Lelie fku ndiqe Ru b tiek Naar aanleiding van: Groot-Nederlands Boerenboek. Redactie van Anne de Vries, met dialectologische en folkloristische medewerking van P. J. Meertens. Foto's Hans Gilberg. Verluchting: G. D. Hoo- gendoorn. Ontwerp: Kees Camper. Uitgave: G. F. Callenbach, Nijkerk. Wat een schitterend uitgevoerd boek: van buiten en van binnen. Van buiten: zwarte band met titel-vignet in gou- den kruis, waarin het monogram van Anne do Vries; de rug roodbruin met gouden titel op zwart Van binnen; in forsche roode letters de titel over de dubbele breedte van 'n bladzij en verder geen blad zonder grootere of kleinere teekening, een overvloed van foto's: boeren en boerinnen uit het gansche Groot-Nederland. Schitterend, in één •woord. Hans Giillbergs foto's der boeden kenden we reeds uit het werk „Verdwijnend Volk", met bijschriften van Roel Houwink. De boerenstand mag zich verheugen in de heel hiaondebe belangstelling van schrijvers, schrijfsters (Jo Ypma is hier de schrijfster, die den Zuidhol- landsohen boer typeert) teekenaars en fotografen, hetgeen dit „Boerenboek" bewijst. Bovendien: behalve deze vermenging van beel dende kunstenaars, d/ie met het woord, met de teekenstift en met de codax, is er hier een broeder lijke coöperatie onder de leiding van „Bartje's vader" tot stand gekomen: Roomsch en Onroomsch gaan hier samen. En de heer Meertens als wetenschappelijk door- gronder der menigerlei dialecten, keek de novel len en schetsen critisch door. Een boek in één woord, dat een lust werd voor het oog, en een lust voor het oor... misschien niet overal, aangezien de dialectische dialogen iiiiet voor ieder toegankelijk zijn en menig hoofd brekens meebrengen voor den oningewijde. Van die schetsen zij hier opgemerkt, dat de een literair wel sterker is dan de andere, maar... de literatuur komt hier, evenals het oor voornoemd, op het tweede plan. Boeken als deze komen heel ver tegemoet aan do smaak van 't publiek, 'k Geloof niet dat het pu bliek op de duur veel op hebben zal met zoo'n tieele reeks van vertellingen uit het boerenland; «r zijn er hier welgeteld; dertien. €5r zijn ten allen tijde boekenliefhebbers geweest, die de boekenkast meer beminden dan het boek «elf; zij kochten de fraaiste en de duurste... ban den, waarbinnen het boek genaaid was. Nu kunnen er menschen zijn die een boek als 't onderhavige koopen om de buitengewoon fraaie foto's: wie op 't platteland erg thuis is (b.v. een vertegenwoordiger van den een of anderen Boe renbond) herkent zeker of meent althans te her kennen dien of dien landbouwer, welzeker, hij -ut in het bestuur van do afdeeling van de C. B.T.B. Er zijn zeer intelligente gelaten gekickt. Wil u wel gelooven, lezer, dat het mij zoo onge veer ging als ik zooeven veronderstelde toen ik las de mooie schets uit het land der Saksera? J. K. van Eerbeek, een onzer knapste prozaïsten, beeft die vóór jaren reeds geplaatst gezien in ons Zondagsblad. Hij heeft heusch niet vanuit zijn „burgerlijkheid" maar wat gefantaseerd: hij zag zijn Overijselsche boerenburon tot in 't klokhuis van hun ziel; zijn verhaal berust, vermoedelijk, op authentieke ge gevens, evenals hij „Strooschippers" in hun eigen sfeer heeft mee-geleefd... Om kort te gaan: niet alle schetsen staan even hoog; literair soms maar matigjes. Daar heb je die kostelijke schets van Ernest Claes, de schrijver van een veelmalen herdrukt boek: „De Witte"; hij heeft het hier over zijn vader. Dat is zoo echt warm-Vlaamsch, zoo sap pig en hartelijk; hier volge 't slot: „Mijn vader, toen weer een jaar gegaan was, en de nieuwe zonstijd kwam, zijt ge uw laatstcn gang gegaan. Op een nanoen zijt ge over den weg gestapt voor ons huis, uw linkerhand rustte op mijn kinderschouder, en gekomen op den rand van hot veld hebt ge uw blik laten gaan over trw akkers en over uw zonen die daar doendo waren. Wat go toen gedacht en gewenscht hebt, dat was Iets tusschen God en uzelf. Daar was geen ver driet in uw oude hand, geen klacht in uw ster ken blik, toen ge zóó hebt afscheid genomen. Onzeggelijk ruslig*hobt ge dat gedaan. Dan zijt ge gaan neerliggen; voorgoed, als een vast besluit, hot raam stond open. en met de oogen toe hebt ge geluisterd naar al de oude geluiden op het hof en rond het huis. Ge hebt geluisterd naar den zwaren stap van de paarden en het tinkeien van de bellen, naar het vc dat moemend den stal ïntrok, naar de stemmen van uw zonen en uw hoevevolk. Gij zoudt het nieuwe graan niet meer zien gedijen, gij zoudt den nieuwen oogst niet «neer zien rijpen, maar geen klacht kwaim over uw lippen. Uw taak was afgedaan, en gij hadt het aanvaard. Toen wij achter de kar stapten, waarop gij naar het kerkhof gevoerd werdt, stond het paard ineens «til, vlak naast het veld. Wat het was, weet ik' niet, maar we 6tondcn allen stil. En onwillekeurig hebben al de boeren, die ter uitvaart meegingen, den kop terzij gekeerd, maar uw land, omdat ze onbewust voelden, dat het daarom was dat het paard bleef stille staan. Mijn aartsvaderlijke vader, wat sta lk nog altijd dicht bij u." Dat is taal van een ingeborene van het land, dat men overeengekomen is te noemen: het platteland, al is 't zoo heuvelachtig als Zuid-Limburg of Vlaanderen. We zeiden; de literatuur komt in een boek als dit op het tweede plan. De religie van den boer. komt in de meeste schetsen niet tot uiting: heel oppervlakkig is soms 't verhaal, «ooals het eerste over den Groninger boer. Al neem ik aan dat zóó vaak veler leven is. Er zijn natuurlijk ook anderen. Antoon Coolen is hier aanwezig in een novelle, die het romantisch, al te romantisch karakter van 's auteurs schrifturen sterk doet uitkomen. Anne de Vries heeft natuurlijk zijn Drentenaars er op gezet; dat werd een sappig verhaal over de menschen vap de heikant. Wij gelooven, dat wenken als deze, meer voor gezicht gevend dan voor 't oor, d.w.z. het woord overwoekerd door het beeld, achteruitgang bo- teekenen vergeleken bij het boek dat alleen voor de literatuur, d.i. voor het woord de volle aan dacht vraagt. We denken hier b.v. aan de i.g-n. Kerstboeken, onder redactie van P. J. Risseeuw, Toen vroeg je, na lezing, je af, of de literaire prestaties van de ons bekende oudere of pas be ginnende ons niet bekende auteurs een behoorlijk' aesthotisch peil getrouw bleven of daar „schot" in brachten. In een boek als dit ontmoet je journalistiek-vloC werk, een zeker milieu, hier dat van boeren, naar de natuur geschetst; maar je verwacht niet dat hier de auteur nu bepaald in zijn kracht voor de dag is gekomen: hij heeft „gedicht uit plicht" over een milieu dat hij geacht werd te kennen enl waarover hij dus gevraagd werd te vertellen, 't kon ook heel matigjes en magertjes uitvallen, cooals ook dit boek doet zien. Met het Kerstboek was ook een gevaar gegeven, een groot gevaar zelfs: een tendentieuse Kerstver telling. Doch we zagen heel gauw de auteurs los van de titel van het boek hun literaire creaties geven. We leven nu eenmaal in een tijd dat Het oog toch vooral wat hebben wil. Er zijn al auteurs, die romans schrijven voor de „verfilming" geschikt. En aangezien de film, het beeld, bij de groote massa in trek is kan de auteur licht ver leid worden tot het offer van zijn kunst, woord kunst ten slotte. We denken aan A. M. de Jong, die zelf een rol in de film vervult en maar door gaat met zijn Merijntje op de been te houden «nop de filmprent. Jo van Ammers-Kühler trof het evenzoo met „De Opstandigen", en zal et; wel op rekenen dat haar „Heeren, Knechten, •Vrouwen", waarvan 't vervolg ,Dc Sans-Gulotten" verscheen, een film-succes inhoudt Voor vele jaren was er een discussie gaande In de Christelijke onderwijzerswereld over „De aan schouwing in het onderwijs". Wijlen Ds J. C. Sikkel wierp de knuppel jn het rustige hoender hok, door te constateeren dat het met die aan schouwing de verkeerde weg op ging. Hij zag de tendenz woekeren in de wetenschappelijke onder wijswereld naar de degradatie van het woord, waarhoven de aanschouwing, het zien der dingen, verre uitging. Toen riep hij terug in meer jan één opzicht naar de gehoorzaamheid aan het Woord (met groote en ook met kleine letter ge schreven). Er kwam toen veel tegenstand los tegen die aan val op de aanschouwing in het onderwijs. Er weri opgemerkt dat dit beginsel toch de grondslag moet zijn van alle onderricht, dat het zonder aan schouwelijkheid en aanschouwing niet ging. Ds Sikkel had zooals allen die hartstochtelijk voor een bepaalde kant van de waarheid opko men overdreven, schrikkelijk overdreven, zcido men. Geen wonder dat hij overdreef; immers, er was toentertijd in leerboeken voor den onderwij zer verteld dat als je de kinderen over een kaif wat wil vertellen, dat kalf in de klas moet ge bracht worden: hét aanschouwelijk beeld. In die dagen loofde nog heel sterk in de openbare schoolwereld het geloof in al wat meet- en weeg en telbaar was: het kind moest je met niets aan boord komen dat het niet begrijpen kon. We zouden kunnen zeggen: die nuchtere zakelijk heid is de laatste jaren de kunst binnengedrongen; weg met .stemming", met „romantiek", met „tusschen de regels door-lezen", weg met de „mystiek" die een vierde dimensie veronderstelt naast onze nuchtere „lengte, breedte en hoogte". Je gaat niet meer de lucht in als Vondel op vleu gelen der fantasie: Aart van der Leeuw, die ro manticus pur-sang, schreef: ,4c taak van de droo- men werd ons ontrukt door een werktuig, en het Is onder het geraas van een motor, dat wij bovcq de wolken stijgen, en de sterren zoeken." Ds Sikkel was een profetische figuur. Wat Proeve van illustratie (Noord-Brabant). toen in het onderwijs zag als een beginsel waar tegen hij waarschuwde, werd werkelijkheid in de wereld van onze verscheurde, heidensohe tijd.. Ros •n bloed werd dè maatstaf; wat je zien en voelen en genealogisch vaststellen kunt Wat achter en boven deze vleeschelijkheden is, wordt genegeerd^ wordt demonisch ontkend en bestreden tegelijk. Wat heeft dat alles te maken met het „Groot- Nederlands Boerenboek?" vraagt een nuchter op- merker. Dit: dat het woord meer kan dan het beeld, da£ tiet laatste het eerste dienen moet. Het woord kan diepten openen, horizonnen ver wijden en ongeziene horizonnen vermoeden doen, terwijl het beeld als bet dat eveneens tracht te doen, niet kan verstaan worden zonder het woord. Rembrandt heeft zich zijn leven lang verdiept jn Bijbelsche figuren, in het Oude zoowel als in hot Nieuwe Testament, in Bijbelsche dramatiek, zelfs in die van Golgotha en Paschen. I Je kunt van zijn schilderijen en etsen aesthetiscS genieten, maar de volle diepte, de ontzaglijke mysteriën van die dramatiek zijn alleen te verstaan tegen den lichtenden achtergrond van het Woord, de openbaring van de verborgenheid, tegen hef „iclair-obscur" van den oppersten Kunstenaar..., Rembrandt en alle groote en grootsche beeldende kunst aan Bijbelsche motieven ontleend, dient, als het goed is, het venstaan van het Woord. De visie van den kunstenaar is zelf vrucht van een zich! geheel verliezen aan, verdiepen in het Woord..,, Er is dus een gevaar in de veruitwendiging, de verzakelijking, zoo ge wilt, die onze literatuur bin nendringt. Er dreigt een dimensie verloren te gaan. Niet de vraag; wét je ziet, is overwegend doch de vraag: hoè je ziet.... En dit dreigend gevaar deed me schrijven naai; aanleiding van het Groot-Nederlands Boerenhoede. A. WAPBNAAR. Uw belangstelling wcicu-d-) DE HOOFDSTAD DER MELAATSCHEN Bombay loopt gevaar de hoofdstad van de me laatschen te worden. De gemeenteraad van Bom bay heeft besloten maatregelen te nemen om den aandrang In de stad van de melaatschen van ge heel Indië tegen te houden, terwijl het aantal me laatschen, dat in de straten van Bombay bedelt, thnns 40.000 bedraagt. Zelfs in de hoofdstraten der 6tad ziet men bij iederen stap door hun verschrikkelijke ziekte ver minkten zitten op het trottoir, met erbarmelijke kreten een aalmoes vragend. De melaatschen reizen in de trams en autobussen, en versperren dikwijls den toegang tot de tempels en cc winkels. HOEVEEL TALEN WORDEN ER GESPROKEN? De verschillende statistieken varieeren nogal op dit gebied, maar volgens de nauwkeurigste bere keningen zouden cr 1796 levende talen zijn, die op den naam van „taal" aanspraak kunnen makeax. De 800 voornaamste worden als volgt verdeeld; Europa 48, Azië 153, Afrika 118, Noord -en Zuid- Amcrika 424, Australië 117. Liefhebbers op taal kundig gebied behoeven aus nog niet met de ban den ir» het haar te zitten. Het braakliggend terrein; is om te water- of te knarsetanden, al naar ge lang men het opneemt, i122 „Dat wist je met de lantaarn óók niet!" «egt Plet nuchter. „Ja, maar da's toch heel wat anders. Toe, kom mee, terug!" „Véél te avontuurlijk!" zegt Piet resoluut. „Kom op nou, wees nou 's niet zo flauw. Bah: je lijkt .wel een meisje. Dal ijk gaat ie nog sjimpenl" „Ik. ga terug!" zegt Henk, wat kalmer al. „Henk ie is bang. Henkie na moes ie toet" schatert Piet met een qua^i-benepen stemmetje. üWie schatert daar 'n eind verder met hem mee? „Ik ga terug!" zegt Henk. Nu Koos er niet is, is Henk de «wakste. Er is maar één gedachte in hem, en die ene gedachte «verdreunt alles: Terufc... terug! „Je dürft niet verder!" beweert Piet. JQt ga terug!" „Ik zou me niet door de anderen laten uitlachen! 'ik Vertel het morgen aan Marietje!" Henk zegt een héél lelijk woord. En dan niets meer. Z'n voetstappen gaan terug. Op de tast klimt hij de vochtige trap op. Bovenaan doet ie, héél langzaam en voorzichtig 't luik dicht... Deneden in de onderaardse gang blijft alleen Pie£ Covers over Alléén? XV. EEN ONDERAARDSE GANG 'Als Henk van Dalen door de opening gekropen is, schiet er een gedachte door hem heen, die hem doet rillen over al z'n leden. Zal hij nu de knip wel kunnen vinden!? Er zijn wat spleten, die als lidhte streepjes om hem heen staan, maar ze laten zó weinig licht door, dat je niet eens precies weet, wéér de deur is. Dan ziet hij 'n vierkante opening en herinnert zich plotseling, dat ie dédr z'n hand doorheen gestoken heeft, daarstraks. Daarlangs liep 't touw: daar is dus de deur. Onder dat gat, recht er onder, zit de haak. Hij loopt er heen en voelt langs de deur. Z'n hand beeft zo vreemd. Waar i s die haak nu. Hij tast en tast Wat lager... wat hoger dan mis schien. Dan ineens heeft ie 'm gevonden: boven z'n hoofd nog. Gek, dat ze er daar straks niet op gelet hebben, hoe hóóg de haak zat. Terwijl hij de haak er af wipt en er aan trekt, zodat de deur opengaat, wat knerst die deur: dat hebben ze daarnet niet eens gemerkt, Piet en hij! moet hij ineens aan Piet denken, die daar nu ergens in 't donker loopt Wie weet, waar die uitkomt Heeft ie niet eens ergens gelezen van zo'n on deraardse gang, die men vol water kan laten lopen? Zodat iedereen verdronk? En wat was dat ook weer: die gangen, waar water in stond; je moest met een bootje overvaren en fakkels bij je. O ja, en allemaal krassen op de muur en graf schriften. Dat was kerkgeschiedenis, Ghristenver volgingen. Em leeuwen. En mensen in geitenvel- len. En levende pckfakkels. En Maar hier zijn geen leeuwen en wilde dieren. Dit zijn geen catacom ben. En cat wé ter dan? Dat was de grot van Han, natuurlijk! Nee, dit zijn geen druipsteengrotten. Dit is gemetseld, opzettelijk gemetseld. En dat moet dus ergens uitkomen. 't Loopt vést niet dood. Wéér zou 't wel uitkomen? Henik staat daar al maar met z'n hand aan dc deur. Hij kijkt naar buiten. De zon schijnt helder. Het is 'n héél eind naar huis. Bah: alléén terugI Wat zal Piet bluffen: morgen. En Marietje zal hem uitlachen. Zo zal zeggen: „Pff, óók een jongen, hoor!" Hij ziet al, hoe ze daarbij d'r mond vertrekken zal, en met 'r haar «chuddcn. En die laffe Koos Tiemann zal *m óók zelfs uit lachen. Ze zullen allemaal Piet bewonderen, Piet alléén maar! O, hij kan ze wel tréppen, trappen, allemaal, al die laffe, gemene jongens uit de klasl Hij spuugt op de grond, Henk. En dan balt ie z'n vuisten. Die Lafferds: allemaal, alleméél tegen Het is wel héél moedig van Piet, zo alléén. Och wat: moedig: wie doet je wat? Geen leeuwen en overstroming en moordenaars. Maar hij wil niet, dat ze *m uitlachen ziullen! En resoluut gooit hij de deur weer achter zich! dicht! Piet Govens heeft 'n poosje gewacht. Hij is terug gegaan tot aan de stenen trap en is daar gaan jatten. Henk zou best terugkeren: die durfde niet eens Y luik achter zich dicht te doen Tegelijk had hij gehoord, hoe 't luik. dichtgegooid werd. Kon hij er nu nog uit? Hij was naar boven gelopen en had er tegenaan gedrukt, met allebei z'n handen. Y Ging: heel langzaam, maar *t ging toch. Hij had het maar weer laten zakken, en was wat beneden aan de tmap gaan zitten. Er was toch eigenlijk véél minder aan, nu: Henk weg; niemand om mee te praten; nee, niks prettig boor! Zo had ie gewacht, «- (Wordt vervolgd) RAADSELS I. Welk voedsel ls dat? 4, 3, 6 is in 't kippenhok. 4, 2 5 is een meisjesnaam. I. 2 lusten wij graag. II. Verborgen Jongensnamen In onderstaande vier zinnetjes zitten vier j'ongens- namen verborgen. Zoek eens op welke. (De letters moeten achter elkaar volgen). 1. Op weg naar sohool, kom ik die broodkar elke dag tegen. 2. Ik loop immers vlugger dan jij. 3. De arme kat brak een poot, toen zij m de kel der viel. 4. We zijn klaar en dus gaan we. III. Wat zon dat zijn? Met z ben ik een bewoner van een gedeelte van ons land; met m een sierlijke vogel en met 1 een gevaarlijk roofdier. IV. Welke man ls dat? Mijn eenstc is een woord' dat vreeselijk betekent, mij/n tweede is een drank, die niet voor kinderen deugt, mijn geheel is een man, die met scherpe messen werkt. V. De slimme sppeldieven VOOR KNUTSELAARS Een borstelhanger O O O O O- O O o O O O O O O 7*U. X O O O O O O O o O O O O O O O O Ten slotte nog een raadseltje, dat te vens een aardig spel letje is. Op een dorp, waar de mensen veel ap pels kweekten, wa ren de jongens ge weldig ondeugend. Ze gaven nu letter lijk nergens om. De oude dorpsveldwach ter liep zich het vuur uit de sloffen, maar 't hielp niets. Toen liet de burgemeester n jeugdgevangenis bouwen en omdat de veldwach ter oud was, maakte de architect het hem gemak kelijk. Hij verdeelde het gebouw in negen vertrek ken. In hot middelste zat de veldwachter, die niets anders te doen had, dan af en toe de rijen tellen of alle jongens er nog waren. Telde hij er op ken. In het midda'ste zat de veldwachter, die spoedig wisten hoe de veldwachter telde, leerden er een kunstje op. Om de beurt wipten vier jon gens de ramen uit. De veldwachter telde er toch op iedere rij 12. Hoe dat mogelijk was? Dat laat lk je de volgende week zien. OPLOSSING van de raadsels ln de vorige Kinderkrant L Mond Plet kaDe rooD beEr gLas Brem jUrk haRk troG IL Namen, Aden, Minden III. Hendrik-Ido-Ambaoht IV. Pauw, gauw, blauw De tekening geeft een borstelhanger van vlak steekwerk. Uitdiepwerk noemen ze dat 't Is een werkje dat moeilijker lijkt dan het is. Alles buiten roos, bladeren en takken noemen we „de grond". Deze stoken we zo vlak mogelijk 2 A 3 maal weg. Het middelste vlak, waar de borstel komt te han gen, blijft vast staan. Nu gaan we met een vlakke guts roos er. bladeren bijwerken. De tekening wijst je de weg. Met een snijmesje snijd je de tandjes aan - bladeren eii maak je ook de nerven. De takjes steek je wat rond bij. Is de „gronu" niet mooi vlak, ga dan zonderen, We gebruiken bij voorkeur noten- of lindenhout» Dat is zacht en laat zich gemakkelijk bewerken. De tekening is op de helft van de ware grootte. Voor knip-kunstenaars Deze week weer twee voorbeelden: een gir en een kameel Je weet hoe we deze „zwarte kunst" beoefenen, We hebben niet meer noodig dan een stuk zwart papier en een schaar. Raad aan vaders met kleine kinderen Hoe vinden jullie dit plaatje? 'k Zag *t staan in het maandblad „Het Kind". Da bedoeling zal wel voor iedereen duidehj» Edjn en staat er trouwens boven: Vader moet al zijn „spullen" vastleggen, anders gaat z'm kroost er mee van door. Als je dit plaatje goed bekijkt, móet je lachen. Want telkens zie je weer een of andere grappige bizonderheid. Moet je zien hoe dc papierbak is vastgezet... ea de inktkoker... en 't gereedschap. Dat er werkelijk vaders zijn, die zó hun eigendommen moeten beschermen tegen dc boze aanslagen van hun kinderen, ge looft natuurlijk niemand. Maar dat er kinderen zijn, die van vader en moeder alles wegslepen en... vergeter1 terug te brengen dét is niet over» dreven. Zouden er onder de lozers van onze Kin* derkrant ook zulke kinderen zijn? 131i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 14