Leliei-kundiqe Rubriek Het werk van G. van Bokhorst Een berijmde paarden-historie Van een Zeeuwsen jongen Zoek maar (Slot) 4 Onder Lage Laken. 1935. 2 Menschen ontmoeten elkander. 1936. Uitg. J. H. Kok, Kampen. 3 Le Stille Strijder. 1936. Uitg. G. F. Callenbach, Nijkerk. .Wanneer Mijns in dienst is en hij terloops schrijft 'dat te zoo weinig dek hebben, komt zijn vader hem een deken brengen. Dit beeld is niet meer uit Mijn's geheugen te bannen. Toen hij zijn vader voor 't eerst diep in het hart zag, dan weet, toen wist hij: zoo is aus een vader. Tot nu toe had hij God nimmer als Vader durven tien; we.l als Rechter. En als hij nog eens hoort preeken over de tekst: „Ik ben gekomen om zon daren zalig te maken", gebeurt het, dat zooiets hem een schok geeft. Wat tot nu toe ijdele klan ken zijn geweest wordt werkelijkheid. „Mijn3 komt hier voor 't eerst zijn eigen naam tegen". (290-291). „Dominee wees op de eenige voorwaarde, en Mijns spitste de ooren om die te vernemen. De eenige voorwaarde was: het geloof. Maar nu wist Mijns ook ineenen wat hem nog ontbrak. Dat hij zich niet Gods kind durfde noe men lag hieraan, hij miste het geloof. Hoe zou hij dit ontvangen? Daar voerden de kerksche menschen op het dorp ook strijd over. De een.zei zus, de ander zoo. Jan Nagel zei, het geloof is een gave Gods, dat kun nen we onszelf niet schenken. Uit deze woorden viel op te maken, een mcnsch moest er om bidden en dan maar verder nfwacii- ten? F.r op wachten? Anderen kwamen daar weer met klem tegen op. O, er was geen wijs uit te •worden. Van lieverlee werd Mijns' aandacht getrokken naar de zin van het geloof Wat was gelooven? In het dngelijksch gebruik betoekent het: niet zeker weten. Doch eens hoorde Mijns vanaf de preekstoel zeggen: gelooven is heel zeker weten. Daaruit maakte Mijns voor zichzelf de gevolg trekking: ik weet niet zeker, dat ik een kind van God ben, en daarom kan ik ook niet gelooven. Hij diende dus eerst op dit zekere weten te wachten. Bij tijden had Mijns het heerlijke gevoel, alsof Gods netten al dichter rond hem heen gespannen stonden." Van groote beteekenis wordt dan een door den nieuwen predikant in het predikbeurtenblad be antwoorde vraag over de blijdschap der zeker heid en het boek eindigt met een Mijns Wortel, die „Vader" durft zeggen omdat Christus zijn gehuld voor God betaald heeft. Wanneer wij, na reeds de leemten in de eerste twee werken van Van Bokhorst te hebben opge somd, het geheel nog eens overzien, kunnen wij niettemin veel waardeering hebben voor dit werk. Van Bokhorst heeft ons toch een goed beeld ge geven van een Hervormd orthodox gezin in het Gooi omstreeks de jaren 19001920. Telkens voe len wij, dat de kern van zijn boeken hem door de ziel is gegaan, dat hij iets meer heeft willen geven dan een verhaal voor ontspanning. En in de ontwikkeling van Mijns Wortel van kind tot jonge man heeft hij ons zeker een ge slaagd beeld gegeven. Het geslingerd worden tus- schen hoop en vreeze, tusschen twijfel en zeker heid de groote invloed ook van het ontluiken de liefde-leven het geeft een stuk jeugd- psychologie dat er zijn mag. De stille strijder Het doet mij echter genoegen, dat ik ten slotte nog een derde boek van dezen schrijver kan aan kondigen een verhaal, dat dezer dagen bij Cal lenbach zal verschijnen getiteld is: „De stille strijder". Dit boek wint in compositie het van zijn voorgangers. De schrijver heeft zich beter geconcentreerd op het verhaal en omdat het ook weer een roman is uit dezelfde streek als de beide eerste boeken, valt, bij vergelijking, het verschil ten gunste uit van het laatst verschenen werk. Hij laat zich minder afleiden van het hoofdthema. Ligt het aan de manier van schrijven? Waar schijnlijk wel. De schrijver is hier zelf objectiever gebleven en vertelt het verhaal niet door de oogen van een dorpeling in half-dlalect, doch in zuiver Nederlandsch, behalve natuurlijk de dialogen. Ditmaal bet verhaal van een grondwerker, later alootwerker in dienst der gemeente. Zijn huwelijk *n zijn levensdoel: de oudste jongen, die voor onderwijzer leert, ja, later met de dochter van meneer Bundon trouwt! Dat is alles. Maar ook hier blijkt weer, dat een goed schrijver van het eenvoudigste gegeven een kunstwerk kan maken^ omdat het hier aankomt op het hoe Niet, dat het onderwerp bijzaak zou zijn maar twee dingen zijn het, waardoor Van Bokhorst met zijn „Stille Strijder" een plaats veroverd heeft in de rij der jongere protestantsche literatoren: zijn plastiek, zijn psychologie. Wie de hoovaardij slechts zoekt in hecrcnhuizen, vergist zich intusschen. Wanneer ge dit boek leest zult ge weten, dat ook in het huis van een slootwerker dezelfde zonden huizen als in villa wijken. De, ik zou haast zeggen, tragi-comeriie, welke zich in dit arbeidersleven zal afspelen is: de oud ste zoon Wulfert, die onderwijzer zal worden. Barend, de vader de stille strijder voor ccn beter lot voor een zoon. die wat anders zal worden; die op het laatst nog „wit veur" wil dragen, omdat zijn zoon nu meneer is geworden, een stille strijder, ook voor het geloof. En Beertje, de volksvrouw, fel op het verkregen bezit; van haar man: de gemeentebetrekking en zóó dicht levend op haar kroost, dat zij dit, bij wijze van spreken, de ademtocht haast afsnijdt. En Wulfert de zoon die moet leeren en het gelukkig ook kèn. Wulfert, wiens oogen lang zaam opengaan, als hij met Lout je Bandon gaat... de dochter van het hoofd. ZIELKUNDIGE EN OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN VERGETEN We hebben dus gezien, dat we bij het vergeten vier verschillende verschijnselen te onderscheiden hebben: a. Het gewone vervagen van de indrukken, dat als natuurlijk en doelmatig kan worden beschouwd. b. Het vergeten door verdringing, dat te beschou wen is als een beveiliging van het bewustzijn tegen het krenkende en pijnlijke, dat men vroeger heeft ondervonden. c. Het vergeten als vermoeidheids- en ouder doms- verschijnsel. d. Het vergeten ten gevolge van hersenschudding en andere ziekelijke stoornissen. In dit laatste geval hebben we het merkwaardige feit leeren kennen, dat de versche indrukken 't gemakkelijkst worden uitgewischt, terwijl de oudere nog blijven. Dit gebeurt niet alleen bij hersenschudding, maar ook bij vallende ziekte (epilepsie). Een der lezers, vroeger verpleger in een inrichting, deelde mij per brief het volgende geval mee: Een patiënt kreeg een epileptische aanval 's mor gen® om negen uur tijdens den tuinarbeid. De patiënt werd geheel bewusteloos naar bed ge bracht en kwam daar een half uur later (dus om half tien) weer bij kennis. De patiënt bleek zich toen volstrekt niets meer te herinneren van wat er dien morgen al gebeurd was. Hij wist niet, dat hij al op was geweest; dat hij om half acht al op de dagzaal had gegeten; dat hij zich al gewassen had; dat hij al in den moestuin had ge werkt; dat hij daar een aanval gekregen had niets wist hij ervan. Precies hetzelfde overkomt ons allen «enigszins bij heftige emoties, zooals schrik, verrassing, woede, enz. Wie b.v. examen doet en in angtspanning raakt, omdat 't antwoorden op een oogenblik niet vlotten wil, weet zich opeens tal van dingen niet meer te herinneren; vooral die dingen, die hij vlak vóór 't examen nog nagezien had. Zelf is hij er op zoo'n dag en nog lang daarna „vol" van, dat hij zóó van streek is geweest, dat hij .jiiet eens meer wist, wat hij vlak voor 't examen nog eens doorgenomen had." Ja, dat is 't gewone verschijnsel. Want wat kijkt men vlak vóór 't examen nog eens na? Meestal wat men in geen tijden gcricn heeft, of nooit <?ood geweten heeft Welnu, die versche indrukken lij den 't méést onder de angstrommlng! Zelden zal dit de feiten treffen, die men laag vóór 't examen goed leerde en nadien nog een paar malen heeft herhaald. Behalve dergelijke gevallen, waarin men eigenlijk meer van geheugenstoornissen dan van geheugen- ziekten kan sproken, komen er vele gevallen voor van ernstige, blijvende amnesie (geheugen- onmacht). Soms zijn ze blijkbaar bersen-ziekten of herscn- v erw onding ensoms zijn ze noodlottige gevolgen van heftige emoties, zooals schrik, en dan is 't moeilijk uit te maken, of daarmee ook tijdelijke of blijvende hersenafwijkingen samen gaan. De amnesie, dus 't geheugenverlies, kan gedeelte lijk zijn of totaal. Voor do gedeeltelijke amnesie nemen we hier het vaak aangehaalde voorbeeld van een zekeren Holland: „Ik was op een en dcnzelfdcn dag afge daald in twee diepe mijnen (in Duitschland). Toen ik in de tweede mijn was, was ik zóó doodop door vermoeidheid en uitputting, dat het mij totaal onmogelijk werd, t« spreken met den Duitechen ingenieur, die mij vergezelde. Allo De schrijver is er volkomen in geslaagd, ons een beeld te suggereeren van dit arbeidersgezin dat, ondanks de gemecntebctrckking, aan alle zijden vleugellam bleef om zich boven zichzelf te ver heffen, doch in de zoon Wulfert een opvlucht maakt, waarvoor het de moeite waard is geleeld te hebben. De schrijver heeft ongetwijfeld afstand moeten nemen en is daardoor, mede door zijn gevoel voor humor, in zijn opzet geslaagd. Vraagt ge ons af, of de weegschaal hier en daar niet te veel is doorgeslagen, dan zeg ik: ja. Het is verklaarbaar, dat de grondlucht het kleine kamertje van Barend en Beertje blijft beheer- schen, doch, en dit is géén verwijt het komt mij voor. dat het mogelijk zou geweest zijn, dit gezin, door de invloed van Wulfert, iets meer op te heffen uit de platvloersche sfeer, waarin de schrijver het tot het eind toe laat leven. Na gememoreerd te hebben, dat de protestanscli- christelijke literatuur weer een auteur rijker is, van wien men goede verwachtingen mag hebben voor de toekomst, valt het mij toch op, dat het proza der protestantsche jongeren wel wat in een bepaalde hoek blijft- Zonder de streek romans te willen missen, waar in nu eenmaal het meest karakteristieke van ons volksleven kan worden gegeven hoop ik' toch. dat er ook andere milieu's aan de beurt sullen komen dan die der provincies. P. J. RISSEEUW* woorden, alle zinnen van de Duitsche taal waren uit mijn geheugen verdwenen, en ik kon ze pas weer terugvinden, nadat ik wat voedsel en wijn gebruikt had en een poos uitgerust was." Hier duurde de gedeeltelijke „amnesie" dus maar kort. „Dr Beattie deelt mee, dat een van zijn vrienden, die een jlag op het hoofd had gekregen, alles vergeten was, wat hij van de Grickscho taal wist, maar dat overigens zijn geheugen in geen orakel opzicht geleden scheen te hebben." „Dit verlies van door studie verworven talen is dikwijls op gemerkt als gevolg van herhaalde koortsaan vallen." „Zoo ook wat muziek betreft Een kind bleef drie dagen bewusteloos, nadat het hevig z'n hoofd had gestooten. Toen het weer bijkwam, was het allee vergeten, wat het van muziek wist Verdoe was er niets vergeten." „Zoo ve/haalt Abercrombie, dat een dokter, die van z'n paard afgeworpen was en aan 't hoofd gewond werd, zoodra hij weer bijgekomen was, de nauwkeurigste aanwijzingen gaf over de ma nier, waarop men hem moest behandelen. Maar hij herinnerde zich niet meer, dat hij een vrouw en kinderen had, en deze toestand bleef drie dagen lang aanhouden." „Sommige zieken verliezen totaal de herinnering aan de eigennamen; zelfs den naam, dien ze zelf hebben." „Een man, die zich den naam van een vriend niet kon te binnen brengen, moest dengene, die er naar vroeg, tot bij de deur brengen, waar die naam op het koperen naambordje geschreven stond." „Een ander kon zich, na een aanval van beroerte, den naam van géén van zijn vrienden meer herinneren, maar duidde ze nauwkeurig aan door hun leeftijd te noemen." „Dc heer von Bgezant te Madrid, vervolgens to St. Petersburg, was bij 't afleggen van een bezoek genoodzaakt z'n naam te noemen aan de bedienden; hij zocht dien tevergeefs en zei tegen z'n metgezel: „Zeg me toch, asjeblieft, wie ik ben." Deze vraag verwekte alleen maar gelach. Hij bleef aandringen, enhij zag van 't bezoek af." (Ribot: Lee maladies de la mémoire. p. 114115). Zulke voorbeelden van „amnesie" zijn uit de vak literatuur bij tientallen te geven. Maar op dit terrein gaan we niet verdor. We moeten ons grenzen stellen en in deze „zielkun dige en opvoedkundige brieven" willen we ons onthouden van het eigenlijke terrein van de aenuw- en zielsziekten; al moeten we soms „grens* gevallen" natuurlijk vermelden. Alleen dus nog dit er over. Men onderscheidt wel eens: a. de epileptische amnesie, waarover we al spraken; b. de retrograde amnesie, waarhij 't geheugen weigert weer te geven wat vóór oen zekeren tijd beleefd werd; e. dc anterograde amnesie, waarbij de oude in drukken wel weer boven kunnen komen, maar geen nieuwe meer tot de geheugenscliat worden toegevoegd; <L de periodieke aimnesie, waarbij gedurende een zekeren tijd een heel „geheugengebied" totaal zoek is, eooals bij de „splitsing van de persoonlijkheid", (waarover wc later nog wel hopen te schrijven); e. de progressieve amnesie, waarbij we een lang zaam voortschrijden van 't vergeten opmerken, zooals in den ouderdom. En zoo zijn er natuurlijk ook namen voor do ver- sohillende vormen en soorten van gedeeltelijke amnesie; maar nog eens: dat Ligt feitelijk buiten 't terrein van deze brieven. En zoo wenden we ons liever de volgende maal' tot een meer gewoon, maar even belangwekkend verschijnsel, nl. onze fantasie. Dordrecht. P. VAN DUYVENDIJK. 482 je zelf was! Nee, die wi) hij niet missen, zélfs niet voor-een enkele maal. Verward en met een kleur buigt Joop zich óver eijn werk, zonder antwoord te geven. Dnn zegt de baas weer, en aan de toon van z'n stem kan je horen dat hij niet aan een weigerend antwoord denkt: „Dus denk er om, morgenmid dag van 1 tot 4" „Dat mag ik niet, baas," wil Joop zeggen, maar hij houdt die woorden in. Als hij ze uitspreest, zal de baas geweldig tekeer gaan, of scherpe, hatelijke opmerkingen maken. En wat zal Hann<-s er over spotten en grlnneken! Dat laatste vooral kan Joop niet hebben. Hij durft geen „neen" te zeggen. Hij mompelt: „goed, baas," en bukt zich om het vouwbeen op te rapen, dat hij in zijn verbouwe reerdheid heeft laien vallen. Mijnheer Hasselman gaat weer aan z'n werk. Voor hem L. de zaak afgedaan. Maar niet vooi Joop. Hij zit er mee. Op Zondag mag hij natuurlijk niet werken van z'n vader. Hoe kan hij zo dom zijn om een toestemmend antwoord te geven? Zo dom? Ja, dom is het, maar dat niet alleen, het is ooklaf. Joop durft geen „nee" te zeggen, uit vrees uit gelachen te zullen worden. Hij is ook bang voor heftige, hoze woorden van den baas. En Joop vorst in zichzelf: Is dat dan zo erg? Kan hij daar niet tegen? Hoe komt het toch dat hij op de loop gaat, als er alleen nog maar k&ns is, dat ze hem bespotten zullen? En dan ziet Joop het ineens hoe dat komt. 't Is omdat hij op Zondag werken alleen maar erg vindt, wijl het z'n vrije dag kost, en wijl vader het hem verbieden zal. Niet dus omdat de Heere wil dat we die dag zul len wijden en heiligen tot Zijn eer. „Ja," bekent Jooop eerlijk in zichzelf, „aan dat laatste heb ik bijna niet gedacht. Ik ben bang dat ze me zullen uitlachen om iets, waar ik zelf niot om geef! Joop schrikt van deze gedachte. Zo mag hij er toch niet over denken? Spreekt niet diep m hem een stem; al zou je vader het toestaan, al zou die vrije dag je niets kunnen schelen, toch behoor je te weigeren, omdat God van je vraagt dat je die dag voor Hem zult afzonderen. Ja, hij moet zeggen dat hij het niet doen kan, niet doen mag, en hij moet het zeggen om die reden. Zal hij het durven? Joop denkt ineens aan wat mijnheer Verhoef laatst gezegd heeft en wat hij zijn leven lang onthouden zal: Een held is hij, die alles durft, wat God van hem mraagt. En hij weet nu heel zeker wat God op dit oogen blik van hem vraagt. Wordt vervolgd KNUTSELWERKJE Hoe kan ik zelf een rellectoscoop maken? Om dit eenvoudige toestel, dat vergroote beelden van prentbriefkaarten, tekeningen, enz. op een laken projecteert, te maken, kun je 'n beschuit trommel gebruiken. Er wondt een rond gat ge maakt in de bodem van de trommel, een eindje beneden het midden; en één in de ene zijkant, zo hoog mogelijk om er een electrteche lamp in »e zetten zie tekening. Op het deksel van de trommel wordt een metalen klemmetje gesoldeerd, om de kaarten in te steken. De deksel moet kun nen draaien om een scharnier en het klemmetje moet zó geplaatst worden, dat het midden van óe kaart in één lijn komt met het middelpunt van het gat in de voorkant dor doos. Een houten voetstuk met een gleuf in het midden kan gemaakt worden door twee latjes op dc grote plank te spij keren, zodat er een opening tussen blijft, groot genoeg voor de dikte van het hout, dat aan de onderkant van de tromimcl wordt bevestigd. Het toestel kan dan vóór- en achteruit geschoven wor den. De lens is 'n gewoon vergrootglas, vastge maakt op het voorste gedeelte van het voetstuk «n in een rechte lijn met het gat in 't midden van de kaart Het binnenste van de bus moet glanoend gepolijst rijn. Wanneer je het toestel gebruikt, draai je de lamp aan, doe je het deksel open en sohuif je de prentbriefkaart onderste hoven in het klemmetje; het deksel wordt opge klapt en de doos vooruit of achteruit geschoven, totdat <le vergroting op het laken duidelijk inge steld blijkt. IX In onze tijd doet 'n ieder aan sport, En denk maar niet, dat Bruintje vergeten wordt. Hij komt op de renbaan met statie en praal. En gaat met z'n jockey subiet aan de haal. Hij briest en hij trappelt en vliegt er van door, En komt aan 't eind met 'n koplengte voor. Dan is hij 't heertje en wordt machtig geëerd, Totdat de ouderdom zijn levenslot keert. X Hij wordt stijf in zijn benen en kan niet meer voort, Hij komt bij 'n baas, die tot 't koetsiersgilde hoort. Z'n botten steken 'n eind uit z'n vel, En bruintje is voor geen cent meer in tel. Kijk maar naar 't plaatje, waar je de stakker ziet, Hij en z'n baas, ze vergaan van verdriet. (Volgende week slot) RAADSELS I. Letterraadsel Deze week maar twee raadsels maar ze zijn heel moeilijk! 'k Denk, dat jullie er een mooi poosje mee zult bezig zijn. Maar er zijn jongens en meisjes, die 't dón pas leuk vinden als 't wer kelijk moeilijk is. Nou, die kunnen deze week hun hart ophalen, denk ik. Het eerste raadsel. Het geheel bestaat uit 43 let ters en is iets waar al onze jongens en meisjes Zaterdagavonds verlangend naar uitzien. 34, 10, 23, 4, 41, 13, 9, 7 staan in elk nummer van onze Kinderkrant 15, 26, 34, 41, 14, 12, 16, 7 is een Christelijke feest dag, die we weer spoedig hopen te vieren. 37, 2, 19, 25, 8, 5, 29, 43, 30, 24 is een spel waar op vele jongens verzot zijn. 35, 38, 20, 11, 31, 22, 33, 3 is een werkje, dat meisjes graag doen. I, 42„ 37, 39, 17, 8, 13. 34, 6, 33, 27 is een bekende plaats in de provincie Noord-Brabant. 32, 36, 18, 16, 41, 40, 33, 9, 4 is een bekend gezegde, dat grote waarheid bevat. 20, 33, 21, 28, 13, 24 is een plaats in Gelderland, waar een bekende Chr. stichting is gevestigd. II. Invulraadsel Het tweede raadsel is ook al niet gemakkelijk, maar met een beetje inspanning vinden jullie 't wel. Hieronder zie je een langwerpig vierkant van 20 hokjes. Nu moet je elk cijfer door een letter vervangen. Dan heb je een goede raad geving van 20 letters, die wij meermalen in ons Zondags blad gaven. 'k Wil je wel een handje hel pen. Als je de hokjes goed hobt ingevuld, dan vormen dc letters in hokje 1, 8, 9, 16 eon meisjesnaam. 17, 5, 18, 4, 12, 16 wordt door elke zaak aan 't eind van 't jaar opgemaakt 3, 11, 2, 12, 16, 13, 14, 15 is een werkdag. 1, 8, 6, 12, 7, 4, 6, 20 is een naam, die iin heel Nederland vreugde bracht. 10, 5, 9, 8, 6, 20, 19, 15 is een dag waarop veel mensen gold ontvangen. Heb je 't gevonden? Dan hoop ik maar, «lat jullie allemaal mee zult helpen dezo raadgeving op te volgen. Daar liep een Zeeuwse jongen Te dwalen langs de zee; De ranke -.cheepjes voerden De vlugge Jantjes mee; En 't bruiste door de baren, Waar 't zonnelicht op viel: „Waar blijft mijn Zeeuwse jongen, Waar blijft, waar blijft Michiel?" Daar zat een Zeeuwse jongen Te dromen in de school, Tot plotseling zijn ogen Opflikkerden in jool; Want weer drong door zijn wezen Het lokkend zeegebruis, „Neen", zongen wind en golven, „Aan wal hoor jij niet thuis!" Daar stond een Zeeuwse jongen Te draaien aan het wiel. Tot hem de hand verslapte En lustloos ncderviel; Want door de lijnen klaagde De zeewind dag aan dag Van 't water, dat hem lokte En waar zijn hart in lag. Daar voer een Zeeuwse jongen Het wijde zeegat uit, „Wat wil die kleine rakker Hier op zo'n grote schuit?" Zo lachten dc matrozen, En heel die mooie zee Vol goud van zonnestralen, Die lachte blijde mee. Daar was een Zeeuwse jongen, Een sukkel op het strand. Die eens de roem zou worden. De glorie van zijn land En heft ons volk na eeuwen Zijn naam als juichtkreet aan, Dat wordt door heel de wereld Begrepen en verstaan. JOH. H. BEEN. GRAPJES „Dus al de artikelen in deze afdeling kosten tien en vijftien cent, zegt u," sprak de nieuwe bedien de. „Maar hoe weet ik nu, welke tien en welke vijftien cent kosten?" „Niets gemakkelijker dan dat," antwoordde do patroon. „Alles wat de klanten zelf uitzoeken* kost vijftien cent natuurlijk. „Hoe vind je de Engelsen?" vroeg mevrouw aart een vriendin, die voor het eerst een reisje naar Engeland had gemaakL „Ik vind ze niet kwaad," was 't antwoord, „maar het zijn zulke rare lui. Verbeeld je, ze schrijven street, zeggen s t r i e t en ze bedoelen s t r a a t!" „Moet je horen. Daar bob ik van een kerel groen ten gekocht, die hij uit mijn eigen tuin gestolen heeft". „Is dat niet helen?" Waar is de kegeljongen? OPLOSSING van de raadsels in het vorige nummer. I. 1. panter; 2. leeuw; 3. aap; 4. rat en paard, II. Kikvonsch. III. De onderdelen zijn: rot, mat, dame, tot. Hef geheel is: Rotterdam. 4911

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 14