Joops eerste baas
den dag waarop hij zelf het Kerstfeest vierde.
De overige coupletten geven de gedachten van
den maker-zelf weer.
Roomsch klinkt in onze ooren, dat „Sint" Jozef
in het derde couplet en dat de herders tot
nieuwjaar in den stal willen blijven is in strijd
met Lukas 2. Maar in het tweede en het laatste
couplet stort de dichter geheel zijn hart uit.
Drie stralen schieten dooreen: één straal van
omhoog: de engelenboodschap, die hen had
voorbereid, één straal uit het kribje, de zeker
heid, dat daarin de geboren Heiland lag en als
reactie daarop een derde straal van liefde en
aanbidding, die opstijgt uit hen zelf. De herders
zien in dit armelijke kind, dit onnoozele wicht
den Zaligmaker, den Redder der wereld. Zij
willen aan de hand van het Kindokc gaan.
Dat is niet naïef, dat is groot geloof, dat is het
zelfde kinderlijk-oprechte gelooven, dat ook wij
moeten kennen, wil Kerstfeest voor ons een
zegen zijn en geen vloek.
Ten slotte nog:
Nu sijt wellecome, Jesu, lieven Heer!
Ghij komt van alsoo hooghe, van alsoo veer.
Nu sijt wellecome van den hooghen hemel
[neer.
Hier al in dit aerdrijek sijt ghy gliesicn noit
[meer.
Ilyrieleys.
d' Herders op den velde hoorden een nieuw
[liedt,
Dat Jesus was gheboren, sy wisten 't niet;
Gaet aen gheender straeten, en ghy sultet
[vinden daer
Bethlehem is de stede, daer 't is geschiedt
[voorwaer.
Kyrieleys.
d' Heilighe drie Koonghen uyt soo verren
[landt,
Sy sochten onsen Heere met offerhandt:
Se offerden ootmoedelyck Myrrh, Wieroock
[ende Goudt
't Eeren van dat Kindje, dat alle dingh
[behoudt
Kyrieleys.
Hallelujah Heere, laet ons singhen bly
Daermeed' ook onse liederen brengen wy
Jesus is gheboren op den heiligen Kerstnacht
Hoogh sy Hy gepresen en hoogh Syn naem
[geacht.
Kyrieleys.
In de kerk had de gemeente meestal een geheel
passieve rol. alleen de priester en het koor
waren actief.
Echter kende men ook op bijzondere dagen den
beurtzang, waarhij een persoon de wisselende
deelen zong en de anderen invielen met het
refrein, waaraan ieder mee kon doen, wat
meestal bij de mysterie-spelen het geval was,
waarbij de hoofdspelers veelal moesten ant
woorden op een telkens weerkeerend refrein.
In de eerste eeuwen bepaalde zich de zang
der gemeente, in onze streken, tot het roepen
van „Kyrie Eleison". (Grieksch: Heer erbarm
U). Deze roep werd ten slotte een onbegrepen
galm. die te pas en te onpas gebruikt werd.
van lieverlede werd het Kyrieleys (de verbas
tering van Kyrie Eleison) aan het eind van
enkele geestelijke liederen toegevoegd als re
frein. De liederen met dit refrein werden
„leysen" genoemd.
De meeste leysen waren Kerstlcyscn, echter
kende men ook Paasch-, Hemelvaarts- en Pink-
sterleysen.
Bijvoorbeeld:
Christus is verresen,
Nu laet ons vrolyck wesen.
Ilij heeft vertreden 't Serpenten hooft
En den duyvel van syn macht berooft,
Kyrieleys.
Het „Nu syt wellecome" is een der oudste
kerstliederen, die ons zijn bewaard gebleven.
Wellicht was het" voor het jaar 1000 reeds in
Duitschland bekend.
Over „Dordt", „Rome"
en een „Ruïne"
Daar, waar in liet Sihculoosche de hei hoog
en tot heuvelen zich welft, woont bij de water
put Gart Aalderink, als bewaker van de ruïne
van het klooster: „O. L. Vrouwe in Gali-V
1 e a".
liet is wel heel merkwaardig in deze sterk
Orthodox-Hervormde streek de overblijfselen
van een klooster te vinden. Hier wordt Rome
door „Dordt" bownakt, want Gart behoort tot
de „Gereformeerde Bonders" en zijn vrouw is
Gereformeerd.
liet is schoon op een zomeravond met Aalde
rink langs de ruines te dwalen en zich te ver
diepen in hetgeen vroeger hier geweest is.
Want dan is 't of men voetstappen hoort en
stemmen uit het diepe verleden, 't Leven nil is
immers niets dan voortzetting, naklank, natril-
Gart en zijn vrouw de bewakers van de ruïne
van het klooster van Onze Lieve Vrouw van Galilea
bij de waterput.
ling van wat vroeger geweest moest zijn
Oude herinneringen komen weer boven. Hoo
dikwijls heeft menigeen zich hier niet gesterkt
en hier rust gezocht. Van hoeveel wel en weo
is hier op deze plaats de stem vernomen, fluis
terend en luide, dikwijls slechts verzucht, soms
tlleen in tranen geuit.
Ilier heeft de gebroken ziel, bijkans bezwijkend
onder het leed de knie gebogen in het stof en
het betraand gelaat en de smeckendc handen
opgeheven tot den God der Barmhartigheid.
Waren ze uitgehouwen in deze stccncn, do
woorden van liefde en leed, welk een boek zou
hier geopend zijn, welke verborgenheden zouden
hier geopenbaard worden.
In het voorjaar van 1406 kwam te Zwolle een
klein gezclsckup mannen bijeen, om, voorzien
van levensmiddelen en gereedschappen de tocht
naar Sibculo aan te vangen. D.w.z. naar een
eenzame en afschuwelijk woeste streek, waarvan
het gerucht ging, dat zij van het begin der
wereld af onbewoonbaar was geweest. Deze
mannen begeerden in die wildernis een plek om
vredig den „I-Ieren Goede to dyncn ende ander
lude to den dienste Goedes to trccken".
Door het verkrijgen van de novale tienden, ker
kelijke rechten en vrijheden, door medewerking
van den pastoor van Hardenberg en Gerard ten
Buschc, en Dirck van Voorst tot Beerze is do
nederzetting gelukt, 't Was wel 'n droef-armoedig
bestaan: daags grondwerk verrichten, soms 80
roeden per dag en 's nachts op den zelfden
grond rust zoeken. Vandaar naar Sibculo. Ieder
een ging langs een anderen weg. Grootc mie
rennesten van de hoogte van een volwassen
mensch moesten afgebrand worden, de levens
middelen hingen in een boom ter beveiliging
tegen wonnen en muizen, adders en slangen.
Rondom een wildernis, zoo week en waterachtig,
dat de overtocht bijna het leven kon kosten. Eu
toch moest alle eetwaar en drank nog uit Ma-
riënberg gehaald worden. Voor de afwatering
werd eerst een „graft" gemaakt in een rechte
lijn naar de Vecht, zooals later de weg zou ge
maakt worden (n.l de weg is nog de lijnrechte
weg of kloosterdijk van Mariënberg naar Sib
culo) Op deze plaats is de kapel met drie altareq
den 23 Oct 1406 ingewijd. De klei voor hot bak*
ken van estrikken werd van Beerze gehaald; in
het tweede jaar werd met de eigenlijke timme
ring begonnen. De altaarsteencn werden per
ossenwagen vervoerd, terwijl telkens een „arm
vol cstrikken" voor den wagen werd gelegd.
Ziedaar de eerste stichting in „Zebbekelo gele-'
gen in den lande van Zallant mit torve mit
water mit twyge mit weyde mit holte mit velde
mit al syn toebehooren", welke plaats vóór dien
tijd geen eigenaar had, maar gemeenschappelijk
behoorde aan de Marke-erfgenamen van Ber-
genthcim, van Beerze, en aan den Heer van
Almeloo, die ze in 1406 afstond aan Johan
CJemmc en „zijne vergadering". Bij te niet gaan
van klooster of Congregaties zouden de eigen*
dommen aan de schenkers terugkeeren.
In het begin werden deze mannen beschouwd als
religieusen zonder religie, d.w.z. kloosterlijk
samenlevend zonder den kanonieken klooster
regel. Niettemin waren de fraters bij het in
richten van hun klooster erop bedacht om in
geval van nood, als het bestaan van hun stich
ting gevaar liep, hun toevlucht te nemen tot een
kerkelijk erkende orde. Want in de kringen van
gewone priesters en kloosterlingen heerschtc een
vooroordeel tegen de vrijere verecniging, die
zich niet aan kloosterbeloften gebonden achtte.
Na eerst aangesloten te zijn geweest bij de con
gregatie van Windcsheim, volgde na zes jaar
de overgang tot de orde der Bcrnardijnen of
Cistcrsicnsers. Nu waren de Cistersicnscrs van
Noord-Nederland al evenmin tegen de weelde
bestand geweest als de andere orden. Want in
bijna allo kloosters waren gaandeweg ingeto
genheid en strenge tuchten verslapt. En nu ont
moeten we hier den vromen abt Boyng, die hij zijn
refonnatorischen kloosterarbeid, d.i. tot be-
beproefdc tucht terug te brengen, in aanraking
kwam met den prior van Sibculo. Aan dezen
abt Boyng gelukte het hen over te halen om too
te treden tot de machtige orde van den heiligen
Bernard van Clairvaux. En het volgen van dezo
voorschriften bevorderde ook in het Sibculooscho
Klooster de zin van eenvoud, nederigheid, soher
leven, devotie en zuiverheid van zeden. liet
werd een welvarend en aanzienlijk klooster, dat
lang zijn goeden naam handhaafde.
Met de aansluiting van Overijssel bij de gewes
ten der Unie en terwijl de Hervormde godsdienst
werd ingevoerd, kwam er voor altoos een cindo
aan het bestaan ook van dit klooster. De goe
deren en bezittingen vervielen aan 's Iand3
schatkist.
De laatste prior Sanderus leefde nog lang van
een pensioen, hem door de Staten gegund. Do
gebouwen ondergingen het gewone verval, dat
het gevolg was, van de opheffing der kloosters.
Zij werden leeggehaald en vernield, ten deelo
voor afbraak verkocht. Van hetgeen er dan nog
overbleef, kon iedereen zooveel steen en hout
weghalen als hij maar verlangde. Zoo veranderde
ook dit eenmaal zoo welvarende en aanzienlijke
gesticht binnen weinige jaren in een vorme-
loozc ruïne.
Maar een totale „opruiming" van de ruïne is
voorkomen door het aanbrengen van een om
heining van het geheel; daarbij bewaakt door
Gart Aalderink, die U daar gaarne rond leidt*
Ga dan vervolgens met onzen Custos naar het
museum, dat aan zijn woning aangebouwd is en
ge komt werkelijk tot de overtuiging, dat
„Rome" hier door „Dordt" uitstekend bewaakt
wordt.
Hilversum,
J, SCHIPPER. Jr.
Sibculo ligt in het NX), van Overijsel, eon half
uur van het Spoorwegstation Maricnbcrg, niet ver,
van de Duitsche grens.
Gedeelte van de ruïne
06C
door Jan van Batenburg
(Slot)
Dan komt do oude vrouw tot zichzelf. Ze keert
haar gezicht naar Joop en legt haar dorre hand
op zijn stevige jongensarm:
,,'t Was eenmaal zo'n aardige jongen, m'n Jan.
Zo'n lief, klein ventje was hij, met blonde krul
len en heerlijke blauwe ogen. Hij was onze
enige, en zijn vader en ik hielden zeer veel van
hem. Hoe dankbaar waren wij voor dat kind,
waarvan we droomden, dat hij eenmaal onze
oude dag zou verlichten. Hij was net als andere
jongens Joop, niet ondeugender en niet braver.
Iloe vaak heb ik hem op schoot gehad, in een
stil schemeruurtje, en verteld van wonderinooio
dingen, waarnaar hij luisterde met heel zijn kin
derlijke aandacht. Hoe heb ik hem van den Heere
Jezus verhaald, en gesproken over zijn grote
liefde voor kinderen, die net zo goed een zondig
hart hebben en die Hij tot zich getrokken en ge
zegend heeft
Even houdt ze op, de bedroefde moeder, en
veegt een paar tranen uit haar ogen. Met een
smartelijke trek om de mond vervolgt ze:
„Zo is het geweesten nu? Nu is hij zo diep
gevallen. En nu zal hij mischien sterven moe
tenO, Joop, had ik het maar vroeg genoeg
ingezien, dot het verkeerd ging met hem. Was
zijn vader hem maar niet zo vroeg ontvallen.
Mij kon hij gemakkelijker misleiden. Ik heb to
laat bemerkt dat hij verkeerde kameraden zocht.
Nu ligt hij daar, ernstig ziek, te ziek om na to
denken over zijn verzondigd leven en over de
eeuwigheid die hem wacht. Joop, jongen, wacht
nooit tot je ziek wordt, om den Heere te zoeken,
dan kan het te laat zijn, want je kan te ziek zijn
om na te denken
Joop is diep onder do indruk van de smart van
deze oude moeder. Hij zegt en zijn stem klinkt
vreemd en schor:
„Maar uw zoonhij kan toch nog welhij
leeft toch nog, en er zijn er toch, die op het aller
laatst
„Ja, kind, hij leeft nog en God kan een wonder
doen. Ik heb Hem gebeden, dikwijls, vurig, maar
ik ben zo bangik ben zo bang
Er wordt geheld.
Met de rug van haar hand strijkt juffrouw
Daalders nogmaals langs haar ogen en staat op.
Joop schuift z'n stoel achteruit, doet dan een
stap naar do deur:
„Wil ik even
„Nee, wacht maar, 'k zal zelf wel even kijken.
Als het maar geen slechte tijding uit het zieken
huis is
Ze knipt het licht in de kamer aan daar het al
donker begint te worden en gaat dan de gang
op, de deur acher zich sluiend.
Joop is weer gaan zitten, half op z'n stoel, z'if
hoofd een beetje naar de deur gebogen, luiste
rend naar de geluiden op de gang. Wat zoii er
zijn?
Hij hoort een mnnnenstem beneden aan de trap.
Daarop de verschrikte stein van de oude juffrouw,
maar hij verstaat niet wat er gezegd wordt.
Hij zal het gauw genoeg weten.
De kamerdeur gaat open en juffrouw Daalders
komt zenuwachtig binnen. De deur laat zo
achter zich open. Joop schrikt van haar ge*
jaagdhoid.
„Ik moet weg. Joop. Naar 't ziekenhuis. Zo
komen me halen, 't Gaat verkeerd met m'n Jon,
Och, och, m'n jongen, m'n jongen
Ze zoekt haastig haar kleren. Joop is opgestaan,
z'n pet in z'n hand. Hij beeft over al z'n leden.
„Ik ga mnar, juffrouw," zegt hij, z'n hand uit
stekend, maar de arme vrouw heeft er geen erg
in, hoort ook nauwolijks wat hij zegt. Stil gaat
Joop de kamer uit,, de trap af. Een auto staat
voor de deur, de chnuffeur wacht op de stoep.
Joop kijkt hoo de oude vrouw, geleid door dcq
chauffeur, gehaast in de wagen stapt
Dan rent hij naar huis.
„Moe," roept hij, als hij nauwelijks binnen en
nog onder aan de trap is, „moe, hoor u eens." en
dan, als hij hijgend boven komt, stormt hij do
keuken in, waar moeder aan het koffiezetten is,
en vervolgt: „moe, ze zijn juffrouw Daalders
wezen halen., net toen ik er was. Ze kwamen met
een auto. Ze moest dadelijk mee naar 't zieken
huis. 't Is heel erg met haar zoon."
„Zo jongen," zegt moeder, ontdaan bij dit onver
wachte bericht, „dat is een slecht teken. Maar
wat zie jo er uit, Joop. Je bent er zeker van ge
schrokken."
Joop knikt en vraagt dan zacht:
„Nu gaat hij zeker sterven, moe? Anders zouden
ze zijn moeder toch niet expres komen halen?"
„Ik weet het niet zeker, jongen, maar ik zeg nog
eens: 't is een slecht teken. Als die arme vrouw
maar niet te laat komt!"
In de kamer vertelt Joop het opnieuw aan vader
en de anderen. Joop is er helemaal van vervuld.
Hij vindt het zo erg, zo heel erg
Allemaal zijn ze onder de indruk van wat Joop
vertelt. Ze hebben erg met die moeder te doen,
die haar enig kind moet verliezen, onder zulke
droeve omstandigheden.
Ze zouden allemaal zo graag weten hoe 't er
mee gaat. Of Jan Daalders nog leeft, en of hij
nog iets gezegd heeft
Even later wordt er gebeld, 't Is mijnheer Dibs,
die met vader over werk komt spreken.
Hij wordt in de huiskamer ontvangen. Daar be
spreekt hij met vader kort en zakelijk het werk,
dat nogal een belangrijke opdracht blijkt te zijn.
Moeder presenteert hem onderwijl een kopje
koffie.
Als de zaken afgehandeld zijn, keert mijnheer
Dibs zich naar Joop en vraagt belangstellend:
„En hoe maak jij het tegenwoordig? Bevalt
het je nogal op de drukkerij van Hasselman,
jongen?"
Joop kijkt bij die onverwachte vraag verrast op.
Zijn gedachten zijn er zo gauw niet bij. Zacht en
onzeker zegt hij:
M't Gaat wel, mijnheer."
„Nou, heel erg naar zijn zin heeft hij het niet,"
licht moeder in, „we hebben het er vandaag over
gehad, dat hij maar eens een andere baas moet
zoeken."
„Die mijnheer Hasselman is een beetje eigen
aardig," merkt Van Dam op, „hij is erg opvlie
gend en soms heel onbillijk. Erg royaal is hij
ook niet, want vanmorgen weigerde hij Joop een
paar vacanticdagen. Ik zou het beter voor hem
vinden als Joop eens een andere baas kreeg."
„Wil ik u eens wat zeggen, Van Dam," zegt mijn
heer Dibs, terwijl hij met beide handen op zijn
stok leunt, „je moet die jongen op een grolo
drukkerij doen. Daar krijgt hij allerlei werk on
derhanden en doet hij meer ondervinding ofr Ik
ken Hasselman al jaren. Hij heeft zijn deugden
en gebreken, maar, al is hij zelf een goed vak
man, toch is hij te onbesuisd en te driftig om een
ander het vak te leren. Als u Joop bij hem van
daan haalt, dan zal ik mijn best doen een
plaatsje voor hem te krijgen op een flinke zaak.
Bij Gebr. Konings heb ik nogal invloed. Dut
komt best voor elkaar."
„Nou Joop, hoe lijkt je dat?" vraagt vader.
Joop is er dadelijk voor te vinden. De drukkerij,
die mijnheer Dibs noemde, is een eerste klas
zaak, waar veel kans is, dat hij vooruit komt
DE HERDERS
De schaapjes slapen rustig
Zij zien niet. wat er gebeurt:
Daar is een groot licht gekomen.
Het is of de hemel scheurt.
Een engel komt naar beneden
En zegt met een blijde stem:
Vreest nietl De Heer is geboren
ln 't stadje Bethleheml"
Wie zoeken gaat. zal Hem daar vinden.
Hij ligt in een stal op wat stro,
In een kribbe, in doeken gewonden
De herderszij deder het zo.
Maar eerst kwamen duizend engelen.
Zij zongen een prachtig lied.
Het: „Ere zij God in den Hoge"
De herders vergaten het niet
ROEL DASMUS
„Vrouw," zegt Van Dam, „laten we daar dan
maar ineens toe besluiten. Vind je ook niet?"
„Dat zal het beste zijn," stemt moeder Van Dam
toe, „als mijnheer Dibs zo vriendelijk wil zijn er
moeite voor te doen
„Zeker, zeker, daar zal ik beslist voor zorgen.
Morgen maak ik er al werk van. U zult er gauw
genoeg van horen."
Als mijnheer Dihs vertrokken is, wijst de klok
reeds tien uur. Maar aan naar bed gaan denken
ze nog niet. Van Dam wil vanavond nog weten
hoe het met Jan Daalders is. Hij zal even bij de
weduwe aanloopcn.
Bij zijn terugkomst kunnen ze aan zijn gezicht
zien, dat hij een droeve tijding heeft. Jan Daal
ders is, zonder bewustzijn, gestorven.
Hij kan geen woorden vinden 9m bet verdriet
van de oude moeder weer te geven.
't Is ook niet nodig. Ze gevoelen het allemaal
wel. Vooral Joop, die zich ditmaal niet schaamt
dat er tranen in zijn ogen staan
16. HET AFSCHEID
't Is drie weken later, op een Zaterdagavond. "*1
Vandaag is Joop voor het laatst bij mijnheer1
Hasselman.
De baas telt juist het loon uit op do toonbank.
Wie zoeken gaat, zal Hem vinden...—
581