GEESTELIJK <5 DOORZICHT <7 <3" De zwarte zak 't Hert Een St. Nicolaas-vertelling door P. A. de Rover (Slot) Mientje blijft nog even in de gang staan. De schrik beeft in haar na. Dan gaat ze stil naar de kamer. Nelleke, de pop, ligt lekker warm in het wiegje en slaapt. Mientje gaat bij 't wiegje zitten, 't Is weer heel stil in huis. Alleen de klok tikt Tien minuten later komt Moeder. Ze behoeft niet te bellen, want ze heeft de sleutel meegenomen. „En?" vraagt Moeder, „heb je prettig ge speeld met Nelleke? En heeft er niemand gebeld?" „N-n-ee, Moe." O, Mientje schrikt van haar eigen woorden. Moe ziet het, kijkt haar even aan met haar lieve zacht-bruine ogen en zegt dan verdrie tig: „Waarom jokt Mine-pien tegen Moe?" Mientje begint te schreien en vertelt alles aan Moe, alles. En als ze uitverteld is, vraagt ze: „Zou St.-Nicolaas het ook weten, Moe?" „Ik hoop van niet", zegt Moe, „maar Om vijf uur komt Vader thuis. Moe vertelt niets aan Vader. Gelukkig, denkt Mientje, anders.... zou Vader het misschien aan St.- Nicolaas vertellen en dan Als ze gegeten hebben, zegt Vader: „Ik ga nog even weg, hoor. Over een half uurtje ben ik. weer terug. Zou St.-Nicolaas nog komen vanavond?" ,,'k Weet het niet", meent Moe, „wat denk jij, Mientje?" „Ik hoop van wel," zegt Mientje, maar er is onrust in haar stem. 't Lijkt wel of ze een beetje bang is." Een kwartiertje later wordt er gebeld. „Zou hetO, Mientje durft niet verder denken. Moe gaat naar de gang, opent de deur: „Dag, Mevrouw! Mag ik even binnenkomen? Er is hier een meisje, hé?" „Ja, komt U maar binnen St.-Nicolaas. Ze is in de kamer. Hè, wat aardig, dat u hier ook komt!" „Ja, mevrouw, ik kom overal waar kinderen zijn." (tik-tik-tik) De kamerdeur gaat open en St.-Nicolaas stapt binnen, gevolgd doorZwarte Piet. Mientje's hartje klopt. Nu komt het, nu o, zie je 't: Piet draagt in de ene hand een zak, die vol is en in de andere.... een lege.... zwarte.... Mientje huivert. Als.... „Zo, meisje, kom jij es by me? Hoe heet je?" hy de lege zak, opent die en hu! Do zak is helemaal zwart van binnen en met de geopende zak komt hy naar Mientje toe 't Is doodstil in de kamer. Moeder zit by de tafel en spreekt niet. -Vader is nog niet thuis Daar komt de zak, naar Mientje. Nu moet ze mee, nu Dan vliegt ze opeens naar Moeder toe, bergt haar hoofd schreiend weg in haar schoot en snikt „Ik wil niet met Piet mee; ik wil niet „Mientje, St.-Nicolaas." „Zo, juist, dat komt uit. En ben jij wel es stout?" „N-n-n-ee, St.-Nicolaas!" St.-Nicolaas kykt haar met zijn stille, grijze ogen lang aan. Dan zegt hy langzaam: „Je jokt, Mientje. Vanmiddag nog ben je ongehoorzaam geweest. Toen heb je de deur geopend en dat mocht niet van moeder. Piet Dan. o, dan komt het vreselijke. Dan zet Piet de zak vol cadeautjes neer, dan neemt Zou ik in de zwarte zak moeten? Hert, wat heb j'een mooi geweil. Ja, dat is om flink te stoten! Waarom kom je zo dicht bij Op je mooie, dunne poten?, Om te drinken in de beek. Als dat eens gevaarlijk bleek? Wel, dan snel ik door de bomen, Waar geen mens mij na kan komen Waar de kleine hertjes zijn, Slapend in de zonneschijn! Ik zal niet meer ongehoorzaam zyn ,Weer is het even stil. Dan zegt St.-Nicolaas: „Ga maar terug, Piet Ze hoeft niet mee". En tegen Mientje: „Kom jij dan nog es by»me, kleine meid!" Mientje komt, schoorvoetend. En dan dan gaat de andere zak open en dan vlucht Mientje niet naar Moeder. „Als je me belooft niet ongehoorzaam meer te zijn, dan krijg je een cadeautje van mij. Hier, pak maar aan". En Mientje pakt aan een pakje, twee pakjes, drie pakjes, vier pakjes en ze legt alles op tafel. „Goed kijken, hoor. Er zijn er ook bij voor Vader en Moeder". Als Mientje de cadeautjes ontvangen heeft, moet' ze voor St.-Nicolaas zingen. En ze zingt, Mientje: „Zie de maan schijnt door de bomen". 't Gaat wat beverig eerst, maar weldra wordt het beter. „Zo, mooi gedaan, hoor, kleine meid". „Kom Piet, we gaan verder", zegt St.-Nico laas dan en hij geeft Moeder en Mientje een hand. Ruim een uur later stopt Moeder Mientje lekker in bed. En als ze haar avondgebedje gebeden heeft, zegt Mientje: „Moe, hoe wist St. Nicolaas dat nou van vanmiddag? St.-Nicolaas is toch maar een mens; die weet toch niet alles?" „Je hebt gelijk, hoor, lieve poes, maar hoe St.-Nicolaas dat weet, vertel ik je later wel es! Maar je bent één ding vergeten, Mienje hebt het nog niet aan den Heere Jezus verteld". En dat doet Mientje. St. Nicolaas komt aan Jongens, mee, ginds komt de boot. St Niklaas komt aan Kijk, je ziet hom met zijn knecht Op hot voordek staan. Langzaam komt hij naderbij, Zie jo hem niet goed. Kijk eens, Pieter ziet ons al, Hij zwaait met zijn hoed. Straks stapt St. Niklaas aan wal. Jongens, wat een pret! Nu ik ga vanavond vast Niet te laat naar bed! Als ik morgen wakker word, Zoek ik overal O, ik hoop, dat hij iets moois Voor mij brengen zal. ROEL DASMUS 552 Gijlieden wél, gij hebt kwaad legen mij gedacht; doch God heeft dat ten goeie gedacht; gelijk het te dezen dage is, om een groot 'volk in het leven te behouden. Genesis SO 20. Na den dood en de begrafenis van hun vader Jakob blijken diens zonen door een zeer verklaar baren angst te zijn aangegrepen. Als echte kinderen van hun tijd zijn ze immers diep overtuigd van het goed recht van de weder vergelding en de weerwraak, gelijk die tot uit drukking komen in de oude formule: „oog om oog en tand om tand." En nu kwelt hen pijnlijk de herinnering aan hun misdaad van vóór vele jaren, toen ze, door wan gunst gedreven, zoo meedoogenloos hun broeder Jozef hebben verkocht aan do passccrcnde kara vaan van Midianietische kooplieden. Indien nu daze Jozef het recht van de weerwraak eens op hen gaat toepassen! Ze hebben bij hun komst en verblijf in Egypte tot nog toe wel van zijn pi'otcctie genoten. Maar het zou toch kunnen zijn, dat hij zijn begeerte naar wedervergelding enkel maar heeft teruggehouden, zoolang Azijn grijze vader nog leefde, om dezen beproefden pel grim geen leed aan te doen! Hoe zal het dan nu gaan, nu vader Jakob dood is en begraven? Daar komen ze nu tot Jozef. Ze staan met hun broeder geenszins op vertrouwd ij ken voet. Hij heeft nu eenmaal de hooge positie van groot vizier aan het hof van Faraö. En als er tusschen broeders en broeders een aanmerkelijk onderscheid in stand is gegoeid, blijkt de „stand" zoo licht tot „afstand" te zijn geworden. Als boetelingen werpen ze zich voor Jozef ter aarde, daarmede nog eens van hun zijde vervul- lendo dc eertijds verfoeide droomen van neder- buigende schooven en zich neigende sterren. Ze beroepen zich voorts uitdrukkelijk op een wil en wensch van hun vader, die vóór zijn dood hun zou hobbcn bevolen, straks uit zijn naam nog eens om volkomen vergiffenis te sanceken. Ze dienen zich daarbij aan als „dienaren van den God uws vaders" en pleiten daarin dus niet enkel op hun saamhoorigheid naar het bloed, maar ook op die hoogerc saamhoorigheid naar den geest. En dan wachten ze in spanning op Jozefs ant- woord Wat zal hij zeggen? Wat Jozef dan zegt, is wel zóór merkwaardig geweest Zijn antwoord geeft ons een kijk op de wereld en levensbeschouwing, welke Jozef zich door de genade zijns Gods heeft eigen gemaakt bij al do wisselingen en wendingen in zijn veelbewogen leven. Hier is een getuigenis van geestelijk doorzicht Hier is oen spontane belijdenis van geloof. Immers. Jozef ziet zijn gansohen levensgang in het verklarende lioht van de leidingen des Aller- hoogsten. Die heeft over hem beslist. Jocof zelf heeft zijn leven niet gemaakt En zijn broeders hebben zijn leven niet bedorven. Neen God hoeft Jozefs leven zóó gericht en zóó bestierd, als het Hem heeft behaagd. En nu heeft de Almachtige ook al het kwaad, dat die broeders hem indertijd hebben aangedaan, dienstbaar gemaakt aan Zijn goddelijke bedoc- lingen. Hij heeft hun misdaad ingevoegd in Zijn goddelijke plan. In hun kwade gedachten werden volvoerd Gods goede gedachten. En zonder dat zij dat hebben kunnen weten of maar vermoeden, hebben nu hun afgunstige overwegingen en mis dadige besluiten er toe moeten medewerken, dat er een héél volk door in het leven werd behouden. Zij verkochten Jozef naar Egypte. En God gaf Jozef aan Egypte. Om door droomuitlegging en korcnverzamcling den ondergang van het Egyptische leven te ver hoeden in de gevaarlijke jaren van misgewas en hongersnood. Tot dat klare en diepe inzicht in Gods wegen en werken heeft de Heilige Geest dozen Jozef willen opvoeren. ,F.n van dat geestelijke doorzicht doet hij tegen over zijn broed eis belijdenis. Dit woord van voor velo ecuwen is nu oen klas siek woord geworden tot op dezen dag. Bij onze bezinning over Gods raad en de men- 6chelijke verantwoordelijkheid komt dit gcloofs- woord van Jozef vanzelf ter sprake. Waar ook ergens ter wereld, in kerk of kring, in school of catechisatie, in vereeniging of club, ge sproken wordt over de wegen en werken Gods, daar wordt van tijd tot tijd ook dit woord van Jozef geciteerd. Maar het is in de ziel van dezen Jozef geboren. Niemand had het dezen man zoo vóórgezegd. Voor hem was er nog geen Bijbel, waaruit hij deze gedachte heeft kunnen lezen. Do Heilige Geest heeft de pijnlijke en hlijde er varingen van zijn leven aan Jozefs hart geheiligd om hem zoo tot dit klare geestelijke doorzicht op te voeren. Er was in Jozefs hart verwondering geboren, dat zijn God zóó machtig was gebleken, dat Hij de verfoeilijke zonden van menschcn had ingescha keld in de goddelijke keten van Zijn voorzienig bestel over een volk en wereld. In do geloofsvcrwondering nu is Jozefs geest wars van alle egoïstische en liefdclooze begeerte naar wedervergelding. De man denkt er niet aan om aan zijn broeders te wreken het leed, dat zij hom, inderaad boosaardig, hebben aangedaan. Het verworvene geestelijke doorzicht in Gods wegen en werken heeft hem zeer mild gestemd bij de beoordeeling van degenen, die zich tegenover hem hebben misdragen. En zoo zijn Jozefs brocdens „getroost" huiswaarts gegaan. Do angst viel van hun zielen af. Ze hadden van hun broeder niets te duchten! I BANDEN ZONDAGSBLAD I Hebt U al een band besteld voor den «j> jaargang 1936 van ons Zondagsblad Doe 't dan vandaag nogl Maak daarbij g gebruik van de bon. die we vandaag weer X in de krant afdrukken. De prijs voor band X en uitvoerig register is slechts 65 cent. A Als U éénmaal een jaargang hebt laten A inbindendan zult U 't elk jaar weer j| doen. Stel niet uit. maar zend ons nog heden 'de bon toet J. Integendeel. Hij heeft hun en hun kinderen ver» dere bescherming toegezegd. De Heilige ueest heeft dit geestelijke doorzicht van Jozef aan al Gods volk van elke eeuw meo- gegeven in de Heilige Schrift. Laat ons Jozefs woord niet verkeerd gebruiken* Het is ons niet gegeven om er met één vluggen handomdraai alle mogelijke raadsels in het voor- zienigheidswerk van onzen God mee op te lossen. Ook na dit persoonlijke geloofsgetuigenis van dit kind van God is er plaats voor dat andere woord bij Paulus: „Hoe ondoorzockclijk zijn Zijne oor- deelen en hoe onnaspeurlijk zijn Zijne wegen!" De Almachtige geeft ons geen verlof om met ons mcnschelijke denken Hem te controleeren in Zijn souvcrcine doen en laten, om dan ten slotte Zijne werken en wegen goed te keuren of zelfs af lo keuren! Integendeel! En evenmin werd dit woord van Jozef voor ons bewaard, opdat daardoor eenig menschenkind van schuld zou worden vrijgepleit bij zijn zondige ge dragingen. Jozef heeft dit woord niet gesproken en dc Heilige Geest heeft het niet bewaard, opdat ooit iemand er mee zou overleggen; „Laat ons het kwade doen, opdat het goede er uit voortkome!'* Het kwado blijft kwaad! Nu. En straks. En altijd. En overal. Maar wel mag dit woord van Jozef voor ons eert kijkglas zijn, waardoor we licht zien glanzen in onze donkerheden. Dit is waar, toen en nu, dat onze God ook alles, wat er in deze wereld aan zonde geschiedt, hoe zeer het ook indruisclit tegen Zijn heiligen wil, heeft ingevlochten in Zijn onverbrekelijken en heiligen rand. En dat kan ons nu wonderlijk troosten. Wij zien dag aan dag zoo héél veel gebeuren, waarvan we terughuiveren. Ja, waarvan we ge neigd zijn te vragen, hoe dc alwetende en heiligo God dat toch kan toelaten! Soms kan zelfs de goddclooze twijfel komen spo ken, in onze ziel, of niet Satan in plaats van God den loop van het leven bestiert! Het woord van Jozef roept ons tot geduld! Wacht maar! Wacht maar! Zondige daden van menschcn sturen Gods plan niet in de war! Ze moeten huns ondanks Zijn goddelijke voornemen dienen! En dat voornemen is altijd goed! Het loopt uit op de volmaakte ver heerlijking van Zijn naam! Dat zullen we lang niet altijd zien, gelijk Jozef het heeft gezien! Dat zullen we slechts zéér zelden mogen zien! Het kan ook zijn, dat we het, zoolang wc op aarde zijn, nimmer zullen zien! Maar Jozefs levensgeschiedenis is een van de zeer zeldzame gelegenheden geweest, waarbij de Heere inderdaad heeft laten zien, dat ook verfoeilijke zonden Hem móeten dienen bij de volvoering van Zijn goeden, goddel ij ken raad. Al zien wij dat nu wellicht nooit, het woord van Jozef is er, opdat wij gclooven zouden en altijd geloovcn zouden, dat Gods weg recht is. Recht, ook in de kromme wegen van zondige menschen- kinderen. En Zijn gedachten goed in de kwade gedachten van menschcn! Dat kan ons troosten. En dat make ons nu ook mild in de beoordeeling van hen, die zich tegenover ons hebben misdragen, De oppervlakkige mensch moge in zijn dwaasheid mccncn, dat voldoening aan wraakbegeerto bevre diging zal schenken. Het is niet waar! De geestelijke mensch, die zijn leven ziet in het eeuwigheidslicht van Gods wonderlijke leidingen, heeft wel wat anders te doen dan op wederver gelding te broeden. Naarmate God groot is, zijn wij klein. En is ook de naaste klein. En is klein, wat hij tegenover ons hooft misdreven. 5411

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 11