Op stap
Corrie's Poes
Geplant in het Huis des Heeren
Ri-ra-riets,
Wij rijden op
Daar is ccn li
door Johanna
3)
(Slot)
„Ik hoop jullie allemaal voor Gods troon bij
de heilige engelen weer te zien," stamelde
de zieke langzaam.
„Och, ik zal ze zo missen als ze weg is,"
klaagde het oude mannetje. „Maai ik zal
haar wel gauw volgen, dan zullen wy samen
eeuwig bij Jezus zijn."
Moeder en Vader drukten den ouden man de
hand. Toen zij buiten waren ademde Corrie
verlicht. Ze vond het daar veel prettiger dan
in het kleine huisje.
Toch hield ze niet op met vragen. Waar de
hemel was, en of je nu nooit naar beneden
kon vallen, en of Moeder al de verzen kende
die daar gezongen worden.
Moeder en vader konden alles niet zo precies
uitleggen, zeiden ze. Maar in elk geval zou
het in de hemel heerlijk zijn, niemand zou
er ooit huilen of verdriet hebben.
„Zijn er ook poesjes?" vroeg Corrie opeens.
„Neen, geen poesjes," vertelde vader, „want
dieren hebben geen ziel te verliezen en kun
nen dus niet door den Heiland gered en ge
zaligd worden."
Dat laatste begreep Corrie al weer niet,
maar ze hield op met vragen. Het begon al
een beetje donker te worden, in de blauwe
lucht zag ze, als ze erg goed keek, een fyn
bleek sterretje.
Met haar kopje achterover liep zy tussen
vader en moeder in. Kijk, nog een sterretje,
en nog een, en nog een.
„Het zou toch in de hemel wel mooi wezen",
dacht ze, „de vloer was al zo mooi."
Zachtjes neuriede zy het versje:
In de hemel is het schoon,
Waar men zingt op blijde toon,
Met een altyd vrolyk harte,
Vry van alle pyn en smarte,
Waar men zingt op blyde toon,
ln de hemel is het schoon.
Moeder, vader en Corrie stonden eindelyk
in de lange stille straat voor hun huisdeur.
„Kijk, poes zit voor net raam op ons te wach
ten," riep Corrie bly, terwijl vader de sleu
tel in het slot stak.
„Pats. Nee maar, de sleutel breekt!" riep
vader opeens verschrikt. „Kyk maar."
Hy hield de gebroken sleutel in de hand, een
stuk was in het slot bly ven zitten.
Kleine Henk koopt als hij groot is vast een paard.
Want paardrijden vindt hij prachtig. Nu doet hij
maar net of Bello een paard is. Op ons plaatje
zie je hem rijden. Henk vindt dat erg leuk
maar hoe ou Bello 't vinden?
„Moeder, heb jij je sleutel in je zak?" vroeg
vader ongerust.
„Nee, die zit in myn daagse japon."
„O moe, kunnen wy er niet in?" riep Cor
rie angstig.
„Nee, op 't ogenblik niet, wat moeten we
beginnen
Cor was op 't stoepje geklommen, hield zich
vast aan 't hekwerk van de deur en zag poes
op de trap zitten, luid miauwend.
„Ja hoor, we komen by je," beloofde Corrie,
maar vader en moeder vroegen zich af wat
zij doen moesten. Waar zouden zij op Zon
dagavond een smid kunnen vinden, die de
deur opensteken zou?
„Ik weet wat," opperde vader. „Ik loop naar
de kerk, als die nog niet uit is, kan ik net
Heetstra treffen, die zal 't wel voor ons
doen."
„De kerk is al uit," zei moe mistroostig.
,,'t Is over half acht. Ca dan liever naar
Heetstra's huis."
Vader knikte en ging heen. Moe liep met
Corrie op en neer voor hun woning. Er woei
een scherpe wind en 't begon donker te wor
den.
„Moe, moeten we nu vannacht op straat
slapen?" vroeg Cor.
„Wel nee, malle meid. 't Ergste is dat het
begint te regenen. Wacht, ik zal even bij de
buren bellen."
Maar moeder kreeg op haar bellen geen ge
hoor. De ramen van de grote, nu stille fa
briek aan de overkant stonden droef en
doods in de vallende avond.
„Hoor poes eens te keer gaan," klaagde Cor.
„Ach kind, hou op over die kat," antwoordde
moe een beetje wrevelig. Cor drukte haar
neusje tussen de fijne krulletjes van het
ijzerwerk tegen het deurglas.
Zoete poes, we komen zo, hoor."
Poes deed of hy dol werd op het horen van
Corrie's stem. Met een vaart vloog zij van
het derde treedje tegen de deur op. Corrie
schrok er van.
„Miauw, miauw, miauw," jammerde 't katje.
,,'k Wou dat je de deur kon opendoen," mop
perde moeder, „kind, wat bly ft je vader
lang weg."
Zij knoopte haar zakdoekje om Corrie's hals
en zuchtte.
„Moe, ziet de Heere ons hier ook?" vroeg
Corrie.
„Ja natuurlijk, de Heere ziet alles."
„Kan Hij de deur open maken, moe?"
„Ja zeker, als de Heere wil."
„Mogen we bidden om de deur open te krij
gen?" vroeg Corrie opnieuw.
„Ja, bid maar," antwoordde moeder be
schaamd. Zy was zo zenuwachtig en driftig
by deze tegenslag.
Daar kwam vader aan, alleen. De kerk was
uit vóór hy er was. Vader had per telefoon
den smid willen vragen om even te komen,
doch kreeg geen gehoor. „Misschien is Heet
stra by zyn dochter op den Dyk," veronder
stelde moeder.
„Nu, gaan jullie dan maar mede," stelde
vader voor, ,,'t is toch veel te koud om hier
voor de deur te wachten, en 't helpt nie
mendal hier te bly ven staan."
„Poes, we gaan weg," riep Corrie weer voor
het ruitje.
Het dier zat nu op het zesde treedje, boven
aan het trapje. Cor hoorde duidelijk haar
klagend: „Miauw, miauw."
Opeens sprong het diertje woest tegen het
deurglas. Corrie week verschrikt terug, poes
was op de mat getuimeld.
„Kom, kom mee," riep moeder. „Wat zeur
je toch over die kat?"
„O moe," riep Cor, „ze wil de deur open
maken."
„Als ze dat kan behoeft ze niet weg," kwam
moe ongelovig en wilde Corrie meetrekken.
een fiets!
loek, de straat is glad
O jongens, wat oen smak is dat!
Daar liggen wij nu, bont en blauw!
Au, au, au!
Ri-ra-roets,
Wij rijden in een koets!
O wee, daar ligt een grote steen,
Daarover breekt het paard zijn beonf
Rommeldebom, cinkeldekik,
Nu liggen wij in het slik!
Ri-ra-rus,
Wij rijden in een autobus!
Maar wat is dat? Snapsnaudenj,
Daar ligt de heele kast opzij!
Aan alle mensen is iets stuk.
O, wat een ongeluk!
Ri-ra-roet,
Nu gaan wij maar te voet!
Wij slippen niet, wij vallen niot,
Dat doen wij van z'n leven niet!
Ri-ra-roet,
Zo gaat het goed!
M.
Doch poes was weer op het trapje gespron
gen en met een fel vaartje tegen de deur
opgetornd.
„Moeder, moeder, kyk nou, poes zit op 't
touw."
Vader keek nu ook eens door het ruitje. Net
verloor poes haar evenwicht en rolde weer
van het bengelende touw op de mat
„Als ze zwaarder was, kreeg ze de deur
open," zei vader met een zucht. „Poes doet
net als jy vroeger. Weet je wel, dat jij ook
altyd aan het touwtje ging hangen."
Cor wist het nog goed. Vader had zelfs, tot
groot ongemak van moeder, het traptouw
een tijdje van de deur moeten afhouden.
Weer miauwde poes erbarmelijk, 't Was of
ze voelde dat haar kleine vrouwtje weg zou
lopen om haar opnieuw alleen te laten.
Voor de zoveelste keer vloog het dier tegen
de deur, ze viel niet, doch bengelde nu aan
het traptouw. 't Leek of poes gek werd van
drift, zy schommelde en trapte met de ach
terpoten aan het slappe touw en sloeg ein
delijk neer.
De donkerheid van de avond viel al meer.
Cor kon alleen poes' witte buikje en pootjes
onderscheiden en dan die vurige oogjes, net
twee groene lichtjes.
„Toe poes, probeer het nog eens," moedigde
Cor aan.
„Miauw, miauw, miauw," klaagde de kat.
,,'k Zal eens duwen," zei vader. Net vloog
poes vol wanhoop terug op het touw, vader
zette zijn knie tegen de deur, het slot schoof
uit ende deur draaide open.
„Lieve, lieve, lieve poes!" juichte Cor, poes
beetpakkend. Zij zoende hem op zyn gladde
kopje. Poes sprong weer uit haar armen en
draaide miauwend om moeder en vader heen,
Ze kon haar grote blijdschap niet anders
tonen dan door haar luid gemiauw.
„Je krijgt een extra schoteltje melk hoor,"
beloofde moeder verruimd. „Wel, wel, wat
hadden we moeten beginnen, als poes ons
niet had opengedaan?"
Cor ging bij poes op de grond zitten om te
zien hoe smakelyk poes haar melk oplikte
met het mooie rose tongetje, terwijl vader
de kachel aanmaakte en moeder koffie zette.
Cor keek tevreden voor zich. Ze had heus
stilletjes gebeden dat de Heere het poes zou
laten lukken, en zie, nu was het gebeurd ook.
Ze vond het zo heerlyk dat ze niet meer
buiten in de kou stond, dat vader en moeder
niet meer zo verdrietig stonden te praten in
die koude regen, dat het lekker warm in de
kamer was, en vooral ook dat ze poes hou
den mocht.
„Maar je wordt voortaan een zindelijke kat
hoor," dreigde zy met haar kleine vingertje,
„andfcrs sluit ik je in de kelder op cn ik laat
je er nooit meer uit."
Poes sprong op Corrie's schoot, draaide zich
lekker warmpjes tussen haar knietjes en
begon te spinnen, alsof ze zeggen wou: dat
doet Corrie toch nooit!
528
Denk er om
Die in het huis des Heeren geplant zijn,
dien zal gegeven worden te groeien in
de voorhoven onzes Gods.
Psalm 92 li.
Van de rechtvaardigen, die in waarheid den Heere
vreezen, wordt hier gezegd, dat zij geplant zijn in
het huis des Heeren.
Ze worden vergeleken bij geboomte, dat groeit op
het ruime binnenplein van een aanzienlijke Oos-
tersche woning cn onder welks schaduw het lie
velingsplekje is van den lieer des huizes.
Zoo zijn nu de rechtvaardigen geplant in het huis
des Heeren, bij welk huis des Heeren we wel
allereerst mogen denken aan den bekenden toin-
pel te Jeruzalem.
Terwijl buiten dat heiligdom dc goddeloozen snel
opschieten ten verderve, ter verbranding in den
oven als het kruid des Voids, ziet de psalmist
daartegenover do rechtvaardigen groeien a's een
palmboom en wassen als een ceder van Libanon.
Ze zijn in bet huis des Heeren geplant.
Daar in dat centrale heiligdom voelen zij zich
thuis. Daar in dien bodem, gedrenkt met het of
ferbloed, is hun levenselement. Uil dat heiligdom
der verzoende gemeenschap met God zuigen zij
hun levenssappen op.
Daar gemeten zij Gods gunst. Daar heffen zij in
aanbidding do harten tot don Heere omhoog.
Daar zingen zij Zijn lof op de harp en op het
tiensnarig instrument. Daar omglanst lieu bet
licht van bet vriendelijk aangezicht des Heeren.
Voor de oudtestamentische vromen staat dc tem
pel maar niet ergens aan den buitenkant van
hun leven. Zoodat zij eigenlijk zouden opgaan m
de dingen van eiken dagen, nu ja, dan is er
ook nog de tempel!
Integendeel. Het huis des Heeren staat midden in
hun leven. Of, omgekeerd, veel inniger: hun leven
staat midden in dat heiligdom.
In dat heiligdom, daar is hun echte leven, daar
is hun leven waarlijk leven! Het leven van hun
leven! Levend met dat huis des Hoeren samen
gegroeid!
Geplant in het huis des I-Ieeron!
Nu ging intusschcn dat zichtbare heiligdom, daar
in Jeruzalem, in vlammen op. Niet één steen bleef
ei naar het woord van onzen Heiland op den
anderen. 'Als tempel des levenden Gods zal liet
daar niet moer verrijzen. Dat is voorbij!
Toch is dat huis des Heeren in geestelijken zin
gelukkig verdwenen. En het zal niet verdwijnen.
Het kan niet verdwijnen. Het huis des Heeren is
de gemeente van or .en Heere Jezus Christus, van
welke Hij heeft gezegd, dat de poorten der bel
haar niet zullen overweldigen.
Gods gebouw zijt gij! Gebouwd oj) het fundament
der apostelen en profeten! Jezus Christus is er de
uitenste hoeksteen van. En op dien hoeksteen
werdt het gehecle gebouw bekwamelijk samenge
voegd en wast het op tot een heiligen tempel in
den Heere, een woonstede Gods in den Geest!
Voor dat huis des Heeren, waarin de levende
God wonen wil door Zijn Heiligen Geest, moet ons
oog open zijn!
Dan zien wij, wal dc Heilige Geest doet, als Hij
ons woderbnart en tot geloof en bekeering brengt.
Hij neemt ons, wier loven van nature wortelt in
den verziekten bodem van onze algehecle verdor
venheid cn plant ons over in do levende gemeen
schap met Christus, waardoor ons leven pas
-waarlijk leven wordt. En Hij geeft ons daartoe
een plaats in het huis des Heeren, in dc levende
gemeenschap van den levenden God met Zijn
verkoren volk.
In het hui« des Heeren! We zijn er in geplant!
Dat hebben we niet zelf gedaan. Dat is met ons
gedaan. Want wij wederbaren ons zelve niet. We
worden wedergeboren. Wij maken ons zelve niet
levend. De Heere maakt ons levend door Zijn
Geest.
Als wc dan ook, hoe schuchter nog en hoe fel
ook bestreden, naai den levenden God leerden
vragenAls we in aanvankelijke oprechtheid
den Heere Jezus Christus leerden zoekenAls
we wanneer het er op aan komt, Hem niet mis
sen kunnen in leven en stervenDan is er
in dat naar den schijn soms zoo geringe genade
werk Gods in ons hart het onbedncgelijke bewijs,
dat het groote wonder heeft plaats gevonden. De
Heilige Geest heeft ons in de gemeenschap met
Christus willen planten in het huis dca Heeren.
Er is ccn oud, ietwat plat gezegde, dat in een
alledaagsche woordspeling een felle waarheid tot
uitdrukking brengt.
liet luidt zóó: „Wc moeten niet aan het huis des
Heeren zijn geplakt, maar er in geplant."
We mogen den platten vorm van he1 gezegde nu
laten voor wat die is. We moeten de waarheid,
die er in tot uitdrukking is gebracht, verwerken.
Als we iets ergens aan plakken, dan is er ook een
zekere gemeenschap, maar het is ccn mcchuni-
sche, uitwendige, doode gemeenschap.
Als we iets ergens in planten, dan is er een heel
andere gemeenschap: een organische innerlijke
gemeenschap.
Wat aan het huis des Heeren is gepinkt, weekt
er van los, als het regent en stormt. Dan houdt
het plaksel niet meer.
Wnt in het huis des Heeren is geplant, al is het
voorloopig ccn nog zoo zwak plantje, weekt niet
los. Dat groeit met dc kerk des Hoeren samen!
Uitwendige verbondsvoorrechten zal een Christen
nimmer geringschatten. Onze geboorte uit gcloo-
vige ouders, dc doop, dien we ontvingen onze
opvoeding thuis cn ons onderwijs op school en
catechisatie, once kerkgang Zondag aan Zondag,
Hij isde Weg,de Waarheid
en het Leven
Hij is dc Weg Hoe kon zoo ver ik dwalen,
Gelokt, verdoold in wanhoops donk re dalen,
Waar 'k eenzaam leefde en de avondzon verdween,
Tot, parelblank, Zijn lichtpad zag ik stralen?
Hij is de Weg en Hij alleen.
Hij is de Waarheid Zoekend liob ik logen
Uit duizend boeken, duizlend, ingezogen.
't Bleef duister tot Zijn klaarheid mij bescheen
En 'k lavend dronk de liefde van Zijn oogen
Hij is de Waarheid, Hij alleen.
Hij is het Leven Waar de sterren wielen,
Waar Englen zingend voor Zijn liefde knielen,
Ontroerde Hem do roep van ons geween.
Hij daalde neer ter heeling aller zielen
Ilij is het Leven, Hij alleen.
de losse nummers van t Zon
dagsblad steeds zorgvuldig te
bewaren. U hebt dan straks
een prachtig, rijk geïllustreerd
boekwerk, waarvan al de huis-
genooten laren lang genoegen
zullen hebben S3 Tegen lage
prijs stellen wij straks een
eenvoudige band beschikbaar,
waarbij gratis een uitvoerig
register wordt ge everd.
zijn voor ons de weg geweest, waardoor de Hei
lige Geest ons tot Christus heeft willen brengen.
Wat hebben we daarin, dat we niet hebben ont
vangen?
Toch zijn die uitwendige verbondsvoorrechtcn na
tuurlijk nog niet het bewijs, dat er de lovende ge
meenschap met het huis des Heeren is.
Men zou er nog, uit wie weet welke vleeschclijk»
motieven, een lippenbelijdenis aan kunnen toe
voegen.
Men zou nog, als gcloovige vermomd, tot het
Avondmaal des Heeren kunnen toetreden.
Men zou nog zijn geweten met uiterlijkheden het
zwijgen kunnen opleggen, terwijl men toch bewust
zijn hart ver van den Heere wil houden.
Met zulk een mechanische, uiterlijke, doódc ge
meenschap kan men inderdaad menschen bedrie
gen. Wie zal er ooit in slagen den Alwetende to
bedriegen?
Wio slechts met het lichaam in de kerk is, Is
daarom nog niet van de kerk.
- Die behoort tot het verdoemelijke gezelschap dec
hypocrieten! Wier oordeel vreoselijk zal zijn!
<3
Uit: „Wijding".
HELENE SWARTH.
Nu mag doze overweging de venslagenc harten
der geloovtgen niet kleinmoedig maken.
Wanneer waarlijk ons hart de gemeenschap met
den levenden God zoekt in eenzaam gebed
Wanneer toch diep in ons binnenste loeft do
onmiskenbare begeerte om den Heere te dienen
naar Zijn Woordwanneer we, hoe vaak ook
gestruikeld, Jezus Christus niet missen kunnen..*
dan... Dun is er misschien nog héél veel in ons,
dat niet deugt cn dat wég moet.
Maar dan is er in dat zoeken van God, in dat
vragen naar Hem, in dat stille, eenzame bidden
toch iets, dat niet uit ons zelf opkomt!
Wat dacht ge? Zoudt ge zóó verwaand zijn, om
te donken, dat gij van nature naar God zoudt
vragen?
Neen. dan is daarin het zuigen van onzen 1 evens-
wortel om toch dc voedende levenssappen uit den
rijken bodem van het huis des Hoeren op te
speuren cn in te drinken.
We voelen ons wellicht nog zoo onvast cn zoo
wankel. Wc zijn allicht bang, dat het wortel werk
van ons leven nog al te los in het huis des Hee
ren in ingeworteld. Als de storm eens zou opsto
ken, wat dan?
De/.c vrees van ons te zullen bedriegen, die ons
uitdrijft tot levenszekerheid naar den Heere. is
wederom det vastzuigen van onzen levenswortel.
Het is niet het doode, maar het aanvankelijk
levendgemaakte mcnschcnhart, dat zich om dezó
dingen bekommert.
Houdt maar sterk aan in het gebod!
Worstel dc worsteling maar uit!
Heere, ik zal U niet laten gaan, tenzij Gij mij
zegent!
Zoo zucht het in hot huis des Ilcercn geplante
leven!
En het zal groeien! In dc voorhoven onzes Gods.
517,