Merkwaardig is In het oorspronkelijke
narrenboek de verklaring van de dwaas
heid der Schildburgers. Aanvankelijk waren
ze zeer wijs. Vele vorsten en grooten lieten
ze derhalve bij zich komen om raad te
schaffen. Ze verwaarloosden daajdoor hun
eigen zaken, waarover hun vrouwen een
zeer ernstige, krasse brief tot hen richtten
met het resultaat, dat ze weldra terug
keerden. Om voortaan niet vanwege hun
wijsheid weer te worden weggeroepen,
namen ze het wijze besluit, zich dwaas aan
te steken. Ze kregen daarin mettertijd zoo
veel genoegen, dat ze tenslotte niet meer
anders konden.
Welke die dwaze daden zijn, is door Fels
algemeen bekend geworden. Hij heeft ver
schillende van die vreemde verhaaltjes
letterlijk of eenigszins verbasterd, toege
past op de stad zijner inwoning.
De heer Kok neemt als voorbeeld het ver
haal van het hooge weiland, dat bijna let
terJijk uit het Lalenbuch is overgenomen*
Fels verteJt het aldus, dat van de Buiten*
toren de top door de bliksem was wegge*
slagen. Op die platte kop groeide zoo welig
gras, dat de Kamper burgers het zondes
vonden, daar geen gebruik van te maken*
Ze wilden daarom beurtelings elk een koes
daarvan laten genieten. De koe van de
Praeses had de voorkeur. Ze werd met eer*
katrol opgeheschen, maar bleek, boved
aangekomen, door het touw gestikt te zijn.
'n Interessant plaatje, door Fels zelf ge*
teekend, bracht dit gevaJ in beeld.
Een voorbeeld van verbastering is hef
verhaal van Fels, volgens hetwelk de
Kampers, toen ze de bisschop bij een be
zoek op een groote steur wilden vergasten,
maar deze wegens ziekte wegbleef, het dier
met een bel om. weer lieten zwemmen, om
het, zoodra noodig, terstond weer te kunnen
ophalen.
Dit herinnert aan de slimheid van óe
Schildburgers, die in oorlogstijd, om hun
mooie stadsklok te redden, deze in zee lieten
zinken, en, om straks de plaats te weten
waar men ze w er zou kunnen ophalen, op
de schuit eenige kerven mankten op 4®
plek waar men ze had laten zakken.
Een Deensche editie (ook elders buiten
Duitschland genoot men van deze narreUi
verhaaltjes) vormde het om in dezen geeJt,
dal een Hollandsche boer op een trekschuit
bij hot begin van de reis zijn geldbuidel in
't water liet zakken, om deze bij het eind
weer te kunnen ophalen op de plaats waar
hij een inkerving in de boot had annge*
bracht.
We vermelden deze voorbeelden, omdat ?a
meteen het karakter aangeven van de
vreemde anecdotes waarom het hier gaat.
Genoeg. A.Hes saam is duidelijk aange
toond, dat de Kamper stukjes niet uit Kam
pen stammen, maar zoo bekend zijn go-
worden, doordat deze Kamper verbastering
van Duitsche narrenverhanltjes, in rijm*
vorm door de druk is verspreid.
De heer Kok kan na zijn onderzoek gerust
zijn. Hij woont niet in een stad die een
hislorie van groote domheid en onnoozel-.
heid achter zich heeft.
Wie ambitie heeft voor bestudeering van
geschiedenis en folklore moet het interes
sante boek van dézen uitgever auteur, dat-
is geïllustreerd met mooie reproducties vart
platen* kaarten en foto's, niet ongelezen
laten. i