Lelie rku ndiqe Ru b tie k
<I>
Een Noors Epos
in drie delen
Zoek maar
2. Winden waaien om de rotsen
door TRYGVE GULBRANSSEN
Het tweede deel van „En eeuwig zingen de bos-
schen", dat een op zich zelfstaand cn afgerond
geheel vormt, maar dat toch pas relief krijgt,
wanneer men vooraf kennis heeft genomen van
de inhoud van het eerste deel, geeft het vervolg
van de familiegesohiedenis op Björndal, die ons
in het eerste deel zo uitermate geboeid heeft.
De machtige boerenfamilie is bij hot einde van
liet eerste deel bedenkelijk klein geworden;
alleen vader en zoon. dc oude en de jonge Dag,
zijn overgebleven. Maar aan liet eind licht toch
een flauwe hoop, dat dank zij het bedachtzaam
tusschenbeide komen van den ouden Dag het
geslacht voor uitsterven zal worden behoed. Aan
de vooravond van het vertrek van Majoor Barre
door toevallige omstandigheden op Björndal
aangeland die niet zijn dochter Adclheia
gedurende geruime tijd bij Dag heeft gelogeerd,
meent de mcnschenkenner, wien 't niet ont
gaan is, welke geheime genegenheid er bestaat
in het hart zcwel van de voorname steedse
dame als in dat van zijn lang niet onbetekenen-
den maar schromelijk onhandigen zoon, zelf het
initiatief en verklaart hij do laatste gemeen
schappelijke maaltijd, dat hij er van overtuigd
is, dat de beide jongelui elkaar liefhebben. Hij
zelf is zijn jeugd niet vergeten; ook hem had het
aan de tact ontbroken een vrouw ten huwelijk
te vragen. Maar de voorname dochter van het
rijke handelshuis had zelf hem een goede wenk
gegeven; en al had het bijna de dertig jaar van
zijn huwelijk geduurd, vóór hij en zijn vrouw
naar elkaar toe gegroeid waren, toch was zijn
huwelijk lang niet ongelukkig geweest. Goede
reden had hij alzo óm voor zijn zoon hetzelfde
te hopen. Ook na de duidelijk uitspraak van zijn
vader evenwel mist de jonge Dag de tact hiervan
voordeel te trekken. Opnieuw is het de vrouw
die de leiding neemt en dan volgt de onhandige
maar vurig verliefde jongen wel. De volgende
dag vindt het afscheid plaats en vóór de trouw
dag zien beiden elkaar niet weer.
Juist hier, in de volledige nanvanrdhaarmaking
van het zeer onwaarschijnlijk gegeven een
huwelijk tussen twee mensen van zo geheel ver
schillende stand en geheel verschillende levens-
appreciatie toont Gulbranssen zich-weer den
groten en onnavolgharen kunstenaar. Hoe bui
tengewoon fijn en geleidelijk zien wij die twee,
beiden elkaar ontzaglijk liefhebbend, maar on
eindig ver van elkaar staand, tot elkaar komen.
Geweldig ingrijpende gebeurtenissen zijn daar
voor noodig; alleen door hitter verdriet, dat
beiden geheel op elkaar aanwijst is dat mo
gelijk. Maar ook dan nog gaat het o zo langzaam,
zo zelfs, dat aan het eind van het 300 bladzijden
dikke boek ze nog niet volledig tot elkaar zijn
gebracht. Wat de liefhebbende vrouw in den
zoon zoekt, vindt ze aanvankelijk in den vader.
De oude Dag en Adelheid, zij vormen de hoofd
personen van dit boek. Telkens lijkt het een
poos dat man en vroiuv elkaar zullen vinden;
éérst, als het groot verdriet bij het sterven der
twee kinderen de ouders dichter samenbrengt.
Maar anders dan men hoopt en verwacht is de
uitkomst: de jonge Dag had juist in de kinde
ren een schakel tot de moeder gevonden en nu
die weer verbroken is, verteert hem opnieuw de
onweorstandelijkc trek naar de natuur. Hij kan
zijn vroegpr zwerven door de oneindige bossehen
niet vergeten en gaat steeds verder met zijn
gevaarlijke tochten. Ja, de levensvrees drijft hem
zoover, dat hij zich vermeet de allergevaarlijkste
tocht naar de Stervensberg te wagen, waarvan
het sterke natuurbijgeloof zegt, dnt van die
tocht niemand levend weerkeert. Ook hem ver
gaat het slecht. Wel niet dood, maar dan toch
levensgevaarlijk gewond, wordt hij gevonden
aan de voet van de met sneeuw bedekte berg;
het is zijn trouwe hond wiens angstig gehuil
met al te ver af zijnde arbeiders, onheil doet
vermoeden die hem redt van een ogenblik
kelijke dood.
De hoofdstukken die deze tocht en het daarop
volgende te hulp snollen, eerst van den ouden
Dag en daarna van de dodelijk ontstelde Adel
heid, die nooit de eenzame en ongenaakbare
woestenijen betreden heeft en die er nu door een
hond geleid alleen op uittrekt, beschrijven,
vormen het aangrijpendste deel van het gehele
boek. Met ingehouden adem leest men hier
verder; de spanning neemt met het oogenblik toe
en toch blijft alles volkomen acceptabel. Hier
vinden we een stuk romantiek zo geweldig, dat
het de grens van het onwaarschijnlijke nadert.
Manr juist omdat die grens nergens overschre
den wordt, hooit het te meer. Do grootsheid van
de natuur, waarin dit alles plaats vindt, impo-
neert ons zo, dat we in die omgeving niet anders
dan bovcnmcnschelijke daden verwachten.
In die ellendige en primitieve boshut, waarin do
gewonde Dag bewusteloos neerligt, toont Adel
heid zich de liefdevolle en alles offerend©
vrouw. Daar is het, dat de oude Dag haar pas
leert kennen en waarderen. Daar ziet hij haar
machtige liefde zich ontplooien, daar openbaart
zij zich als de sterke, die van geen bezwijken
weet, omdat een grote liefde haar kracht schenkt
tot het onmogelijk gewaande. Hoe blij Dag ook
geweest was over het huwelijk van zijn zoon
het eenige middel om zijn geslacht voor uitster
ven te bewaren hij was in de deftige Adel*
heid toch altijd een stadse juffer blijven zien,
die als het er op aan kwam in veel voor do
krachtige naturkinderen moest onderdoen. Maar
haar liefdevol en welbewust optreden in de bos
hut heeft voorgoed een eind gemaakt aan deze
onderschatting. Nu beseft hij, dat niet zijn zoon
maar Adelheid de sterkste is, dat op haar de
hoop voor de toekomst gebouwd moet zijn. Bij
het oudcrwordcn en bij de dreiging van de na
derende dood is het aan Adelheid dat de oudo
Dag de inlichtingen verstrekt, nodig om na zijn
heengaan het uitgebreid bedrijf naar belioorcn
te doen mnrcheren. Intussen heeft de geboorte
van een tweeling de hoop op het voortbestaan
van het geslacht nieuwe kracht gegeven.
Na het schrikkelijk gebeuren op Stervensberg
verdwijnt de jonge Dag enigszins op de achter
grond. Zijn herstel vordert lange tijd, wat een
schone gelegenheid biedt voor Adelheid om meer
geestelijk contact met hem te krijgen. Weinig
succes echter hebben haar zeer tactische po
gingen: moeilijk en met veel voorzichtigheid
geeft zich de gesloten man zelfs aan haar, die
hem het liefst is. En als na lange tijd zijn oude
krachten zijn weergekeerd, volgt hij opnieuw de
roep van zijn bloed cn gaat weer de wildernis
in, waar we nog één buitengewoon romantische
scène meemaken, als hij in een afgelegen boshut
bijna het slachtoffer wordtt van een onbezonnen
moordaanslag. Dan zien we hem nog eens in
zijn oude onverwoestbare kracht, waarin hij de
arend versloeg in het eerste boek. Met een ge
weldige slag velt hij den aanvaller neer.
Heb ik gepoogd in het bovenstaande een korte
samenvatting te geven van ziels- en levenscon
flict van de hoofdpersonen, daarmee heb ik u
nog geenszins een denkbeeld gegeven van de
rijke inhoud van de roman. Naast de zorgvul
dige tekening van de levens-ontwikkeling der
helden (hiervan mogen we bij zo groots werk
wel spreken) staat een in stijl en toon zo onein
dig gevarieerde beschrijving van de gehele en
tourage, dat telkens weer nieuwe uitzichten voor
ons geopend worden. Vol kostelijke hrtnor, in
vaak weemoedige waarheid, is de schildering
van de tegenstelling tussen den echten en
dcgclijken hoer en den uiterlijk zo veel beschaaf
der maar innerlijk zoveel onwaarachtiger stede
ling. Onvergetelijk is het salongeïntrigeer van
Adelheid's deftige ooms en tantes in de eerste
hoofdstukken. Met een donuncn „boer" kan de
ontwikkelde Adelheid nooit gelukkig worden;
het is haur gcdcbauchecrden vader uitsluitend
om het geld te doen, dat staat vast. Maar iedere
poging tot verbreking van het engagement stuit
af op Adelheid's botte weigering: De boeken van
den fantast Rousseau hebben hun heilloze ver
woesting in haar hart aangericht we zijn in
het begin vnn de 10e eeuw zo luidt dan de
conclusie. Toch trekt de hele familie naar Björn
dal; het bruiloftsfeest wil men niet missen. Het
is een genot om te zien hoe de allertrotstc der
tantes, Freule Bnmer, vol argwaan meegetogen,
eindigt met de dankbare aanvaarding van een
logeerinvltatie vnn den ouden Dag.
Onuitwisbaar is de indruk van de beschrijving
van de nacht vóór haar huwelijk, die Adelheid
doorbrengt in de pastorie van haar neef, den
sympathieken predikant, wiens dapper en karak
tervol optreden een beschouwing op zichzelf
waard is. Hoe volkomen doorleefd is de angstige
zielsworsleling van deze begaafde vrouw die het
weliswaar door haar zelf begeerde maar toch
benauwend dreigende onbekende plotseling in al
zijn onzekerheid vóór zich ziet. En dan de
schroomvallige tederheid van den stoeren Dag na
de huwelijksvoltrekking, als hij verplicht is voort
te gaan met het verlenen van zijn interventie,
daar de bruidegom ïjedcre hoffelijkheid mist
Vol geheel andere belangwekkendheid is de be
handeling van de Europese inflatie tengevolge van
de Napoleontische oorlogen. Dan wordt een ogen
blik do rijkdom van den ouden Dag, die in hoofd
zaak bestaat in hypotheken op bezittingen van
aan lager wnl geruakten, ernstig bedreigd. Prach
tig is de activiteit van het brede zakcninzicht, dat
hem voor de ondergang behoedt. Wreed van ont
goocheling is het lot van de trotse en meedogen
loze Elisabeth von Gall, die juist een dag te laat
haars vaders buitenverblijf wil vrijmaken met
Schets van Heinrich Zille
gedepreciëerde kronen: de nieuwe landswet heeft
het onmogelijk gemaakt. Uit Dag's houding te
genover den Overste blijkt hier ojmicuw, evenals
in het eerste deel, hoe het leven cn de werking
van Gods gebod hem tot barmhartigheid hebben
gestemd.
Van verheffende sterking schoon zeker een
Christen hier iets mist, dnt niet ontbeerd kan
worden is ook de doods- en eeuwigheidsover
denking van den ouden Dag: zijn begeerte om te
handelen naar het gebod der liefde en der ont
ferming, maar zijn vrees door een woord van
dominee Raner in zijn hart gewekt dat zijn
weldoen niet uit goede bron voortkomt, maar al
leen een gevolg is van een zucht om door goede
daden het eeuwige leven te verwerven.
Dr. Ritter heeft volgens een krantenverslag ge
zegd: dit is een romancyclus, die den lezer beter
maakt. Deze terminologio is voor ons in deze
vorm niet te aanvaarden, maar wel staat dit
voor mij vast, dat romans van dit gehalte bou
wende en bewarende kracht bezitten en dat men
ze niet dan tot eigen schade ongelezen laat.
In een slotartikel hoop ik over het juist dezer
daj£n uitgekomen derde deel: „De weg tot elkan
der" het een en ander mee te delen.
Dr J. KARSEMEYER.
Het nut van bijen
Wanneer vroeg in het voorjaar enikele zonnige
dagen de somberheid en regen afwisselen, vliegen
de bijen soms al uit om honing te verzamelen.
Het is algemeen bekend, dat bijen onmisbaar zijn
voor de bevruchting der planten, daar zij bij het
zoeken naar honing stuifmeel van de eene bloem
op de andere overbrengen. Vroeg in 't voorjaar
bloeien echter nog zeer weinig planten en zijn de
vroeg uitgevlogen bijen voornamelijk aangewezen
op de katjes der hazelnoten en wilgen. Nu zijn
bijen voor de bevruchting dozer planten niet
noodig, daar de bestuiving hier door den wind
geschiedt, doch de honing der bloeiende katjes
dient hun als voedsel. Het afplukken der katjes
ontneemt dezen vroegen diertjes hun voornaamste
voedselbron, wat tengevolge heeft dat vele dieren
sterven, voordat ze hun nuttig werk van bevruch
ting van planten en vruchtboomcn volbracht
hebben.
Broedplaats voor bergeenden
De bergeend, nauw verwant aan de tamme eend,
broedt in de duinstreken langs de Noordzee. Ten
einde het broeden te bevorderen worden kunst
matige holen gegraven onder holmboschjes of
duindoorns. De holen moeten knievonmig uitge
graven worden, zoodat de ©end bij hot broeden het
daglicht niet zien kan. Evenals verschillend©
vogels de in de tuinen opgehangen nestkastjes in
bezit nemen, om als broedplaats te dienen, neste
len de borgeenden in deze kunstmatig aangelegde
holen. Wanneer juist boven het nest een gang ge
maakt wordt, die afgedekt wordt, kunnen do
eieren gemakkelijk weggehaald worden. Ze leggen
ongeveer 20 eieren. Worden ze ook gevoederd, dan
verliezen zo hun schuwheid en zijn zo soms zoo
tam, dat zo zich laten streden. Do eieren zijn be
trekkelijk groot van si uk cn voor de consumptie
zeer geschikt. Wordt de broedende vogel niet ge
stoord, dan komt ze 't volgend jaar weer in
't zelfde nest. De jongen gaan al heel spoedig zoc in
64;
„Doe ik vervelend? 't Kan best. Ik begrijp njet
waarom je mij dat allemaal vertelt."
Jet trekt de emmer zeepsop dichter naar zich toe.
Ze bukt zich om weer nan 't werk te gaan.
Maar Joop houdt haar bij haar arm tegen. Hij
heeft haar nog veel meer te zeggen.
„Luister nou es even. Hannes zou hier heel graag
weer terug komen. Maar durft het niet te vragen."
„Ik daaht dat het zo'n held was!"
„Nou ja, ik zou het in zijn plaats óók niet dur
ven. Maar ik heb hem beloofd, dat ik het voor
hem zou vragen."
„Jij?"
Jet zegt het op een toon van uiterste verbazing
en laat er dan op volgen: „Ik wist niet dat jij
zulke goede maatjes met hem was. Ik dacht dat
je met zijn ontslag wel ingenomen zou zijn. Zo'n
prettige kameraad was hij toch niet?"
„Och nee, dat nou nietMaar, kijk, 't is eigen
lijk mijn schuld dat hij weg moe6t. We waren aan
het stoeien, hé, en ik ben daarmee begonnen.
Maar hij kreeg er een standje voor en toen hij
er om lachte werd hij dadelijk weggestuurd. De
baas denkt dat i'k er geen schuld aan heb, maar
dat is wel zo
„Ach jö, daar praat je niet meer over, natuurlijk."
„Ja, maar, ik vind het zo naar, dat-ie nou niks
verdienten z'n moeder heeft 't hard nodig
en... dat 't eigenlijk door mij zo gekomen is..."
Joop stottert een beetje, 't Is zo moeilijk om tegen
Jet precies te zeggen wat hij bedoelt, 't 16 zo
moeilijk om te zeggen: ik heb er berouw van en
ik zou 't zo graag weer goed maken, 't Is zo
onrustig van binnen, en bidden durf en kan ik
niet meerNee, dat kan hij zo niet zeggenjegen
Jet. Dat hoeft hij haar ook niet te zeggen^J)aar-
over mag hij met Iemand spreken, Die heip be
grijpt, ook al weet hij niet zo precies de goede
woorden te vinden, cn Die hom vergeven wil, hoe
slecht hij ook is.
„En wat wou je dan?" vraagt Jet, die zo'n beetje
begint te begrijpen, waar Joop heen wil.
„Dat jij ons helpt. Ik zal 't aan den baas vragen,
't Zal misschien niet zo makkelijk gaan. Maar
als jij er dan ook je best voor doet. Mijnheer zal
't misschien wel doen. als jij d'r over praat." r
Jet haalt haar schouders op. Ze doet net of ze
er geen zin in heeft. Toch meent ze daar niets
van. 't Is waar, om linnens zou ze zich niet druk
maken. Maar Joop vindt ze een aardige jongen,
die ze graag een plezier doet.
„Nou?" vraagt Joop, „doe je 't? Ja, hoor, ik zie
't al aan je gezicht. Je hoeft niets meer te
zeggen."
Jet zwaait met do natte borstel dreigend naar
Joop.
„Ga je aan je werk? We hebben lang genoeg ge
kletst. Hier, gooi deze emmer met vuil water leeg.
Als je goed je best doet bij menou, dan zal
ik me hand eens over m'n hart strijken."
„Ik vlieg al," zegt Joop. terwijl hij de emmer
oppakt, cn weer weg loopt, het kantoortje door,
naar het plaatsje, waar hij het water in de put
laat lopen.
Nog voor twaalven als Joop van een boodschap
thuiskomt, krijgt hij gelegenheid mijnheer Has-
selman aan te klampen.
„Baas. ik heb Hannes gesproken gisteren. Hij zou
hier weer graag terug willen komen, zei die."
Mijnheer Hassclman lacht zacht in z'n baard.
„Dat wil ik graag geloven. We zullen er maar
niet aan beginnen, 't Is z'n eigen schuld dat-ie
nou niets verdient."
Joop gaat dapper verder.
„Mag hij 't zelf niet eens komen vragen? Ze heb
ben 't erg arm bij 'm thuis de laatste weken, mis
schien kunt u het nog eens met hem proberen."
„Dank je. Dan begint dat gestoei en gespeel op
nieuw. Hij houdt jou maar van je werk af."
Joop neemt een kloek besluit.
„Baas, aan de stoeipartij had hij de minste schuld.
Ik was er mee begonnen. Daarom vind ik net
naar dat hij er om weg moest."
(Wordt vervolgd.)
VOOR KNUTSELAARS
Drie aardige werkjes
We bobben in geen paar weken een knutselwerkje
gehad. Daarom geef ik er deze week drie. Dus
keus genoeg.
De eerste tekening laat een haltewijzer zien. Mis
schien heeft St. Nicolaas je wel een spoortrein
gebracht; aan kun je er dus zelf een aardig stukje
bijmaken.
Bekijk goed de tekening bij A 1. Dit wordt de
paal of koker, waar het bordje opgeplakt moet
worden.
We tekenen figuur A 1 op dun karton, 'n Makke
lijke tekening hè? 'n Rechthoek 24 X 8 c.M. Bij a
het deksel voor de koker. De driohoeken zijn plak-
strookjes. Links op de tekening zie je ook het
plakstrookje, om de lange zijden aan elkaar te
bevestigen. De stippellijnen zijn ritslijnen. A 2 is
een vierkant van dik karton. Op het gearceerde
vierkantje komt de koker te staan. Bij A 3 kun
je zien, dat het bordje een rechthoek is 10 X 2 c.M.
IIet tweede werkje is een borslelhangor. Hiervoor
goh'-ui ken we stevig karton. Teken eerst de uit
slag van het hakje, waar de borstel in komt. Bij
B 2 het. sohild, waar het bakje aan bevestigd is.
Uitsnijden, ritsen, in elkaar zetten, omranden en
met sierpapier beplakken. De gewone gang van
zaken dus. Bijzondere moeilijkheden komen hier
bij niet voor, zodat ik dat alles gerust aan je
overlaat.
En tenslotte een servetring! We maken deze ring
van leerliord. Om de ronding te krijgen, trekken
wc oen strook karton over 'n ronde stok. Leg er
de beide bandjes om en omrand de ring met lin
nen. Beplak Ze met stevig sierpapier.
RAADSELS
I WIE WEET DAT?
Welke insecten doen zoals ze heten?
II SPREEKWOORD-RAADSEL
Het geheel bestaat uit 36 letters of 7 woorden en
noemt een bekend spreekwoord.
13, 21, 22, XI, 2, 3 is een grote stad in Engeland.
14, 7, 20, 10, 11, 9 is een oude stad in Griekenland.
Een 13, 27, 36, 13, 13, 5, 5, 15, 16, 31 is iemand dio
niet veel uitvoert.
Een 28, 30, 31, 29 is een gebouw.
Een 26, 6, 24, 25, 35, 36 is een grote stad in Oos
tenrijk.
12, 17, 19, 35, 34 is een stad in Friesland.
1, 33, 8. 30, 31 is het tegenovergestelde van dik.
Een 4, 5, 32 is een ander woord voor mnsker.
OPLOSSING
Houdt den diofl Maar waar is de politie agent?
van het Letterraadsel uit het vorige nummer
Het geheel is: Privilegiën.
Do onderdelen zijn: 1 P, 16e letter van 't alfabet;
2 erf; 3 klier; 4 drevels; 5 flamingo's; 6 smeer
lappen; 7 sikkeltje; 8 plaggen; 9 griel; 10 hek;
11 N voor 900.
In de opgave was een vergissing geslopen. Dio
heeft jullie misschien heel wat hoofdbrekens be
zorgd. Het verband wees echter wel uit met welke
letter moest worden begonnen.
brieven
ontvangen
Onze Opstellen-wedstrijd
We waren met elkaar afgesproken, dat 1 Decèmbou
de brieven moesten binned
s\ zijn van de jongens en meis-
1 11 jes, die aan onze OpstcLlen-t
wedstrijd wilden meedoen.
Er zijn er heel wat gewcesC,
die tot 't laatste nippertje
gewacht hebben.
Maar n hebben we de oogst
dan ook binnen enkunnen wij aan 't eigen
lijke werk gaan beginnen.
Niet minoer dan 510 brieven zijn bij ons binnen
gekomen! Wel een bewijs, dat de wedstrijd bij
onze jongens cn meisjes in de smaak is gevallen.
Wij gaan nu aan 't werk om die bergen van brie
ven te openen, te lezen en te sorteren.
Dat is een geweldig karwei, dat heel wat uren'
zal kosten.
Maar ja waar jullie zó je best hebt gedaan*
doen w ij 't ook graag.
Zaterdag 19 December, bij leven en welzijn, hopen'
we de uitslag in ons Kerstnummer te kunnen
meedelen.
REDACTIE KINDERKRANT.
Voor de lange
winteravonden
Nog een paar lucifer-kunstjes
I. Leg met 6 lucifers drie en een half dozijnfl
Aldus:
III VI
II. Leg 7 lucifers, neem er één weg en houd
nul over?
I I I I I I I
N I L
III. Maak met 5 lucifers twee driehoeken?
IV. Vorm uit 9 lucifers twee driehoeken en dri©
vierkanten?
Aldus:
Leg ipr lucifers op tafel neer in de vorm van
vierkant, aldus:
Plaatst bij a en b en bij c en d telkens twe©
stokjes, die elkaar van boven met de koppen
raken Verbind dan die beide aanrakingspunten
met een „dwarsbalk", desnoods met wat stopverf.
GRAPJES
Een Schotse boer (Schotten zijn wereldvermaard
om hun gierigheid) moest volgens koopcontract
twintig kippen leveren aan zijn huurman. Op de
bepaalde dag werden er echter slechts negentien
gezonden. Eerst heel laat in de avond werd de
twintigste gebracht.
„Man", zei de koper, „je bent erg laat met dio
ontbrekende kip!**
„Ja, wat zal ik zeggen", zei „e ander, „zie je, dezo
legt zijn ei nooit voor de avond".
Jansen maakt zijn eerste luchtreis. De piloot vliegt
met hem 3000 meter hoog en maakt uit aardig
heid opeens een glijvlucht.
„Vijftig procent van de mensen daar beneden
denkt natuurlijk, dat wij nu naar beneden val
len", grapt de piloot tot zijn passagier.
„Nou", zegt Jansen benauwd, „vijftig procent vanf
hierboven gelooft 't ook".
„Wat is de ruggegrant?" vraagt de meester.
„De ruggegraat", zegt Jantje, „is een stok, welke
door ons lichaam gaat. Op het ene eind zit het
hoofd cn op het andere zitten wc zelf".
•Twee fabrieksjongens ontmoetten elkaar op straat,
„Hoe kom je aan die dikke wang?" vroeg Jan,
„Een klap van de machine gehad", vertelde Piet.
„Het lijkt mij anders meer handwerk", zei Jan,
551]