Het woord des Kruises
Nimka
in de Sprookjeswereld
door André de Jong
„Ja, graaf Uileburg", zei Nimka haastig.
„Prachtig... schrijf hier dan je naam maar in".
Graaf Uileburg gaf Nimka een boek gemaakt
van boombladeren. Nimka nam het stifje op
wat er bij lag, schreef zijn naam er in en gaf
het daarna aan graaf Uileburg terug. Zij namen
afscheid van den graaf en gingen terug naar
Kanarieoord, om te overnachten bij prins
Zanger.
De gehele nacht kon Nimka haast niet slapen,
zó dacht hij aan het vogelen feest; doch einde
lijk was hij toch ingesluimerd.
De volgende morgen was hij al vroeg op en
zeer ongeduldig. Eindelijk was het tijd om naar
Vogelenstein te gaan. Er heerste onderweg
grote drukte, iedere vogel ging naar de vlieg-
demonstratie. Het was zó druk, dat Nimka tel
kens tegen iemand aanvloog. Op het veld
Vogelenstein aangekomen zagen zij duizenden
vogels langs de afzetting geschaard. Ook was
er een muziekcorps, dat vrolijke marsen speelde.
Toen alle vogels op het veld aanwezig waren,
werd er eerst een toespraak gehouden door
graaf Uileburg. Daarna zongen allen een lied
en toen dat uit was begon het grote feest.
Eerst kwamen de hardlopers, dat waren struis
vogels. Toen kwam Arendskop, de grote vogel-
gochelaar. Wat hadden allen een schik, hij
toverde vogelmuizen, vliegende ratten, lachen
de leeuwen en nog veel meer.
Daarna kwam de grote vliegdemonstratie,
Nimka beefde van opwinding. Toen alle vogels
gereed zaten voor de start, kwam eerst graaf
Uileburg. Deze sprak: „Waarde vrienden, on
der ons is een jongetje, dat graag mee wilde
vliegen. Ik hoop, dat jullie allen je best zult
doen om te laten zien wat je kunt. Nu opgelet,
als ik tot drie tel kunnen jullie wegvliegen".
Graaf Uileburg begon te tellen: één... twee...
drie...!
Bij „drie"' vlogen alle vogels weg. Er volgde
een zeer spannende strijd.
Nimka won al meer en meer, het duurde niet
lang of hij vloog vooraan.
Toen Nimka als nummer één aankwam, ging
er een luid hoera op, waar geen eind aan
scheen te komen.
Wat was Nimka verheugd over zijn overwin
ning. Hij werd omringd door een duizendtal
verschillende vogels, die hem hartelijk feliciteer-
Graaf Uileburg overhandigde hem het gouden
vogelinsigne.
Vijona was ook blij, dat haar vriendje de wed
strijd had gewonnen.
Toen de wedstrijden afgelopen waren, begon
men de spijzen rond te delen. Allen kregen ge
stoofde wilde spinnen en dauwwijn. Wat
smulden zij heerlijk van die gerechten. Tot laat
in de middag duurde het feest.
Vijona en Nimka keerden terug naar Prins
Zanger, gaven hem de tovervleugels terug en
namen hartelijk afsch«id, waarna zij hun
sprinkhanen gingen halen en hun tocht voort
zetten naar het Bloemenland.
Nimka had zijn gouden vogelinsigne op zijn
borst bevestigd. Vrolijk pratend volgden zij
hun weg. Het duurde niet lang of zij waren in
het bloemenland.
Nimka stond verbaasd over de pracht van
A'
ÏÊÈÊ&KÈtlBmtaa
zeiKom 's dichterbij!
bloemenland. Overal zag hij verschillende kleu
ren, roodpaarsblauwgroen
kortom alle kleuren die er bestonden zag hij.
Er groeiden rozenviooltjestulpen, de
schoonste bloemen die hij ooit had gezien.
OM NA TE TEKENEN 5= TE KLEUREN
Het slimme muisje
Een muisje zat
Voor 'n muizengat;
En vlak bij het gaatje, daar zat
De kat.
Het muizeke likte zijn baardje,
Het poesje dat kwikte zijn staartje.
Het poesje zei:
Kom 's dichterbij;
Hoe zacht is dat pootje van mij,
Als zijt
Zal ik je fluwelen buisje
Nou 's aaien, mijn snoeperig muisje?
Het muisje riep:
Sliep uit, sliep, sliep!
Dan was het gedaan met mijn piep
Piep piep.
Dag poeslief, je bent er niet achter,
Mijn moederke aait me veel zachter.
G. W. LOVENDAAL
Rondom het Bloemenland heerste grote stilte.
Zo nu en dan hoorde Nimka gefluister, veroor
zaakt door de bloemen als zij tegen elkaar
spraken.
Nimka kon er niet genoeg naar kijken.
„Ga je mee, Nimka?" fluisterde Vijona, „dan
gaan wij verder."
Nimka schrok uit zijn gepeins op en volgde
stilzwijgend Vijona.
„Waar denk je zo aan, Nimka?" vroeg zij.
„Aan dat mooie bloemenland, Vijona."
„Ja Nimka, het is hier zeer schoon, dit land
wordt ook wel genoemd Wonderpracht. Wij
zullen onze tocht nu voortzetten en een bezoek
brengen aan het Dwergenland. Nimka knikte,
zijn gedachten waren nog steeds bij het bloe
menland.
Nadat zij een tijd hadden gereden riep Nimka
opeens: O!kijk eens wat een lange rij
bomen en zo dicht op elkander, nergens zie je
een doorgang."
„Dat is het dwergland," antwoordde Vijona.
„Wat zal ik nu weer voor wonderlijks zien?"
dacht Nimka.
IV
Toen zij dichter bij gekomen waren, zag Nimka
een grote poort, die gesloten was. „Ach, hij is
dicht", zei Nimka teleurgesteld.
„Wacht maar even, Nimka, niet zo haastig, ik
zal even roepen, dan komt de dwergportier, die
doet de poort wel open".
Vijona riep met luide stem: „Loepelnoe
Leperna!doe poort open, voor mij en mijn
vriendje Nimka".
Onmiddellijk ging de poort open. Zij gingen er
door, kwamen in een kamertje en daar zag
Nimka een héél kleine dwerg.
„Dag Vijona", zei het dwergje vriendelijk,
„kom je ons eens een bezoek brengen?"
„Ja Piepel, 'k heb een vriendje meegebracht, die
zo heel graag het dwergland wilde zien. Dat
mag toch zeker wel?"
„Gerust hoor!" antwoordde de dwergportier.
Hij opende de deur van 't kamertje en daar zag
Nimka het dwergland vóór zich. Stom van ver
bazing stond hij te kijken.
„Durf je niet door te lopen, Nimka?" zei Vijona
lachend, „of sta je te dromen?"
Nimka schrok op en zei met een zucht: ,,'k Wou
dat het in de mensenwereld ook zo mooi was!"
Wat Nimka zag was dan ook verbazend. Hij
zag hele kleine huisjes van zilver gemaakt, de
straten waren met goud belegd. Door de sprook-
jeszon beschenen schitterde alles zo, "dat het
een lust was om te zien. Geen wonder, dat
Nimka verbaasd was, toen hij al dat moois zag.
„Zo Nimka, zou jij willen, dat het bij jullie in
de mensenwereld ook zo mooi was", zei dc
dwergportier lachend.
„Jawant bij ons is het soms zo triest en
donker, vooral in de stegen waar geen zon kan
schijnen".
„Jadat is waar Nimka", zei Vijona, „je
hebt gelijk, het is in de sprookjeswereld heer
lijk, maar wij zullen nu afscheid nemen van den
portier en het land gaan bekijken".
Toen zij een tijdje hadden gereden, riep op
eens een vrolijke stem: „Hallo Vijona, wat kom
jij hier doen?"
Vijona en Nimka keken om en daar zagen zij
een dwergje staan, die hen vriendelijk toelachte.
Volgende week verder
120
li I I
ZATERDAG 6 MAART No. 10 JAARGANG 1937
Want het woord des kruises is xuel
dengenen, die verloren gaan, dwaas
heid; maar ons, die behouden worden,
is het eene kracht Gods.
1 Korinthe 1 13.
In de lijdensweken (schaart de Gemeente zich in
gesloten kring rondom het kruis van Golgotha, om
zich aanbiddend te verdiepen jn het groote verlos
singswerk van Christus. Er is aan dat hout niets
te zien, dat oog of zinnen streelt. Eer het tegen
deel. Waar ter wereld is een smart gelijk die van
den Man van smarten? Waar een gebrokcnhc.d
en verbrijzeling als de zijne? Hij hangt daar als
een Gevloekte tusschen hemel en aarde, uitgestoo-
ten door de aarde, die Hem niet wil dragen, en
eveneens door den hemel, die Hem niet kan ont
vangen,waarlijk, er is aan Hem niets, dat het
natuurlijke menschenhart Hem zou kunnen be-
geeren!
En toch trekt deze Gekruisigde alle eeuwen dooi*
duizenden tot zich uit alle geslacht, natie en tong.
Aan den voet van het ontzettende kruis komen
aller, saam, die met hun zonden te doen gekregen
hebben en er geen weg mede weten; allen, dio
vreezen verloren te gaan, omdat zij geen verzoe
ning gevonden hebben, en er nhar snakken te
mogen behooren tot hen, die behouden worden.
Geen hunner is ooit in zijn verwachting teleur
gesteld. Door een geloofsblik oP den Man van
smarten, die zijn bloed vergoten heeft tot verzoe
ning der zonde, daalde de vrede Gods over hen
neer en werd hun ziel vertroost door vaderlijk
vergeven. Het is daarom niet bevreemdend, dat zij
met Paulus nergens anders in willen roemen, dan
in het kruis van den Heere Jezus Christus, waar
aan zij alles, alles te danken hebben.
De apostel gaat zelfs zóó ver, om de gcheele Evan
gelieprediking het woord des kruises noemen,
alsof dit het, één en al was. Hij kende uitnemend
de veelzijdigheid der heilsboodschap. Zijn Brieven,
waarin hij haar uiteenzet, zijn er het afdoend be
wijs van. En ook zijn prediking, zooals 'zij in de
Handelingen voorkomt, getuigt er van. En als hij
niettemin niets inders wil weten in zijn bedie
ning dan Jezus Christus en dien gekruisigd, dan
is dit omdat het kruislijden de verdienende
oorzaak van alle andere gcnadeweldaden is, het
gansche rijke Evangelie kan en mag hij daarom
samenvatten in den éénen term: het woord des
kruises.
<3"
Dit woord of Evangelie des kruises vindt geen
ingang bij allen en een iegelijk, omdat het bij
velen den hoogmoed des venstands tegenover zich
vindt. Men dweepte reeds te Korinthe met de
wijsheid der wereld, die in de philosophie of wijs
begeerte haar hoogsten trap bereikt. Zij heeft
ongetwijfeld groote waarde/omdat zij over vele
levensvragen licht poogt te ontsteken. Haar zwakke
punt is echter, dat zij alleen het verstand tot op
zekere hoogte bevredigt, maar niet weet te ant
woorden op de dieper liggende vragen van hart
cn geweten. Waar zijn de wijzen, die u zeggen,
hoe een schuldig mensch rechtvaardig voor God
wordt? Wat sterveling weet u uit te leggen, hoe
gij uit uw zielsnood verlost zult woTden? Alleen
het woord des kruises kan u hier helpen, omdat
het u wijst op Hem, die in de plaats der zijnon
aan Gods Recht genoeg gedaan heeft door hun
schuld te boeten, en daardoor hun benauwde ziel
in-de wijde ruimte van zijn koninkrijk overbrengt,
zoodra zij al het steunen op eigen wijsheid prijs
geven, om hun verlossing alleen van den Gekrui
sigde te verwachten.
Het is geen wonder, dat de wereldsche wijsheid,
die van beneden is, hoe hoog zij ook moge stijgen,
zich hiertegen met klem van redenen verzet. Zij
noemt het dwaasheid, wanneer zij in het kruis-
evangelie leest, dat alle menschen voor God in
schuld en vloek verloren liggen. Dwaasheid, dat
wij ons zelf moeten schuldig verklaren om de
zaligheid deelachtig te worden, ja, dat wij zelfs
al onze gerechtigheden en deugden een wegwer-
pelijk kleed moeten achten. Dwaasheid, dat wij
ons zelf moeten leeren verfoeien in stof en asch,
indien ons oog ooit God zal aanschouwen. Dwaas
heid evenzoo, dat de vleesohgeworden Zone Gods
aan het kruis in den dood en de Godverlatenheid
moest wegzinken, om ons de zaligheid en het
eeuwige leven te verwerven. En dwaasheid ten
slotte de meening, dat Eén voor velen de schuld
kon boeten, waar ieder voor zichzelf verantwoor
delijk isr-voor het kwaad, dat hij bedreven heelt.
Zóó oordeelt de wereldsche wijsheid over het
woord des kruises. Zij laat de verslagen zielen
zitten zonder hun ook slechts een beker koud
water ter verkwikking toe te reiken. Zij is liefde
loos en wreed zonder het te bedoelen; zij heelt
vele gaven voor het hunkerende verstand, maar
laat de hunkerende ziel verhongeren of schenkt
haar steenen, misschien wel edelsteenen^ voor
brood,... het woord des kruises is dwaasheid,
dengenen, die verloren gaan!
<5
Vlak hiertegenover staat echter de uitspraak, die
ook onze belijdenis is: „Maar ons, die behouden
worden, is het eene kracht Gods." Let op het laat
ste woord. Mènschelijke kracht, 't moge zij a
denkkracht of wilskracht, schiet altoos op 't
stuk der zaligheid tekort, er is niets mede uit te
richten. Alléén de kracht Góds vermag hier iets ie
weeg te brengen, en deze kracht Gods wordt :n
zwakheid volbracht: in de zwakheid van het
woord of de prediking des kruises!
Wordt Jezus Christus den menschen als voor de
oogen geschilderd, onder hen gekruisigd zijnde,
zooals Pau'us dit in zijn prediking gewoon was
te doen; wordt de Man van smarten hun voorge
steld in onopgesmukte woorden als het Lam,
door Gods genade beschikt om den vloek te dra
gen, dien wij zelf door onze zonden verdiend had
den, hoe vaak heeft dit woord des kruises de
ongevoeligste harten doen breken! Hoe vaak zijn
zij er door aan zich zelf ontdekt en zijn die men-
Bij den Jcruzalemschen klaagmuur
schen voor 't eerst zondaren in eigen oog .gewor
den! Hoe vaak hebben zij ervaren, wanneer zij
het geloofsoog op den Man van smarten vestigden,
dat in en óp dat eenvoudige woord des kruises
de kracht Gods werkzaam werd om den zwaren
schuldenlast van hun ziel af te wentelen! Hoe
vaak werd aan den voet des kruises voor 't eerst
met trillende lippen gestameld: „Ik geloof de
schuldvergeving, enkel om des Midlaars'
Deze kracht Góds doet nog meer, wanneer zij door
het woord des kruises in actie gekomen is. Zij
breekt óók de heerschappij der zonde in hart en
leven, zij brengt den zondaar tot een hartgrondige
bekecring, zoodat hij de zonde gaat haten en
vlieden en er lust en blijdschap in vindt naar al
Gods geboden te leven, en in dien weg, vaak door
verootmoedigingen heen, zijner heiligheid meer
deelachtig te worden.
Deze kracht Gods zal hem tot aan het einde der
dagen ondersteunen en helpen in den strijd teil
bloede toe tegen de bijblijvende zonde. Zij zal hem
niet begeven of verlaten, zij zal hem onder veel
struikelen steeds verder en met steeds vaster tred
doen voortwandelen op den hoogen cn heiligen
weg des eeuwigen levens. En die genadekracht
Gods, welke één met het woord des kruises is,
zie, gelijk zij hem getrokken heeft uit de duister
nis naar het wonderbaar licht, zóó zal zij hem
ook in het doodsuur óptrekken naar het Vaderhu s,
want het kruis alleen opent die deur voor óns en
allen, die behouden worden.
Aan het woord des kruises wordt dus tweeërlei
ontvangst bereid. Voor sommigen is het sen
dwaasheid, waarmede men geen ernst behoeft te
maken, dit zijn degenen, die verloren gaan.
Anderen daarentegen zijn er werkzaam mede in
't geloof, en aan de zoodanigen bewijst liet z»ch
als de kracht Gods, dit zijn degenen, die De-
houden worden.
Het woord des kruises trekt alzoo een scheidslijn
tusschen hen, die op weg zijn verloren te gaan,
tenzij «ij zich bekeeren, en hen, die Paulus' en
der Korinthiërs' woord op zich mogen toepassen:
óns, die behouden worden. Zien wij die scheidslijn
in onzeli tekst voor 't eerst? Neen, neen! wij zien
die ook reeds op Golgotha met de drie kruisen.
Aan het kruis in 't midden hing Jezus Christus.
Aan zijn linkerhand stond het kru's van den
onboetvaardigen moordenaar, d e \loekend do
eeuwigheid binnenstoof,... ziedaar één dergeneu,
de verloren gaan. En aan zijn rechterhand rees
het kruis van den boetvaardigen moordenaar, die
zóó vast aan 't woord des kruises geloofde, dat hij
tot Óen grooten Gekruisigde in 't midden de bede
opzond: „Heere! gedenk mijner, als Gij in uw
koninkrijk zult gekomen zijn!" waarop het zalige
antwoord luidde: „Voorwaar, zeg ik u: heden zult
gij met Mij in het paradijs zijn."
Jezus' kruis wierp die beiden uitéén.
Zóó maakt het woord des kruises eveneens nood
zakelijk een schifting tusschen twee soorten van,
menschen, die jn zich zelf beide even schuldig zijn,
en alléén hierin verschil'cn, dat de éénen h-t
woord des kruises geloovig aannemen, terwijl do
anderen het moedwillig als dwaasheid verwerpen.
Dit is oen aangrijpende gedachte: dwars door de
merischheid heen loopt een lijn, die voor Gods o.ig
een scheiding tusschen verlorenen en behoudener.
maakt. Eén troost blijft hier echter over: de
scheidslijn is nog niet verdiept tot de onoverko
melijke kloof, die in de voleinding tusschen de
verlorenen en de zaligen zal gapen. Velen mogen
al tellen onder degenen, die \crloren gaan, toch
zijn zij nog niet hopeloos verloren, er is nog be
zinning mogelijk, zoolang het woord des kruises
over de wereld klinkt. Het is zooveel beter door
genade behouden te worden, dan door eigen schuld
verloren te gaan. Wie zich schuldbelijdend in t
geloof vastklemt aan het woord des kruises, dat
van verzoening spreekt, levert zich over aan do
kracht God, die niet ten verderve, maar ter zalig
heid werkt.
109