Letterkundige Rubriek Calvinlsmeen Roman Zoek maar OPSTEL-WEDSTRIJD? li In het voorafgaande moge nog een positief ant- woord uitgebleven zijn op de categorische vraag van den heer Van Duyvendijk: „Acht u niet met Prof. Woltjer en met mij de roman van een hybridisch en oppervlakkig karakter?"; toch bleek er reeds voldoende uit, dat mijn antwoord niet bevestigend zou kunnen luidon. Immers, dan ware inderdaad iedere verwachting voor de toe komst radicaal afgesneden, dan ware een uitroep van hoop bevreemdend. Niet zonder schroom, maar evenzeer met volle overtuiging, spreek ik 't uit, dat naar mijn mening 't oordcel van Prof. Woltjer van 1901 geen alge mene geldingskracht mag worden toegekend. Ik doe dit met schroom, omdat ik zelfs niet van verre de schijn wil wekken, dat ik mij ook maai* enigermate verwant zou voelen met hen, die 't luide verkondigen: Kuyper, Bavinck en Woltjer hebben ons niets meer te zeggen. Zij zijn de man nen ener vorige generatie. Wij beschikken over beter en helderder licht. Wij brengen algehele vernieuwing en opwaking. Een beroep op dezo eertijds geprezen figuren is zonder enige waarde. Deze beweringen bewijzen mij maar twee dingen: ernstig gemis aan kennis van wat die corypheeën hebben tot stand gebracht en ridicule zelfover schatting. Voor mij zijn de rectorale oraties van Prof. Woltjer (over wien 't hier alleen gaat) een telkens nieuwe bron van verkwikking, waaraan rnen slechts tot eigen schaae zal verzuimen zich te laven. Natuurlijk wil dit niet zeggen, dat men nu maar voetstoots op alles ja en urnen moet zeg gen; ook dat is een kwaad dat noodzakelijk tot boven als verwerpelijk geschetste reactie moet leiden. Ik wil trachten een aannemelijke verklaring te geven van 't oordeel van Woltjer in 1901. (Dit Jaartal zegt mij veel). Vooreerst is 't een waar schuwing tegen de grof naturalistische roman (Van Deyssel, Cooplandt, Coenen, Netscher, Van Groeningen, Aletrino) en 't fatalistisch determinis me (Couperus), juist van die dagen. Maar in do tweede plaats en voor een algemeen en permanent oordeel weegt deze opmerking veel zwaarder spreekt hier veel meer de klassicko filoloog dan de moderne literator. Uit het hele beloog blijkt duidelijk, dat Woltjer de roman uit sluitend zag als een decadentievorm van epos en drama, waarbij 't proza als literaire kunstvorm rog maar aarzelend erkenning vindt. Tot de hierboven in de eerste plaats getrokken conclusie moet men wel komen, wanneer men nader door Woltjer uitgewerkt ziet het kenmer kende van de roman n.l. Ie „de idee dor geslachts liefde" en 2e. „de idee van heenschappij over do schepping." Hier moet Woltjer toch over 't hoofd gezien hebben de romans van mevr. Bosboom. Looier en verhevener poëzie, meer brandend van geloofsijver en geestdriftig van gcloofsdurf zoekt men in die omvang (ik zonder dus kleiner lyriek u.tj tevergeefs in onze literatuur. Principieel moot Woltjers karakteristiek dus beperkt worden tot do algemeen gangbare romanvorm van omstreeks 1990 Maar ook literair-historisch is de typering naar mijn mening te weinig generaal. De totaal ver anderde levensvoorwaarden eisten ook een totaal andere kunstvorm. Het epos der Ouden (een vol- xnuakt epos naar klassieke wet kent óe hele Nederlandse literatuur niet) was met zijn sterk en regelmatig metrum bij uitstek geschikt voor de voordracht. Ook in onze literatuur werd, als concessie aan 't memoriseren, in vroeger eeuwen heel wat op rnaat en rijm gesteld, dat in wezen niet anders dan berijmd proza was. De mouerno tijd met zijn veel groter volksontwikkeling, mot Zijn jacht in 't leven, waar geen tijd moor tot rustig luisteren is, waar ieder meer op zichzelf Is aangewezen in zijn letterkundig genot, verlegux 't accent van 't voordragen naar 't lezen. De op komst van de roman als eigen kunstvorm (niet als samenraapsel van onwaarschijnlijke boeven streken) ligt niet in de nieuwe tijd. De periode van de nieuwste geschiedenis brengt ook een sterk overwegende, nieuwe letterkundige kunstvorm, Deze behoeft echter geen decadentievorm van 't epos te zijn, maar kan in zijn wezenlijke waarde mot t ejios gelijk staan. „Een epos in piw.u" is geen slechte tvpeering voor de roman. Terecht zegt Woltjer dan ook: „Do roman i.s een verbinding van de hoofdtrekken der poëzie: lyriek, epos en drama. Maar bevatten ook de epen van Hone- g?cn ,zecr lyrische en dramatische gedeelten? Wel domineert daar altijd (als ook in do roman) t epische. Niet eens ben ik het met wat Prof. Woltjer achter de zo juist geciteerde zin laat vol gen: „maar alle drie van hun eigenlijk poëtisch karakter beroofd." Op dit laatste hoop ik binnen kort aan de hand van eon concreet voorbeeld te rug te komen. In abstracta zo luidt mijn conclusie .verdient 506 de roman als kunstvorm ook onder ons volledige erkenning. Een heel andere, een bij uitstek practisehe maar daarom zeer belangrijke vraag is: Vol doet de roman, die ons als christelijk aangediend worót, inderdaad aan de eisen, die men daaraan mag stellen? Dat deze vraag hiezondcr actueel is, blijkt wel daaruit, dat er telkens polemieken ont staan in de chr. pys rondom bepaalde werken. Generaliseren is hier uit den boze, daarmee kan de goede naam en -de weze^^ko betekenis van een christelijk auteur word^B|eschaad. Maai- do gevaren van blijvende kwetsing der verhoudin gen cn van roekeloos neerhouwen in plaats van kritisch bouwen zijn hier buitengewoon groot. Daarheen wees ik reeds in 't begin van dit artikel. De vragen van den heer van Duyvendijk wijzen ook in die richting. Voor zoover ik 't kan zien is de toestand op 't ogenblik zo: Een groot deel lei ding gevende personen in onze kring staat gere serveerd zo niet wantrouwig tegenover verschei den Chr. romans van de laatste jaren. De meestal jonge auteurs reageren daarop met bitterheid en raken verwijderd van onze eigen mensen. Zc ont zeggen den man van ontwikkeling (niet-auteur) hot recht een oordeel te vellen over hun artisticko prestaties. Ze spreken van kerkboderecensies en wat dies meer zij. De roman-consument (om 't eens banaal zo te noemen) legt de nadruk op 't principieele; verschillende roman-producenton op 't artistieke. Nu is dit laatste een veel méér zwe vend en veranderlijk begrip dan 't eerste. Bij verschillende appreciatie is 't dan ook uiterst moeilijk 't daarover ook maar enigszins eens to worcen. Toch moet de harmonie tussen principe on artisticiteit gevonden worden, wil er voor waarachtig Chr. kunst enige toekomst zijn. De ro manschrijver staat onder dezelfde Goddelijke wet als ieder zijner medemensen. Ook in zijn kunstwerk heeft hij allereerst die God delijke en Schriftuurlijke norm te eerbiedigen en te aanvaarden. Dat moet blijken niet alleen uit do persoons- en levensbeschrijving, maar niet mineer uit de behandeling van sfeer en milieu. Met blijd schap meen ik te kunnen constatceren, dat er ro mans zijn, waarin inderdaad aan deze voorwaar den wordt voldaan, maar daar staat tegenover, dat er andere zijn waar de grens van 't geoor loofde en toelaatbare overschreden wordt. Do christelijke roman verliest het recht zijn pracdi- cant te voeren, indien hij on3 met uitvoerige be schrijvingen lastig valt over bars cn andere mon- dainitcitcn. Zelfs gaat men soms zo ver, dat min of meer he- ZIELKUNDIGE EN OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN 2) ONZE FANTASiE (Toen we nog kinderen waren) Wat bij de kinderfantasie 't meest opvalt, is do grilligheid ervan. Als een volwassene zich een tafel fantaseert, zoo hoog als een huis, behooren bij die tafel natuurlijk ook stoelen van dergelijke grootte, en daarop menschen van meer dan reusachtige afmetingen... Maar we fantaseeren niet verder, omdat we weten, dat zulke wezens niet bestaan, en dus interesseert 't voortspinnen aan zoo'n fantasie ons niet bij zonder. Dus: ons oordeel remit cn beperkt onzo fantasie. Bij eenkind is dit juist andersom: daar is 't voortbouwen aan zoo'n fantasie vol bekoring cn... de fantasie legt- aan het oordeel het zwijgen opl Dat over een paar weken Sinterklaas weer over de daken zal rijden en Zwarte Piet door den schoorsteen binnen zal komen, zal 't bewustzijn van jonge kinderen, evenals elk jaar geheel in beslag nemen; en menig kind, dat in 't donker naar de huizen in de verte wil turen, zal don ouden Sint daar „zien" rijden. Gelooft het kind dan aan die fantasie? „Gelooven" is 't goede woord niet: het „leeft" er in, en wil er in blijven leven. Dit is 't geheim van de klein-kinderfantasie. Een kind weet evengoed als wij, dat Zwarte Piet niet door den schoorsteen, vervolgens door do kachelpijp, dan over 't vuur (I) heen, en ten slotto door liet kacheldeurtje, kan komen! Maar, rede neer de kinderen dat niet voor; want zoolang zo nog de 5 G jaar niet te boven zijn, willen zc dio mooie sprookjeswereld niet loslaten. Ik weet van een geval, dat grootere zusters zoo'n kind er mee plaagden, en vroegen, of hij nu nóg in Sinterklaas geloofde; en hij stampvoette van kwaadheid, omdat hij aan z'n illusionistische fan- tasio ontrukt werd. Zijn wij misschien anders, wanneer we ons in een roman of tooneelspel verdiepen? Komen ons niet do tranen in de oogen over 't gefantaseerde leed van de gefantaseerde heldin? En zouden we niet dekte gesprekken over bordelen er in een plaat© ontvangen. Zwakke fluisteringen der zielen van anders-opgevoed en, die zich op 't hellend vlak der zonde weten, vermogen niet de sensatie te verdrij ven, die genvekt is door de voorafgaande gesprok ken of beschrijvingen. Evenmin zijn teksten of hele bijbelpericopen in staat de toegebrachte schade te herstellen. Bekeringen van de „herberg tot de kerk", zo als men 't vroeger kernachtig uit drukte, maken weinig indruk als de meisjes met kwajongens-brutaliteit sigaretten blijven roken, ook na de grote verandering, oio dan meer, spreekt uit de woorden dan ze blijkt uit de daden., Dit zijn geen bespiegelingen, maar 't zijn feiten, ontleend aan een ufpente „Chr. roman". Ik geef den heer Van Duyvendijk volmondig toe; hier, past een woord van verweer. Vooral voor ons op groeiend geslacht zijn dergelijke boeken gevaar lijker dan totaal paganistische werken. Bij de laatste kunnen we heslist positie nemen cn vol ledig afwijzen, terwijl in deze „Chr. romans" in 't geheim geknaagd wordt aan waardevolle Chr, tradities. Als bestuur van een Chr. Leeszaal voelt men zich bekocht, indien zodanige romans de cir culatie binnenglijden en terecht verzet ontmoeten bij de principieele lezers. Een plaats reserveren in de .gifkas", waaruit alleen om biozondore rede nen een boek voor de dag komt, is dan 't cnigo dat er naast totale vernietiging overblijft. Mag dan de Chr. roman nooit 't abnormale geval, de verdoolde die tot bekering komt, behandelen?, Daar is m.i. niets tegen. Maar vooreerst is *t vol strekt niet nodig, dat de grootste massa dor ro mans zich bij voorkeur hierop werpt en in do tweede plaats bestaat er ook een andere methode, waarop deze terugkeer van den verloren zoon kan worden behandeld. Ik heb de laatste tijd veel gelezen in mevr. Bos- bcom-Toussaint. Hopeloos ouderwets, ja! Maac toch, niet zonder vrucht zouden vele dames-auteura onzer dagen bij haar in do leer kunnen gaan; moeilijk en met durf stelt ze vaak haar problemen, en toch vindt zc de oplossing zonder tot enige sensatie de toevlucht te nemen. In 't leven van den bekeerde echter is niet do zorgvuldige uit pluizerij van vroegero wandaad, waarhij gocn bic- zonderheid den lezer geschonken wordt, de hoofd zaak. In grote trekken en dan, terwijl de stom van 't berouw boven alles uitblinkt, kan volledige ver klaring worden gcgeven.Hoofdzaak en hoofddoel is: de geest der vernieuwing, die door waarachtig geloof gedreven, jaloers maakt allen, die deze genade derven. Ieder Christen heeft hier zijn roeping: de lezer, de uitgever, de auteur. De lezer, die zijn begeerte naar 't verbodene, ook in de lectuur, moet doden en verderfelijke lectuur uit volksbibliotheken moot, sohuwen. De uitgever die alleen als medium wil fungeren voor waarachtig bouwende romans. Do auteur die zich vóór alles en in alles christen moet weten in 't besef van zijn enorme verantwoorde lijkheid. Dr. J. KARSEMEIJER kwaad worden, als iemand ons „inleven" in dio gefantaseerde tragiek ruw-spottend verstoorde? We welen, dat b.v. een gesprek van Willem III met Jan de Witt door een romanschrijver van a tot z verzonnen moet zijn; maar dat „critiach weten" weren we juist óf, om te kunnen blijven leven in de fantasie. Bij kinderen neemt die illusionistische fantasie nog te meer een overgroote plaats in, omdat oor dcel en denken nog zoo weinig ontwikkeld zijn, en dus eigenlijk nog niet remmend en beperkend kunnen werken. Maar, vergis u niet! Een kind gelooft niet echt in z' fantasie-producten! Als een klein meisje een lappenpopje, of, wat ook veel voorkomt, letterlijk niets in do armen koes tert, en streelt, en toespreekt, en sust, alsof 't gefantaseerde kindje schreit, zou dat zelfde meisjo hevig schrikken, als dat „kindje" eens werkelijk begon te huilen. Meermalen heeft men dat kunnen waarnemen, b.v. als een kleine jongen speelt met een spccl- gocdhondje, waarin zonder dat hij 't weet, een mechaniek verborgen zit. Wanneer hij, geheel op gaande in z'n spel, dat hondje 't blaffen en springen verbiedt, en een volwassene zet do me chaniek opeens in actie, dan is ontzetting en ont steltenis 't gevolg;oen bewijs, dat de jongen niet echt voor werkelijkheid hield, wat hij in z'n fantasie zoo met hart en ziel doorleefde. Dat kan men ook zoo mooi opmerken, als een meisje zioh op levendige wijze een stukje hout fantaseert tot een kind, of een diertje. Zoodra men even haar aandacht afleidt, door haar ineo tc laten helpen wat hout in de kachel te doen, is ze direct bereid, om het „kind" van zoo even tc gebruiken om de kachel te stoken. Trouwens zoo'n stukje hout Is nu dit cn oen volgend oogenblik heel wat anders In de fantasie van kinderen zijn verschillend© ontwikkelingstrappcn te onderscheiden. Zoo onderscheidt men o.a. de „Piet-de-Smccrpoets' periode op ongeveer vierjarigen leeftijd. Verhaaltjes over een ondeugend jongetje, dat nief gcwasschen wilde worden, en zóó vervuilde, dat dat er gras tusschen z'n lange nagels groeide, enz. enz., zijn in dien tijd kostelijk; met groote ernst .wordt geluisterd naar do gevolgen van 't kwaad RAADSELS Een welgemeende opwekking Dc cijfers in bovenstaande 27 hokjes moeten door letters vervangen worden. Het geheel is een op wekking aan alle jongens cn meisjes, die geregeld de Kinderkrant lezen. 4, 13, 15, 15, 21frl9 is een bekende stad in de provincie Drente. 23, 24, 25, 26, 15 is een dorp dicht bij Eindhoven. 15, 8, 25, 26, 16 is een werelastad. 12, 7, 8, 9, 1, 7, 4 is een plaats waar een groot man uit Rusland een poosje heeft gewoond. 1, 14, 25, 27, 17 is de gebruikelijke afkorting van de naam van de oudste stad van Holland. 20, 10, 18, 25, 22, 6, 11 passeert men op de treinreis van Botterdam naar Utrecht. 19, 2, 5, 9, 3, 11 is een mooi dorp aan de Vecht. OPLOSSING van de raadsels in het vorige nnmmer. I Dertig dagen heeft November, April, Juni en September, de overige hebben dertig en een, behalve Februari alleen. II WIE DOET ER MEE aan onze Jongens en Meisjes! „Ik moet eten, ze wachten thuis," zegt hij kortaf, en hoe Hannes ook praat ,hij krijgt z'n zin niet. Tenslotte loopt hij kwaad bij Joop vandaan. Deze loopt langzaam naar huis. Als ze nu maar niet vragen waar hij vandaan komt. Dan moot hij dadelijk al beginnen met er om heen te draaien. In z'n broekzak voelt hij een paar dubbeltjes zit ten. Die heeft hij nog vnn de gulden overgehou den. Ook vindt hij het toegangsbewijs voor de bioscoop. Hij haalt het te voorschijn en scheurt het in kleine stukjes. Dan laat hij de snippers dwarrelen waarheen zo willen. Ziezo, dat zullen ze alvast niet bij hom vinden. Misschien komt het wel nooit uit, dat hele bios coopbezoek. Maar hoe zal hij zajn vader en moeder recht in de ogen zien? En hoe zal hij kunnen bidden, vanavond? 7. DE STOEIPARTIJ „Jö, la' me los!" „Niks hoor. Jo bent zelf begonnen. Nou zal jo weten dat ik jo met gemak aan kan. Wat dacht je?" „Lo9 dan, jö, gauw, daar komt dc baas!" „Ha ha." Nee mannetje jc maakt mij niet bang. Voel je nou dat ik je ln mijn macht heb? Voortaan niet meer zo'n praats, hoor!" Hannes cn Joop zijn aan het stoeien, zomaar midden onder het werk. De baas is koffiedrinken. De gangdeur sloeg achter hem dicht. De treden van de trap kraakten, ten bewijs dat hij werkelijk naar boven liep. Meteen hoeft Joop zijn zethaak op de letterkast geplaatst. Hij slaakt een halfluide zucht en reikt z'n ledematen, die stijf geworden zijn, nu hij al zo Jang achtereen eenzelfde houding heeft moeten aannemen. Zo'n tijdlang stug doorwerken valt niet mee. Joop doet liever een boodschap, zelfs al waait er buiten, zoals nu in het laatst van Januari, een gure wind. Hij voelt plots een onbedwingbare lust om uit de band te springen. Hij moet eens even uit de plooi komen, want zo'n stijve hark als hij zich nu voelt..* Er komt een jolige bui over hem, die hij onmo gelijk weerstaan kan. En omdat er niemand anders is, zul hij dc rustig werkende Hannes in zijn wilde roes meeslepen. Joop pakt dc voel sterkere jongen onverhoeds bij de kraag, rukt hom van zijn plaats en prooeert hem met een soort ingehouden idianengehuil op de grond te krijgen. Wat natuurlijk jammerlijk mislukt. Zo'n stoeipartijtje is Hannes dubbel welkom. Het Wij hebben een aardige verrassing voor jullie. We gaan een opstel wedstrijd houden, waaraan alle kinderen van onze abonnees, die niet ouder zijn dan 15 jaar, mogen meedoen. Dat belooft wat te worden I in gedach ten zie ik jullie alle maal al zitten, als deze broer en zus op onze foto. Je moet er erg je best op doen. hoor! Want voor de zes beste opstellen geven we ZES PRACHTIGE BOEKEN (dus een le. 2e, 3e, 4e, 5e en 6e prijs). Het onderwerp voor deze opstel wedstrijd is de Kerstgeschiedenis zoals die beschreven wordt in Lukas 2 1—20. De bedoeling is natuurlijk, dat je deze bekende geschiedenis zoveel mogelijk in je eigen woorden vertelt. Het opstel mag hoogstens 80 regels van onze Kinderkrant beslaan, dat is ongeveer 3000 letters. Om dat te berekenen schrijf je eerst een paar regels, dap zie je wel hoeveel letters gemiddeld óp een regel gaan. Dat djfer deel je op 3000, en je weet hoeveel regels je opstelletje groot mag zijn. Het beste opstel, dat dus de eerste prijs verwerft, plaatsen we in het Kerstnummer van ons Zondagsblad. Er wordt gelet op schrift, stijl en inhoud. De opstellen moeten dus geschreven en mogen niet getypt zijn. De opstellen moeten uiterlijk 1 December a s. in ons bezit zijn. Wat na 1 December binnenkomt, telt niet meer mee. Denk er om, dat je voldoende porto op je brief doet, want brieven met strafport sturen we terug. Onder 't opstel schrijf je je volle naam, leeftijd en volledig adres. 'k Denk, dat er een massa jongens en meisjes zullen meedoen. Om voor een prijs in aanmerking te komen, zal je dus je beste beentje moeten voorzetten. 't Adres van de krant weet je natuurlijk allemaal wel. Schrijf op de linker boven hoek van de envelop: Opstelwedstrijd. Is dit niet een leuk plannetje? Vooruit nu allemaal aan 't werk I En veel succes REDACTIE KINDERKRANT onderbreekt zijn work even, en hij kan weer eens zijn grotere kracht tonen. 't Wordt een rukken en trekken van belang en ten slotto vallen beiden al stommelend over do vloer Hannes weet Joop te overmeesteren, al gaat het niet zonder moeite. Hijgend en blazend zit hij bovenop hem. „Jö, la' me lo „Zou je wel willen, hè?" „Daar komt de baus, hoor!" (Wordt vervolgd). OPLOSSING van de Rebus nil het vorige nummer Van bittere woorden hebben wij vaak berouw, van zwijgen zelden, van zachte woorden nooit. REBUS .s^CH ■95

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12