Lelie i-kundtqe Ru bi-iek A O V Het Schilderboek W L M V A N N van Carel van Mander Het initiatief van de Wereldbibliotheek om een nieuwe uitgaaf van het eertijds befaamde Schil derboek van Carel van Mander te doen verschij nen, verdient de dank en de bewondering van &llen die onze oude vaderlandse literaire en pictu rale kunst liefhebben en die niets liever zien dan dat de belangrijkste voortbrengselen van beide zo veel mogelijk toegankelijk worden gemaakt voor allen, die er iets van wensen te weten. Door de deskundige arbeid van de heren A. F. Miranda en Prof. Dr G. S. Overdiep, financieel mogelijk gemaakt door de samenwerking van het Simons-W. B. Fonds en de directie van de Wereld bibliotheek, beschikken we thans over een werk, dat wetenschappelijk verantwoord en betrouwbaar en dat typograüsch-technisch allervoortreffelijkst Een beknopte uiteenzetting van de betekenis van dit boek en een enkele mededeling over zijn schrijver moge den lezer van deze recensie eniger mate oriënteren omtrent beider waarde voor de cul tuur-hi storie. Cared van Mander is een dicihter-^dhilder van be tekenis uit de tijd van de Vroeg-Renaissance (de tweede helft van de 16e eeuw). Uit Zuid-Neder- land afkomstig, vertrok hij op ongeveer 35-jarige leeftijd met zijn gezin naar het Noorden, daar de geloofsvervolging den Protestant (Vam Mander was Doopsgezind) er het leven bijna onmogelijk maakte; meer dan eens hadden hij en de zijnen er nauwelijks het leven afgebracht, als ze over vallen waren door woeste benden soldeniers, die hen van alles beroofden. Hij vestigde zich te Haarlem, waar hij zijn dichters- en echildersarbeid voortzette. Al heel spoedig werd hij daar het mid delpunt van een kunstenaarskring: „de Neder- duytsche Helicon". In 1604 vertrok hij naar Am sterdam, waar hij twee jaar daarna stierf. In de Oude Kerk aldaar werd hij begraven. Het is niet mijn bedoeling hier uitvoerig te han delen over Van Mander's betekenis als dichter. Genoeg zij hier de vermelding dat hij in onze letterkundige geschiedenis een niet onbetekenende plaats inneemt, zoals in de dissertatie van Dr Jacobsen destijds op duidelijke en interessante ■wijze werd aangetoond. In verband met het nu aan te kondigen werk vraagt zijn betekenis als schilder thans meer onze aandacht. Van zijn creatieve werk kunnen we ons geen al te beste voorstelling meer maken, omdat bijna al zijn werk verdwenen is; we weten alleen, dat hij een goede en langdurige voorbereiding heeft gehad en dat hij het voor die dagen zeldzame voorrecht heeft genoten van een driejarig verblijf te Rome. Voor zijn Schilderboek is dit verblijf van beslissende betekenis; immers in Italië leerde hij het werk kennen van Vasari, die een uitvoerig boek had geschreven over het leven der antieke en Itali aanse schilders. Door de kennismaking met dit werk kwam Van Mander op de gedachte niet al leen dit werk te vertalen en aldus zijn tijd- en landgenoten met het leven en streven dier kun stenaars op de hoogte te brengen, (de Renais- sanse-invloed merken we hier duidelijk), maar ook wilde hij Vasari's werk aanvullen met een over zicht van de levensbiezondeheden en de schilder stukken van de Nederlandse en Hoogduitse schil ders. Deze uitbreiding nu van het werk van Va sari, dus het oorspronkelijk deel van Van Man der's arbeid ligt thans in moderne editie voor ons. Dit stuk alleen vormt op zichzelf nog een boek van grote omvang. Met de talrijke reproducties, door de uitgevers er aan toegevoegd, wordt het nog een boek van ongeveer 600 pagina's. Het vol ledige werk verscheen voor 't eerst in 1604, twee jaar vóór Van Mander's dood. Tot recht begrip van de grote waarde, die aan dit boek moet wor den toegekend, wil ik er nog even op wijzen, dat een dergelijk prozawerk, waarbij het in hoofd/aak om de inhoud en niet om de dichterlijke vorin ging, omstreeks 1600 nog iets heel bijzonders was. Slechts twee prozawerken vain blijvende waar Je kan de 16e eeuw aanwijzen naast dit Schilderboek en wel Manix' Biëncorf en Coornhert's Wellevens kunst. Het is mode daarom, dat in de literatuur historie aan dit ondernemen van Van der Mander zo grote betekenis wordt gehecht Maar ook thans nog is deze ouderwetse schilder beschrijving van grote waarde, „nu de belangstel ling voor de oude Dietsche schilderkunst steeds toeneemt", zoals de bewerkers in hun inleiding terecht zeggen. Het is niet alleen interessant om te weten, wat iemand als Van Mander, die behalve theoreticus ook man van de practijk was, dacht over de waarde van de verschillende schilders cn hun werken uit de late middeleeuwen en uit zijn eigen tijd, maar ook zijn door hem tal van aar dige levcnsbiezonderheden bewaard, die mede door de pretentieloze, ja haast naïeve wijze, waarop ze ons worden verhaald, aan deze talrijke schilder- verschijningen een buitengewone bekoring ver lenen. Uitgave Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1936. t Twee en een halve eeuw Nederlandse schilder kunst (van ongeveer 1350 tot 1600) is hier behou den gebleven. En al zijn heel wat feiten en on nauwkeurigheden door de latere geschiedvorsing anders gebleken en hersteld, toch verliest daarom 't Schilderboek niets van zijn belang, 't Is juist de sfeer, waarin alles is overgebracht, die ons er met genoegen in lezen doet. De prestaties van de gebroeders Van Eyck; de rijkdom en voorspoed van Moro; de schrik van Willem Key over de aanstaande terechtstelling van Egmond en Hoorne, (door hem toevallig afgeluisterd), tengevolge waar van hij stierf; de lange baard van Jan van Bever- w ck; de uitspattingen van de Maluse en Aertgen van Leyden; de verkwisting van Frans Floris; de reizen en de successen van Jan van Scoorel en zo vele andere feiten en anecdoten meer, ze boeien ons van 't begin tot het eind. De bewerkers (vertalers) hebben een hoog Neder lands cultuurbelang gediend door dit werk voor breder kring toegankelijk te maken. Reeds in 1885 en 1906 verschenen respectievelijk in 't Frans en in 't Duits vertalingen van het Schilderboeck. De bekendheid er van in Nederland mocht niet langer gebonden blijven aan de schaarse oude exemplaren in wetenschappelijke bibliotheken aanwezig. Ten onrechte is er naar mijn mening in de be oordeling van de N.R.C. de bewerkers een verwijt van gemaakt, dat zij niet 't oorspronkelijk proza van Van Mander in deze uitgave hebben door gegeven, maar 't boek hebben overgebracht in 't modern Nederlands, waardoor 't veel van zijn eigenaardige bekoring en typische kraoht verloor. Deze uitspraak lijkt mij daarom niet billijk, om dat de hoofdbedoeling, die bij deze uitgave voor zat: het Schilderboek brengen in ruimer kring; totaal verloren gegaan zijn zou, indien 't 16e eeuws Nederlands behouden was. Wie iets weet van de grote moeilijkheden van die oude taal en wie tevens ziet op tal van bladzijden in dit werk (in de verantwoording in de noten) hoe uiterst moeilijk, ja soms onmogelijk, 't is voor den vak man om precies de bedoeling van 't origineel weer te geven, die beseft tevens, dat voor den leek een uitgave in de 16e eeuwse taal geen uit komst geboden had. En de vakman weet altijd Hiernaast vindt men een repro ductie van de handteekeni ngen onder de acte van het huwelijk van Prinses Juliana en Prins Bern- hard, zooals die voorkomt in de registers van den burgerlijken stand van 's-Graven- hage. Vele lezers zullen dit belangrijk stuk ongetwij fel d willen bewaren; daarom nemen we de geheele tekst van de hu- welijksacte in ons Zondagsblad op. Dit historisch do cument is van de volgende inihoud: Heden den zeven den Januari ne gentienhonderd zeven en dertig zijn voor mij, ambtenaar van den burgerlijken stand der ge meente 'e-Graven- hage, Salomon Jean René de Monchy, Burge meester van 's-Gravenhage, in het openbaar, in het huis der ge meente versche den, ten einde een huwelijk aan te gaan: Zijne Doorluchtige Hoogheid Prins Bomhard Leopold Frederik Ever- hard Julius Coert Karei Godfried Pieter van Lippc- Bicstorfeld, oud vijf en twintig jaren, geboren te Jena, wonende alhier, meerderjarige zoon van wij len Zijne Doorluchtige Hoogheid Prins Bomhard Kas i nu r Fnedrioh G us tav Wilhelm Eduard zur nog de weg naar de bibliotheken. Ik juich deze wijze van uitgeven van harte toe; nü is 't schil derboek een werk geworden dat een plaats toe komt in iedere openbare Leeszaal en dat in par ticuliere boekerijen een gaarne ontvangen gast zal worden. De aantrekkelijkheid en de waarde"van de uitgave worden grotelijks verhoogd door de overvloed van prachtige reproducties van schilderstukken, die in dit werk besproken worden, waarbij tevens de plaats wordt vermeld, waar de schilderijen op 't ogenblik aanwezig zijn. Daardoor is 't Schilder boek tevens een rijk gedocumenteerd album ge worden. We worden er bij de lezing opnieuw na drukkelijk bij bepaald indien dit nog nodig was hoe vele Nederlandse kunstschatten in buitenlandse musea huizen. Tevens is 't belang wekkend dat Van Mander's eenvoudige mede delingen ons dikwijls 't spoor wijzen, hoe Neder landse doeken als vanzelf in 't buitenland terecht kwamen (door 't vertoeven van schilders in "t buitenland; door vreemde vorsten die hier re geerden of invloed hadden, etc.). Het onherstelbaar vernietigingswerk van de beel denstorm, waardoor van een groot aantal beroem de schilderstukken slechts de naam bewaard bleef, spreekt uit menige bladzijde van Van Mander's boek. Met een tweetal opmerkingen wil ik de bespre king van deze grootse uitgave, waarvan ik de lezing en bestudering allen die enigermate be lang stellen in de schilderkunst vóór onze glorio tijd, ten zeerste aanbeveel, besluiten. Vooreerst wijs ik er op dat in dit boek ook is op genomen 't leven van Carel van Mander, zoals dat voorkomt in de tweede druk van 1618. Omtrent H auteurschap van deze korte biografie is niets met zekerheid te zeggen. Men schrijft haar zowel toe aan Van Mander's broer Adam al6 aan Ger- brand Adriaansz. Bredero. Het geeft een overzicht' van 't moeilijke leven van den auteur en ook van zijn voornaamste werken. In de tweede plaats maak ik er op attent, dat de heer Mirande tijdens zijn bewerking dezer uitgave *t graf van den auteur in de Oude Kerk te Am sterdam heeft opgespoord. Op zijn initiatief is een comité gevormd, dat 12 Oef. 1936 een gedenksteen deed onthullen, waarop naast enkele biografische biezonderheden ook Van Mander's levensspreuk vermeld staat: Mensch soeckt veel, doch een is noodich. Een afbeelding van deze steen en een lijst der schenkers zijn mede in de uitgave opgenomen. Dr J. KARSEMEIJER Lippe en van Hare Doorluchtige Hoogheid Prinses Armgard Kunigunide Aliharda Agnea Oda zur Lippe-Biesterfeld, oud drie en vijftig jaren, wonen de te Reckenwalde, Kreis Boanst, en Hare Koniuk- 26 v EEN NIEUW CHRISTELICK LIEDT gemaect ter eeren des Doorluchtichsten Heeren, Heere Wilhelm Prince van Orangien, Grave van Nassau, Patris Patriae, mijnen G. Forsten ende Heeren, Waer van deerste Capitael letteren van elck veers, sijner F. G» name metbrengen» ilhelmus van Nassaue Ben ick, van Duytschen bloet. Den Vaderlant ghetrouwe Blijf ick tot inden doet: Een Prince van Oraengien Ben ick vrij onverveert. Den Coninck van Hispaengien Heb ick altijt gheeert. In Godes vrees te leven Heb ick altijt betracht, Daerom ben ick verdreven Om Landt, om Luyd ghebracht: Maer Godt sal my regheeren, Als een goet Instrument Dat ick sal wederkeeren In mijnen Regiment. ijdt u mijn Ondersaten -/Die oprecht sijt van aert. God sal u niet verlaten. Al sijt ghy nu beswaert; Die vroom begheert te leven Bidt Godt nacht ende dach. Dat Hij my cracht wil gheven Dat ick u helpen mach. ijf ende goet altsamen iHeb ick u niet verschoont, Mijn Broeders hooch van Namen Hebbent u oock vertoont: Graef Adolf is ghebleven, In Vrieslandt in den Slach, Sijn Siel int eewich Leven Verwacht den Jonghsten dach. jdel en Hooch gheboren jVan Keyserlicken Stam: Een Vorst des Rijcks vercoren Als een vroom Christen Man, Voor Godes Woort ghepreesen. Heb ick vrij onversaecht, Als een Helt sonder vreesen Mijn Edel bloet ghewaecht. ijn Schilt ende betrouwen Sijt ghy, o Godt mijn Heer, Op U soo wil ick bouwen Verlaet my nimmermeer: Dat ick doch vroom mach blijven U dienaer taller stont, Die Tyranny verdrijven. Die my mijn hert doorwondt. an al die my beswaren, En mijn Vervolghers zijn. Mijn Godt! wilt doch bewaren Den trouwen dienaer dijn: Dat sy my niet verrasschen In haren boosen moet, Haer handen niet en wasschen In mijn onschuldich bloet. Is David moeste vluchten Voor Saul den Tyran; Soo heb ick moeten suchten Met menich Edelman: Maer Godt heeft hem verheven, Verlost uyt aider noot, Een Coninckrijck ghegheven In Israël seer groot. ae tsuer sal ick ontfanghen Van Godt mijn Heer dat soet, Daer na so doet verlanghen Mijn Vorstelick ghemoet. Dat is dat ick mach sterven Met eeren in het Velt, Een eewich Rijck verwerven Als een ghetrouwe Helt. iets doet my meer erbarmen In mijnen wederspoet. Dan dat men siet verarmen Des Conincks Landen goet. Dat U de Spaengiaerts crencken O Edel Neerlandt soet, Als ick daer aen ghedencke Mijn Edel hert dat bloet. ls een Prins opgheseten Met mijnes Heyres cracht. Van den Tyran vermeten Heb ick den Slach verwacht Die by Maestricht begraven Bevreesde mijn ghewelt, Mijn Ruyters sachmen draven Seer moedich door dat Velt oo het den wil des Heeren }Op die tijt had gheweest, Had ick gheern willen keeren Van U dit swaer tempeest: Maer de Heer van hier boven Die alle dinck regheert. Die men altijt moet loven En heeftet niet begheert. Ver Christlick was ghedreven }Mijn Princelick ghemoet, Stantvastich is ghebleven Mijn hert in teghenspoet. Den Heer heb ick ghebeden Van mijnes herten gront. Dat Hy mijn saeck wil reden. Mijn ontschult doen oirkont. orlof mijn arme Schapen Die sijt in grooten noot, U Herder sal niet slapen Al sijt ghy nu verstroyt: Tot Godt wilt U begheven, Syn heylsaem Woort neemt aen. Als vrome Christnen leven, Tsal hier haest zijn ghedaen. 'oor Godt wil ick belijden En zijner grooten Macht, Dat ick tot gheenen tijden Den Coninck heb veracht: Dan dat ick Godt den Heere Der Hoochster Majesteyt, Heb moeten obediëeren, Inder gherechticheyt. Als de bel gaat vijf voor negen gaan ze allemaal in de rij staan, op de speelplaats. Zeven rijen worden het. Eén voor één marcheren ze naar binnen. Bij de mat staat de bovenmeester. „Voeten vegen!" roept ie telkens en soms pakt hij er één bij z'n schouder; die moet 't over Na 't zingen zeggen ze om beurten 't psalmversje op. En dan vraagt de meester naar de preek van gisteren. De meesten weten er niets van. „Zitten jullie dan in de kerk om de ruitjes te tellen?" zegt de meester. ,,Je moest je schamen!" „T Was nèt zo onbegrijpelijk!" zegt Marietjo Kruishout, „ik snap t'r nooit wat van, as domi nee Verkcul preekt!" De meester zoekt de tekst op, uit Openbaringen, dan leest hij 'm voor. „Wie is er gisteravondEr zijn heel wat voorbarigcu, die hun vinger al opsteken, vóór de meester de vraag helem&ól gesteld heeft. niét in de kerk geweest?" De voorbarige vingers verdwijnen cn andere ko men omhoog. „Zó!" zegt de meester. „'k Moest op me sussie passé!" zegt Marietje Kruishout, zonder dat haar iets gevraagd woraL Van deze preek weten ze héél wat meer. Wanit 't was dominee Wolmar. En die heeft aller lei leuke voorbeelden. _,Ja, meester, 't ging over een bakker, die 't brood telkens uit de oven haalde, en toen mislukte het!" „O, en die jager, die op z'n eigen honden ging schieten, en de vos liet ie lopen!" „Ja, en van die vrouw, die d'r kanarie dood ging, toen ze vergat, 'm eten te geven!" De meester schudt z'n hoofd over 't rare geheu gen van z'n leerlingen. „En w&ar ging 't nou eigenlijk over?" vraagt hij dan aan de knapste. „Over de catechismius, meester, Zondag eh nou, dat ben 'k vergeten!" Dan zoekt de meester de Zondag op, leest 'm voor, maar de dominee doet 't veel mooier. Want dat kanariepietje En die jager Daarna gaan ze rekenen. Henk maakt b 1 a d z ij d e n sommen achter el kaar. Als de hele paragraaf Af is, mag hij ze laten nazien. Er zijn er maar vier van goed. De rest gaat hij weer overdoen. Op weg naar z'n bank terug trekt ie Marietje Kruishout aan d'r krullen. En hij lacht, of ie zeggen wil: ,,'t Kan me tóch niks schelen dat ze fout zijn, hoorl" En daarna krijgen ze taal. Over lijdende en bedrijvende vorm. t,Dat snap ik tóch niet!" denkt Henk. Dus luistert hij niet. Tot de meester hem wat vraagt. „Ja, meester!" zegt ie. De klas lacht. Nu, wét dan?" helpt de meester. Henk zwijgt Daarna wordt meester kwaad, en moet Henk vooraan de klas staan. Gelukkig is 't gauw speelkwartier In 't speelkwartier knokt Henk uit gekkie met Koos Tiemann. En daarna lopen ze ineens de meisjes na. Jaap trekt met z'n vingers z'n ogen schuin en z'n mond wijd. ,.Ik ben een zeerover!" roept hij, met tussenpozen, woest. En de meisjes gillen, net of 't echt is. Martha gilt niet. Die kijkt met verachting naar de aanstellerij van de andere meisjes. En ze zegt tegen Henk: „Ga weg, rare knul! Loop tie Andere spoken maar na, hoor!" ,.Hüh!" schreeuwt Henk, „hüh, spoken bestaén niet eens!" En hij danst dwaas om Martha heen, tot ie tegen meester Verhoog aanbotst. Die geeft "m een klets om z'n oren en zegt bars: „Ga naar binnen, iünimel!" Een geslagen hond gaat naar binnen, blijft ih de gang wachten Met de klas gaat hij straks weer naar boven. „Waarvoor moest jij in de gang staan?" vraagt de meester. „Ik zei gewoon tegen Martha, dat er geen spo ken bestaan, meester. En toen kreeg ik een klap van meester Verhoog. En toen moest ik naar binnen. „Anders niets?" vraagt meneer Van Naarden. „Nee, meester!" zegt Henk. „Hij botste tegen meester Verhoog op, meester!"1 zegt Martha. „Zo!" zegt de meester, „zo!" En verder niets. Marietje Kruishout houdt niet van den lijdenden vorm, en daarom probeert ze den meester aan t vertellen te krijgen. MD'r bestaan toch geen spoken, meneer?" zegt ze. En ze lacht met 'r ogen en schudt haar krullen. „Nee", zegt de meester, „nee, spoken bestAAn niet!" Wordt vervolgd 35

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 12