I (-{ic-i'kuftdicie Rubil&tc
Calvinismeen Roman
Zoek maar
De Keuterboer
I.
Tn hot Zondagsblad van 25 Juli jl. stolt do beer
P. van Duyvcndijk mij een vijftal vragen naar
aanleiding van het slotartikel over: „Calvinisti
sche invloed in de Nederlandse literatuur" (Zon
dagsblad, 4 Juli 1936). Die vragen concentreren
zich op deze kwestie: Is de roman voor den Cal
vinist aanvaardbaar, of moet het Vrijwel vernie
tigend oordeel van Prof. Dr. J. WoltjOr in 1901
In zijn oratie over ,3oginsel en norm in de lite
ratuur" ons tot blijvende waarschuwing zijn en
ons voeren tot een „veto" tegen de roman op
ieder Chr. levcnsteirein speciaal op dat van de
Chr. Radiovereniging en var de Chr. Leeszaal?
Als ondergeschikt punt stelt htj daarbij teveris
een vraag over mijn opmerkingen omtrent „Bartje"
van Anne de Vries.
Met het laatste, eenvoudigste punt moge ik be
ginnen, inaar niet dan nadat ik mijn erkentelijk
heid heb uitgesproken jegens den heer Van
Duyvcndijk voor de mooite die bij zich heeft ge
geven voor deze zaak, of liever voor de tactische
wijze waarop hij een moeilijkheid, die binnens
kamers reeda tot vruchtdragende en verhelderen
de discussies heeft geleid, tot onderwerp van
openbare bespreking beeft gemaakt. In de be
stuursvergaderingen van Chr. Leeszalen nl. en
ook in de laatste jaarvergadering van de Bond
van Chr. Leeszalen kwam de kwestie aan de orde
of de z.g. „Chr. romans", door verschillende uit
gevers in hun bekende verzamel reeksen jaarlijks
aan de geabonncerden toegezonden, inderdaad
zonder enig bezwaar ter uitlening en veelvuldige
verspreiding in de Chr. Bibliotheken kunnen wor
den opgenomen. Bij de discussies bleek, dat he
laas een volmondig j a moest uitblijven. Het is
m. i. zeer te betreuren, inaar het is een feit, dat
bestuursvcrantwoordelijkheid zich niet mocht ge
dekt achten door auteursverantwoordelijkheid.
Dit is daarom zo jammer, dat het gevaar bestaat
dat blijvende schade voor beide partijen daarvan
het gevolg zal zijn, dat onherstelbaar gekneusd
zal worden, wat jarenlang moeizaam arbeiden
had tot stand gebracht. Er kan zo licht een ver
wijdering ontstaan tussen twee partijen die elkaar
zo broodnodig hebben: de Chr. auteurs en hét
Chr, publiek. De eerste groep zou zich zo sjioe-
dig miskend kunnen voelen en de verzenen
tegen de prikkels slaand uit misplaatste kas-
tcwaan verder voortgaan op een weg, waar zo
krachtens baar principe geen stap behoorde te
zetten; de tweede groep zou vol verholen of
openlijk wantrouwen zich kopschuw kunnen af
keren van oen kunst en een kunstenaar, die haar
toch belangrijke dingen kunnen te zeggen heb
ben. Liefdevolle samenspreking op vertrouwen
gc?mii<i maar die de waarli-id niet ducht, kan
alleen tot een gunstig en nodig resultaat leiden.
De auteurs moeten 't oor lenen aan Christelijke
kritiek; het publiek moot, begrijpend en waarde
rend, de moeilijkheden der auteurs trachten te be
naderen De dorde categorie die der uitgevers
behoort als belangstellend, maar ook verant
woordelijk medium, met niet verslappende waak
zaamheid principiële keur te oefenen, om 't vol
ledige vertrouwen te behouden of tc winnen.
Handelend over de uiterst geringe invloco die in
de laatste decennia van 't Calvinisme is uitgegaan
op de Nederlandse literatuur (veel geringer dan
in vorige eeuwen 't geval was, waar toch vaak 'n
wezenstrek van 't Calvinistisch beginsel te be
speuren viel) heb ik aan 't slot van mijn artikel
gezegd: ,,een feit is, dat in 't jaer 1935 de roman
„Bartje" een tijdlang tot de meest verkochte en
dus waarschijnlijk tot do meest gelezen boeken
beeft behoord. Zonder ons te mengen in 't geding
of deze roman inderdaad Calvinistisch mag gé-
Jioemd worden (dat doet voor ons in dit verband
minder tor zake), menen wij geen tegenspraak
te duchten, wanneer wij vaststellen dat hier weer
een duidelijk symptoom is van de Calvinistische
invloed in onze literatuur, Of deze roem een
periode van hernieuwde en dominerende levens
kracht van 't Calvinisme zal Inluiden? God geve
het!"
De lieer Van Duyvendijk zegt nu: „Deze vraag is
mij niet duidelijk en deze uitroep bevreemdt
mij."
Daar ook van andere zijde opheldering over dezè
passage Werd gevraagd, moge ik mijii opvatting
hier nader verduidelijken. Ik heb geenszins'be
doeld Bailje te kenmerken als het specimen van
een Calvinistische roman. Integendeel. Al worden
hier geen namen genoemd, voor den ingewijde
is het duidelijk, dat ik, deukend aan de bezwaren
p.a. door Dr. Dam in de Reformatie" en door
Dr. Tazelaar in 't „Calv. Weekblad" tegen dit boek
ingebracht, hierover in dit verband geen oordeel
uitspreek. Het ging over „Calvinistische i n-
vloed". En constateren wilde ik dit, dat in het
jaar 1935 zo veel vraag is geweest naar een boek
uit 't Christelijk kamp, als in geen jaren het ge
val is geweest. De belangstelling van de grote
massa van ons volk ging altijd uit naar romans
uit 't kamp der tegenstanders. Daar moest men
de mannen van naam en betekenis zoeken. Wat
van het Christelijk erf kwam, ging men glim
lachend en schouderophalend voorbij. Wel kwa
men van Chr. auteurs voortdurend boeken op de
markt, maar dat waren maar zwakke en deca
dente imitaties van de „grote kunst" der paga-
nisten. Buiten het Christelijk erf schonk men er
nauwelijks aandacht aan; in dc officiële litera
tuur" kregen ze geen plaats. Maar Bartje had
eensklaps de aandacht van allen, die in literatuur
belang stelden. Zijn auteur stelde 't Christelijk
boek in het centrum van de letterkunde. Dit
achtte ik een verblijdend verschijnsel. En daar
om de vraag: Is dit 't begin van een nieuwe pe
riode? En de wens: Mochten auteurs als doze in
staat zijn onze letterkunde te verrijken met meer
boeken, waaruit een beslist Chr. geest spreekt en
die artistiek zo belangrijk zijn, dat ieder kunst
liefhebber er kennis van nemen móet. Dan zou 't
ZIELKUNDIGE EN
OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN
ONZE FANTASIE
Wat doen we eigenlijk als we fantasceren?
We voegen dan op willekeurige wijze enkele doe
len van een voorstelling bij declcn van een an
dere voorstelling en vormen op deze wijze oen
nieuwe voorstelling.
Die nieuwe „fantasie-voorstelling" is dus niet
een gevolg van waarneming, maar van com
binatie samenvoeging) van voorstellingen.
Denk b.v. aan de bekende voorstelling, die men
in de oudheid een „s f i n x" noemde.
Zoo'n .sfinx" was een fabelachtig monster, dat
het lichaam van een leeuw had, terwijl hoofd en
borst van een vrouw waren. Door zoo'n fantas
tisch wezen wilde men natuurlijk op de moest
kernachtige wijze de combinatie uitdrukken van
moed en kracht met verstand en schoonheid.
Een ander fantasie-product uit de grijze oudheid
was de „centaur", een denkbeeldig wezen, dat
bestond uit het bovenlijf van een mcnsch op den
romp van een paard; waarin men de gewcnschte
combinatie trachtte uit te drukken van snelheid,
kracht en wijsheid.
Zulke gefantaseerde voorstellingen werden reeds
in de oudheid, bij Egyptenaren, Grieken en Ro
meinen afgebeeld in beeldhouwwerken van soms
reusachtige afmetingen (vb. de sfinx in Egypte).
Dergelijke grillige, gefantaseerde wezens stelden
bok de oudste bewoners van ons land zich voor;
ze dachten zich allerlei „boschgeesten", soms liefe
lijk van gestalte (v.b. „elfen" en „nimfen"), soms
wanstaltig en gedrochtelijk (vb. „kabouters", „ko
bolden", „saters", „weerwolven" enz.)
Ook bij deze fantasie-voorstellingen waren na
tuurlijk mensch- en diervormen, die men werke
lijk waarnemen kanf de grondslag van de ge
fantaseerde dingen.
Zoo is het bij 't fantaseeren altijd; wo moeten
dius gebruik maken van wat we vroeger zelf
hebben waargenomen.
Een eenvoudig voorbeeld kan dat duidelijk ma
ken: Denk u in, dat u aan een blindgeborene de
voorstelling van een regenboog wilt bijbren
gen. (Natuurlijk zal dat een f a n t as i e-voorstel
ling moeten worden, omdat hij geen regenboog
kan waarnemen.)
U laat den blinde daartoe de bovenste helft van
de gebogen, geribbelde lijst langs tasten van een
ronde schilderij. Dan zegt u dat hij zoo'n boog
zich voorstellen moet van ontzaglijke afmetingen,
waarlangs men uren zou moeten loopen, om van
't eenc einde naar 't andere te komen*.!..,
Tot zoover gaat alles goed; maar u nu zegt
dat hij in plaats van dc reusachtige ribbels zich
zeven kleuren moet denken, dan is dat den
blinde onmogelijk, omdat hij geen eigen
■waamomingsvoorstellingen' van kleuren lièefL
Ons fantasceren Ls dus niet onboperkt, al' lijkt 't
soms zoo.
De vijf kenmerken, die ip op ze fantasieën het
meest op den voorgrond treden zijn dc volgende:
a. Vrijheid; we laten jmmers onze gedachten,
al fantaseerende, ,,dcn vrijen loop''; en doen we
dat niet, dan'zijn wé eigenlijk niet meer aan het
fantaseeren, maar aan het denken; (hoe-
wél een scherpe grens tusschcn deze beide niet
te trekken valt.)
b. Nieuwheid en on Wérk c 1 ij kb e iMf dit
bleek reeds voldoende uit dc feéds gógeven voor
beelden van sfinxen, kabouters, enz.; maar dat
blijkt ook uit dc gefantaseerde verhalen, romans,
Nederlands Calvinisme, dat toch nog altijd de
grondtrek is van de Nederlandse orthodoxie, zich
opnieuw oen zuurdesem tonen, die ook in de lite
ratuur zijn heilzame werking kan doen. De „offi
ciële letterkunde" van ons Christenland zou haar
Christelijk karakter herkrijgen en tot zegen van
ons hele volksbestaan zouden karakteristieken
ais vaa Antlionic Donker, door nnj in t bewuste
artikel geciteerd, haar geldigheid verliezen.. De
Christenkunstenaar zou niet meer van verre vol
gen en imiteren, maar voorop gaan en leiding
geven.
Ter voorkoming van nieuw misverstand voeg ik
hier nog twee opmerkingen aan toe: Vooreerst
denke men niet dat naar mijn opvatting de auteur
van Bartje nu direct de primus moet genoemd
worden onder dc Chr, auteurs. Anderen minder
fortuinlijk in 't verwerven van plotselinge roem
kunnen zeker met hem op één. lijn gesteld wor
den. Populariteit is een heel -wonderlijk, maar
ook heel vergankelijk ding!'Ten tweede zullen de
Chr. auteurs zielsbewust hebben los te maken
en gelukkig iijn er die zich hierop bezinnen
van iedere pagarristiêctie invloed en prinqipëel
zonder concessies aan do sensatiezucht van dc
massa hun standpunt hebben te bepalen. Alleen
dan kan er gehoopt worden op een krachtige en
levensvatbare Christelijke woordkunst. De eeuwige
en onvergankelijke waarden moeten voor hen on
voorwaardelijk geplaatst blijven boven dc broze
modegrillen van een onevenwichtige tijdgeest.
Dr J. KARSEMEYER.
en dergelijke (daarop komen we natuurlijk nog
wel nader terug).
c. Het p e r s o o n 1 ij k stempelieder toch fanta
seert op z'n eigen wijze, naar eigen aard en aan
leg; ue één fantaseert meer over mooie plannen,
do ander over een donkere toekomst, enz.
d. Geestelijke aanschouwelijkheid; t
is niet toevallig, dat sfinxen en centauren werden
afgebeeld, en dat men elfen en nimfen met
saters in het bosch ,,z a g" dansen in 't maanlicht.
e. G e v o c 1 s t o o n; wat wo fantasceren houdt bij
na altijd verband met angst, vrees, hoop, ver
wachting; 't zijn dus meestal dc e m o t i e s, die de
fantasie aan den gang zetten.
Nu is er in dc fantasie een bijna onbeperkte ver
scheidenheid.
Soins fantasceren we welbewust en zelfs op
zettelijk (zooals b.v. een romanschrijver); dan
weer gebeurt dat geheel onbewust, we weten
dan dus niet, dat, wat we vertellen maar fanta
sie van ons is, m.a.w. we „liegen dat we het
zelf geloovcn"
Nu eens is dc fantasie geheel ^illusionis
tisch", d.w.z. we wijken volkomen van dc wer
kelijkheid af (zooals in de sprookjes en fabels);
dan weer blijven we vrij dicht bij de werkelijk
heid, zooals kunstenaars dat soms kunnen doen
in hun „constructieve" fantasie.
Veel verschil bestaat er ook tusschen den fanta
sie-rijkdom of -armoede van de onderscheiden per
aonen; er zijn mensohen, die bijna geen fantasie
hebben; terwijl bij anderen de fantasie véél te
overvloedig werkt, tot schade voor hen zelf en tot
last voor anderen.
Laat me, om dit laatste aan te toonen, u drie
fantasieën meedcclcn, die ik eens bij een elfjarigen
jongen aantrof:
Hij vertelde, jdat hij vroeger buiten de stad" had
gewoond; daar had z'n vader een boerderij ge
had, met véél koeien, wel twee en veertig
Maarbij onderzoek bleek, dat z'n vader nooit
„buiten dc stad" gewoond had en nooit ook maar
één koe had bezaten.
Bij een andere gelegenheid vertelde dezelfde jon
gen (die toen juist nieuwe hoefijzers onder z'n
sohoencn liadl), dat men soms bommen liet ont
ploffen, door met z'n hak er op te trappen; en
terwijl hij dat beweerde, sloeg hij met z'n hoef
ijzers wat vonkjes uit de keien. Het was in dit
geval voldoende, hem even na te laten denken
over wat er dan gebeuren zou met den eigenaar
van den schoen, om hem 't dwaze van z'n ver
moedelijk onbewuste) fantasie te laten inzien.
Nog sterker staaltje vertelde hij op een Maandag
over wat oen vorigen dag vóór den avonddienst
in de kerk gebeurd was: Toen er nog niemand in
de kerk was, sloop een dief, die door de politie
„nagezeten word", dc kerkdeur binnen; eerst ver
borg hij zich tusschen dc banken; maar omdat hij
zich daar niet veilig voelde, klom hij langs een
stang van de gaskroon naar boven; z'n kleeren
vatten vlam boven dc brandende lampen, en als
een verkoolde massa lag hij eindelijk tusschen de
bankenen oen lucht in de kerk, menheer!..."
Van 't heele verhaal bleek geen woord waar!
Waarschijnlijk had de jongen, die 's avonds in de
bedoelde kerk geweest was, onder de preek dat
allemaal gefantaseerd, en waarschijnlijk kon hij
den volgenden dug niet meer fantasie en werke
lijkheid onderscheiden.
Zoo'n zickelijk-overvloedig werkende fantasie
noemt men hyper-fantasie.
Zulk fantaseeren komt bij jongere kinderen
zeer veel voor, bij oudere gelukkig zelden. Maar
over do kinderfantasie do volgende week, naar wo
hopen.
Dordrecht. P. VAN DUYVENDIJK
49<
Hannes geeft zich een houding alsof hij best
durft. In werkelijkheid wou hij dat het achter
de rug was.
Voorzichtig, tegen zijn gewoonte in, trekt hij aan
de bel. Een bescheiden klingelgeluid achter du
deur. Krakende traptreden. Door het ruitje van
de voordeur zien zc de tochtdeur opengaan en
terugzwiepen.
Jet doet open.
„Veel heil en zegen," valt Hannes met de deur
jn huis en stapt het portaal binnen.
„Morge Jet, gelukkig nieuwjaar," zegt Joop, die
z'n kameraad niet napraten wil.
„Dankjc, 't zelfde hoor." klinkt het gul uit .Tets
mond. Ze geeft Joop een hand, achter de rug \an
Hannes om.
„Ga jullie maar naar boven, pa is thuis. Maar
doe eerst jullie jassen uit."
De kapstok is wat hoos.. Joop kan er niet bij. Hij
mikt zijn jas op een vrije haak.
„Hij mag dit jaar wel een beetje groeien," merkt
Hannes plagend op, „anders mas je volgend jaar
wel een stoof bij de kapstok zetten."
„Trek je er niks van aan, jó. Napoleon was ook
niet groot," troost Jet. die zelf Joop dikwijls genoeg
plaagt, maar hem tegenover Hannes verdedigt.
Joop lacht verlegen. Gevolgd door Jet, stommelen
ze naar boven. Op de trap lipt een dikke loper
met brode roeden. Net zo n loper op de boven
gang. Deuren mooi in de verf, hagelwitte muren.
Joop vindt alles oven deftig en voelt zich daar
door minder op z'n gemak.
Gelukkig is Hannes er bij. Die loopt voorop, met
een roode nek en roodé ooren. Z'n anders woeste
haardos zit nu netjes in een scheiding geplakt
In de huiskamer treffen ze don baas aan voor
een kleine -schrijftafel, die tegen de muur staat
Hij is bezig met het uitschrijven van rekeningen.
In plaats van het werkjasje met strccpbroek,
draagt hij nu een donkergrijs pak.
Bij de serredeuren, in een gemakkelijke stoel, zit
nog iemand.
Ztker de vrouw van den baas, denkt Joop. Maar
hoe nieuwsgierig hij ook is, hij durft die kant
nauwelijks uitkijken.
(Wordt vervolgd).
Waar is de ganzenhoedster?
RAADSELS
1, Rijmraadseh
II,
b.n
.n
dg
ber,
da
No
de
Ju
rl
heb
Lm
Fe
DER
•1
hal
ber,
.n
ge
A
V.
ri
pril.
I..O
nl
der
bro
Sep
O
be
heeft
Bovenstaande 30 lettergrepen vormen samen een
rijmpje dat jullie zeker wel eens gehoord zullen
hebben'en misschien wel uit 't hoofd kennen.
Do kunst is nntuurlljk do lettergrepen op de
luiste wijze achter elkaar te zetten. Om je goed
op gang te brongen, zeg ik alleen maar: de eerste
lettergreep staat met hoofdletters aangegeven.
II. Leg-puzzle
Twaalf lucifers, gelegd als in neven
staande figuur, zo to leggen, dat z<!
slechts drie vierkanten vormen, j
KNUTSELWERKJE
Een papierstandaard
Wc gaan deze week een standaard maken voor
aantckenbriefjes. Dc teke
ning hiernaast laat 't eind
resultaat zien.
We beginnen de onderste
tekening op stevig karton
over te brengen. De maten'
zijn aangegeven, dus heel
veel moeilijkheden levert
dat tekenen niet op daar
de bogen kwart cirkels
zijn met stralen van 4 cM.
Tekening klaar? Dan snij
den en ritsen; d^ stippel
lijnen zijn ritslijnen. Plak
•het kokertje met losse plakstukjes vast.
Nu snijden we nog voor bodem twee rechthoeken;
eon van 9 x 3 c.M. en een van 11 x 5 c.M. Plak
deze rechthoeken met lijm op elkaar. Vóór wc
Op
lu-i
het kokertje op deze bodem vast plakken, plak
ken we eerst op kokertje èn bodem geperst le-
dcrimitatic. Voor het omranden van de kwart
cirkels nemen we geen afzonderlijke strookjes,
maar knippen aan de beplakking van het ko
kertje tandjes uit, die we van binnen ombuigen.
Van binnen komt ook een kleurig papiertje.
In liet midden van een der smalle opstaande
kanten maken we een overlangsc snode van 5
c.M. en bevestigen hierin een linnen kokertje
voor oon potlood. De bedoeling zie je op de teke
ning. Je bevestigt dit kokertje natuurlijk vóór
je or binnenplak in doet.
OPLOSSING
van dc raadsels in het vorige nummer.
I. De onderdelen zijn: raadsels, Kerstmis, voet
ballen, borduren. Zevenbergen, Tijd is geld, Rek
ken. Het geheel is: Zondagsblad met Kinderkrant
en Kleuterbijvoegsel.
II. De ohdcrdelen zijn; Bets, balans, Woensdag,
Benihard, Zaterdag.
Het geheel is: Bewaar het Zondagsblad.
ui \au. i pdjj|jp
En hij spitte met zijn spade
In de bruine ruige plaggen
Van de grote, grote heide,
En daar plantte hij dc knollcr
Bij het kleine korenlandje,
En bij 't kleine witte huisje,
En de groene knollen glommen
Maar daarboven was dc hemel,
En bence was 't dunne koren,
En daar verder wns de heide
En nog verder was de wereld.
Binnenin was moeder rr>- me,
En ze roerde door dc pappot
Met de grote houten lepel,
En ze voerde 't vette varken
En het stille zwarte poesje,
En het bijdchandc hondje,
En de kakelende kippen,
En ze zong een heel mooi liedje,
Doch het vettp varken knorde
En daarboven was dc hemel,
En benee was t dunne koren,
En daar verder was de heide
En nog verder was de wereld.
Op het paardje zat hPt kindje,
Zat het licle kleine kindje,
Op het mooie houten paardje,
En hot aaide het zoete paardje,
En het sloeg het stoute paardje,
En hel reed riaar moeder mamme,
En het reed naar vader pappe,
En naar hele verre dingen
Maar daarboven was de hemel,
En bence was 't dunne koren,
En daar verder was dc hcidp
En nog verder was de wereld.
S. C. Adama
Wat voor weer krijgen we?
En is dit niet een leuk plaatje om na
tekenen?
OM NA TE TEKENEN wTE KLEUREN
503