SCHULD VERBLOEMEN Twee Kabouters Kloris' vrienden <5 Kerkhervorming Denk er om ta behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT S-ffj Is If door Gien d~ Koning (Slot) Nee maar, kijk nu toch eens. Moeder geeft Henk een grote zak. „Laat 't nu maar aan Vader zien," zegt Moeder. Henk gaat naar Vader toe. Hij houdt de zak met allebei z\jn handen vast. Vader roept: „Maar Henk, jongen, wat heb je daar nu toch? Laat eens gauw zien." Vader doet de zak een klein eindje open. „O, wat fijn! Zijn die voor mij?" Henk schudt hard van nee. „Die zijn voor Lenie, Vader. Omdat ze ziek is." „Ja, dat is leuk," zegt Vader. „Dat zal Lenie wel fijn vinden, zeg." Vader doet de zak weer dicht. „Ga nu maar gauw, Henk," zegt Moeder. Henk loopt heel voorzichtig met z'n zak over straat. Stel je voor, dat hij de zak liet vallen en al die lekkeredingen, uit de zjik> over de straat rolden. Als Henk bij 't huis van Bram komt, gaat de deur al open. Bram roept: „Fijn jó, kom gauw Dinnen. We zitten allemaal boven bij Lenie." Henk trekt gauw z'n jas uit. Hij heeft z'n zak voorzichtig neergelegd. „Wat zit erin?" vraagt Bram. „Dat zul je wel zien," zegt Henk. Dan gaan ze samen naar boven. Henk met de zak voorop. De deur van de slaapkamer staat open. Henk ziet Lenie net liggen. Hij loopt hard naar binnen en zegt: „Dag Lenie, alsjeblieft, dat is voor jou." En hij legt die grote, zware zak vlak voor Lenie neer. Henk geeft de Vader en Moeder van Lenie een hand. En Lenie? Die heeft heel voorzichtig door een klein kiertje in de zak gegluurd. Daar heeft ze iets gezien! Iets heerlijks. Ze trekt Moeder aan haar mouw, en ze zeg», zachtjes: „Moe, kijk toch eens. hoe fijn!" Moeder kijkt ook. „Dat is fijn!" zegt ze. „Wacht even, dan zal ik een mooie schaal halen, hè? Dan kunnen ze daarop." Bram kijkt eens naar Lenie. Wat zou er toch in zitten? denkt hij. Daar komt Moeder al aan met de schaal. Ze zet hem op 't tafeltje naast Lenie's bedje. „Je moet ze er één voor één uithalen," zegt Moeder. „Dan zal ik ze tellen, hè?" Lenie haalt de eerste eruit en houdt hem in de hoogte. Nee maar. Nu kunnen Vader en Bram het ook zien. „O. wat een grote sinaasappel." roept Bram. „Wat lekker is dat," zegt Lenie's Vader. Lenie legt hem op de mooie schaal. En Moeder gaat tellen: „Eén." Lenie legt er nog éérr neer: „Twee." En nog een: „Drie." Moeder telt maar. Telkens komt er weer zo'n prachtige oranje sinaasappel uit de zak. „Vier." „Vijf" „Zes". „Nu zit er toch zeker geen meer in de zak. Lenie", zegt Vader. „Ja Vader, nog meer," roept Lenie. Ze heeft een kleur gekregen van plezier. Moeder telt maar verder: ^Zeven". „Acht". „Negen". „Och, wat zitten er toch veel in", zegt Bram. „Ja, maar dit is de laatste", zegt Lenie. „Ziezo, dat is nummer tien," zegt Moeder. Je mag Henk wel vriendelijk bedanken voor al die heerlijke sinaasappels. „Dank je wel, hoor -Ienk", zegt Lenie. Moeder zegt: „Ik weet wat. Beneden in de kast daar staan ook nog sinaasappels. Ze zijn wel niet zo groot als deze; maar ze zijn toch ook erg lekker. Zullen we er allemaal ééntje opeten? Nu, dat vinden en Henk en Lenie fijn. Moeder .leeft 't vandaag zó druk. Ik zal ze handje helpen en de straat even doen. Kloris Klim heeft dertien vrinden, Overal kan hij vrinden vinden. Kloris-vrinden waar je aiet. Ken je Kloris' vrinden niet? IC rel is Kram Van Amsterdam, Aart Bekant Van Zouteland, Pietje Kraa Van Pekel a, Jozef Sterk Van Ridderkerk, ICobus Ros Van Oudenbosch, Guus de Helft Van Assendelft, Bas van Dijk Van Beverwijk, Koos Beklom Van Gorinctiem, Kees de Koek Van Oldebroelc, .Tof Pctio Van Overschie, VVim Verstelt Van Varsseveld, Klaas Cadoo Van Borkulo, Maar Jan Klaas van Erwt tot Peulen, Die komt helemaal uit Keulen! Kloris-vrinden wdór je ziet. Ken je Kloris' vrinden niet? P. v. IL Dansliedje Rooic, rooie ron-de-dans, Wij ma-kon ee-nen bon-ten krans. Wij sprin gen vroo-lijk in het rond, En bui-gen ons tot op den grondi je Vader of Moeder maar eens vragen. Maar (en daar gaat 't hier om) is dit geen prachtige plaut om na to tekenen en te kleuren? Doe je best er eens op! Moeder en Vader vinden 't ook wel lekker. Na een poosje zitten ze allemaal van een heerlijke sinaasappel te smullen, 't Is een echt sinaasappelenfeest. Maar als ze allemaal hun sinaasappel op hebben, moeten ze van Moe naar beneden. Anders wordt Lenie veel te moe. Henk doet z'n jas weer aan, en z'n muts op. Hij zegt de Vader en Moeder van Bram en Lenie gedag. Dan roept hij onder aan de trap. „Dag Lenie"! „Dag Henk"! Dan gaat Henk weg. Bram roept hem nog achterna: „Ik kom morgen bij je spelen, hoor! „Ja, goed daag"! „Dag Henk!" Een poosje geleden (in 't Kleulerkrantje van 18 April) gaven we een mooie plaat over de ontmoe ting tussen Gulliver en meneer Reus. En hier boven zie je Gulliver onder de dwergen. Wil je meer van dit bekende sprookje weten, dan moet 492 Elke dwaas zal de schuld verbloemen, maar bij de oprechten is goedwilligheid. Spreuken H 9. Er huist in eiken mensch de natuurlijke neiging om zeer scherp waar te nemen, wat anderen dorn en laten en met te aarzelen in de keur daarvan. Wij zijn zeer bedreven in het constateeron van de tekorten bij onzen naaste. Daar oefenen we ons in. Als we ons eens ongeremd laten gaan in de be oordeeling van anderer leven, dan blijft er gewoon lijk niet veel van hen over. Als we de menschen, met wie we dagelijks of van tijd tot tijd in aan raking komen, eens stuk voor stuk de revue laten passeeren, dan weten we van den ééne dit en \an een volgende weer wat anders, dat in hem of. haar niet deugt. Dat weten we zoo precies. Daar oefenen we ons in. Want, hoe meer we op anderen weten aan te merken, hoe spoediger en gemakkelijker we over eigen tekortkomingen vermogen heen te stappen. We behoeven nog geen farizeeër te her ten om ons te mpten met ren menigte van tolle naren om ons heen. Naarmate een ander in on/.e overweging van diens leven daalt in onze weeg schaal, naai- diezelfde mate rijzen wij immers omhoog. Er heeft eens iemand gezegd, dat er in elkpn mensch de satanische neiging is om van anderer hel zijn eigen hemel te fantaseeren. I-Iet was scherp! I-Iet was waar! 1-Iet behoort tot onze natuurlijke dwaasheid om het leven van den naaste te plaatsen in het felle zoeklicht van het recht en tegelijk van alle kanten verontschuldigingen aan ie voeren, teneinde eigen schuld te verbloemen. Dwaasheid is dat! Natuurlijk is ieder menschenkind, wie het ook zij, er zéér van overtuigd, dat er ook aan hem of haar heel wat mankeert. We hebben onze touten. vVe schieten menigmaal te kort. We zijn vol van gebreken. Dat willen we ieder oogenblik bekennen. T/^ar zijn we niet schuchter mee. Dat herhalen we keer op keer in onze gesprekken. De Schrift spreekt evenwel zoo niet van „fouten" cn „tekortkomingen" en „gebreken". De Schrift spreekt van „zonde", van „overtreding", van „on gerechtigheid" er. voora! van „schuld". Eu vooral dit laatste: „schuld" wijst terug naar verantwoor delijkheid. Schuld is verplichting tot straf, die moet worden gedragen. Wie nu bij de Schrift leeft, moei die zachtere en sparende namen voor wat verkeerd is in zijn leven, wat gaan mijden. Die vergoelijkende en verontschuldigende betitelingen van ons kwaad zijn van wereldschen oorsprong en komen ons vlccsch in het geviei. En wien hoorl ge nu in den dagclijkschen om gang, buiten de eigenlijke kerksfeer. spreken over zijn „zonden", zijn „overtredingen", zijn „onge rechtigheid", ziji „schuld"? Die schriftuurlijke benamingen voor wat in ons leven den toets van Gods heiligheid niet kun doorstaan, moeten we niet schuwen. En we zijn er toch zoo schuw van. Dat komt, omdat in ons hart nog zooveel huist van den dwaas, die de schuld verbloemt. Er zijn veel van zulke dwazen. Ook binnen de kerkmuren. Wie betrapt er zich nimmer oji deze dwaasheid? Bloemen zijn goedkoop. Ge bobt ze van tijd tot tijd «naar voor liet plukken. Deze dwaasheid openbaart zich reeds in de ge makkelijkheid, waarmede we onze schulden ver geten. Daar zijn wij handig in. Er is iets gepasseerd, dat niet goed voor God is en niet recht tegenover de menschen. En we wisten het wel. We zouden het zeer euvel hebben geduid, als eén ander het ons aandeed. Maar we komen niet tot liet belijden van onze schuld. We haasten ons niet om hel onrecht tegenover den naaste te hei-stellen. Er gaat een dag voorbij. En weer een dag. We vergeten onze schuld. Precies als iemand, die wat geld van u geleend heeft en de datum van terugstorting is er. De man heeft aan alles gedacht, behalve aan het feit, dat hij vandaag terugbetalen moet. Zie. de man komt u togen op straat. En hij ziet van alles, maar... eigenaardig... u zie hij niet! Hij moet op dat oogenblik juist aan den anderen kant van do straat zijn en voor een winkelraam kijken... Zoo komt dat immers voor. En als ge hem dan later zegt, dat hij u ontloopen is, ontkent hij dat natuurlijk heftig! Zoo doen velen tegenover God. Ze vergeten huil schuld. En als Gods Woord in zijn wel hen aan die schuld komt herinneren, dan ontloopen ze den Feere. Ze passen ijverig toe de methode van den dwaas. Ze verbloemen hun schuld. liet is tegenover menschen verre van fraai! Maar wat is het tegenover den levenden God, die onze harten kent en onze nieren proeft? Wat is het tegenover den Alwetende, voor wiens oogen alle dingen naakt en geopend zijn? Het is dwaasheid! En niet anders dan dwaasheid! We zijn ook handig in het zoeken van uitvluchten. We durven overwegen, dat er in ons leven nog wel vele goede daden staan tegenover verkeerde en deugden tegenover onze gebroken. Bij die overweging vergeten we. dat er in onze zoogenaamde deugden geenerlei verdienstelijkheid schuilt, en dat we tot onze goede handelingen van oogenblik tot oogenblik verplicht zijn. Zoodat die overweging van onze goede eigenschappon en verrichtingen met het oog op onze schulden weel de dwaasheid is van wie zijn schuld wil verbloemen. Eens lag Gods Woord, met stof bedekt. Eeuw in eeuw uit, in 't duister; Maar God verbrak den kluister. Kn uit den langen slaap gewekt, Ten tweeden maal aan d'aard verstrekt, Blonk weer.het Gods-woord onhevi'kt, In nooit* gezicncn luister. Dies wordt aan oost- en westers! rand Thans in de tent dor vromen Het blij gezang vernomen: De Heer houdt Zijne Kerk in stand, IIij hoedt haar met Zijn rechterhand; Hij zal. hoe 's vijands gramschap bi muit. Zijn Koninkrijk doen komenl Den Vader, Zoon en Geest zij eer! Komt, vuil wat rang of namen. En smelt uw stemmen samen. Dat slechts Gods Woord do Kerk regeer'! En alle zondaars spreken: Heer, Zend Gij Uw ga\en Op ons neêr! En alle heil'gen: Anicn; Dr. R. BENNINK JANSSONIITR. de losse nummers van 't Zon dagsblad steeds zorgvuldig te bewaren. U hebt dan straks een prachtig, rijk geïllustreerd boekwerk, waarvan al de huis- genooten iaren lang genoegen zullen hebben 0 Tegen lage prijs stellen wij straks een eenvoudige band beschikbaar, rwaarbij gratis een uitvoerig register wordt ge'everd. We moeten ons eens voorstellen het geval van een bediende, die in den loop van enkele jaren zoo successief eon paar duizend gulden van zijn patroon heeft weten te verduisteren. Het blijkt gebeurd te zijn in bedragen van een. rijksdaalder of vijf gulden, die werden achtergehouden. Als die nian nu ter verontschuldiging aanvoert, dat hij wel in de gelegenheid was geweest, om zich per keer tien of twintig gulden toe t<- eigenen en hij heeft het maar bij die kleine bedragen gela tenEn als die man nu tot zijn rechtaardi- ging staat te pleiten, dat hij toch altijd met volle energie in don dienst van zijn baas heeft gewerkt en toch dikwijls grootc geldsommen ongeschonden heeft afgedragen Hoe zoudt ge over deze verontschuldiging dan oordeelon? Ge haalt uw schouders op over zooveel dwaasheid! Dat is ook dwaas! En zéér dwaas! En wij zijn niet zelden zóó dwaas, zóó ergerlijk dwaas, tegenover den levenden God! De dwaasheid in het verbloemen van de schuld is wel zeer algemeen. Ge kunt sommigen bij het ijverig verbloemen hunner schuld appèl hooi'en doen op hun zedelijke zwakheid cn op de slapheid van hun wil. Ze weten zoo goed, dat ze het niet zoo kwaad heb ben bedoeld. Ze lieten zich verleiden door anderen, die hen over hun gewetensbezwaren wisten, heen te werken. Het kwam door de omstandigheden, waarin ze zich bevonden Enkelen worden in het verbloemen van hun schuld nog zwaar op de hand en probeeren zich met vroomklinkende woorden van hun verant woordelijkheid te ontdoen. Met gezegdes als dit? „Ja, het is wel verkeerd, maar zoo is nu eenmaal een menschdie val in Adam heeft al wat teweeg gebracht!" Of zóó: „God is liefde. Ilij zal da' wel met zoo zwaar toerekenen. Hij weet wel wat maaksel wij zijn!" Of. als eind van alle tegenspraak en als mondstopper voor het ontwa kende geweten: „Ik zeg maar zóó en daar blijf ik bij: een mensch kan zichzelven niet bekeeren!" En daarmee uit! Zoo worden er halve waarheden gebruikt om zich tegen de volle waarheid te pantseren. En, zóó gebruikt, zijn hahe waarheden erger dan héélu leugens. Jozue Christus legt Zijn discipelen op de lippen: „Onze Vader, vergeef ons onze schulden!" Hij wil niet. dat we onze schuld verbloemen. Hij wit niet, dut we verzachtende omstandigheden pleiten. Hij wil, dat de zelfverdediging bij ons zwijgt. Hij wil het verantwoordelijkheidsgevoel in ons aan het woord doen komen. Ilij wil ons tot zelfaanklacht brengen. Er is vergeving, ruim en rijk, maar slechts voog hen die hunne schuld belijden. Voor den dwaas, die zijn schuld blijft verbloemen, is er geen vergeving. Nu niet. En nooit. ZATERDAG 31 OCTOBER No. 44 JAARGANG 1936 4811

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 13