Lelie rku ndiqe Ru b tie k <I> Een Noors Epos in drie delen Zoek maar 2. Winden waaien om de rotsen door TRYGVE GULBRANSSEN Het tweede deel van „En eeuwig zingen de bos- schen", dat een op zich zelfstaand cn afgerond geheel vormt, maar dat toch pas relief krijgt, wanneer men vooraf kennis heeft genomen van de inhoud van het eerste deel, geeft het vervolg van de familiegesohiedenis op Björndal, die ons in het eerste deel zo uitermate geboeid heeft. De machtige boerenfamilie is bij hot einde van liet eerste deel bedenkelijk klein geworden; alleen vader en zoon. dc oude en de jonge Dag, zijn overgebleven. Maar aan liet eind licht toch een flauwe hoop, dat dank zij het bedachtzaam tusschenbeide komen van den ouden Dag het geslacht voor uitsterven zal worden behoed. Aan de vooravond van het vertrek van Majoor Barre door toevallige omstandigheden op Björndal aangeland die niet zijn dochter Adclheia gedurende geruime tijd bij Dag heeft gelogeerd, meent de mcnschenkenner, wien 't niet ont gaan is, welke geheime genegenheid er bestaat in het hart zcwel van de voorname steedse dame als in dat van zijn lang niet onbetekenen- den maar schromelijk onhandigen zoon, zelf het initiatief en verklaart hij do laatste gemeen schappelijke maaltijd, dat hij er van overtuigd is, dat de beide jongelui elkaar liefhebben. Hij zelf is zijn jeugd niet vergeten; ook hem had het aan de tact ontbroken een vrouw ten huwelijk te vragen. Maar de voorname dochter van het rijke handelshuis had zelf hem een goede wenk gegeven; en al had het bijna de dertig jaar van zijn huwelijk geduurd, vóór hij en zijn vrouw naar elkaar toe gegroeid waren, toch was zijn huwelijk lang niet ongelukkig geweest. Goede reden had hij alzo óm voor zijn zoon hetzelfde te hopen. Ook na de duidelijk uitspraak van zijn vader evenwel mist de jonge Dag de tact hiervan voordeel te trekken. Opnieuw is het de vrouw die de leiding neemt en dan volgt de onhandige maar vurig verliefde jongen wel. De volgende dag vindt het afscheid plaats en vóór de trouw dag zien beiden elkaar niet weer. Juist hier, in de volledige nanvanrdhaarmaking van het zeer onwaarschijnlijk gegeven een huwelijk tussen twee mensen van zo geheel ver schillende stand en geheel verschillende levens- appreciatie toont Gulbranssen zich-weer den groten en onnavolgharen kunstenaar. Hoe bui tengewoon fijn en geleidelijk zien wij die twee, beiden elkaar ontzaglijk liefhebbend, maar on eindig ver van elkaar staand, tot elkaar komen. Geweldig ingrijpende gebeurtenissen zijn daar voor noodig; alleen door hitter verdriet, dat beiden geheel op elkaar aanwijst is dat mo gelijk. Maar ook dan nog gaat het o zo langzaam, zo zelfs, dat aan het eind van het 300 bladzijden dikke boek ze nog niet volledig tot elkaar zijn gebracht. Wat de liefhebbende vrouw in den zoon zoekt, vindt ze aanvankelijk in den vader. De oude Dag en Adelheid, zij vormen de hoofd personen van dit boek. Telkens lijkt het een poos dat man en vroiuv elkaar zullen vinden; éérst, als het groot verdriet bij het sterven der twee kinderen de ouders dichter samenbrengt. Maar anders dan men hoopt en verwacht is de uitkomst: de jonge Dag had juist in de kinde ren een schakel tot de moeder gevonden en nu die weer verbroken is, verteert hem opnieuw de onweorstandelijkc trek naar de natuur. Hij kan zijn vroegpr zwerven door de oneindige bossehen niet vergeten en gaat steeds verder met zijn gevaarlijke tochten. Ja, de levensvrees drijft hem zoover, dat hij zich vermeet de allergevaarlijkste tocht naar de Stervensberg te wagen, waarvan het sterke natuurbijgeloof zegt, dnt van die tocht niemand levend weerkeert. Ook hem ver gaat het slecht. Wel niet dood, maar dan toch levensgevaarlijk gewond, wordt hij gevonden aan de voet van de met sneeuw bedekte berg; het is zijn trouwe hond wiens angstig gehuil met al te ver af zijnde arbeiders, onheil doet vermoeden die hem redt van een ogenblik kelijke dood. De hoofdstukken die deze tocht en het daarop volgende te hulp snollen, eerst van den ouden Dag en daarna van de dodelijk ontstelde Adel heid, die nooit de eenzame en ongenaakbare woestenijen betreden heeft en die er nu door een hond geleid alleen op uittrekt, beschrijven, vormen het aangrijpendste deel van het gehele boek. Met ingehouden adem leest men hier verder; de spanning neemt met het oogenblik toe en toch blijft alles volkomen acceptabel. Hier vinden we een stuk romantiek zo geweldig, dat het de grens van het onwaarschijnlijke nadert. Manr juist omdat die grens nergens overschre den wordt, hooit het te meer. Do grootsheid van de natuur, waarin dit alles plaats vindt, impo- neert ons zo, dat we in die omgeving niet anders dan bovcnmcnschelijke daden verwachten. In die ellendige en primitieve boshut, waarin do gewonde Dag bewusteloos neerligt, toont Adel heid zich de liefdevolle en alles offerend© vrouw. Daar is het, dat de oude Dag haar pas leert kennen en waarderen. Daar ziet hij haar machtige liefde zich ontplooien, daar openbaart zij zich als de sterke, die van geen bezwijken weet, omdat een grote liefde haar kracht schenkt tot het onmogelijk gewaande. Hoe blij Dag ook geweest was over het huwelijk van zijn zoon het eenige middel om zijn geslacht voor uitster ven te bewaren hij was in de deftige Adel* heid toch altijd een stadse juffer blijven zien, die als het er op aan kwam in veel voor do krachtige naturkinderen moest onderdoen. Maar haar liefdevol en welbewust optreden in de bos hut heeft voorgoed een eind gemaakt aan deze onderschatting. Nu beseft hij, dat niet zijn zoon maar Adelheid de sterkste is, dat op haar de hoop voor de toekomst gebouwd moet zijn. Bij het oudcrwordcn en bij de dreiging van de na derende dood is het aan Adelheid dat de oudo Dag de inlichtingen verstrekt, nodig om na zijn heengaan het uitgebreid bedrijf naar belioorcn te doen mnrcheren. Intussen heeft de geboorte van een tweeling de hoop op het voortbestaan van het geslacht nieuwe kracht gegeven. Na het schrikkelijk gebeuren op Stervensberg verdwijnt de jonge Dag enigszins op de achter grond. Zijn herstel vordert lange tijd, wat een schone gelegenheid biedt voor Adelheid om meer geestelijk contact met hem te krijgen. Weinig succes echter hebben haar zeer tactische po gingen: moeilijk en met veel voorzichtigheid geeft zich de gesloten man zelfs aan haar, die hem het liefst is. En als na lange tijd zijn oude krachten zijn weergekeerd, volgt hij opnieuw de roep van zijn bloed cn gaat weer de wildernis in, waar we nog één buitengewoon romantische scène meemaken, als hij in een afgelegen boshut bijna het slachtoffer wordtt van een onbezonnen moordaanslag. Dan zien we hem nog eens in zijn oude onverwoestbare kracht, waarin hij de arend versloeg in het eerste boek. Met een ge weldige slag velt hij den aanvaller neer. Heb ik gepoogd in het bovenstaande een korte samenvatting te geven van ziels- en levenscon flict van de hoofdpersonen, daarmee heb ik u nog geenszins een denkbeeld gegeven van de rijke inhoud van de roman. Naast de zorgvul dige tekening van de levens-ontwikkeling der helden (hiervan mogen we bij zo groots werk wel spreken) staat een in stijl en toon zo onein dig gevarieerde beschrijving van de gehele en tourage, dat telkens weer nieuwe uitzichten voor ons geopend worden. Vol kostelijke hrtnor, in vaak weemoedige waarheid, is de schildering van de tegenstelling tussen den echten en dcgclijken hoer en den uiterlijk zo veel beschaaf der maar innerlijk zoveel onwaarachtiger stede ling. Onvergetelijk is het salongeïntrigeer van Adelheid's deftige ooms en tantes in de eerste hoofdstukken. Met een donuncn „boer" kan de ontwikkelde Adelheid nooit gelukkig worden; het is haur gcdcbauchecrden vader uitsluitend om het geld te doen, dat staat vast. Maar iedere poging tot verbreking van het engagement stuit af op Adelheid's botte weigering: De boeken van den fantast Rousseau hebben hun heilloze ver woesting in haar hart aangericht we zijn in het begin vnn de 10e eeuw zo luidt dan de conclusie. Toch trekt de hele familie naar Björn dal; het bruiloftsfeest wil men niet missen. Het is een genot om te zien hoe de allertrotstc der tantes, Freule Bnmer, vol argwaan meegetogen, eindigt met de dankbare aanvaarding van een logeerinvltatie vnn den ouden Dag. Onuitwisbaar is de indruk van de beschrijving van de nacht vóór haar huwelijk, die Adelheid doorbrengt in de pastorie van haar neef, den sympathieken predikant, wiens dapper en karak tervol optreden een beschouwing op zichzelf waard is. Hoe volkomen doorleefd is de angstige zielsworsleling van deze begaafde vrouw die het weliswaar door haar zelf begeerde maar toch benauwend dreigende onbekende plotseling in al zijn onzekerheid vóór zich ziet. En dan de schroomvallige tederheid van den stoeren Dag na de huwelijksvoltrekking, als hij verplicht is voort te gaan met het verlenen van zijn interventie, daar de bruidegom ïjedcre hoffelijkheid mist Vol geheel andere belangwekkendheid is de be handeling van de Europese inflatie tengevolge van de Napoleontische oorlogen. Dan wordt een ogen blik do rijkdom van den ouden Dag, die in hoofd zaak bestaat in hypotheken op bezittingen van aan lager wnl geruakten, ernstig bedreigd. Prach tig is de activiteit van het brede zakcninzicht, dat hem voor de ondergang behoedt. Wreed van ont goocheling is het lot van de trotse en meedogen loze Elisabeth von Gall, die juist een dag te laat haars vaders buitenverblijf wil vrijmaken met Schets van Heinrich Zille gedepreciëerde kronen: de nieuwe landswet heeft het onmogelijk gemaakt. Uit Dag's houding te genover den Overste blijkt hier ojmicuw, evenals in het eerste deel, hoe het leven cn de werking van Gods gebod hem tot barmhartigheid hebben gestemd. Van verheffende sterking schoon zeker een Christen hier iets mist, dnt niet ontbeerd kan worden is ook de doods- en eeuwigheidsover denking van den ouden Dag: zijn begeerte om te handelen naar het gebod der liefde en der ont ferming, maar zijn vrees door een woord van dominee Raner in zijn hart gewekt dat zijn weldoen niet uit goede bron voortkomt, maar al leen een gevolg is van een zucht om door goede daden het eeuwige leven te verwerven. Dr. Ritter heeft volgens een krantenverslag ge zegd: dit is een romancyclus, die den lezer beter maakt. Deze terminologio is voor ons in deze vorm niet te aanvaarden, maar wel staat dit voor mij vast, dat romans van dit gehalte bou wende en bewarende kracht bezitten en dat men ze niet dan tot eigen schade ongelezen laat. In een slotartikel hoop ik over het juist dezer daj£n uitgekomen derde deel: „De weg tot elkan der" het een en ander mee te delen. Dr J. KARSEMEYER. Het nut van bijen Wanneer vroeg in het voorjaar enikele zonnige dagen de somberheid en regen afwisselen, vliegen de bijen soms al uit om honing te verzamelen. Het is algemeen bekend, dat bijen onmisbaar zijn voor de bevruchting der planten, daar zij bij het zoeken naar honing stuifmeel van de eene bloem op de andere overbrengen. Vroeg in 't voorjaar bloeien echter nog zeer weinig planten en zijn de vroeg uitgevlogen bijen voornamelijk aangewezen op de katjes der hazelnoten en wilgen. Nu zijn bijen voor de bevruchting dozer planten niet noodig, daar de bestuiving hier door den wind geschiedt, doch de honing der bloeiende katjes dient hun als voedsel. Het afplukken der katjes ontneemt dezen vroegen diertjes hun voornaamste voedselbron, wat tengevolge heeft dat vele dieren sterven, voordat ze hun nuttig werk van bevruch ting van planten en vruchtboomcn volbracht hebben. Broedplaats voor bergeenden De bergeend, nauw verwant aan de tamme eend, broedt in de duinstreken langs de Noordzee. Ten einde het broeden te bevorderen worden kunst matige holen gegraven onder holmboschjes of duindoorns. De holen moeten knievonmig uitge graven worden, zoodat de ©end bij hot broeden het daglicht niet zien kan. Evenals verschillend© vogels de in de tuinen opgehangen nestkastjes in bezit nemen, om als broedplaats te dienen, neste len de borgeenden in deze kunstmatig aangelegde holen. Wanneer juist boven het nest een gang ge maakt wordt, die afgedekt wordt, kunnen do eieren gemakkelijk weggehaald worden. Ze leggen ongeveer 20 eieren. Worden ze ook gevoederd, dan verliezen zo hun schuwheid en zijn zo soms zoo tam, dat zo zich laten streden. Do eieren zijn be trekkelijk groot van si uk cn voor de consumptie zeer geschikt. Wordt de broedende vogel niet ge stoord, dan komt ze 't volgend jaar weer in 't zelfde nest. De jongen gaan al heel spoedig zoc in 64; „Doe ik vervelend? 't Kan best. Ik begrijp njet waarom je mij dat allemaal vertelt." Jet trekt de emmer zeepsop dichter naar zich toe. Ze bukt zich om weer nan 't werk te gaan. Maar Joop houdt haar bij haar arm tegen. Hij heeft haar nog veel meer te zeggen. „Luister nou es even. Hannes zou hier heel graag weer terug komen. Maar durft het niet te vragen." „Ik daaht dat het zo'n held was!" „Nou ja, ik zou het in zijn plaats óók niet dur ven. Maar ik heb hem beloofd, dat ik het voor hem zou vragen." „Jij?" Jet zegt het op een toon van uiterste verbazing en laat er dan op volgen: „Ik wist niet dat jij zulke goede maatjes met hem was. Ik dacht dat je met zijn ontslag wel ingenomen zou zijn. Zo'n prettige kameraad was hij toch niet?" „Och nee, dat nou nietMaar, kijk, 't is eigen lijk mijn schuld dat hij weg moe6t. We waren aan het stoeien, hé, en ik ben daarmee begonnen. Maar hij kreeg er een standje voor en toen hij er om lachte werd hij dadelijk weggestuurd. De baas denkt dat i'k er geen schuld aan heb, maar dat is wel zo „Ach jö, daar praat je niet meer over, natuurlijk." „Ja, maar, ik vind het zo naar, dat-ie nou niks verdienten z'n moeder heeft 't hard nodig en... dat 't eigenlijk door mij zo gekomen is..." Joop stottert een beetje, 't Is zo moeilijk om tegen Jet precies te zeggen wat hij bedoelt, 't 16 zo moeilijk om te zeggen: ik heb er berouw van en ik zou 't zo graag weer goed maken, 't Is zo onrustig van binnen, en bidden durf en kan ik niet meerNee, dat kan hij zo niet zeggenjegen Jet. Dat hoeft hij haar ook niet te zeggen^J)aar- over mag hij met Iemand spreken, Die heip be grijpt, ook al weet hij niet zo precies de goede woorden te vinden, cn Die hom vergeven wil, hoe slecht hij ook is. „En wat wou je dan?" vraagt Jet, die zo'n beetje begint te begrijpen, waar Joop heen wil. „Dat jij ons helpt. Ik zal 't aan den baas vragen, 't Zal misschien niet zo makkelijk gaan. Maar als jij er dan ook je best voor doet. Mijnheer zal 't misschien wel doen. als jij d'r over praat." r Jet haalt haar schouders op. Ze doet net of ze er geen zin in heeft. Toch meent ze daar niets van. 't Is waar, om linnens zou ze zich niet druk maken. Maar Joop vindt ze een aardige jongen, die ze graag een plezier doet. „Nou?" vraagt Joop, „doe je 't? Ja, hoor, ik zie 't al aan je gezicht. Je hoeft niets meer te zeggen." Jet zwaait met do natte borstel dreigend naar Joop. „Ga je aan je werk? We hebben lang genoeg ge kletst. Hier, gooi deze emmer met vuil water leeg. Als je goed je best doet bij menou, dan zal ik me hand eens over m'n hart strijken." „Ik vlieg al," zegt Joop. terwijl hij de emmer oppakt, cn weer weg loopt, het kantoortje door, naar het plaatsje, waar hij het water in de put laat lopen. Nog voor twaalven als Joop van een boodschap thuiskomt, krijgt hij gelegenheid mijnheer Has- selman aan te klampen. „Baas. ik heb Hannes gesproken gisteren. Hij zou hier weer graag terug willen komen, zei die." Mijnheer Hassclman lacht zacht in z'n baard. „Dat wil ik graag geloven. We zullen er maar niet aan beginnen, 't Is z'n eigen schuld dat-ie nou niets verdient." Joop gaat dapper verder. „Mag hij 't zelf niet eens komen vragen? Ze heb ben 't erg arm bij 'm thuis de laatste weken, mis schien kunt u het nog eens met hem proberen." „Dank je. Dan begint dat gestoei en gespeel op nieuw. Hij houdt jou maar van je werk af." Joop neemt een kloek besluit. „Baas, aan de stoeipartij had hij de minste schuld. Ik was er mee begonnen. Daarom vind ik net naar dat hij er om weg moest." (Wordt vervolgd.) VOOR KNUTSELAARS Drie aardige werkjes We bobben in geen paar weken een knutselwerkje gehad. Daarom geef ik er deze week drie. Dus keus genoeg. De eerste tekening laat een haltewijzer zien. Mis schien heeft St. Nicolaas je wel een spoortrein gebracht; aan kun je er dus zelf een aardig stukje bijmaken. Bekijk goed de tekening bij A 1. Dit wordt de paal of koker, waar het bordje opgeplakt moet worden. We tekenen figuur A 1 op dun karton, 'n Makke lijke tekening hè? 'n Rechthoek 24 X 8 c.M. Bij a het deksel voor de koker. De driohoeken zijn plak- strookjes. Links op de tekening zie je ook het plakstrookje, om de lange zijden aan elkaar te bevestigen. De stippellijnen zijn ritslijnen. A 2 is een vierkant van dik karton. Op het gearceerde vierkantje komt de koker te staan. Bij A 3 kun je zien, dat het bordje een rechthoek is 10 X 2 c.M. IIet tweede werkje is een borslelhangor. Hiervoor goh'-ui ken we stevig karton. Teken eerst de uit slag van het hakje, waar de borstel in komt. Bij B 2 het. sohild, waar het bakje aan bevestigd is. Uitsnijden, ritsen, in elkaar zetten, omranden en met sierpapier beplakken. De gewone gang van zaken dus. Bijzondere moeilijkheden komen hier bij niet voor, zodat ik dat alles gerust aan je overlaat. En tenslotte een servetring! We maken deze ring van leerliord. Om de ronding te krijgen, trekken wc oen strook karton over 'n ronde stok. Leg er de beide bandjes om en omrand de ring met lin nen. Beplak Ze met stevig sierpapier. RAADSELS I WIE WEET DAT? Welke insecten doen zoals ze heten? II SPREEKWOORD-RAADSEL Het geheel bestaat uit 36 letters of 7 woorden en noemt een bekend spreekwoord. 13, 21, 22, XI, 2, 3 is een grote stad in Engeland. 14, 7, 20, 10, 11, 9 is een oude stad in Griekenland. Een 13, 27, 36, 13, 13, 5, 5, 15, 16, 31 is iemand dio niet veel uitvoert. Een 28, 30, 31, 29 is een gebouw. Een 26, 6, 24, 25, 35, 36 is een grote stad in Oos tenrijk. 12, 17, 19, 35, 34 is een stad in Friesland. 1, 33, 8. 30, 31 is het tegenovergestelde van dik. Een 4, 5, 32 is een ander woord voor mnsker. OPLOSSING Houdt den diofl Maar waar is de politie agent? van het Letterraadsel uit het vorige nummer Het geheel is: Privilegiën. Do onderdelen zijn: 1 P, 16e letter van 't alfabet; 2 erf; 3 klier; 4 drevels; 5 flamingo's; 6 smeer lappen; 7 sikkeltje; 8 plaggen; 9 griel; 10 hek; 11 N voor 900. In de opgave was een vergissing geslopen. Dio heeft jullie misschien heel wat hoofdbrekens be zorgd. Het verband wees echter wel uit met welke letter moest worden begonnen. brieven ontvangen Onze Opstellen-wedstrijd We waren met elkaar afgesproken, dat 1 Decèmbou de brieven moesten binned s\ zijn van de jongens en meis- 1 11 jes, die aan onze OpstcLlen-t wedstrijd wilden meedoen. Er zijn er heel wat gewcesC, die tot 't laatste nippertje gewacht hebben. Maar n hebben we de oogst dan ook binnen enkunnen wij aan 't eigen lijke werk gaan beginnen. Niet minoer dan 510 brieven zijn bij ons binnen gekomen! Wel een bewijs, dat de wedstrijd bij onze jongens cn meisjes in de smaak is gevallen. Wij gaan nu aan 't werk om die bergen van brie ven te openen, te lezen en te sorteren. Dat is een geweldig karwei, dat heel wat uren' zal kosten. Maar ja waar jullie zó je best hebt gedaan* doen w ij 't ook graag. Zaterdag 19 December, bij leven en welzijn, hopen' we de uitslag in ons Kerstnummer te kunnen meedelen. REDACTIE KINDERKRANT. Voor de lange winteravonden Nog een paar lucifer-kunstjes I. Leg met 6 lucifers drie en een half dozijnfl Aldus: III VI II. Leg 7 lucifers, neem er één weg en houd nul over? I I I I I I I N I L III. Maak met 5 lucifers twee driehoeken? IV. Vorm uit 9 lucifers twee driehoeken en dri© vierkanten? Aldus: Leg ipr lucifers op tafel neer in de vorm van vierkant, aldus: Plaatst bij a en b en bij c en d telkens twe© stokjes, die elkaar van boven met de koppen raken Verbind dan die beide aanrakingspunten met een „dwarsbalk", desnoods met wat stopverf. GRAPJES Een Schotse boer (Schotten zijn wereldvermaard om hun gierigheid) moest volgens koopcontract twintig kippen leveren aan zijn huurman. Op de bepaalde dag werden er echter slechts negentien gezonden. Eerst heel laat in de avond werd de twintigste gebracht. „Man", zei de koper, „je bent erg laat met dio ontbrekende kip!** „Ja, wat zal ik zeggen", zei „e ander, „zie je, dezo legt zijn ei nooit voor de avond". Jansen maakt zijn eerste luchtreis. De piloot vliegt met hem 3000 meter hoog en maakt uit aardig heid opeens een glijvlucht. „Vijftig procent van de mensen daar beneden denkt natuurlijk, dat wij nu naar beneden val len", grapt de piloot tot zijn passagier. „Nou", zegt Jansen benauwd, „vijftig procent vanf hierboven gelooft 't ook". „Wat is de ruggegrant?" vraagt de meester. „De ruggegraat", zegt Jantje, „is een stok, welke door ons lichaam gaat. Op het ene eind zit het hoofd cn op het andere zitten wc zelf". •Twee fabrieksjongens ontmoetten elkaar op straat, „Hoe kom je aan die dikke wang?" vroeg Jan, „Een klap van de machine gehad", vertelde Piet. „Het lijkt mij anders meer handwerk", zei Jan, 551]

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12