HET VORSTELIJK HUWELIJK Prins Bernhard van Lippe Biesterfek Prins Gemaal der Nederlanden GEDENKNUMMER VORSTELIJK HUWELIJK 7 JANUARI 1937 En zijn nationale beteekenis De Bijbel is noch banaal, noch preutsch. Hij spreekt niet over de toeneming der bevolking, zooals thans in nationaal-socialistische landen geschiedt, waar men de volkskracht meet naar het aantal der jong geborenen: en evenmin in de taal der moderne dich ters, die een sfeer van zwoele erotiek scheppen. Die banaliteit is den Bijbel vreemd. Daartegenover staat echter, dat hij vrijmoedig spreekt over den kinder zegen. den man gelukkig prijst met de zonen der jeugd en van de vrouw zegt, dat zij zalig zal zijn in het smaken der moederweelde. Gelijk tot Boaz ge zegd werd: God geve u zaad uit deze jonge vrouw. In dat Bijbellicht behooren wij ook het vorstelijk huwelijk te zien, dat gisteren voltrokken is. Spreekt tot ons allereerst het geluk van twee jonge menschen, die elkander vonden en het eens. zeer eens werden met elkaar; dit is niet het eenige, zelfs niet het voor naamste. In het centrum der belangstelling staat de hoop, dat God door dit huwelijk de vorstelijke linie der Oranje s voor uitsterven wil bewaren en wil ver lengen in nieuwe geslachten. God bouwe uit hen het Oranjehuis; die bede leeft in aller vromen hart. Hiermee nu is ook gezegd, dat het vorstelijk huwelijk wel in de eerste plaats familiefeit en hui selijk feest mag zijn, maar dat het tevens groote nationale beteekenis heeft. Prinses Juliana is kroon prinses, ze is de toekomstige draagster der Neder landsche kroon; ze is thans de eenige afstammeling uit het doorluchtige huis der Oranje's. De laatste telg? Zulke momenten zijn er in de geschiedenis meer geweest. Toen te vreezen stond, dat Koning Willem III zonder troonopvolger zou sterven, was er groote onrust in ons land en men duchtte zelfs internationale verwikkelingen. Want zóó geliefd het Oranjehuis bij ons volk is, zoo koel zou een kroondrager uit den vreemde ontvangen worden. En dit gaf eerst prinses Wilhelmina en later prinses Juliana onmiddellijk een voorsprong in de toegenegenheid van ons volk, dat het Oranjehuis voor ons behouden bleef, zij het slechts in de vrou welijke linie. Dit alles leeft nog zeer sterk in het bewustzijn van ons volk. Tollens heeft het op ietwat ongeluk kige wijze gezegd met zijn ,,van vreemde smetten vrij", maar de bedoeling was goed. Wij Nederlan ders weten het buitenland te waardeeren, de ver eering gaat soms verder dan voor ons eigen welzijn en zelfrespect gewenscht is; maar wat de bezetting van den troon betreft, zijn wij zonder uitzondering eenkennig. De vreemde vorst is hier welkom, mits naast Oranje en in de schaduw van het Oranjehuis. Zóó is het historisch gegroeid; Oranje en Neder land zijn het eens met elkaar geworden, zeer eens, in lief en vooral in leed en zij zullen dat blijven zoo lang God de dierbare linie voortzet in de geslachten. Daarom heeft dit huwelijk zoo groote nationale be teekenis; daarom stijgt het gebed in stilheid op: God bouwe uit deze jonge vrouw, deze Koningsdochter, het geliefde Oranjehuis. En dit alles verklaart, al thans voor het grootste en mooiste deel de uitbun dige men zou soms zeggen, de al te overdreven en .ongeremd losgebarsten vreugde bij dit hu welijk. Want het is onmiskenbaar, dat dagen als deze in de historie huns gelijke niet hebben. Met trompetten en bazuingeschal, met vlaggetooi en feestverlichting, met historische optochten en groot- sche herdenkingsavonden werd het jonge paar ge huldigd door een enthousiaste massa. Het vorstelijk familiefeest groeide spontaan tot nationaal vreugde betoon. Echter, het is goed ook in deze de nuchtere wer kelijkheid te zien. Men kan niet zeggen, dat de overgroote meerderheid van ons volk gekant zou zijn tegen den republikeinschen regeeringsvorm, wanneer over die vraag een principieele beslissing moest vallen, volkomen abstract en los van historie en Oranjehuis. Zelfs het anti-revolutionaire program van beginselen zegt dat duidelijk. Maar wie in Christelijken kring dit uitspreekt, voegt er on middellijk aan toe, dat deze beschouwing geen practische beteekenis heeft in ons land, waar Neder land en Oranje zóó door Gods hand zijn ineenge strengeld, dat het vergrijp aan Zijn leidingen aan een gezegende historie zou zijn, om de losrafeling van dien band ook maar in overweging te nemen. Toch is zulks gepoogd in den loop der jaren. Er werkte in ons volk republikeinsche activiteit. Maar, behoudens enkele uitzonderingen, ging men ten onzent nooit zoo ver als in het buitenland: tot per soonlijke beleedigingen van het Vorstenhuis kwam het hoogst zelden. Schier immer werd de Koningin geëerd als de rechtmatige draagster der kroon. En al ware er niets in de wereld gebeurd, dan zou er tijdens deze feesten geen enkele wanklank gehoord worden; zelfs de ruwsten onder de massa en de hefstigsten onder de „republikeinen" zouden het jonge paar gaarne een gelukkig huwelijksleven gunnen. Er komt echter thans nog iets bij. Ook zij, die zich eertijds bij voorkeur republikeinen noemden, spre ken het ondubbelzinnig uit, dat zij thans op behoud van het Oranjehuis voor Nederland boven alles prijs stellen. De verklaring daarvan is niet ver te zoeken. De politieke- en de gewetensvrijheid, naast de Chris telijke verdraagzaamheid, van welke de eerste Prins van Oranje onbetwist de grondlegger is en die door zijn nazaten immer zijn gehandhaafd en verdedigd, zijn daardoor voor ons volk ten nauwste aan de dynastie der Oranjes verbonden. Nu zien wij allen, wat in de dictatuurlanden van welk soort dan ook van deze vrijheid als schamele rest overblijft en daarom begeert niemand een verandering, welke alleen teruggang en schade kan beteekenen. In vroegere eeuwen werd Oranje menigmaal in den strijd der partijschappen betrokken: het gaf ellende naar allen kant. Van lieverlede werd dit anders. En juist het feit, dat in de laatste jaren een nieuwe politieke partij, met uitgesproken nationalis tische tendenzen, probeerde een wig te drijven tusschen Oranje en het Nederlandsche volk, bracht dat volk als geheel tot bezinning en tot erkenning van de nationale voorrechten. Uit het kwade werd het goede geboren. In deze dagen is het voor de groote massa, voor zoover zij het denken nog niet verleerd heeft, dui delijk geworden, dat in de samenverbondenheid van Nederland en Oranje de waarborg ligt onzer volksvrijheden. En nu een partij poogt Oranje naar den achtergrond te duwen en met binnenlandsche tirannie het Nederlandsche volk te knechten, nu is het Oranje Boven de schallende kreet geworden van een natie, die van vreemde politieke smetten vrij wenscht te blijven. „Wij willen Holland houen; wij geven Holland nooit." De Christen stemt met dit lied en met de nationale zangers van harte in. Hij treedt met allen, die deze overtuiging zijn toegedaan, in hetzelfde gelid en hij verheugt er zich over, dat het regiment van Oranje klanten al breeder wordt. Echter, hij heeft er niet genoeg aan. Want hij onderschrijft de geloofsbelijdenis van den Prins van Oranje, welke in bange dagen een geloofsjubel werd: ,,'k Heb met den Heer der Heeren, een vast verbond gemaakt." Hij juicht over de onverbrekelijke eenheid van Nederland en Oranje, doch hij erkent, dat deze band alle vastigheid en kracht mist, wanneer God zelf niet als derde in het verbond optreedt; wanneer Zijn hand niet zegenend en beschermend blijft rusten op het volk van Nederland en zijn vorstelijk Huis, op zijn Koningin, diep vereerd en nu ook op het jonge gezin, waaromheen een sfeer van natio nale liefde hangt. God, Nederland en Oranje: er mag geen naam. zelfs geen tittel aan toegevoegd worden: er mag ook niets af. Wat de toekomst over volk en Koningshuis, over het jor.ge Vorstenpaar zal brengen: wij weten het niet. Maar wanneer God met ons blijft, dan zal het wèl zijn en daarom verbreede het psalmgezang zich tot nationale hymne: De Heer zal u steeds gadeslaan, Opdat Hij in gevaar Uw ziel voor ramp bewaar, De Heer, 't zij ge in of uit moogt gaan En waar g'u heen moogt spoeden, Zal eeuwig u behoeden. Als meisje van een jaar 0/ tien bracht Prinses Juliana een bezoek aan Middelburg. Met de Zeeuwsche jeugd maak te ze toen ook een ronde dansje in de Abdij, voor 't huis van den Commis saris der Koningin. Een mooie overzichtsfoto, gisteren genomen in de Torenstcat Geen der Europeesche landen, waaraan ons volk en Vorstenhuis meer te danken hebben, dan Duitschland. Niet alleen, dat Wilhelmus van Nassauwen van Duitschen bloed was, maar zeer talrijk ook is in later tijd het aantal Prinsen en Prinsessen ge weest, die in het Oranjehuis zijn opge nomen en zich voor land en volk verdien stelijk hebben gemaakt. Onze gedachten gaan terug naar een Ma ria Louise van Hessen Kassei, naar een Wilhelmina van Pruisen, de kordate vrouw van Prins Willem V, naar Frederika Louise Wilhelmina, vrouw van Koning Willem I, naar Sophie van Wiirtemberg en Adelheid, Emma, Wilhelmina, Theresia, beide gemalinnen van Koning Willem III Ook Prins Hendrik was \an Duitschen l bloede en nu is het andermaal een Duit- sche Prins, die tot ons is gekomen, onze Prinses gelukkig heeft gemaakt en opgeno men wordt in het aloud en hecht verbond, dat tusschen Nederland en Oranje bestaat en de eeuwen heeft getrotseerd. En nu wil ik een vraag stellen: Wat bezit Prins Bernhard van Lippe Biesterfeld. dat hem aanspraak geven kan op zóó hooge onderschei ding. de Prins Gemaal geworden te zijn van een aanstaande Koningin? Waarom kon Hare Majesteit zeggen, dat Zij de keuze harer dochter van harte kon toejuichen en een alleszins verstandige achten? Daarvoor zijn drie redenen. Allereerst is er de afkomst van den Prins. Het geslacht der heeren van Lippe gaat terug tot de 11e eeuw. De eerste heeren van Lippe, die we met zekerheid kennen, heetten reeds Bernhard. Het gebied van het oude Vorstendom Lippe was niet groot, het kon zich wat omvang betreft, niet me ten met Pruisen, Beieren of Saksen. Maar al was Lippe klein, het was toch groot in alles, waarin een klein volk groot kan zijn! Bij de Lippische vorsten stond niet, gelijk bijv. bij de Pruisische op de voorgrond het streven naar macht, speciaal naar dy nastieke macht, dat verderfelijk streven, dat het Duitsche volk in vroeger eeuwen zoo onnoemelijk veel kwaad heeft bezorgd. De Lippische heeren hebben déze grond trek met de Oranje's ten onzent gemeen, dat zij zich wilden geven in een leven van plichtsbesef en plichtsvervulling, van toe wijding aan het welzijn van eigen onder danen en het algemeen belang van het ge- heele volk. Een sprekend voorbeeld daarvan vinden we in graaf Simon VI, die in de 16e eeuw leefde en zich met onwankelbare toewijding en trouw gegeven heeft aan de dienst van zijn heer, dezen heeft gediend als overste, als organisator, als gezant, voor geen offer aan geld, aan tijd, aan kracht terugge deinsd is, om voor zijn keizer iets goeds te bewerken. Maar Prins Bernhard telt onder zijn voor vaderen niet slechts krijgshelden van groot formaat, doch ook voortrekkers van weten schap en kunst. Ik denk aan Leopold van Lippe Biesterfeld, minister van justitie in Pruisen, aan Armin van Lippe Biesterfeld professor te Rostock. Ook in het godsdienstige is er een tref fende overeenkomst tusschen de beide Vor stenhuize Lippe en Oranje-Nassau. Beide zijn in de bewogen dagen der gods dienstige beroeringen van de 16e eeuw, overgegaan tot het Protestantisme, dorh beide ook waren zij vijand van godsdienst haat en godsdienstvervolging. Simon VT keerde zich beslist tegen die wreede en on- menschelijke vervolgingen van heksen en Joden, welke in die tijd nog in zwang wa ren. De eigendommen der Katholieke kerk eigende hij zich niet toe. Krachtige godsdienstige persoonlijkheden ontmoeten we onder de voorzaten Prins Bernhard. Zoo Graaf Rudolf F< nand, die over Lippe regeerde op het eind der 17e eeuw. Zijn kleindochter Marie Bar bara was een der lichtende gestalten van den Duitschen geest, aan welke de beken de denker en dichter Herder zulk een ont roerend getuigenis heeft gewijd. En was ook niet Prins Bernhards groot vader, Graaf Ernst een man van geloof en liefder tot God? Is het niet teekenend, dat deze waarlijk groote vorst in zijn laatste dagen telkens bezig was met een lied^ dat eindigde met deze woorden: „God in den hemel is mijn vriend?" Waarlijk, Prins Bernhard is van goede komaf I Maar, nu moeten we de kring nog enger trekken! Want de Romeinsche dichter Horatius schreef eenmaal, dat een goede afkomst een goed karakter waarborgt, doch dat een goede aanleg moet worden versterkt door een goede opvoeding. Welnu, deze heeft onze Prins Gemaal ontvangen! Zijn vader was een zoon van Vorst Ernst, ook geestelijk. Hij bezat die eigenschappen van verstand en karakter, welke den mensch stempelen tot den leider van hen, die in zijn omgeving verkeeren, tot den op voeder bij uitnemendheid. Prins Bernhard Sr. want ook Prins Bernhards vader droeg deze naam! was een optimist, die zich niet door tegenslag liet neerslaan. Hij was de vriendelijkheid, de hulpvaardigheid in persoon. Hij was bovenal een geloovig Christen en een liefde vol vader. Toen onze Prins zijn belijdenis des ge- loofs had afgelegd hield zijn vader een spraak tot hem, waarin hij o. m. zeide: „Van kindsbeen af, lieve jongen, was jp door liefde omringd, vooral door die eenige onuitputtelijke liefde van je moeder, die je. vol toewijding maandenlang dag en nacht heeft verpleegd, toen je leven door een ern stige ziekte werd bedreigd en zoo je uit Gods hand heeft teruggewonnen. Ja, beste jongen, God heeft je tweemaal het leven geschonken. En heden staan wij weer met je voor den almachtigen God en Hem, dat Hij je ziel moge behoeden den, gelijk Hij tot nogtoe je lichaam heeft gedaan. Vandaag heb je voor God de ge lofte afgelegd, dat jezelf de verantwoording op je nemen wilt voor een nieuwen, Chris telijken, reinen levenswandel. Vergeet dat nooit, jongen, en weet dat al leen een rotsvast geloof ons in dagen vnn verzoeking over de klippen van het aard sche bestaan vermag heen te helpen. Lees iederen dag in je Bijbel, hij is de bron van alle waarheid en wijsheid." Is er niet alle reden, een Prins, die zulk een vader, die zulk een opvoeding heeft gehad, mét vertrouwen in ons groote natio nale gezin op te nemen? „Als de zegen van een vader., aldus prof. von Eppstein, den kinderen tot bijstand is, dan leeft Prins Bernhard ongetwijfeld onder zijn hoede". Maar nu moet ik de grens weer enger trekken. Wij jubelen Prinses Juliana's keuze toe, om de afkomst van den Prins, om zijn eminente opvoeding en ouders, maar in de derde plaats bovenal om zijn eigen bemin nelijke persoonlijkheid. Natuurlijk, want om hem zelf gaat het toch tenslottel Prins Bernhard is. zoo zouden we aan vankelijk zeggen, geen gelukskind. Uit de toespraak van zijn vader vernamen we reeds van een ernstige ziekte, die hem bijkans ten grave sleepte. Amper is hij drie jaar, dan breekt de oor log uit: zijn vader moet naar het front. Vele malen ontkwam deze op het slagveld nau welijks de dood. En als dan de oorlog eindelijk uit is, dan begint het eigenlijk pas: de revolutie komt en ook de Vorst van Lippe wordt gedwon gen, afstand te doen van den troon zijner vaderen. Wat een sombere, uitzicjitlooze toekomst, ook voor Prins Bernhard en zijn broertje, Prins Aschwin. Maar ziet. nu is dat juist het mooie in het leven van Prins Bernhard dat hij zich aan dat schijnbaar ongeluk niet heeft on derworpen, willoos en gelaten, doch dat de kracht, de moed, de durf heeft gehad consequentie te trekken uit de feiten zich door eigen studie en vlijt een toekoi door het leven heeft gebaand. H. M. de Koningin heeft dan ook zeer recht in haar radiotoespraak waarin ons haar aanstaanden schoonzoon voors de, als zijn eerste goede eigenschap n voren gebracht, dat hij is een „degelijk hard werker" en dat hij na zijn stud „aanstonds werk heeft gezocht en gevom op economisch gebied". Allen zonder uitzondering, die met on Prins Gemaal in aanraking zijn gekorr roemen 's Prinsen begaafdheid, zijn wet schappelijke aanleg, talenkennis, plicl betrachting en betrouwbaarheid. Zijn or vangen en spontane vriendelijkheid v ieder, jong en oud, eenvoudigen e namen, hebben hem in een oogenblik t het hart doen veroveren van ons gans volk. Hét valt dezen Prins, maar die op Wijlen Prins Bernhard van Lippe- Biesterfeld groeid is buiten de hofsfeer, onder de m schen, onder het volk, niet moeilijk,! wenk van zijn betreurden vader op te gen: „Treed ieder open en eerlijk tegeni en toon, ook den geringste, altijd I vriendelijk gelaat". De huwelijksdag was een dag van grol en innige dankbaarheid en vreugde ons volk. Het was een dag van historisij beteekenis voor Nederland en Oranje;. Des te meer, waar onze Prins Gem reeds thans bij ons geheel en al kind huis is. Hij is dat niet gewort door de officieele echtverbintenis, hij het al weken, maanden, eigenlijk vanaf moment, dat hij voor de eerste maal in Haag als Hollands Bruigom arriveerde. In zijn radiotoespraak zei de Prins over de hulde, het Bruidspaar gébra „Ik begrijp natuurlijk volkomen, dal hartelijkheid in de allereerste plaats Prinses geldt, en niet mij, die voor U onbekende ben". Zoo is het nu niet m Onze hartelijkheid geldt nu beiden e1 zeer! Prins Bernhard is onzer eenl God Almachtig heeft onze geliefde én eerbiedigde Prinses Juliana ais met hand dezen Echtvriend toegebracht en heffen ons hart tot Hem op, opdat deze Koninklijke Bruid jn Bruidegom lang, gelukkig en rijkgezegend leven m schenken: Die vroom begeert te leven Bidt God nacht ende dag. Dat Hij hun kracht wil geven. Dat Hij hen sparen mag! 11. J. LEENDERTSlj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 12