"ALS IJZER EN STAAL
m
Buiveiilandsch Överzichr
Jaareinde 1936
<5"
<5"
In de smederijafdeeilng van. de ambachtsschool
ivan de groote fabrieksstad lawaaiden de oorver-
idoovencip geluiden in een onharmonische men
geling op. Duizelingwekkend snel ijlden do
.vliegwielen rond; wentelden zich met razendo
'snelheid de machinemotoren, hamerden de reus
achtige plethamers, knetterden en spatten do
'lyonken, dreunden en bromden de boorwerktui
gen, bonkten de stukken ijzer als met vernie
lende werking op elkaar; hier en daar en ginds
Vlamden de vuren hoog op en werd het witgloei-
cndgcstookie ijzer of staal in groote ijzeren
tangen van het smidsvuur naar het aambeeld of
paar de boormachine gedragen; sissend doofde
straks weer de felle ijzergloed in den koelbak er.
Wierp een dichte damp omhoog.
'Jonge kerels waren ieder met hun deel van he.
bedrijf in volle actie onder leiding van de voort-
'durend surveillerende leermeesters.
Bert Dwarshuis stond in z'n blauwe werkpak
bij het middcnaambeeld en bonkte met uiterste
kracht op het gloeiende ijzer, dat hij zooeveiv
Uit het vuur had gehaald en nu moest bewerken,
Je kon het hem aanzien, dat hij met z'n volle ziel
ïn z'n arbeid was. Z'n jonge; nog ongetemde,
kracht ontplooide zich op z'n best; in al z'n vol
heid spanden zich z'n spieren; de aderen op z'n
voorhoofd zwollen; de opgestroopte mouw liet de
activiteit van z'n spierstelsel duidelijk zien; elke
'lorsche slag was uiting van gevoel van meerder
heid van kracht; in heel z'n houding en actie lag
de bewustheid van het kunnen, de voldoening van
het bereiken en de zekerheid van het slagen.
Uit zijn oogen straalde geen mokkende tegenzin,
maar volle arbeidsvreugde. Bert had er altijd naar
verlangd dit vak eenmaal te leeren; op de school
banken al had hij gehunkerd naar het einde van
het laatste leerjaar; dat leeren was hem een kwel
ling. Zijn moeder en vader hadden hun eenigen
zoon graag iets anders toegedacht, dan dit „vuile,
puwe werk", zooals moeder het noemde, maar alle
pogingen en alle moeite was vergeefsch geweest.
Leeren wilde hij niet; hij was groot en sterk en
lorsch gebouwd; hij voelde in zich telkens maar
Vveer dien niet te bedwingen lust om uiting te
geven aan de brute kracht, die hij in zich voelde
groeien en spannen; ijzer en staal hadden hem al
tijd aangetrokken.
.Toen hij nog een kleine jongen was vond z'n moe
der bij hem gedurig den trek om het harde, het on
vermurwbare, te breken en te buigen. Bij den smid
©n bij den fietsreparateur in de buurt was hij
Steeds weer te vinden.
Nu had hij zijn zin en kon hij zich in zijn werk
■uitleven.
Het ging dan ook uitmuntend in het vak, dat hij
gekozen had; de directeur en leeraren waren zeer
tevreden; z'n rapporten waren best, behalve do
anderwijsvakken. want met leeren kon hij nog
maar steeds niet overweg.
Het was een trieste namidddag ip het eind van do
maand November, toen Bert daar in volle interesse
bij het aambeeld stond; met ingespannen ijver was
bij in en bij zijn werk; het geraas en gedender om
hem heen. dat den bezoeker zoo nerveus maakt en
hem dit lawaaierig deel der school maar vlug doet
Verlaten, hindert Bert totaal niet. Integendeel, hij
is er gclieel aan gewend; het is hem een genot;
'de muziek van den arbeid, het leven bij en in do
harde ongevoeligheid van het koude ijzer.
'Als de ijzergeluiden zwijgen, is het voor Bert of het
DOOR H. W. AALDERS
lied van den arbeid verstomt. In het schaftuur, ja,
dan gunt hij zich even den tijd om na te denken;
om te luisteren en aan te hooren, maar zelf zegt
hij maar heel weinig.
Kijk, een nieuw stuk werk is hem opgedragen; die
lange ijzeren staven moeten op bepaalde lengte ga-
sneden; wat zal de snijmachine, door zijn hand ge
voerd, dat harde ijzer straks als boter vaneen
6cheidcn; het is een lust het te zien, hoe het hard
ste metaal door menschenmaqht en kracht gehoor
zaamt aan zijn wil.
Ratelend en rammelend, gonzend en gierend, bon
zend en bonkend ronken de dreunende geluiden
om hem heen; vermengd met rauwe en krijschen-
de stemmen, die zich, boven het rumoer uit, moe
ten verstaanbaar maken.
De electrische lichten worden aangedraaid, dat
verhoogt voor Bert de intimiteit van z'n arbeids
sfeer. Buiten valt reeds vroeg de avond van den
korten Novemberdag; miezerig en kil is de lucht,
grauw en nevelig de verten. Als Bert straks naar
huis gaat door de trieste straten, wijkt het gevoel
van opwekkende arbeidsvreugde en vervalt hij in
een stemming van sombere gedruktheid. Nu heeft
hij den tijd om na te denken en te overleggen. In
zijn werk glijdt alles weg, wat hem hindert, maar
nu komt het in a! z'n zwaarte weer op hem druk
ken.
Het ongezellige somber kille van den duisteren
avond, de levensnood, waarvan hij elke keer en
overal, ook thuis, hoort spreken, maakt hem krie
belig en wekt m hem een gevoel van verzet. De
onmogelijkheid om straks, als hij klaar is op de
ambachtsschool, een eigen werkkring te vinden;
geen werk, geen zelfstandigheid, geen vooruitzich
ten, g£en loon, geen toekomst. Niet te zullen en te
kunnen bereiken, wat hij wil; leeglooper, niets-
nutter, werklooze te moeten zijn, hij, die met z'n
heele ziel leeft vóór en in den arbeid, o, het is,
het is om op je tanden te knarsen van verbeten
woede en spijt.
Het ijzer moet buigen onder zijn krachtig willen,
het staal moet zich schikken naar zijn kracht,
maar het leven, de maatschappij is harder dan
het ijzer en onbuigbaarder dan het staal het is
even koud als de materie, die hij bewerkt, maar
het is, zelfs met de heetste vuren, niet tot kne
ding te maken.
Onder den indruk van zulke gedachten komt
Bertus thuis; z'n moeder kent haar jongen te
goed, al is hij niet spraakzaam, dan dat ze niet
al sinds eenigen tijd heeft opgemerkt, dat haar
vroolijke opgewekte zoon iets heeft, dat hein
hindert. Ze heeft het vermoeden al tegen haar
man uitgesproken, en ze heeft juist geraden,
maar ja en beide ouders zuchten, „wat is daar
aan te doen."
Vader probeert het met geruststel lcnle verwach
tingen uit te spreken; 't zal wel veranderen, er
zal toch wel eens een eind aan komen, enz.,
maar met zoo'n kluitje laat Bert zich niet in het
riet sturen; toen heeft vader het over een anderen
boeg gewend, maar ook dat heeft niet gebaat;
vrome praatjes hadden op Bert heelemaal geen
invloed; het ecnige wat daarmee bereikt werd,
was, dat Bert minachtend zijn schouders op
■Cezicht op de Grooflf Kerk van Dordrecht
576
haalde, korzelig antwoorden gaf, soms een
„Preeken hebben de menschen nog genoeg, geef
ons jonge menschen werk," tot hij ten laatste,
het getwist moede, opstond, gemelijk goedendag
zei en de deur uitging.
„Zie je wel," zei moeder dan, ,.,daar bereik je
toch niets mee, daar geeft hij niets om, en als
God dat niet in hem werkt, zal al jouw preeken
toch niets baten, je drijft hem er de deur mee
uit en verwijdert hem hoe langer en meer van
ons. We kunnen niet beter doen, dan hem met
liefde en zachtheid behandelen envoor hem.
bidden."
Vader zweeg dan weer nadenkend; en, al was
hij het in alles niet met zijn vrouw eens, hij
wist het nuttelooze er van, te gaan redetwisten.
Hoe meer Kerstfeest naderde, hoe somberder
Bert werd. Het was of zijn pessimisme met de
kortheid der dagen parallel liep.
Moeders en vaders ongerustheid namen met den
dag toe; hun liefdesbetuigingen en teederheida-
betuigingen, hoe goed bedoeld, werkten het om
gekeerde uit van hetgeen ze er van verwachtten*
Toen, op een avond een week voor Kerstfeest,
kwam bij Bert het hooge woord er uit en vader
en moeder bemerkten al ras, dat Berts besluit
onherroepelijk was, daar kenden ze hem wel
voor.
„Met Januari ga ik van de ambachtsschool aF'd
zoo was hij na het avondeten begonnen en vader
had verwezen opgekeken en moeder had ver
schrikt, mot bezorgde stem, gevraagd: „En wat
wil je dan, m'n jongen?"
„Wat ik wil, is werk. werk waardoor ik zelf
in mijn onderhoud kan voorzien. Uitstellen en
wachten brengt ons geen stap verder, geen zier.
Ik wil er op uit; ik wil werk zoèken, niet wach
ten tot het bij mij komt. Ik wil de wereld in en
het leven aangrijpen, zooals het ijzer wordt aan
gegrepen, en en" ging hij dan met iets
onweerstaanbaar hards in zijn stem voort, „ik
wil en zal het dwingen naar mijn wil, even als
het ijzer."
Lang trachtten de beide ouders Bert van zijn
voornemen af te brengen. Ze wezen hem op de
onmogelijkheid van zijn ondernemen, ze hielden
hem voor dat God de wereld bestuurt en niet de
mcnsch in z'n hoogheidswaan, ze wezen hem op
de gevaarlijke zijden van z'n pogen, ze probeer
den hem door hun liefde aan zich te binden
niets hielp.
Bert wilde gaan en hij zoti gaan.
Het zelfvertrouwen op z'n kunde en kracht deed
hem onwrikbaar zijn.
Moeder en vader gingen met een bang hart het
Kerstfeest tegen. Eiken avond zagen ze met
spanning de thuiskomst van hun zoon tegemoet.
Zoo naderde de Donderdag.
Berts kameraden wisten al van zijn voornemen,
om de ambachtsschool te verlaten; eigenlijk ver
wonderde zich niemand erover. Z'n diploma had
hij immers al verworven maar door den nood
der tijden was hij toch maar op de school ge
bleven; z'n leermeesters hadden hem graag ge
houden; hij was een uitnemende voorwerker.
Nu hij echter per sé er op uit wilde, om zelf aan
den slag te komen konden ze hem geen ongelijk
geven en hij kon op hun medewerking rekenen.
De laatste dag, dat hij op school zou werken,
zou Donderdag zijn. Zaterdags viel eerste Kerst
dag; Bert wilde nu den dag voor het Kerstfeest
naar Amsterdam, naar een neef van zijn vader,
die daar een bekende persoonlijkheid was in de
vakorganisatie en zelf een betrekking had bij
Werkspoor. Die zou hem misschien wegwijs
kunnen maken om er tusschen te komen en
andersnou ja, hij zou z'n weg wel vinden;
als je wil, kom je wel waar je wezen wil. Hij
zou en hij moest zijn doel bereiken.
Met veerkrachtigen tred was hij 's morgens voor
't laatst naar de school gestapt; z'n laatste
gangen dan
Dien morgen werkte Bert nog met al z'n ener
gieke kracht aan de taak die hem wachtte; hij
kon nog juist het hem opgedragen© afmaken,
voor hij vertrok. Heel de zaal zoemde weer het
machtig geluid van den arbeid. Iedereen was
druk bezig met de uitvoering van zijn opdracht.
Bert stond in het midden van de zaal en werkte
aan de boormachine; om hem gonsde, bromde
en dreunde het geweld van de machines.
Door de lioogo ramen viel een lichtende zonne
straal van de doorgebroken Decernbcrzon en
gleed over de ijzeren stangen cn wielen, over de
hoofd van enkele werkers cn speelde Bert over
zijn vingers.
Het was hem als een blijde strccling, die profetie
was van zijn komend succes.
Plotseen gil, een schreeuw, een geratel van
.vallend ijzer, een algemeenc verwarring; nie
mand wist eigenlijk wat er gebeurde, maar ieder
.voelde dat er iets verschrikkelijks moest zijn
voorgevallen; allen liepen naar het midden van
de zaal. Daar lag, bleek en bewegingloos, Berti
rnet een gapende wond aan het hoofd.
Een vliegwiel was, hoe, kon niemand verklaren,
plotseling van z'n as gevlogen en had Bert tegen
het hoofd getroffen; dadelijk werden de machines
stil gezet en Bert weggedragen; hij leefde nog,
maar was bewusteloos. Onmiddellijk werd het
Roodo Kruis opgebeld cn binnen een half uur
was Bert vervoerd en in het ziekenhuis opgeno
men. Groote ontsteltenis veroorzaakte dit voorval
van Nippon uitstrekken, zijn er de voornaamste
kampplaatsen van. De tragedie boeit ons het
sterkst op het Iberisch schiereiland, dat ons zoo
veel vertrouwder is dan het kampgebicd in los
gewrongen, door wanbeheer verkommerde Chince-
sche provinciën. China heeft bovendien voor den
Europeans altijd iets „raars" gehad, iets ondoor
grondelijks; het heeft dezen karaktertrek nog
geenszins ingeboet met het verdwijnen der kunst
matig verkleinde Chineesche vrouwenvoetjes en
van de met stroo en andere handgrepen verlengde
haarstanrten der mandarijnen.
Er is in deze laatste dagen van het jaar storm cn
donkerheid in de wereld; wij maken den tijd
weder door van lange nachten en van korte dagen,
die in de keten van de weck nauwlijks tot volle
helderheid 6chijncn te kunnen doorbreken. Dat is
het jaareinde in de natuur, in het gure noord
westen van ons werelddeel, dat rond het sluiten
van den jaarkring de beklemming van de noorsche
duisternis kan aanvoelen.
Ook op het groote wereldtooneel drijven de don
kerheid en de beklemming van een strijd, die
somtijds aan de periode van de godenscheme
ring der oud-Germaansche mythologie moet her
inneren. Twee machten zijn er, die met meer
geweld dan welke andere ook, elkander als op
leven en dood bestrijden. Spanje, aan den uiter
sten zuid-west-punt van Europa, en Noord-China,
waar de verlaten vlakten der noordcrwereld zich
'tusschen de dichtbevolkte streken van het oude
Chineesche rijk en de moderne invloedssferen
'Als wij twee machten noemen, die elkander naar
de keel grijpen, en wij doelen daarbij o.a. op
Spanje, dan begrijpt ieder dat wij hier tegenover
elkander stellen het communisme en het fascisme
of nationaal-socialisme, welke beide laatste elkan
ders bloedsbroeders zijn. Wij weten het wel, de
burgerstrijd op het Iberisch schiereiland is er
oorspronkelijk niet één tusschen extremisme van
rechts of links. Spanje is een land, waar deze
aanduidingen niet zonder meer mogen gelden; het
ligt niet in één ontwikkelingslijn met het overige
Europa. Het heeft een bevolking, die achter is
gebleven in haar ontwikkelingsgang, hetgeen zon
der meer reeds kan worden gedemonstreerd uit
het percentage harer analphabeten, dat bijna
vijftig bedraagt. Deze achterlijkheid heeft ver
schillende oorzaken. Eén ervan is de verstarring
der Roomsch-Katholieke Kerk, die voor haar lid
maten niet veel anders gedaan heeft, dan ecu
uiterlijken glorieschijn ophouden, waartegenover
de armoede en de onwetendheid van den gemid
delden Spanjaard des te schrijnender afstak.
Andere oorz.aken vindt men in den afstand, die
in dit land gaapt tusschen bezit en bezit
loosheid, tusschen ontwikkelde klassen cn
onwetende menigte. Terwijl er nog tenslotte
is de Spaansche grandezza, de geesteshouding van
trotsch te willen heerschen, zonder te denken dat
heerschen dienen moet beteekenen. Waar vindt
men, tenzij dan misschien in enkele Spaansch-
Amerikaansche staten, zooveel prelaten en kloos
ters bij zulk een verachterlijkt geloofsleven; zoo
veel generaals en andere waardigheidsdragers op
een z.oodanig gering en slecht onderricht leger?
De Spaansche partijen ziet de West-Europeeër als
door een prisma; ze zijn bijgekleurd door de
Spaansche atmosfeer. Doch bij dit alles blijft, eu
daarom gaat het hier toch allermeest: zoowel de
Moskou-mannen als de trouwe volgers van Mus
solini en Hitier herkennen, of meenen te herken
nen, aan weerszijden van de vuurlinie, vertrouwde
'd'Ursel te Brussel eigenaresse en zij was het, die
het in 1905 afstond aan de Orde van Carmilatcsscn,
die in Frankrijk vervolgd, naar ons land uitweken
cn in het Huis te Dussen een veilige schuilplaats
.vonden.
.Vijftien jaar lang hebben de Carmilatcssen in
strenge afzondering het kasteel bewoond. Zij wa
ren het, die aan den Oostclijkcn vleugel een kapel
lieten bouwen, welke het geheel ontsiert en die
derhalve bij het terugbrengen in den oorspron-
kelijken staat zal worden afgebroken.
Eerst in 1920, toen de Carmilatesscn naar hun
vaderland terugkeerden en het kasteel in handen
van de Gebr. Suringar overging, woa het weer
voor de buitenwereld te bezichtigen.
De heer H. Boonder, hoofd der Chr. School te
Dussen, die zich steeds levendig voor de historie
van het kasteel heeft geïnteresseerd en van wien
wij verschillende bijzonderheden vernamen, was
een der eprstcn, dip hpt kasteel na de ontruiming
door de zusters betrad en een onderzoek instelde
naar historisch belangwekkende documenten.
Behalve twee kleine paneelstukjes van een naakte
man en vrouw vond de heer Boender een tweetal
schilderijen, voorstellende een der Graven van
Dussen. gaande ter jacht en de St. Elisabcthsvloei
van 1421
In een der torens bevond zich voorts een boeken
kast, welke eenige duizenden dcelen bevatte, als
mede eenige koffers met gevouwen perkamenten,
waarvan sommige nog met volkomen gave zegels.
Al deze, ongetwijfeld waardevolle documenten,
met uitzondering van de schilderijen, die bij een
opkoopcr terecht zijn gekomen, zijn echter opzet
telijk verbrand en daarmee is wellicht een belang
wekkend stuk vaderlandsche geschiedenis verloren
gegaan
Thans ligt het kasteel reeds jaren verlaten. Na
het overlijden van mej. Suringar, die er eenige
'jaren in eenzaamheid heeft gesleten, hobbcn zich
geen nieuwe bewoners meer aangemeld, tot do
gemeente er zich over ontfermde.
Daartoe welwillend in 6taat gesteld door den bur
gemeester. hebben wij er dezer dagen een bezork
gebracht en daarbij hebben we ons kunnen over
tuigen van de groote bcteekenis van het behoud van
'dit historisch bouwwerk. Ook nu, in zijn verval
len staat, getuigt het kasteel nog van de glorie
van voorbije eeuwen, waarin het met zijn. massale
muren en indrukwekkenden bouwstijl dit doel
van Brabant moet hebben beheerscht en zijn be
legeraars diep ontzag moet hebben ingeboezemd.
De beide torens een rond, de ander vierkant,
verheffen zich zwaar boven het geboomte, dat de
gracht aan de achterzijde begrenst en de voor
name, kruisvormige Gothische vensters, zoowel
als de statige trapgevels duiden op een rustigen
en evenwichtigen stijl, die den bouwmeester moei
hebben gekenmerkt.
Wie door de fraaie, gedekte poort den, thans door
onkruid overwoekerden voorbrug met de typische
galerij rondom betreedt, die voelt zich bevangen
door de romantiek 1er middeleeuwen, waarin
graven en hertogen, ridders en edclvrouwcn hot
Huis te Dussen kleur en vorm hebben gegeven
en het tot oen centrum van feestelijk vertoon cn
voorspoedige welvaart, maar stellig ook tot een
bolwerk tegen het barbaarsch geweld hebben
gemaakt.
De machtige gewelven in de ruime kelders ge
tuigen van het leed van hen, die hier in keter.cn
moeten hebben gezucht en zelfs de verlaten zalen
en kleinere vertrekken, waarvan vele wellicht
in geen jaren in gebruik zijn geweest en die den
bezoeker zich in een doolhof doen wanen, roepen
fantastische beelden op uit een tijd, toen het
Huis te Dussen nog den zetel vormde van een
oud cn hekend geslacht.
Thans gaat het kasteel een nieuwe toekomst
tegemoet.
De geheel verwaarloosde beplanting voor liet
kasteel, dat merkwaardigerwijze met de achter
zijde aan den weg ligt, zal na do restauratie
worden opgeruimd om plaats te niaken voor em
keurig plantsoen, dat een fraai uitzicht zal bieden
op het imposante front van het kasteel, hetwelk
nu nog door hoog opgaand geboomte voor ecu
groot deel aan het oog wordt onttrokken.
Allen, wien het behoud van historische bouwwer
ken in ons land ter harte gaat, zullen zich stellig
oprecht verheugen over de voorgenomen restau
ratie van dit, helaas weinig bekende, maar uit
een cultureel oogpunt zoo belangwekkende kasteel,
dat als raadhuis nog jaren zal getuigen van een
prijzenswaardig initiatief, waarvoor Dussens ge
meentebestuur een woord van hulde niet mag
worden onthouden.
leuzen en bekende idealen. Zoo wordt het Spaan
sche volk, dat zoo dikwijls den strijd aanschouw :e
tussclion torero en geplaagden stier in het mid
den zijner zon-beschenen arena's, zelf als dit mis
bruikte dier, waarop vreemde invloeden en doc
trines de stootkracht van hun wapens toepassen.
In Noord-China, waar de Sovjets vis-i-vis staan
tegenover de Japanners, gaat het al evenzoo. Al
mag men ook hier niet zeggen, dat de strijd gaat
tusschen twee dictatuurlanden, zoo immers zou
men de specifiek Chineesche wenschen en verlan
gens, en de privé eerzucht van zoo menigen
autonomen Chineeschen legerheer uitsluiten,
toch gaat ov:r Noord-China en Mandsjoekwo hean
de strijd eveneens vóór of tegen bepaalde staat
kundige denkbeelden.
Men zou de wereld onrecht doen, indien men bij
deze contrasten bleef stilstaan, en geen oog had
voor andere invloeden, die evenzeer hun kracht
cn doorwerking laten gelden. Het zou er boven
dien, en wel in het bijzonder voor den Christen,
sprak Luther niet reeds in zijn dagen van do
„vrijheid van den Christenmensch"? leelijk uit
zien, zoo hij een keuze zou moeten doen uit deze
twee dwangsystemen, welker voordeelcn geenszins
opwegen teger. wat zij voor geestelijke onheilm
berokkenen, gespeend als zij zijn van den geest
van het Evangelie, die den vooruitgang der were'd
niet legt in het aanwenden van kracht of van
geweld.
Willen wij daarmede zeggen dat landen als Ne
derland, Groot-Brittannië of Frankrijk, die nog
den zegen ondervinden der democratische volks
vrijheden. een regiem zouden genieten dat geheel
van dezen geest der christelijke religie is door
trokken? In geenen deele! Doch in den democrati-
schen hof, hoe verwilderd en zonder plan hij
moge aangelegd zijn. althans volgens de heeren
van het strakke systeem en de geestdoodende ge
lijkheid, is toch voor de bloem der Christelijke
deugden méér speling en tiermogelijkheid dan in
de gelijk geakkerde, van staatswege bezaaide aarde
der dictaturen.
Zoo wij de wereld bezien, onder de stormvlagen
en de donkerheden van dit jaar-einde, hetwelk
heusch niet tot een roes van optimisme vermag
te stemmen, dan houden wij toch een gevoel van
hoop en van toekomst vertrouwen. Juist door do
overtuiging, dat in de handhaving der volksvrij
heden voor cultuur en voor religie nog een ver
schiet zal blijken te liggen.
Het is in onze geschokte en in al haar verhoudingen
krakende volkerenwereld met name het Britsche
wereldrijk, dat nog het cement der eenheid vormt.
Zoo dit Empire, dat met zijn dominiums zich over
heel de aardbol uitstrekt, uit zijn voegen mocht
geraken, dan zou te vreezen zijn een nieuwe
wereldchaos, een tectonische aardbeving, waarbij
de ramp van 19141918 in geen enkel opzicht zou
te vergelijken zijn. Ook hier zijn natuurlijk restric
ties te maken cn we wenschen geenszins het oog
te sluiten voor de gebreken, welke deze Britsche
hegemonie aankleven, al ware het alleen de
geest van trotsche zelfgenoegzaamheid, die soins
als twee druppels water op farizeïsme gelijkt
Doch Engeland blijft nog steeds de „bobby", de
politic-agent der wereld; het handhaaft, al is het
dan ook allereerst uit eigenbaat, de vrijheid der
groote zeewegen; de evenwichtstoestand tusschen
de staten en volken: het houdt in dertf kring der
internationale besprekingen het gezaghebbende
en doorslaggevende woord, al moge het er in het
voorbije jaar enkele malen op hebben geleken,
dat men van zijn koers ging afdwalen. Het Brit
sche échec inzake Abessinië, dat tevens een échec
der Geneefsche samenwerking werd; het drieste
optreden van Duitschland, dat voortging verloren
rechten te hernemen, zoowel aan den Rijn als
elders, en tenslotte de crisis rond de huwelijks
plannen van Edward, dit alles leek even beden
kelijk. Doch do Londenschc diplomatie is bezig
haar krachten te herwinnen, en dat is goed voor
allen wier belangen interessen van kleine naties
zijn.
Zij zullen met Gods hulp niet zoo spoedig in den
draaikolk der moderne staatsideeën worden ge
drongen. om aan de zijde van fascisme of com
munisme te worden gelijkgeschakeld.
Zoo blijven, ondanks alle beeld van uiterlijke
woeling, richtlijnen over voor de toekomst. Nog
is de tijd niet gekomen, om het roer van het
schip van staat uit de handen te laten vallen, ver
schrikt door de kracht der aanzwellende moei
lijkheden, maar manmoedighcid en Godsvertrou
wen zal ook door de branding van het huidig
tijdsgewricht naar kalmer wateren voeren.
Zoo niet reeds in 1937, dan toch op Gods tijdl
573