Walvisschen en Potvisschen 1 De twee zeemonsters, die Terneuzen in rep en roer brachten En daarna de belangstelling van heel het land tronen Wie heeft er niet schen gehoord? Men heeft zelfs jezegd: een Rot terdammer, die de potvisschen niet gezien (en geroken!) heelt, is niet in tel. De waarheid van deze krasse uit spraak nu in 't midden latende, kan zonder kans )B|CP op tegenspraak ■H worden gezegd, mB dat doze zeemoti- yMjBÊË i -, J sters een bclang- mg pÉ stelling hobben WBS mm getrokken, die in- lifihi'i IShhHM derdaad zeldzaam kam worden ge noemd. Honderden, dui zenden gingen er naar kijken! Ook in ons Zondagsblad willen we de heugenis aan deze zeldzame gebeurtenis bewaren. Waar vele lezers hun jaargang laten inbinden, zal 't in later jaren op prijs gesteld worden iets to kunnen lozen over een gebeurtenis, waarover do dagbladen in 't begin van deze maand vol stonden. Daarbij komt nog, dat wij uit Terneuzen een in teressante brief ontvingen over de opschudding, die het ontdekken van de potvisschen hier te weeg Wij laten dat schrijven hier volgen. \Prof. Dr 11. Boschma uit Lei- den, onder wiens leiding de potvisschen werden afgeslacht „Heb je het al gehoord? Er liggen twee walvis schen op de zandbank!" Als een loopend vuurtje verspreidde het nieuws zich door Terneuzen. „Walvisschen? Wat doen die hier en waar liggen ze?" vroeg de één. „Kom nou, je hebt zeker een zeehond voor een walvisch aangezien!" zei een ander. Overal hoorde men er over praten. De bemanning van de sleepboot „Baltic" had do visschen het eerst opgemerkt. Eerst dachten ze, dat het een omgekeerde boot was. Zou er een ongeluk gebeurd zijn? Maar toen de „Baltic" er wat diohter bij kwam het was toen wat lichter geworden zag men dat het geen boo ten waren, maar groote visschen. Dat was me een ontdekking! De visschen leefden toen nog en sloegen hard met de staart in het zand. Eerst had men die staart voor een schroef aangezien, zoo vlug ging hij op en neer! Toen de eene visch dood was ging men er zoo vlug mogelijk heen. De één voelde eens aan de staart, een ander keek eens in de groote bek, sommigen klommen er zelfs op! Nadat men het dier van alle kanten bekeken had, ging men weer aan boord, om het groote nieuws in Terneuzen te gaan vertellen, 's Middags werd de kleinste visöh, die toch nog 16 meter lang was, naar Terneuzen gebracht. Men Foto rechts: Eén nan de pot visschen op het Slik bij Terneuzen. bond een dik touw rond de staart en sleepte het dier op het slik voor de zeedijk. De andere visch, die een K.M. van de eerste verwijderd lag op d® zaïndbank, word bij Breskens op het strand gelegd. De menschen, die er belang in 6telden, konden toen de potvisch gaan bekijken. Dat werd me daar een drukte! Ieder wilde na tuurlijk zoo'n visch wel eens zien. Men kwam van heinde en ver: te voet, op de fiets, per auto en zelfs met een vrachtauto waarin men banken gezet had om maar veel menschen mee te kunnen nemen! De drie biologen, die uit Leiden kwamen, vonden het ook al heel belangrijk, want potvisschen zijn hier zeer zeldzaam. Sinds 17S1 was er geen in Nederland gezien; en deze twee werden levend gevonden. Meestal spoelen ze dood aan; ze heb ben dan het onderspit moeten delven in een ge vecht met andere diepzeabewoners. Gedurende de wereldoorlog is het ook wel gebeurd, dat er een walvisch aanspoelde, die op een mijn gezwommen was. Maai- de potvisschen die op de zandbank in de Schelde „strandden", waren ongeschonden. Wel zag men ronde plekken op de gladde huid zoo groot als een gulden. Dit waren indrukken van de zuignappen van een inktvisch, die zich in doodsangst aan de potvisch vastgeklemd had. De potvisch voedt zich voornamelijk met inktvisschen. Er bestaan twee soorten van walvisschen; tand- wal visschen waartoe de dolfijn en de potvisch bo- hooren, die hobben tanden in de bek; de andere noemt men baard walvisschen, naar de baarden of 'baleinen die ze in de bek hobben. De laatste voeden zich met kleine diertjes, die in groote massa aan de oppervlakte van de zee drijven, het zoogenaamde „plankton". Om zijn maag te vullen heeft de walvisoh er ongeveer 1000 kg. van noodig en dat nog wel een paar keer perdag! Velen zullen misschien wel hehben gekeken om de oogen, de neus en de ooren van de potvisch te ontdekken op één van de foto's. Maar de oogen kan men van dichtbij ook niet zien, want die zijn heel klein. De neusgaten zijn bij de walvisch twee lange spleten, die boven op de kop zitten en ge sloten kunnen worden als de visch onder water zwemt. De potvisch heeft maar één neusgat waar door hij adem haalt. Zooals bekend is de walvisch een zoogdier. Hij heeft longen en ademt net als wij. Daarom moeten deze „visschen" met regelmatige tusschcnpoozcn aan de oppervlakte komen, om luoht te happen. De walvisch beweegt zich voort door middel van do staartvin. Omdat die staart niet verticaal maar horizontaal aan het lichaam zit zwemt de wal visch in op- en neergaande lijn. Het lichaam gaat dan naar hoven en dan naar beneden. De staart vin is ook geweldig sterk; een groote roeiboot kan er meè tot splinters geslagen wórden, lm de zandbank bij Terneuzen hadden de potvis schen elk een gat geslagen van meer dan twee meter diep. Wel een bewijs, dat er heel wat kracht in zoo'n staart zit. Er wofvit veel jacht gemaakt op de walvisschen, voornamelijk om de dikke speklaag, die hen tegen de kou beschermt. De traan, die verkregen wordt door het spek tó koken, wordt gebruikt voor het vervaardigen van zeep en smeerolie en ook wel bij het harden van staal. Het ambengrijs, dat zich in de ingewanden van de walvisch bevindt, wordt op hooge waarde geschat bij het vervaardigen van parfumerieën. Uit de gedroogde spieren en beenderen maakt men meel voor veevoeder; en guano dat als mest dienst doet. In de sohedelholte van de walvisch vindt men spermaceti. Deze vette stof wordt gebruikt voor zalf en bij de fabricage van kaarsen. De Axelscho boerinnetjes gebruiken het bij het stijven van de mutsen. Tegenwoordig maakt men bij de walvischvangst gebruik van vliegmachines. Daarvóór ging men er met schepen op uit, wat nu ook nog veel gebeurt. Vanaf het schip wordt een ontplofbare kogel in het lichaam van dc visch geschoten. Hot doode diier ziinkt dan, maar komt vanzelf weer hoven drijven door de gassen, die zich in het lichaam verzamelen. Veel vroeger werden de walvisschen met harpoe nen gedood. Als er een visch in zicht was, zette men van de walvischvaarder een boot uit, waarin dc roeiens en een harpoenier zaten. Deze wierp op J)e kleinste potvisch arriveert te Rotterdam, 126 Hoe de potvisschen van Terneuzen naar Rotterdam gesleept werden. hot geschikte oogenblik een harpoen (dat is een korte speer, voorzien van weerhaken waaraan een lange lijn bevctigd was) in het lichaam van de visch. Als het dier dan onderdook liet men de harpoen vieren en wachtte tot het weer boven kwam om adem te halen. Dit duurde soms heel lang, want een walvisch kan een half uur onder water blijven. Als het dier dan aan de oppervlakte kwam, zond men hel een tweede harpoen toe. Was het dier eindelijk dood, dan werd het langszij het schip gesleept de schepen waren te klein om zoo'n kolos aan boord te hij6chcn en mannen met scherpe punten aan de laanzen sprongen er dan op en hakten er het spek met groote brokken af. Nut doet men het niet meer op deze om lach- tige manier. Met vliegmachines gaat het heel wat vlugger. Maar daardoor is'het aantal walvisschen ook sterk verminderd. Het was dan ook geen klein buitenkansje, dat wo twee van die groote visschen te zien krpgen! Hoe het nu toch kwam, dat dc potvisschen dood gingen op het droge, hoewel het toch zoogdieren Wel, de zwaarte van het lichaam drukt de borst kas ineen. Het geraamte kan het kolossu'e gewicht van de spieren- en vetmassa's m.iet dragen. Ze zijn dus gestikt. Wel hebben de visschen nog gepro beerd het water fe bereiken, maar dat is hun niet gelukt Wel jammer voor de dieren, maar \vij vonden het wat leuk, dat we nu eens een potvisch van zóó dichtbij konden bekijken, al moesten we er ook een half uur voor fietsen* Maar wie <zou er dat niet voor over hebben? t Zielkundige en Opvoedkundige Brieven Een beangstigende vraag „Is mijn kind wel normaal?" Deze vraag is bij menige vader en moeder de uiting van een hevige spanning en ongerustheid. Op meer dan een gebied dringt deze vraag ziah op. Bij de geboorte is al dadelijk de verzekering van den dokter, dat de jonggeborene een welge schapen kind is, een reden tot bijzondere vreugde. Maar deze verzekering betreft alleen de lichame lijke gesteldheid. Met vernieuwde spanning komt de vraag op ten opzichte van het zintuiglijk reagceren weerwerking tooncn) ten opzichte van de om ringende, zich opdringende wereld. „Is mijn kind niet doof?" Deze angst voor doof heid en dus voor stomheid behoeft geen lang durige spanningstoestand te veroorzaken, want al gauw kan men daaromtrent zekerheid krijgen. Immers reeds op den tweeden levensdag plegen normaal hoorende kinderen met een duidelijk merkbaren schrik te reageeren op het klappen in. de handen of het rinkelen met een sleutelbos; zoodat de moeder al gauw weet te constateeren: „Doof is-'t-ie gelukkig niet". De kwestie van het zien levert meer moeilijkheid op: Het duurt eenige weken voor men met zeker heid kan vaststellen, dat een kind een vlamme tje, een horloge, een kopje en dergelijke dingen nakijkt, en 't is een oorzaak van groote vreugde, als dc baby de moeder „met dc oogen zoekt" als zo er tegen spreekt met hnar welbekende stem. Onuitsprekelijk is de engst, die menige moeder uitgestaan heeft, wanneer haar kind ongewoon laat reageert op lichtindirukkcn, ofin 't ge heel niet. En nog weken lang w i 1 een moeder 't niet gelooven en durft het niet uitspreken, dat haar kind blind is, als reeds dc' omgeving helaas zekerheid heeft daaromtrent. Gelukkig komen deze abnormaliteiten (doofstom heid en blindheid) zeer zelden voor. Over de wer king van smaak- en reukzintuig maakt men zich niet. druk, over pijn-, tast-, temperatuur-, even- wichtszin nog minder, hoewel ook op deze gebie den een kind abnormaal kan zijn. De belangrijke vraag omtrent het verstande lijk normaal zijn, komt pos veel later aan de orde en is veel moeilijker te beantwoorden. Toch wijst het ontwakend zielelcven met z'n veler lei uitingen en reacties den deskundige reeds ge durende het eerste halfjaar vrijwel voldoende op normale of op vertraagde verstandelijke ontwikke ling; en „deskundige" is niet alleen de kinderarts, maar elke moeder, die al een paar kinderen heeft gevoed en opgevoed, en elkeen, die met waar achtige belangstelling het verblijdende wonder van het ontwakende zieleleven van enkele kleine kinderen heeft kunnen nagaan. Hulp heeft een moeder daarbij aan de „dagboe ken", die ze van haar eerste kinderen heeft aan gelegd. Zoo'n dagboek wordt en blijft een vreugde in 't gezin, ook voor het grooter geworden kind zelf, later. (Op 't oogenblik heb ik weer een paar moederdagboeken tot m'n beschikking, en 't is al tijd een vreugde, in zulke betrouwbare levensdo cumenten te lezen). Hulp kan men ook hebben van een betrouwbaar en populair hoek over kincjerzielkunde. (In dit opzicht kan ik aanbevelen het kort geleden ver sohenen boek van Dr A. Kuypers: De ziel van het kind; dat de ontwikkeling schetst tot het dertien de levensjaar. Uitgave: Zomer en Keuning, Wage- ningen; prijs gebonden ƒ2.75). In verband met wat ons nu in dezen brief bezig houdt, geef ik een aardige beschrijving, te vinden op bladz. 58 van dat boek: „In de 4e maand begroet do baby eiken vreemde met groote oogen, soms met vooruitgeschoven on derlip of omlaag getrokken mondhoeken. In ae 5e of 6e maand maakt hij bij vreugde levendige arm en beenhewegingen. Hij knikt of schudt het hoofd, vanzelf zonder ja. of neen te willen zeggen. Hij houdt sinds de 4e maand zelf gesprekken door op één dreun te keuvelen en aan met „grrr" te ant woorden. Soms brengt hij het tot: „agrr-boe-g-bw- 1-gu", dan weer tot: „arra-bw-gr-eu-roe". Is hij koppig, dan zegt hij: „lml-l-mb-lmb". Goed hu meur schijnt hem te doen jubelen: „wa-atta-atta- amaiwa". Een courant verfrommelt hij met ware energie en Hoe men vroe ger op de wal vischvangst ging. De har poenier staat gereed zijn harpoen al te schieten. wordt er zelf soms hang van. Zitten gaat al; op kruipen wordt getraind; staan kan hij enkele oogenblikiken. Hij luistert naar geluiden, zoekt waar ze vandaan komen, herkent bekende stem men, kortom, als het halfjarig kind niet slaapt is het heusch wakker. In ieder opzicht is de mond nog het hoofdwapen. Die brabbelt en bijt en zuigt aldoor. De handen dienen, ,en brengen wat te grijpen is naar den mond, of dit er nu in kan of «ni-et. De oogen fixee- ren of volgen wat glimt, en helpen de handen bij het grijpen" Nu nog een aanhaling van bladzijde 61: „In de 10e maand. Het oogenschijnlijk docllooze gewoontesohreicn, en vele dito, impulsieve bewegingen houden op. Er duiken aanwijzingen op van gewoon mee doen en meeleven met de huis- genooten. Om aandacht te trekken pakt het kind de moeder ergens aan haar japon. Het be schikt al over enkele wenschwoordjes. Het ver dedigt eigen bezit tegenover broertjes. Van bijzonder belang is, dat het functioneeren van hoogcr orde zich gaat vertoonen. Hot eerste werktuiggebruik, nl. het naar zich toe trekken van dingen aan een snoer of op een kleed is onmiskenbaar een belangrijke schrede voor waarts, het is de eerste stap op den weg van het denken". Uit deze beide citaten is nu wel duidelijk gewor den, hoe belangwekkend het bezit van zoo'n boek voor ieder ouder is. Het Spreekt vanzelf, dat men met voorzichtigheid vergelijken moet. Het is hl. een feit, dat sommige kinderen in huil ontwikkeling reeds de eerste maanden „voorlijk" zijn of „achter komen". Dit zijn geen redenen, om ziah te verheugen, of ongerust te maken; want over later jaren zegt dit niet veel. Daar komt nog bij dat bij 't eene kind b.v. de spraak zich voorspoediger ontwikkelt dan 't spe len en bij een ander 't loopen in z'n vlugge ont wikkeling de geestelijke ontwikkeling voorloopig wat schijnt te remmen. Intusschen begint na het aerde en vierde jaar de beangstigende vraag opnieuw met kracht op te komen vooral wanneer de schooltijd begint te naderen. In bijna alle gevallen hebben de ouders een ge- brekkigen kijk op de verstandelijke ontwik keling van hun kinderen. Niet alleen omdat ieder volgens het bekende spraakgebruik „zijn uil een valk" waant te zijn, maar ook, omdat ze zoo wei nig inzicht hehben in de beteekenis van de woorden van hun kinderen: een zuiver ge dachteloos herhalen van woordenreeksen van ouderen wordt opgevat als een verstandelijke pres tatie, maar heeft daar niets mee te maken. Waar 't aankomt op werkelijke waardeering van verstandelijken aanleg en op het constateeren van achterlijkheid, hehben we tegenwoordig een betrouwbare maatstaf, waarover we do volgende maal hopen te schrijven. Dordrecht P. VAN DUYVENDIJK De op 1 December 1899 op het strand te Loosduinen aan gespoelde walvisch, die een lengte had van 22 meter. Horizontaal: 2. onbebouwd 6. ingang 8. ademhalingisworktuig van visschen 10. getal 11. meisjesnaam 12. watertje 15. meisjesnaam 16. pas gemaakt 19. een weinig 22. nabootsing 26. schoorstee n zwart 27. meisjesnaam 28. verfstof 29. vogel 30. zoogdier 31. stut Verticaal: 1. schenken 2. stuk maken 3. stad in DuitschLand 4. gewicht 5. kade (Fr.) 7. landbouwgewas 9. landbouwwerktuig 12. dorp in prov. Utrecht 13. drijvende wolken 14. dagblad 17. arbeiden 18. mythologische liefdefiguur 20. naad 21. hoogachten 23. stad aan de Arabische Zee 24. Grieksche oorlogsgod 25. mestvocht 127

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 18