Leliei-kundiqe Rubriek
Het werk van
G. van Bokhorst
Een berijmde
paarden-historie
Van een Zeeuwsen
jongen
Zoek maar
(Slot)
4 Onder Lage Laken. 1935.
2 Menschen ontmoeten elkander. 1936.
Uitg. J. H. Kok, Kampen.
3 Le Stille Strijder. 1936.
Uitg. G. F. Callenbach, Nijkerk.
.Wanneer Mijns in dienst is en hij terloops schrijft
'dat te zoo weinig dek hebben, komt zijn vader
hem een deken brengen. Dit beeld is niet meer
uit Mijn's geheugen te bannen. Toen hij zijn vader
voor 't eerst diep in het hart zag, dan weet, toen
wist hij: zoo is aus een vader.
Tot nu toe had hij God nimmer als Vader durven
tien; we.l als Rechter. En als hij nog eens hoort
preeken over de tekst: „Ik ben gekomen om zon
daren zalig te maken", gebeurt het, dat zooiets
hem een schok geeft. Wat tot nu toe ijdele klan
ken zijn geweest wordt werkelijkheid. „Mijn3
komt hier voor 't eerst zijn eigen naam tegen".
(290-291).
„Dominee wees op de eenige voorwaarde, en Mijns
spitste de ooren om die te vernemen. De eenige
voorwaarde was: het geloof.
Maar nu wist Mijns ook ineenen wat hem nog
ontbrak. Dat hij zich niet Gods kind durfde noe
men lag hieraan, hij miste het geloof.
Hoe zou hij dit ontvangen?
Daar voerden de kerksche menschen op het dorp
ook strijd over. De een.zei zus, de ander zoo. Jan
Nagel zei, het geloof is een gave Gods, dat kun
nen we onszelf niet schenken.
Uit deze woorden viel op te maken, een mcnsch
moest er om bidden en dan maar verder nfwacii-
ten? F.r op wachten? Anderen kwamen daar weer
met klem tegen op. O, er was geen wijs uit te
•worden.
Van lieverlee werd Mijns' aandacht getrokken
naar de zin van het geloof Wat was gelooven?
In het dngelijksch gebruik betoekent het: niet
zeker weten. Doch eens hoorde Mijns vanaf de
preekstoel zeggen: gelooven is heel zeker weten.
Daaruit maakte Mijns voor zichzelf de gevolg
trekking: ik weet niet zeker, dat ik een kind van
God ben, en daarom kan ik ook niet gelooven.
Hij diende dus eerst op dit zekere weten te
wachten.
Bij tijden had Mijns het heerlijke gevoel, alsof
Gods netten al dichter rond hem heen gespannen
stonden."
Van groote beteekenis wordt dan een door den
nieuwen predikant in het predikbeurtenblad be
antwoorde vraag over de blijdschap der zeker
heid en het boek eindigt met een Mijns Wortel,
die „Vader" durft zeggen omdat Christus zijn
gehuld voor God betaald heeft.
Wanneer wij, na reeds de leemten in de eerste
twee werken van Van Bokhorst te hebben opge
somd, het geheel nog eens overzien, kunnen wij
niettemin veel waardeering hebben voor dit werk.
Van Bokhorst heeft ons toch een goed beeld ge
geven van een Hervormd orthodox gezin in het
Gooi omstreeks de jaren 19001920. Telkens voe
len wij, dat de kern van zijn boeken hem door
de ziel is gegaan, dat hij iets meer heeft willen
geven dan een verhaal voor ontspanning.
En in de ontwikkeling van Mijns Wortel van
kind tot jonge man heeft hij ons zeker een ge
slaagd beeld gegeven. Het geslingerd worden tus-
schen hoop en vreeze, tusschen twijfel en zeker
heid de groote invloed ook van het ontluiken
de liefde-leven het geeft een stuk jeugd-
psychologie dat er zijn mag.
De stille strijder
Het doet mij echter genoegen, dat ik ten slotte
nog een derde boek van dezen schrijver kan aan
kondigen een verhaal, dat dezer dagen bij Cal
lenbach zal verschijnen getiteld is: „De stille
strijder". Dit boek wint in compositie het van
zijn voorgangers. De schrijver heeft zich beter
geconcentreerd op het verhaal en omdat het ook
weer een roman is uit dezelfde streek als de beide
eerste boeken, valt, bij vergelijking, het verschil
ten gunste uit van het laatst verschenen werk.
Hij laat zich minder afleiden van het hoofdthema.
Ligt het aan de manier van schrijven? Waar
schijnlijk wel. De schrijver is hier zelf objectiever
gebleven en vertelt het verhaal niet door de oogen
van een dorpeling in half-dlalect, doch in zuiver
Nederlandsch, behalve natuurlijk de dialogen.
Ditmaal bet verhaal van een grondwerker, later
alootwerker in dienst der gemeente. Zijn huwelijk
*n zijn levensdoel: de oudste jongen, die voor
onderwijzer leert, ja, later met de dochter van
meneer Bundon trouwt! Dat is alles. Maar ook
hier blijkt weer, dat een goed schrijver van het
eenvoudigste gegeven een kunstwerk kan maken^
omdat het hier aankomt op het hoe
Niet, dat het onderwerp bijzaak zou zijn maar
twee dingen zijn het, waardoor Van Bokhorst met
zijn „Stille Strijder" een plaats veroverd heeft in
de rij der jongere protestantsche literatoren: zijn
plastiek, zijn psychologie.
Wie de hoovaardij slechts zoekt in hecrcnhuizen,
vergist zich intusschen. Wanneer ge dit boek
leest zult ge weten, dat ook in het huis van een
slootwerker dezelfde zonden huizen als in villa
wijken.
De, ik zou haast zeggen, tragi-comeriie, welke
zich in dit arbeidersleven zal afspelen is: de oud
ste zoon Wulfert, die onderwijzer zal worden.
Barend, de vader de stille strijder voor ccn
beter lot voor een zoon. die wat anders zal
worden; die op het laatst nog „wit veur" wil
dragen, omdat zijn zoon nu meneer is geworden,
een stille strijder, ook voor het geloof.
En Beertje, de volksvrouw, fel op het verkregen
bezit; van haar man: de gemeentebetrekking en
zóó dicht levend op haar kroost, dat zij dit, bij
wijze van spreken, de ademtocht haast afsnijdt.
En Wulfert de zoon die moet leeren en het
gelukkig ook kèn. Wulfert, wiens oogen lang
zaam opengaan, als hij met Lout je Bandon gaat...
de dochter van het hoofd.
ZIELKUNDIGE EN
OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN
VERGETEN
We hebben dus gezien, dat we bij het vergeten
vier verschillende verschijnselen te onderscheiden
hebben:
a. Het gewone vervagen van de indrukken, dat
als natuurlijk en doelmatig kan worden beschouwd.
b. Het vergeten door verdringing, dat te beschou
wen is als een beveiliging van het bewustzijn
tegen het krenkende en pijnlijke, dat men vroeger
heeft ondervonden.
c. Het vergeten als vermoeidheids- en ouder doms-
verschijnsel.
d. Het vergeten ten gevolge van hersenschudding
en andere ziekelijke stoornissen.
In dit laatste geval hebben we het merkwaardige
feit leeren kennen, dat de versche indrukken 't
gemakkelijkst worden uitgewischt, terwijl de
oudere nog blijven.
Dit gebeurt niet alleen bij hersenschudding, maar
ook bij vallende ziekte (epilepsie).
Een der lezers, vroeger verpleger in een inrichting,
deelde mij per brief het volgende geval mee:
Een patiënt kreeg een epileptische aanval 's mor
gen® om negen uur tijdens den tuinarbeid. De
patiënt werd geheel bewusteloos naar bed ge
bracht en kwam daar een half uur later (dus om
half tien) weer bij kennis. De patiënt bleek zich
toen volstrekt niets meer te herinneren van wat
er dien morgen al gebeurd was. Hij wist niet,
dat hij al op was geweest; dat hij om half acht
al op de dagzaal had gegeten; dat hij zich al
gewassen had; dat hij al in den moestuin had ge
werkt; dat hij daar een aanval gekregen had
niets wist hij ervan.
Precies hetzelfde overkomt ons allen «enigszins
bij heftige emoties, zooals schrik, verrassing,
woede, enz.
Wie b.v. examen doet en in angtspanning raakt,
omdat 't antwoorden op een oogenblik niet vlotten
wil, weet zich opeens tal van dingen niet meer
te herinneren; vooral die dingen, die hij vlak
vóór 't examen nog nagezien had. Zelf is hij er
op zoo'n dag en nog lang daarna „vol" van, dat
hij zóó van streek is geweest, dat hij .jiiet eens
meer wist, wat hij vlak voor 't examen nog eens
doorgenomen had."
Ja, dat is 't gewone verschijnsel. Want wat kijkt
men vlak vóór 't examen nog eens na? Meestal
wat men in geen tijden gcricn heeft, of nooit <?ood
geweten heeft Welnu, die versche indrukken lij
den 't méést onder de angstrommlng! Zelden zal
dit de feiten treffen, die men laag vóór 't examen
goed leerde en nadien nog een paar malen heeft
herhaald.
Behalve dergelijke gevallen, waarin men eigenlijk
meer van geheugenstoornissen dan van geheugen-
ziekten kan sproken, komen er vele gevallen
voor van ernstige, blijvende amnesie (geheugen-
onmacht).
Soms zijn ze blijkbaar bersen-ziekten of herscn-
v erw onding ensoms zijn ze noodlottige gevolgen
van heftige emoties, zooals schrik, en dan is 't
moeilijk uit te maken, of daarmee ook tijdelijke
of blijvende hersenafwijkingen samen gaan.
De amnesie, dus 't geheugenverlies, kan gedeelte
lijk zijn of totaal.
Voor do gedeeltelijke amnesie nemen we hier
het vaak aangehaalde voorbeeld van een zekeren
Holland: „Ik was op een en dcnzelfdcn dag afge
daald in twee diepe mijnen (in Duitschland).
Toen ik in de tweede mijn was, was ik zóó
doodop door vermoeidheid en uitputting, dat het
mij totaal onmogelijk werd, t« spreken met den
Duitechen ingenieur, die mij vergezelde. Allo
De schrijver is er volkomen in geslaagd, ons een
beeld te suggereeren van dit arbeidersgezin dat,
ondanks de gemecntebctrckking, aan alle zijden
vleugellam bleef om zich boven zichzelf te ver
heffen, doch in de zoon Wulfert een opvlucht
maakt, waarvoor het de moeite waard is geleeld
te hebben.
De schrijver heeft ongetwijfeld afstand moeten
nemen en is daardoor, mede door zijn gevoel voor
humor, in zijn opzet geslaagd.
Vraagt ge ons af, of de weegschaal hier en daar
niet te veel is doorgeslagen, dan zeg ik: ja.
Het is verklaarbaar, dat de grondlucht het kleine
kamertje van Barend en Beertje blijft beheer-
schen, doch, en dit is géén verwijt het komt
mij voor. dat het mogelijk zou geweest zijn, dit
gezin, door de invloed van Wulfert, iets meer op
te heffen uit de platvloersche sfeer, waarin de
schrijver het tot het eind toe laat leven.
Na gememoreerd te hebben, dat de protestanscli-
christelijke literatuur weer een auteur rijker is,
van wien men goede verwachtingen mag hebben
voor de toekomst, valt het mij toch op, dat het
proza der protestantsche jongeren wel wat in een
bepaalde hoek blijft-
Zonder de streek romans te willen missen, waar
in nu eenmaal het meest karakteristieke van
ons volksleven kan worden gegeven hoop ik'
toch. dat er ook andere milieu's aan de beurt
sullen komen dan die der provincies.
P. J. RISSEEUW*
woorden, alle zinnen van de Duitsche taal waren
uit mijn geheugen verdwenen, en ik kon ze pas
weer terugvinden, nadat ik wat voedsel en wijn
gebruikt had en een poos uitgerust was."
Hier duurde de gedeeltelijke „amnesie" dus maar
kort.
„Dr Beattie deelt mee, dat een van zijn vrienden,
die een jlag op het hoofd had gekregen, alles
vergeten was, wat hij van de Grickscho taal wist,
maar dat overigens zijn geheugen in geen orakel
opzicht geleden scheen te hebben." „Dit verlies
van door studie verworven talen is dikwijls op
gemerkt als gevolg van herhaalde koortsaan
vallen."
„Zoo ook wat muziek betreft Een kind bleef drie
dagen bewusteloos, nadat het hevig z'n hoofd
had gestooten. Toen het weer bijkwam, was het
allee vergeten, wat het van muziek wist Verdoe
was er niets vergeten."
„Zoo ve/haalt Abercrombie, dat een dokter, die
van z'n paard afgeworpen was en aan 't hoofd
gewond werd, zoodra hij weer bijgekomen was,
de nauwkeurigste aanwijzingen gaf over de ma
nier, waarop men hem moest behandelen. Maar
hij herinnerde zich niet meer, dat hij een vrouw
en kinderen had, en deze toestand bleef drie dagen
lang aanhouden."
„Sommige zieken verliezen totaal de herinnering
aan de eigennamen; zelfs den naam, dien ze zelf
hebben."
„Een man, die zich den naam van een vriend
niet kon te binnen brengen, moest dengene, die er
naar vroeg, tot bij de deur brengen, waar die
naam op het koperen naambordje geschreven
stond." „Een ander kon zich, na een aanval van
beroerte, den naam van géén van zijn vrienden
meer herinneren, maar duidde ze nauwkeurig
aan door hun leeftijd te noemen."
„Dc heer von Bgezant te Madrid, vervolgens
to St. Petersburg, was bij 't afleggen van een
bezoek genoodzaakt z'n naam te noemen aan de
bedienden; hij zocht dien tevergeefs en zei tegen
z'n metgezel: „Zeg me toch, asjeblieft, wie ik ben."
Deze vraag verwekte alleen maar gelach. Hij
bleef aandringen, enhij zag van 't bezoek af."
(Ribot: Lee maladies de la mémoire. p. 114115).
Zulke voorbeelden van „amnesie" zijn uit de vak
literatuur bij tientallen te geven.
Maar op dit terrein gaan we niet verdor. We
moeten ons grenzen stellen en in deze „zielkun
dige en opvoedkundige brieven" willen we ons
onthouden van het eigenlijke terrein van de
aenuw- en zielsziekten; al moeten we soms „grens*
gevallen" natuurlijk vermelden.
Alleen dus nog dit er over.
Men onderscheidt wel eens:
a. de epileptische amnesie, waarover we al
spraken;
b. de retrograde amnesie, waarhij 't geheugen
weigert weer te geven wat vóór oen zekeren tijd
beleefd werd;
e. dc anterograde amnesie, waarbij de oude in
drukken wel weer boven kunnen komen, maar
geen nieuwe meer tot de geheugenscliat worden
toegevoegd;
<L de periodieke aimnesie, waarbij gedurende een
zekeren tijd een heel „geheugengebied" totaal zoek
is, eooals bij de „splitsing van de persoonlijkheid",
(waarover wc later nog wel hopen te schrijven);
e. de progressieve amnesie, waarbij we een lang
zaam voortschrijden van 't vergeten opmerken,
zooals in den ouderdom.
En zoo zijn er natuurlijk ook namen voor do ver-
sohillende vormen en soorten van gedeeltelijke
amnesie; maar nog eens: dat Ligt feitelijk buiten
't terrein van deze brieven.
En zoo wenden we ons liever de volgende maal'
tot een meer gewoon, maar even belangwekkend
verschijnsel, nl. onze fantasie.
Dordrecht. P. VAN DUYVENDIJK.
482
je zelf was! Nee, die wi) hij niet missen, zélfs
niet voor-een enkele maal.
Verward en met een kleur buigt Joop zich óver
eijn werk, zonder antwoord te geven.
Dnn zegt de baas weer, en aan de toon van z'n
stem kan je horen dat hij niet aan een weigerend
antwoord denkt: „Dus denk er om, morgenmid
dag van 1 tot 4"
„Dat mag ik niet, baas," wil Joop zeggen, maar
hij houdt die woorden in. Als hij ze uitspreest,
zal de baas geweldig tekeer gaan, of scherpe,
hatelijke opmerkingen maken. En wat zal Hann<-s
er over spotten en grlnneken! Dat laatste vooral
kan Joop niet hebben. Hij durft geen „neen" te
zeggen.
Hij mompelt: „goed, baas," en bukt zich om het
vouwbeen op te rapen, dat hij in zijn verbouwe
reerdheid heeft laien vallen.
Mijnheer Hasselman gaat weer aan z'n werk.
Voor hem L. de zaak afgedaan.
Maar niet vooi Joop. Hij zit er mee. Op Zondag
mag hij natuurlijk niet werken van z'n vader.
Hoe kan hij zo dom zijn om een toestemmend
antwoord te geven? Zo dom? Ja, dom is het, maar
dat niet alleen, het is ooklaf.
Joop durft geen „nee" te zeggen, uit vrees uit
gelachen te zullen worden. Hij is ook bang voor
heftige, hoze woorden van den baas.
En Joop vorst in zichzelf: Is dat dan zo erg?
Kan hij daar niet tegen? Hoe komt het toch dat
hij op de loop gaat, als er alleen nog maar k&ns
is, dat ze hem bespotten zullen?
En dan ziet Joop het ineens hoe dat komt. 't Is
omdat hij op Zondag werken alleen maar erg
vindt, wijl het z'n vrije dag kost, en wijl vader
het hem verbieden zal.
Niet dus omdat de Heere wil dat we die dag zul
len wijden en heiligen tot Zijn eer.
„Ja," bekent Jooop eerlijk in zichzelf, „aan dat
laatste heb ik bijna niet gedacht. Ik ben bang dat
ze me zullen uitlachen om iets, waar ik zelf niot
om geef!
Joop schrikt van deze gedachte. Zo mag hij er
toch niet over denken? Spreekt niet diep m hem
een stem; al zou je vader het toestaan, al zou
die vrije dag je niets kunnen schelen, toch behoor
je te weigeren, omdat God van je vraagt dat je
die dag voor Hem zult afzonderen. Ja, hij moet
zeggen dat hij het niet doen kan, niet doen mag,
en hij moet het zeggen om die reden.
Zal hij het durven?
Joop denkt ineens aan wat mijnheer Verhoef
laatst gezegd heeft en wat hij zijn leven lang
onthouden zal: Een held is hij, die alles durft,
wat God van hem mraagt.
En hij weet nu heel zeker wat God op dit oogen
blik van hem vraagt.
Wordt vervolgd
KNUTSELWERKJE
Hoe kan ik zelf een rellectoscoop maken?
Om dit eenvoudige toestel, dat vergroote beelden
van prentbriefkaarten, tekeningen, enz. op een
laken projecteert, te maken, kun je 'n beschuit
trommel gebruiken. Er wondt een rond gat ge
maakt in de bodem van de trommel, een eindje
beneden het midden; en één in de ene zijkant, zo
hoog mogelijk om er een electrteche lamp in »e
zetten zie tekening. Op het deksel van de
trommel wordt een metalen klemmetje gesoldeerd,
om de kaarten in te steken. De deksel moet kun
nen draaien om een scharnier en het klemmetje
moet zó geplaatst worden, dat het midden van
óe kaart in één lijn komt met het middelpunt van
het gat in de voorkant dor doos. Een houten
voetstuk met een gleuf in het midden kan gemaakt
worden door twee latjes op dc grote plank te spij
keren, zodat er een opening tussen blijft, groot
genoeg voor de dikte van het hout, dat aan de
onderkant van de tromimcl wordt bevestigd. Het
toestel kan dan vóór- en achteruit geschoven wor
den. De lens is 'n gewoon vergrootglas, vastge
maakt op het voorste gedeelte van het voetstuk
«n in een rechte lijn met het gat in 't midden
van de kaart Het binnenste van de bus moet
glanoend gepolijst rijn. Wanneer je het toestel
gebruikt, draai je de lamp aan, doe je het deksel
open en sohuif je de prentbriefkaart onderste
hoven in het klemmetje; het deksel wordt opge
klapt en de doos vooruit of achteruit geschoven,
totdat <le vergroting op het laken duidelijk inge
steld blijkt.
IX
In onze tijd doet 'n ieder aan sport,
En denk maar niet, dat Bruintje vergeten wordt.
Hij komt op de renbaan met statie en praal.
En gaat met z'n jockey subiet aan de haal.
Hij briest en hij trappelt en vliegt er van door,
En komt aan 't eind met 'n koplengte voor.
Dan is hij 't heertje en wordt machtig geëerd,
Totdat de ouderdom zijn levenslot keert.
X
Hij wordt stijf in zijn benen en kan niet meer
voort,
Hij komt bij 'n baas, die tot 't koetsiersgilde hoort.
Z'n botten steken 'n eind uit z'n vel,
En bruintje is voor geen cent meer in tel.
Kijk maar naar 't plaatje, waar je de stakker ziet,
Hij en z'n baas, ze vergaan van verdriet.
(Volgende week slot)
RAADSELS
I. Letterraadsel
Deze week maar twee raadsels maar ze zijn
heel moeilijk! 'k Denk, dat jullie er een mooi
poosje mee zult bezig zijn. Maar er zijn jongens
en meisjes, die 't dón pas leuk vinden als 't wer
kelijk moeilijk is.
Nou, die kunnen deze week hun hart ophalen,
denk ik.
Het eerste raadsel. Het geheel bestaat uit 43 let
ters en is iets waar al onze jongens en meisjes
Zaterdagavonds verlangend naar uitzien.
34, 10, 23, 4, 41, 13, 9, 7 staan in elk nummer van
onze Kinderkrant
15, 26, 34, 41, 14, 12, 16, 7 is een Christelijke feest
dag, die we weer spoedig hopen te vieren.
37, 2, 19, 25, 8, 5, 29, 43, 30, 24 is een spel waar
op vele jongens verzot zijn.
35, 38, 20, 11, 31, 22, 33, 3 is een werkje, dat
meisjes graag doen.
I, 42„ 37, 39, 17, 8, 13. 34, 6, 33, 27 is een bekende
plaats in de provincie Noord-Brabant.
32, 36, 18, 16, 41, 40, 33, 9, 4 is een bekend gezegde,
dat grote waarheid bevat.
20, 33, 21, 28, 13, 24 is een plaats in Gelderland,
waar een bekende Chr. stichting is gevestigd.
II. Invulraadsel
Het tweede raadsel is ook al niet gemakkelijk,
maar met een beetje inspanning vinden jullie
't wel.
Hieronder zie je een langwerpig vierkant van 20
hokjes. Nu moet je elk cijfer
door een letter vervangen.
Dan heb je een goede raad
geving van 20 letters, die wij
meermalen in ons Zondags
blad gaven.
'k Wil je wel een handje hel
pen. Als je de hokjes goed
hobt ingevuld, dan vormen dc
letters in hokje 1, 8, 9, 16
eon meisjesnaam. 17, 5, 18, 4,
12, 16 wordt door elke zaak
aan 't eind van 't jaar opgemaakt 3, 11, 2, 12, 16,
13, 14, 15 is een werkdag. 1, 8, 6, 12, 7, 4, 6, 20 is
een naam, die iin heel Nederland vreugde bracht.
10, 5, 9, 8, 6, 20, 19, 15 is een dag waarop veel
mensen gold ontvangen.
Heb je 't gevonden? Dan hoop ik maar, «lat jullie
allemaal mee zult helpen dezo raadgeving op te
volgen.
Daar liep een Zeeuwse jongen
Te dwalen langs de zee;
De ranke -.cheepjes voerden
De vlugge Jantjes mee;
En 't bruiste door de baren,
Waar 't zonnelicht op viel:
„Waar blijft mijn Zeeuwse jongen,
Waar blijft, waar blijft Michiel?"
Daar zat een Zeeuwse jongen
Te dromen in de school,
Tot plotseling zijn ogen
Opflikkerden in jool;
Want weer drong door zijn wezen
Het lokkend zeegebruis,
„Neen", zongen wind en golven,
„Aan wal hoor jij niet thuis!"
Daar stond een Zeeuwse jongen
Te draaien aan het wiel.
Tot hem de hand verslapte
En lustloos ncderviel;
Want door de lijnen klaagde
De zeewind dag aan dag
Van 't water, dat hem lokte
En waar zijn hart in lag.
Daar voer een Zeeuwse jongen
Het wijde zeegat uit,
„Wat wil die kleine rakker
Hier op zo'n grote schuit?"
Zo lachten dc matrozen,
En heel die mooie zee
Vol goud van zonnestralen,
Die lachte blijde mee.
Daar was een Zeeuwse jongen,
Een sukkel op het strand.
Die eens de roem zou worden.
De glorie van zijn land
En heft ons volk na eeuwen
Zijn naam als juichtkreet aan,
Dat wordt door heel de wereld
Begrepen en verstaan.
JOH. H. BEEN.
GRAPJES
„Dus al de artikelen in deze afdeling kosten tien
en vijftien cent, zegt u," sprak de nieuwe bedien
de. „Maar hoe weet ik nu, welke tien en welke
vijftien cent kosten?"
„Niets gemakkelijker dan dat," antwoordde do
patroon. „Alles wat de klanten zelf uitzoeken*
kost vijftien cent natuurlijk.
„Hoe vind je de Engelsen?" vroeg mevrouw aart
een vriendin, die voor het eerst een reisje naar
Engeland had gemaakL
„Ik vind ze niet kwaad," was 't antwoord, „maar
het zijn zulke rare lui. Verbeeld je, ze schrijven
street, zeggen s t r i e t en ze bedoelen s t r a a t!"
„Moet je horen. Daar bob ik van een kerel groen
ten gekocht, die hij uit mijn eigen tuin gestolen
heeft".
„Is dat niet helen?"
Waar is de kegeljongen?
OPLOSSING
van de raadsels in het vorige nummer.
I. 1. panter; 2. leeuw; 3. aap; 4. rat en paard,
II. Kikvonsch.
III. De onderdelen zijn: rot, mat, dame, tot. Hef
geheel is: Rotterdam.
4911