"ALS IJZER EN STAAL m Buiveiilandsch Överzichr Jaareinde 1936 <5" <5" In de smederijafdeeilng van. de ambachtsschool ivan de groote fabrieksstad lawaaiden de oorver- idoovencip geluiden in een onharmonische men geling op. Duizelingwekkend snel ijlden do .vliegwielen rond; wentelden zich met razendo 'snelheid de machinemotoren, hamerden de reus achtige plethamers, knetterden en spatten do 'lyonken, dreunden en bromden de boorwerktui gen, bonkten de stukken ijzer als met vernie lende werking op elkaar; hier en daar en ginds Vlamden de vuren hoog op en werd het witgloei- cndgcstookie ijzer of staal in groote ijzeren tangen van het smidsvuur naar het aambeeld of paar de boormachine gedragen; sissend doofde straks weer de felle ijzergloed in den koelbak er. Wierp een dichte damp omhoog. 'Jonge kerels waren ieder met hun deel van he. bedrijf in volle actie onder leiding van de voort- 'durend surveillerende leermeesters. Bert Dwarshuis stond in z'n blauwe werkpak bij het middcnaambeeld en bonkte met uiterste kracht op het gloeiende ijzer, dat hij zooeveiv Uit het vuur had gehaald en nu moest bewerken, Je kon het hem aanzien, dat hij met z'n volle ziel ïn z'n arbeid was. Z'n jonge; nog ongetemde, kracht ontplooide zich op z'n best; in al z'n vol heid spanden zich z'n spieren; de aderen op z'n voorhoofd zwollen; de opgestroopte mouw liet de activiteit van z'n spierstelsel duidelijk zien; elke 'lorsche slag was uiting van gevoel van meerder heid van kracht; in heel z'n houding en actie lag de bewustheid van het kunnen, de voldoening van het bereiken en de zekerheid van het slagen. Uit zijn oogen straalde geen mokkende tegenzin, maar volle arbeidsvreugde. Bert had er altijd naar verlangd dit vak eenmaal te leeren; op de school banken al had hij gehunkerd naar het einde van het laatste leerjaar; dat leeren was hem een kwel ling. Zijn moeder en vader hadden hun eenigen zoon graag iets anders toegedacht, dan dit „vuile, puwe werk", zooals moeder het noemde, maar alle pogingen en alle moeite was vergeefsch geweest. Leeren wilde hij niet; hij was groot en sterk en lorsch gebouwd; hij voelde in zich telkens maar Vveer dien niet te bedwingen lust om uiting te geven aan de brute kracht, die hij in zich voelde groeien en spannen; ijzer en staal hadden hem al tijd aangetrokken. .Toen hij nog een kleine jongen was vond z'n moe der bij hem gedurig den trek om het harde, het on vermurwbare, te breken en te buigen. Bij den smid ©n bij den fietsreparateur in de buurt was hij Steeds weer te vinden. Nu had hij zijn zin en kon hij zich in zijn werk ■uitleven. Het ging dan ook uitmuntend in het vak, dat hij gekozen had; de directeur en leeraren waren zeer tevreden; z'n rapporten waren best, behalve do anderwijsvakken. want met leeren kon hij nog maar steeds niet overweg. Het was een trieste namidddag ip het eind van do maand November, toen Bert daar in volle interesse bij het aambeeld stond; met ingespannen ijver was bij in en bij zijn werk; het geraas en gedender om hem heen. dat den bezoeker zoo nerveus maakt en hem dit lawaaierig deel der school maar vlug doet Verlaten, hindert Bert totaal niet. Integendeel, hij is er gclieel aan gewend; het is hem een genot; 'de muziek van den arbeid, het leven bij en in do harde ongevoeligheid van het koude ijzer. 'Als de ijzergeluiden zwijgen, is het voor Bert of het DOOR H. W. AALDERS lied van den arbeid verstomt. In het schaftuur, ja, dan gunt hij zich even den tijd om na te denken; om te luisteren en aan te hooren, maar zelf zegt hij maar heel weinig. Kijk, een nieuw stuk werk is hem opgedragen; die lange ijzeren staven moeten op bepaalde lengte ga- sneden; wat zal de snijmachine, door zijn hand ge voerd, dat harde ijzer straks als boter vaneen 6cheidcn; het is een lust het te zien, hoe het hard ste metaal door menschenmaqht en kracht gehoor zaamt aan zijn wil. Ratelend en rammelend, gonzend en gierend, bon zend en bonkend ronken de dreunende geluiden om hem heen; vermengd met rauwe en krijschen- de stemmen, die zich, boven het rumoer uit, moe ten verstaanbaar maken. De electrische lichten worden aangedraaid, dat verhoogt voor Bert de intimiteit van z'n arbeids sfeer. Buiten valt reeds vroeg de avond van den korten Novemberdag; miezerig en kil is de lucht, grauw en nevelig de verten. Als Bert straks naar huis gaat door de trieste straten, wijkt het gevoel van opwekkende arbeidsvreugde en vervalt hij in een stemming van sombere gedruktheid. Nu heeft hij den tijd om na te denken en te overleggen. In zijn werk glijdt alles weg, wat hem hindert, maar nu komt het in a! z'n zwaarte weer op hem druk ken. Het ongezellige somber kille van den duisteren avond, de levensnood, waarvan hij elke keer en overal, ook thuis, hoort spreken, maakt hem krie belig en wekt m hem een gevoel van verzet. De onmogelijkheid om straks, als hij klaar is op de ambachtsschool, een eigen werkkring te vinden; geen werk, geen zelfstandigheid, geen vooruitzich ten, g£en loon, geen toekomst. Niet te zullen en te kunnen bereiken, wat hij wil; leeglooper, niets- nutter, werklooze te moeten zijn, hij, die met z'n heele ziel leeft vóór en in den arbeid, o, het is, het is om op je tanden te knarsen van verbeten woede en spijt. Het ijzer moet buigen onder zijn krachtig willen, het staal moet zich schikken naar zijn kracht, maar het leven, de maatschappij is harder dan het ijzer en onbuigbaarder dan het staal het is even koud als de materie, die hij bewerkt, maar het is, zelfs met de heetste vuren, niet tot kne ding te maken. Onder den indruk van zulke gedachten komt Bertus thuis; z'n moeder kent haar jongen te goed, al is hij niet spraakzaam, dan dat ze niet al sinds eenigen tijd heeft opgemerkt, dat haar vroolijke opgewekte zoon iets heeft, dat hein hindert. Ze heeft het vermoeden al tegen haar man uitgesproken, en ze heeft juist geraden, maar ja en beide ouders zuchten, „wat is daar aan te doen." Vader probeert het met geruststel lcnle verwach tingen uit te spreken; 't zal wel veranderen, er zal toch wel eens een eind aan komen, enz., maar met zoo'n kluitje laat Bert zich niet in het riet sturen; toen heeft vader het over een anderen boeg gewend, maar ook dat heeft niet gebaat; vrome praatjes hadden op Bert heelemaal geen invloed; het ecnige wat daarmee bereikt werd, was, dat Bert minachtend zijn schouders op ■Cezicht op de Grooflf Kerk van Dordrecht 576 haalde, korzelig antwoorden gaf, soms een „Preeken hebben de menschen nog genoeg, geef ons jonge menschen werk," tot hij ten laatste, het getwist moede, opstond, gemelijk goedendag zei en de deur uitging. „Zie je wel," zei moeder dan, ,.,daar bereik je toch niets mee, daar geeft hij niets om, en als God dat niet in hem werkt, zal al jouw preeken toch niets baten, je drijft hem er de deur mee uit en verwijdert hem hoe langer en meer van ons. We kunnen niet beter doen, dan hem met liefde en zachtheid behandelen envoor hem. bidden." Vader zweeg dan weer nadenkend; en, al was hij het in alles niet met zijn vrouw eens, hij wist het nuttelooze er van, te gaan redetwisten. Hoe meer Kerstfeest naderde, hoe somberder Bert werd. Het was of zijn pessimisme met de kortheid der dagen parallel liep. Moeders en vaders ongerustheid namen met den dag toe; hun liefdesbetuigingen en teederheida- betuigingen, hoe goed bedoeld, werkten het om gekeerde uit van hetgeen ze er van verwachtten* Toen, op een avond een week voor Kerstfeest, kwam bij Bert het hooge woord er uit en vader en moeder bemerkten al ras, dat Berts besluit onherroepelijk was, daar kenden ze hem wel voor. „Met Januari ga ik van de ambachtsschool aF'd zoo was hij na het avondeten begonnen en vader had verwezen opgekeken en moeder had ver schrikt, mot bezorgde stem, gevraagd: „En wat wil je dan, m'n jongen?" „Wat ik wil, is werk. werk waardoor ik zelf in mijn onderhoud kan voorzien. Uitstellen en wachten brengt ons geen stap verder, geen zier. Ik wil er op uit; ik wil werk zoèken, niet wach ten tot het bij mij komt. Ik wil de wereld in en het leven aangrijpen, zooals het ijzer wordt aan gegrepen, en en" ging hij dan met iets onweerstaanbaar hards in zijn stem voort, „ik wil en zal het dwingen naar mijn wil, even als het ijzer." Lang trachtten de beide ouders Bert van zijn voornemen af te brengen. Ze wezen hem op de onmogelijkheid van zijn ondernemen, ze hielden hem voor dat God de wereld bestuurt en niet de mcnsch in z'n hoogheidswaan, ze wezen hem op de gevaarlijke zijden van z'n pogen, ze probeer den hem door hun liefde aan zich te binden niets hielp. Bert wilde gaan en hij zoti gaan. Het zelfvertrouwen op z'n kunde en kracht deed hem onwrikbaar zijn. Moeder en vader gingen met een bang hart het Kerstfeest tegen. Eiken avond zagen ze met spanning de thuiskomst van hun zoon tegemoet. Zoo naderde de Donderdag. Berts kameraden wisten al van zijn voornemen, om de ambachtsschool te verlaten; eigenlijk ver wonderde zich niemand erover. Z'n diploma had hij immers al verworven maar door den nood der tijden was hij toch maar op de school ge bleven; z'n leermeesters hadden hem graag ge houden; hij was een uitnemende voorwerker. Nu hij echter per sé er op uit wilde, om zelf aan den slag te komen konden ze hem geen ongelijk geven en hij kon op hun medewerking rekenen. De laatste dag, dat hij op school zou werken, zou Donderdag zijn. Zaterdags viel eerste Kerst dag; Bert wilde nu den dag voor het Kerstfeest naar Amsterdam, naar een neef van zijn vader, die daar een bekende persoonlijkheid was in de vakorganisatie en zelf een betrekking had bij Werkspoor. Die zou hem misschien wegwijs kunnen maken om er tusschen te komen en andersnou ja, hij zou z'n weg wel vinden; als je wil, kom je wel waar je wezen wil. Hij zou en hij moest zijn doel bereiken. Met veerkrachtigen tred was hij 's morgens voor 't laatst naar de school gestapt; z'n laatste gangen dan Dien morgen werkte Bert nog met al z'n ener gieke kracht aan de taak die hem wachtte; hij kon nog juist het hem opgedragen© afmaken, voor hij vertrok. Heel de zaal zoemde weer het machtig geluid van den arbeid. Iedereen was druk bezig met de uitvoering van zijn opdracht. Bert stond in het midden van de zaal en werkte aan de boormachine; om hem gonsde, bromde en dreunde het geweld van de machines. Door de lioogo ramen viel een lichtende zonne straal van de doorgebroken Decernbcrzon en gleed over de ijzeren stangen cn wielen, over de hoofd van enkele werkers cn speelde Bert over zijn vingers. Het was hem als een blijde strccling, die profetie was van zijn komend succes. Plotseen gil, een schreeuw, een geratel van .vallend ijzer, een algemeenc verwarring; nie mand wist eigenlijk wat er gebeurde, maar ieder .voelde dat er iets verschrikkelijks moest zijn voorgevallen; allen liepen naar het midden van de zaal. Daar lag, bleek en bewegingloos, Berti rnet een gapende wond aan het hoofd. Een vliegwiel was, hoe, kon niemand verklaren, plotseling van z'n as gevlogen en had Bert tegen het hoofd getroffen; dadelijk werden de machines stil gezet en Bert weggedragen; hij leefde nog, maar was bewusteloos. Onmiddellijk werd het Roodo Kruis opgebeld cn binnen een half uur was Bert vervoerd en in het ziekenhuis opgeno men. Groote ontsteltenis veroorzaakte dit voorval van Nippon uitstrekken, zijn er de voornaamste kampplaatsen van. De tragedie boeit ons het sterkst op het Iberisch schiereiland, dat ons zoo veel vertrouwder is dan het kampgebicd in los gewrongen, door wanbeheer verkommerde Chince- sche provinciën. China heeft bovendien voor den Europeans altijd iets „raars" gehad, iets ondoor grondelijks; het heeft dezen karaktertrek nog geenszins ingeboet met het verdwijnen der kunst matig verkleinde Chineesche vrouwenvoetjes en van de met stroo en andere handgrepen verlengde haarstanrten der mandarijnen. Er is in deze laatste dagen van het jaar storm cn donkerheid in de wereld; wij maken den tijd weder door van lange nachten en van korte dagen, die in de keten van de weck nauwlijks tot volle helderheid 6chijncn te kunnen doorbreken. Dat is het jaareinde in de natuur, in het gure noord westen van ons werelddeel, dat rond het sluiten van den jaarkring de beklemming van de noorsche duisternis kan aanvoelen. Ook op het groote wereldtooneel drijven de don kerheid en de beklemming van een strijd, die somtijds aan de periode van de godenscheme ring der oud-Germaansche mythologie moet her inneren. Twee machten zijn er, die met meer geweld dan welke andere ook, elkander als op leven en dood bestrijden. Spanje, aan den uiter sten zuid-west-punt van Europa, en Noord-China, waar de verlaten vlakten der noordcrwereld zich 'tusschen de dichtbevolkte streken van het oude Chineesche rijk en de moderne invloedssferen 'Als wij twee machten noemen, die elkander naar de keel grijpen, en wij doelen daarbij o.a. op Spanje, dan begrijpt ieder dat wij hier tegenover elkander stellen het communisme en het fascisme of nationaal-socialisme, welke beide laatste elkan ders bloedsbroeders zijn. Wij weten het wel, de burgerstrijd op het Iberisch schiereiland is er oorspronkelijk niet één tusschen extremisme van rechts of links. Spanje is een land, waar deze aanduidingen niet zonder meer mogen gelden; het ligt niet in één ontwikkelingslijn met het overige Europa. Het heeft een bevolking, die achter is gebleven in haar ontwikkelingsgang, hetgeen zon der meer reeds kan worden gedemonstreerd uit het percentage harer analphabeten, dat bijna vijftig bedraagt. Deze achterlijkheid heeft ver schillende oorzaken. Eén ervan is de verstarring der Roomsch-Katholieke Kerk, die voor haar lid maten niet veel anders gedaan heeft, dan ecu uiterlijken glorieschijn ophouden, waartegenover de armoede en de onwetendheid van den gemid delden Spanjaard des te schrijnender afstak. Andere oorz.aken vindt men in den afstand, die in dit land gaapt tusschen bezit en bezit loosheid, tusschen ontwikkelde klassen cn onwetende menigte. Terwijl er nog tenslotte is de Spaansche grandezza, de geesteshouding van trotsch te willen heerschen, zonder te denken dat heerschen dienen moet beteekenen. Waar vindt men, tenzij dan misschien in enkele Spaansch- Amerikaansche staten, zooveel prelaten en kloos ters bij zulk een verachterlijkt geloofsleven; zoo veel generaals en andere waardigheidsdragers op een z.oodanig gering en slecht onderricht leger? De Spaansche partijen ziet de West-Europeeër als door een prisma; ze zijn bijgekleurd door de Spaansche atmosfeer. Doch bij dit alles blijft, eu daarom gaat het hier toch allermeest: zoowel de Moskou-mannen als de trouwe volgers van Mus solini en Hitier herkennen, of meenen te herken nen, aan weerszijden van de vuurlinie, vertrouwde 'd'Ursel te Brussel eigenaresse en zij was het, die het in 1905 afstond aan de Orde van Carmilatcsscn, die in Frankrijk vervolgd, naar ons land uitweken cn in het Huis te Dussen een veilige schuilplaats .vonden. .Vijftien jaar lang hebben de Carmilatcssen in strenge afzondering het kasteel bewoond. Zij wa ren het, die aan den Oostclijkcn vleugel een kapel lieten bouwen, welke het geheel ontsiert en die derhalve bij het terugbrengen in den oorspron- kelijken staat zal worden afgebroken. Eerst in 1920, toen de Carmilatesscn naar hun vaderland terugkeerden en het kasteel in handen van de Gebr. Suringar overging, woa het weer voor de buitenwereld te bezichtigen. De heer H. Boonder, hoofd der Chr. School te Dussen, die zich steeds levendig voor de historie van het kasteel heeft geïnteresseerd en van wien wij verschillende bijzonderheden vernamen, was een der eprstcn, dip hpt kasteel na de ontruiming door de zusters betrad en een onderzoek instelde naar historisch belangwekkende documenten. Behalve twee kleine paneelstukjes van een naakte man en vrouw vond de heer Boender een tweetal schilderijen, voorstellende een der Graven van Dussen. gaande ter jacht en de St. Elisabcthsvloei van 1421 In een der torens bevond zich voorts een boeken kast, welke eenige duizenden dcelen bevatte, als mede eenige koffers met gevouwen perkamenten, waarvan sommige nog met volkomen gave zegels. Al deze, ongetwijfeld waardevolle documenten, met uitzondering van de schilderijen, die bij een opkoopcr terecht zijn gekomen, zijn echter opzet telijk verbrand en daarmee is wellicht een belang wekkend stuk vaderlandsche geschiedenis verloren gegaan Thans ligt het kasteel reeds jaren verlaten. Na het overlijden van mej. Suringar, die er eenige 'jaren in eenzaamheid heeft gesleten, hobbcn zich geen nieuwe bewoners meer aangemeld, tot do gemeente er zich over ontfermde. Daartoe welwillend in 6taat gesteld door den bur gemeester. hebben wij er dezer dagen een bezork gebracht en daarbij hebben we ons kunnen over tuigen van de groote bcteekenis van het behoud van 'dit historisch bouwwerk. Ook nu, in zijn verval len staat, getuigt het kasteel nog van de glorie van voorbije eeuwen, waarin het met zijn. massale muren en indrukwekkenden bouwstijl dit doel van Brabant moet hebben beheerscht en zijn be legeraars diep ontzag moet hebben ingeboezemd. De beide torens een rond, de ander vierkant, verheffen zich zwaar boven het geboomte, dat de gracht aan de achterzijde begrenst en de voor name, kruisvormige Gothische vensters, zoowel als de statige trapgevels duiden op een rustigen en evenwichtigen stijl, die den bouwmeester moei hebben gekenmerkt. Wie door de fraaie, gedekte poort den, thans door onkruid overwoekerden voorbrug met de typische galerij rondom betreedt, die voelt zich bevangen door de romantiek 1er middeleeuwen, waarin graven en hertogen, ridders en edclvrouwcn hot Huis te Dussen kleur en vorm hebben gegeven en het tot oen centrum van feestelijk vertoon cn voorspoedige welvaart, maar stellig ook tot een bolwerk tegen het barbaarsch geweld hebben gemaakt. De machtige gewelven in de ruime kelders ge tuigen van het leed van hen, die hier in keter.cn moeten hebben gezucht en zelfs de verlaten zalen en kleinere vertrekken, waarvan vele wellicht in geen jaren in gebruik zijn geweest en die den bezoeker zich in een doolhof doen wanen, roepen fantastische beelden op uit een tijd, toen het Huis te Dussen nog den zetel vormde van een oud cn hekend geslacht. Thans gaat het kasteel een nieuwe toekomst tegemoet. De geheel verwaarloosde beplanting voor liet kasteel, dat merkwaardigerwijze met de achter zijde aan den weg ligt, zal na do restauratie worden opgeruimd om plaats te niaken voor em keurig plantsoen, dat een fraai uitzicht zal bieden op het imposante front van het kasteel, hetwelk nu nog door hoog opgaand geboomte voor ecu groot deel aan het oog wordt onttrokken. Allen, wien het behoud van historische bouwwer ken in ons land ter harte gaat, zullen zich stellig oprecht verheugen over de voorgenomen restau ratie van dit, helaas weinig bekende, maar uit een cultureel oogpunt zoo belangwekkende kasteel, dat als raadhuis nog jaren zal getuigen van een prijzenswaardig initiatief, waarvoor Dussens ge meentebestuur een woord van hulde niet mag worden onthouden. leuzen en bekende idealen. Zoo wordt het Spaan sche volk, dat zoo dikwijls den strijd aanschouw :e tussclion torero en geplaagden stier in het mid den zijner zon-beschenen arena's, zelf als dit mis bruikte dier, waarop vreemde invloeden en doc trines de stootkracht van hun wapens toepassen. In Noord-China, waar de Sovjets vis-i-vis staan tegenover de Japanners, gaat het al evenzoo. Al mag men ook hier niet zeggen, dat de strijd gaat tusschen twee dictatuurlanden, zoo immers zou men de specifiek Chineesche wenschen en verlan gens, en de privé eerzucht van zoo menigen autonomen Chineeschen legerheer uitsluiten, toch gaat ov:r Noord-China en Mandsjoekwo hean de strijd eveneens vóór of tegen bepaalde staat kundige denkbeelden. Men zou de wereld onrecht doen, indien men bij deze contrasten bleef stilstaan, en geen oog had voor andere invloeden, die evenzeer hun kracht cn doorwerking laten gelden. Het zou er boven dien, en wel in het bijzonder voor den Christen, sprak Luther niet reeds in zijn dagen van do „vrijheid van den Christenmensch"? leelijk uit zien, zoo hij een keuze zou moeten doen uit deze twee dwangsystemen, welker voordeelcn geenszins opwegen teger. wat zij voor geestelijke onheilm berokkenen, gespeend als zij zijn van den geest van het Evangelie, die den vooruitgang der were'd niet legt in het aanwenden van kracht of van geweld. Willen wij daarmede zeggen dat landen als Ne derland, Groot-Brittannië of Frankrijk, die nog den zegen ondervinden der democratische volks vrijheden. een regiem zouden genieten dat geheel van dezen geest der christelijke religie is door trokken? In geenen deele! Doch in den democrati- schen hof, hoe verwilderd en zonder plan hij moge aangelegd zijn. althans volgens de heeren van het strakke systeem en de geestdoodende ge lijkheid, is toch voor de bloem der Christelijke deugden méér speling en tiermogelijkheid dan in de gelijk geakkerde, van staatswege bezaaide aarde der dictaturen. Zoo wij de wereld bezien, onder de stormvlagen en de donkerheden van dit jaar-einde, hetwelk heusch niet tot een roes van optimisme vermag te stemmen, dan houden wij toch een gevoel van hoop en van toekomst vertrouwen. Juist door do overtuiging, dat in de handhaving der volksvrij heden voor cultuur en voor religie nog een ver schiet zal blijken te liggen. Het is in onze geschokte en in al haar verhoudingen krakende volkerenwereld met name het Britsche wereldrijk, dat nog het cement der eenheid vormt. Zoo dit Empire, dat met zijn dominiums zich over heel de aardbol uitstrekt, uit zijn voegen mocht geraken, dan zou te vreezen zijn een nieuwe wereldchaos, een tectonische aardbeving, waarbij de ramp van 19141918 in geen enkel opzicht zou te vergelijken zijn. Ook hier zijn natuurlijk restric ties te maken cn we wenschen geenszins het oog te sluiten voor de gebreken, welke deze Britsche hegemonie aankleven, al ware het alleen de geest van trotsche zelfgenoegzaamheid, die soins als twee druppels water op farizeïsme gelijkt Doch Engeland blijft nog steeds de „bobby", de politic-agent der wereld; het handhaaft, al is het dan ook allereerst uit eigenbaat, de vrijheid der groote zeewegen; de evenwichtstoestand tusschen de staten en volken: het houdt in dertf kring der internationale besprekingen het gezaghebbende en doorslaggevende woord, al moge het er in het voorbije jaar enkele malen op hebben geleken, dat men van zijn koers ging afdwalen. Het Brit sche échec inzake Abessinië, dat tevens een échec der Geneefsche samenwerking werd; het drieste optreden van Duitschland, dat voortging verloren rechten te hernemen, zoowel aan den Rijn als elders, en tenslotte de crisis rond de huwelijks plannen van Edward, dit alles leek even beden kelijk. Doch do Londenschc diplomatie is bezig haar krachten te herwinnen, en dat is goed voor allen wier belangen interessen van kleine naties zijn. Zij zullen met Gods hulp niet zoo spoedig in den draaikolk der moderne staatsideeën worden ge drongen. om aan de zijde van fascisme of com munisme te worden gelijkgeschakeld. Zoo blijven, ondanks alle beeld van uiterlijke woeling, richtlijnen over voor de toekomst. Nog is de tijd niet gekomen, om het roer van het schip van staat uit de handen te laten vallen, ver schrikt door de kracht der aanzwellende moei lijkheden, maar manmoedighcid en Godsvertrou wen zal ook door de branding van het huidig tijdsgewricht naar kalmer wateren voeren. Zoo niet reeds in 1937, dan toch op Gods tijdl 573

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 21