TWEEDE KAMER OVER DE GRONDWETSHERZIENING
N ATI ON ALE
I
VERZEKERING MET WINST
ZATERDAG 17 OCTOBER 1936
DERDE BT.AD PAG. 9
Men is het er over eens, dat de
voorstellen niet van zeer groote
beteekenis zijn
Uiteenloopend oordeel over de
afzonderlijke voorste'len
Democratisch karakter van ons
Staatsbestel moet gehandhaafd
worden
Verschenen fs het Voorloopig Verslag van
de Tweede Kamer over het wetsontwerp lot
:^het in overweging nemen van voorstellen
tot verandering in de Grondwet.
Aan het verslag ontlecnen wij het
volgende:
Beteekenis en opzet
der herziening
Hoezeer het oordeel over de onderdcelen
der door de regeering gedane voorstellen
ook uiteenliep, hierover waren alle leden het
eens, dat de beteekenis van die voorstellen
niet zeer groot is te noemen.
Verscheidene leden gaven als hun mee
ning te kennen, dat de zeer beperkte strek
king van de voorgestelde wijzigingen niet
in overeenstemming is met de verwachting,
welke werd gewekt, toen de voorzitter van
den raad van ministers oeze herziening
aankondigde. Naar hun oordeel zouden de
im gedane voorstellen op zich zelf een Kamer
a ontbinding en verkiezingen niet waard ge-
D weest zijn en is de indiening dan ook slechts
te rechtvaardigen, wijl een en ander met de
d periodieke verkiezingen voor de Tweede
jKamer in 1937 kan samenvallen.
Intusschen erkenden deze leden, dat, gelet
P >p den bestaanden toestand, de herziening
j wel van betrekkelijk beperkte beteekenis
!bl|moest blijven. Immers, welke principieels
wijziging zou moeten zijn ter hand geno
men? Bij de groote meerderheid van ons
volk leeft zeer sterk de overtuiging, dat het
3 §5 democratisch karakter van ons staatsbestel
lE" dient te worden gehandhaafd, en een eenigs-
i dns concrete voorstelling, laat staan een
aanzienlijke mate van eenstemmigheid, om
trent fundamenteels wijzigingen, welke met
„zl; behoud van dat karakter of ter verzekering
v »f versteviging daarvan in de grondwet
'tz touden moeten worden aangebracht, bestaat
teniet.
Dit is ook zeer goed verklaarbaar. De op-
lossing toch van de meeste der actueele
sraamoeilijkheden wordt niet beheerscht door de
ïmi bepalingen van onze constitutie, die juist
"door haar soepelheid aan een gezonde ont-
i wikkeling van onze staatsinstellingen niet
In den weg staat.
Vele leden waren van meening, dat het
/an belang zou zijn geweest, indien gefun-
Hü deerde meeningen omtrent alle belangrijke
Jo vraagstukken, welke ons volk en zijn ver-
■enwoordiging bezighouaen, uit een rap-
r rt ware gebleken. Bij de door de regeering
'tte irekozen opzet en bij de gevolgde werkwijze
s dit van meet af aan uitgesloten geweest.
"^'Men begreep zeer wel, dat een wijze van
Ju behandeling als de bedoelde voor het kabi-
Ct net. dat toch reeds een uitermate zware taak
di te vervullen heeft, een aanzienlijke verzwa-
'ing van zijn arbeia zou hebben beteekend,
rch Indien het gelijk thans geschied is
Boe jractisch het geheele onderzoek zelf zou
k hebben willen voorbereiden en leiden. Het
was juist om deze reden, dat men een tijdige
Inschakeling van andere krachten nuttig en
ph'i noodzakelijk zou hebben geacht. Had zulk
Reen inschakeling plaats gehad, dan hao men
veel grooter veld kunnen bestrijken,
erwijl tegelijkertijd de taak der regeoring
tou zijn verlicht. Zooals het thans gegaan
Is, kon men van de staatscommissie, die op
24 Januari 1936 werd Ingesteld en reeds op
8 Juni d.a.v. haar rapport "uitbracht, nau
weüjks meer verwachten dan zij gepresteerd
heeft. Het gevolg van oeze gang van zaken
Is, dat ten aanzien van verscheidene belang-
rijke punten de vraag, of wijzigingen in ons
"staatsbestel noodzakelijk zijn. aan de orde
blijft en dêt met betrekking tot die punten
aan de gedachtenvorming en aan de for-
muleering van concrete plannen zal moeten
worden voortgewerkt.
Een reden om de voorgestelde herziening
als geheel af te wijzen, vonden deze leden
in hun onbevredigdheid over de gevolgde
procedure niet. Zij zouden dat wel gedaan
hebben, indien zij geloof sloegen aan de
hier en daar geuite bewering, dat het tot
stand komen van deze herziening een
nieuwe revisie van de grondwet voor een
lange reeks van jaren zou uitsluiten. Aan
deze bewering kan naar hun meening ech
ter, gezien de ervaring, opgedaan met de
grondwetsherzieningen van 1844 en 1848. van
1884 en 1887 en van 1917 en 1922, geen
waarde worden gehecht.
Enkele der hier aan het woord zijnde le
den meenden niet te mogen nalaten een
meer gedetailleerde uiteenzetting te geven
van de denkbeelden, welke hen tot, het uit
spreken van den wensch naar een breed
opgezet onderzoek als het boven bepleite
leidden.
Bij dat onderzoek zal moeten worden uit
gegaan van de idee der decentralisatie, op
dat 's lands bestuur minder behoeve te
administreeren en meer kunne regeeren
Behalve aan de vorming, ontwikkeling, sti
muleering en samenwerking van organen
op elk gebied van het manfsf'innnplijk le
ven. zal daarbij o.a. dienen te worden ge
dacht aan:
1. de vervanging van het bestaande
individualistische kiesrecht door een
organisch met als uitgangspunt het
gezin;
2. de inschakeling van de terrfto-
riale onderdeelen van het Rijk bij de
voorbereiding, uitvoering en toepas
sing van wettelijke regelingen:
3. de instelling van zgn. „Vorbera-
tungs "-organen, overkoepeld door een
centraal orgaan, met gelijktijdige in
perking van de taak van den Raad
van State:
4. een wijziging van de taak der
Eerste Kamer, die thans te veel een
doublure van de Tweede is.
Vrijheid van drukpers
Dat de Regeering is teruggekomen op
haar aanvankelijke voornemen tot wijziging
van de grondwettelijke bepaling met be
trekking tot de vrijheid van drukpers, meen
den sommige, leden als een bewijs van
zwakte te moeten beschouwen.
V.ele. leden daarentegen juichten het toe,
dat de Regeering inzake de drukpersvrij
heid op haar aanvankelijke voornemen is
teruggekomen.
Verscheidene dezer leden stelden voorop,
dat zij zich met betrekking tot de vraag,
of artikel 7 der grondwet, zooals dat thans
luidt, censuur in den vorm van een ver
schijningsverbod toelaat, onvoorwaardelijk
schaarden aan de zijde van hen, die deze
vraag in ontkennenden zin beantwoorden.
Dat de Regeering deze opvatting niet deelt,
verontrustte deze leden. Zulk een verbod
toch achtten zij preventieve censuur in de
ergste gedaante.
Wel erkenden de hierbedoelde leden, dat
de wijze, waarop in den laatsten tijd van
sommige zijden van het recht van openbare
meeningsuiting gebruik wordt gemaakt, zorg
baart Daartegen wenschten zij echter uit
sluitend repressief te zien opgetreden. In
dit opzicht kan heel wat meer gedaan wor
den dan thans geschiedt
Vele leden bepleitten naast en mede in
het belang van een krachtige repressie het
opnemen in onze wetgeving van een bepa
ling, welke voorschrijft, dat elk geschrift
duidelijk moet vermelden, waar het is ge
drukt Ook gevoelden deze leden voor een
voorschrift, dat het mogelijk maakt, bla
den. die misbruik maken van de persvrij
heid, te verplichten tot het opnemen van 'n
antwoord zonder bij- of onderschrift en
op een in het oog vallende plaats van
dengene. wiens wensch daartoe door een
bevoegde autoriteit rechtmatig is geacht.
Van zulk een „droit de réponse", waaraan
ook de Staatscommissie heeft gedacht, zou
naar hun meening mede een invloed ten
goede kunnen uitgaan. Gevraagd werd in
dit verband, of naar de meening der Re
geering de invoering van een droit de
réponse, als hier omschreven, zonder voor
afgaande wijziging van de grondwet moge
lijk zou zijn. Mocht dit niet het geval zijn.
dan zou men gaarne deze ontwerpen met
een desbetreffende bepaling zien aangevuld.
De Kamer voor het
bedrijfsleven
Vele leden stemden er mede in, dat de
Regeering. in overeenstemming met het
advies der Staatscommissie, heeft afgezien
van het doen van voorstellen, die de moge
lijkheid zouden scheppen, over te gaan tot
de instelling van een kamer voor het be-
drijfsleven. Wel zal, als eenmaal nieuwe
organen voor bijzondere gebieden van het
bedrijfsleven zijn verrezen, waarschijnlijk
aan epn centraal orgaan behoefte ont
staan. Dat centrale orgaan zal echter niet
deel mogen uitmaken van de Staten-Gene-
raai. Het corporatieve beginsel, dat der
groepsvertegenwoordiging, moge bruikbaar
zijn voor de samenstelling van bedrijfsor
ganen, het is verwerpelijk als grondslag
voor het Parlement, dat het algemeen be
lang heeft te vertegenwoordigen en te be-
hartigen. Bovendien zou de invoering van
een drie Kamer-stelsel een stap achter
waarts zijn, met een nasleep van allerle'
moeilijkheden en geschillen.
Sommige leden meenden in dit verband,
voorops'ellende dat ook zij de instelling
van een z.g. economische kamer met be
•distheid afwezen, de aandacht te mogen
vestigen op de omstandigheid, dat de prac
tijk van ons huidige parlementaire stelsel,
wat betreft de vertegenwoordiging van de
groep van ondernemers van bedrijf of ne
ring, gerechtvaardigde verlangens onbevre
digd laat.
Van de 150 leden der heide Kamers komen:
ongeveer 45 uit een amblenaarsloonbaan:
ongeveer 21 uit de onderwijswereld; onge
veer 24 uit de kringen der vakvereenigin
gen; ongeveer 17 uit de advocatuur; onge
veer 22 uit de ondernemerswerpld; onge
veer 21 uit andere beroepen (artsen, geeste
lijken, enz.).
Hierbij dient te worden aangeteekend.
dat tot de ondernemers van nering en be
drijf niet alleen de ondernemers van groot
bedrijven moetgn worden gerekend, 'naar
ook de kleine zelfstandigen uit boeren- en
middens'and.
Naarmate de staatstaak zich minder be
perkte tot' de algemeen besturendee en zich
uitbreidde over het terrein van de sociale
er. economische wetgeving, groeide ook het
belang, dat de ondernemer heeft bij het re
geering&heleid. Hij, de ondernemer, onder
vindt dikwijls in de eerste plaats de gevol
gen der sociale en economische overheids
bemoeiing; en niet zelden bevindt hij zich
als tusschen hamer en aambeeld.
Aan de samenstelling van onze Ka
mers nu is het toe te schrijven, dat in
de ondernemerskringen, met name ook
in den boeren- en middenstand velen van
de democoratie, zij het dan ten onrechte,
weinig meer verwachten, en bereid zijn
fascistische stroomingen te versterken.
Wijs beleid der democratische politieke
partijen vordert, dat het aantal onder
nemers in de volksvertegenwoordiging
wordt uitgebreid.
Raad van State
Verscheidene leden waren niet overtuigd
van het nut van den Raad van State als ad-
viseerend lichaam, voor zoover het andere
onderwerpen dan geschillen van bestuur
betreft.
Vele andere leden meenden, dat de Raad
van State ook buiten zijn bemoeiingen met
geschillen van bestuur zepr veel belang
rijken en te waardeeren arbeid verrichi.
A anwijzing voorzitter
Eerste Kamer
Gevraagd werd, of niet een regeling is te
treffen, welke aan de Eerste Kamer ge
lijken invloed hij de aanwijzing van haar
voorzitter verzekert, als de Tweede Kamer
bezit.
Verscheidene leden verklaarden een wijzi
ging, waarbij ook aan de Eerste Kamer 't
recht zou worden verleend, een voordracht
voor het voorzitterschap in te dienen, niet
gewenscht te achten.
T7-rblijfkosten Eerste Kamer
Verscheidene leden zouden het als een
verbetering beschouwen. Indien de thans
geldende regeling in zake de verblijfkosten
van de leden der Eerste Kamer zou worden
vervangen door een regeling, waarbij een
vast bedrag als schadeloosstelling werd be
paald. Naar zij meenden, zou daardoor veel
aansloot worden voorkomen, terwijl 's Rijks
uiteaven niet zouden behoeven te worden
verhoogd Om de gedachten te bepalen werd
in dit verhand een bedrag van f 1000 per
jaar genoemd.
Andere leden zouden de toekenning van
Een aantal leden zou gaarne de grond
wettelijke bepalingen inzake het onteige
ningsrecht gewijzigd zien, welke zij onbe
vredigend achten. Inzonderheid kost de
eisch der schadeloosstelling vaak aan do
publieke lichamen veel geld.
Financieele scheiding van
kerk en staat
Sommige leden zouden gaarne in de
herziening een zoodanige wijziging van
artikel 172 betrokken zien, dat de dus-
genoemde zilveren koorde, welke Kerk
en Staat verbindt, wordt losgemaakt
Bepaald zou dan moeten worden, dat de
Staat aan de verschillende kerkgenoot
schappen de gekapitaliseerde waarde
uitkeert van de bedragen, welke thans
jaarlijks ten laste der Rijksbegrooting
worden beschikbaar gesteld.
Andere leden kwamen tegen dit ver
langen met nadruk op. Zij wilden geen
verdere scheiding van Kerk en Staat
Eén Md wilde Integendeel de Hervorm
de Kerk tot Staatskerk zien verheven.
ColllUierecht
Eenige leden vroegen de aandacht voor
het feit dat in de kerkelijke wereld me»
name in de provincie Groningen nog
steeds onzekerheid heerscht over de vraag,
of alle rechten van derden betreffende
voordracht of aanstelling tot kerkelijke amb
ten door de bij de grondwetsherziening van
1922 tot stand gekomen redactie van art. 3
der additioneele artikelen wel zijn afgo
schaft.
Is de Regeering zoo vroegen zij van
meening, dat ook het Ommelander collatie-
recht bij de Grondwetsherziening van 192:?
is afgeschaft? Zoo niet, wil zij dan door een
wijziging van het desbetreffende artikel als
nog bewerken, dat komt vast te staan, dat
ook het Ommelander coliatierecht vervalt"'
Inkomen van het Vorstelijk Huis
Verscheidene leden meenden de opmer
king niet achterwege te mogen laten, dat het
inkomen van de kroon in het voorstel der
regeering eigenlijk niet wordt verminderd,
doch slechts gesplitst Dit had deze leden
wel verwonderd. Ten eerste wijl het in 1922
verdubbelde bedrag den laatsten tijd niet
ten volle wordt getoucheerd, waaruit mag
LEVENSVERZEKERING-BANK ROTTERDAM
TEGEN LAGE PREMIE
VRAAGT INLICHTINGEN!
een vaste schadeloosstelling ook aan de
leden der Eerste Kamer niet gewenscht
oordeelen.
M achtigingswetten
Niet zonder schroom brachten enk'Je
leden het met eenvoudige vraagstuk der
zgn. machtigingswetten ter sprake. Zij had
den dat vraagstuk gaarne betrokken gezien
in don voorbereidingsarbeid voor de grond
wetsherziening. In de omstandigheid, dat
dit niet geschiedde, meenen zij weder een
voorbeeld te zien van de te geringe diepte
van het onderzoek.
Zij erkenden, dat de praktijk in dezen tijd
de noodzakelijkheid heeft bewezen van som
tijds ver gaande delegatie van wetgevende
macht. Een gezonde ontwikkeling van het
parlementair-eonstitutioneele stelsel vordert
dat die feitelijke toestand onder de oogen
wordt gezien en dat die een grondwettelijk
fundament krijgt, waardoor twijfel en ver
schil van meening zijn uitgesloten.
Contact tusschen rijk
en gemeenten
Verscheidene leden bepleitten een grond
wettelijke voorziening ten aanzien van het
vooral in den laatsten tijd herhaaldelijk ter
sprake gekomen contact tusschen rijk en ge
meenten. De gemeenten, aldus deze leden,
zijn betrokken bij tal van wettelijke maat
regelen en de uitvoering daarvan. Zij mis
sen echter officieel gelegenheid tijdens de
voorbereiding en ook later over die maat
regelen hun stem te doen hooren.
In de praktijk heeft men zich trachten
te redden door de oprichting van de
privaatrechtelijke Vereeniging van Ne*
derlandsche Gemeenten. Die vereeniging
doet uitstekend werk. Ook de Regeering
geeft meermalen blijk dit te waardee
ren. Het blijft echter weinig bevredi
gend, dat de verhouding en het contact
niet publiekrechtelijk zijn geregeld.
Militaire dienst buiten het
rijk in Europa
Eenige leden vroegen of de gewijzigde
omstandigheden 't niet noodzakelijk maken,
art. 186 der Grondwet te schrappen. Sedert
de Volkenhond is opgericht, bestaat de mo
gelijkheid. dat wij troepen naar het buiten
land moeten zenden. De Grondwet bevat
met betrekking tot de samenstelling van
een zoodanig militair contingent geen en
kele bepaling.
Door middel van schrapping van het be
doelde artikel, zouden deze leden aan d-
Regeering de bevoegdheid willen geven, de
dienstplichtigen daarheen te zenden, waar
het Nederlandsch belang hun aanwezig
heid eisc^t
worden opgemaakt, dat een verlaging niet
bezwaarlijk zou zijn. En ten tweede omdat
de regeering reeds gedurende eenige jaren
onophoudelijk verlaging van het uitgaven-
peil voor het rijk en voor alle ingezetenen
des rijks noodzakelijk heeft genoemd. Zij
veronderstelden intusschen, dat het feit, dat
geen wezenlijke verlaging van het inkomen
der kroon wordt voorgesteld, zijn verdedi
ging moet vinden in de daling van de in
komsten uit het kroondomein.
Het voorstel tot het verleenen van een
jaarlijksch inkomen uit 's rijks kas aan
den prins-gemaal vond, behoudens een
door een der leden tegen het bedrag van
dat inkomen gemaakt bezwaar, geen be
denking. Vele leden juichten cat voor
stel toe.
De critische beschouwingen, waaraan, ge
lijk uit het bovenstaande blijkt, de voorètel-
n werden onderworpen, ondervonden van
verschillende zijden tegenspraak.
Vele leden noemden de voorgestelde be
drng-n geenszins onredelijk. De bewering,
dat het inkomen der kroon eigenlijk niet
wordt verminderd doch gesplitst, achtten zij
niet wel houdbaar.
Dit is wel in theorie zoo. De practijk is
echter deze, oat het grondwettelijk inko
men van de Koningin in haar tegenwoordl-
gen staat een reëele vermindering van
200.000 ondergaat. Voorts wezen deze le
den nog op de omstandigheid, dat de toeken
ning van inkomen aan den Prins gemaal ge
paarc, gaat met de vermindering tot een ge
lijk bedrag van het inkomen der Prinses,
Schad eloosstelling
leden der Tweede Kamer
Met betrekking tot de vermindering van de
schadeloosstelling van de leden der Tweede
Kamer werd door verscheiden leden opge
merkt oat onvoldoende rekening wordt ge
houden met de omstandigheid, dat bij de
vaststelling van de schadeloosstelling het
algemeen belang ten nauwste is betrokken
Demagogische krachten hebben dit vraag
stuk ontwricht.
Er schijnt te weinig aan te zijn gedacht,
van hoe uitnemend democratisch belang het
is, dat de schadeloosstelling van dien aard
zij. dat personen uit alle kringen der bevol
king in de Kamer kunnen zitting nemen.
Naar de meening van deze leden is ook in
de tegenwoordige omstandigheden een be
drag van f 5000 geenszins te hoog. Meent
men, dat een verlaging noodzakelijk is, dan
moet daarbij echter naar hun oordeel zeker
niet verder worden gegaan dan tot f 4500.
Verscheiden leden verklaarden zich met
het voorstel der regeering te kunnen veree
nigen. Zij erkenden, dat de verlaging eenigs-
zins ongelijkmatig zal werken. Dit bezwaar
gelat echter minder het cijfer der voorge
stelde verlaging dan wel het uniforme be
drag der schadeloosstelling.
Enkele leden, die de voorgestelde veria
ging op zichzelf toejuichten, meenden, dat
in deze richting nog veel verder zou kun
nen worden gegaan. Naar hun meening is
een schadeloossielling van f2500 of f3000
als redelijk te beschouwen.
Wat de voorgestelde vermindering van
het pensioen van de leden der Twee
de Kamer betreft, gaven verscheidene
leden de voorkeur aan het voorstel der
staatscommissie, die het maximum
niet, gelijk de Regeering, op f2800, doch
op f2400 gesteld had willen zien.
Tenslotte spraken verscheidene leden er
hun verwondering over uit, dat het Kabinet
niet heeft overgenomen het voorstel der
Staatscommissie betreffende de cumulatie
van de ministerswedde met het pensioen als
Kamerlid. Zij achtten deze houding te meer
bevreemdend, wijl bij een vroegere gelegen
heid het afsnijden van deze cumulatie door
de Regeering juist op aan de grondwet ont
leende overwegingen is afgewezen.
Ministers zonder portefeuille
Bij enkele leden bestond tegen den inhoud
van het betreffende ontwerp ernstig b;*
zwaar. Zij onderkenden daarin een streven
om de positie van de regeering tegenover
het parlement te versterken, hetgeen zii
verkeerd achtten. Dat aan de benoeming
van ministers zonder portefeuille behoefte
zou bestaan, was naar de meening dezer
leden tot dusver niet gebleken. De omstan
digheid dat de tegenwoordige voorzitter
van den ministerraad reeds geruim en tijd
twee departementen beheert, zou zelfs als 'n
aanwijzing voor het tegendeel kunnen vvor
den beschouwd.
Sommige leden, die de eerstvermelde op
vatting niet deelen, waren toch ook van
oordeel, dat in een klein land als het onze
de functie van minister zonder portefeuille
kan worden gemist.
Van verschillende andere zijden daarente
gen verklaarde men zich met het hierbe
doelde voorstel te kunnen vi-reenigen. Daar
bij was er de nadruk op gelegd, dat het
voorstel slechts de mogelijkheid opent
ministers zonder portefeuille te doen op
treden. In hoever van die mogelijkheid ge
bruik zal worden gemaakt, zal van de om
standigheden afhangen, en de Staten-Gene-
raal hebben de bevoegdheid over dat go-
bruik hun meening uit te spreken.
Verscheidene leden bepleitten in dit ver
band ook het openen van de mogelijkheid
tot het benoemen van staatssecretarissen.
Evenredige vertegenwoordiging
Sommige leden wezen erop, dat het voor
stel, strekkende tot aanvulling van de ba-
palingen betreffende het kiesrecht, kenne
lijk ten doel heeft den weg te openen, de
kleine partijen uit de volksvertegenwoordi
ging te weren. Het is wel duidelijk, dat de
regeering op deze wijze het doel wil trach
ten te bereiken, dat zij" eènigen tijd geleden
door de verwerping van een voorstel tat
wijziging van het kiesrecht heeft gemist. De
kleine partijen zijn reeds veel te veel aan
banden gelegd. Gelukt deze nieuwe aanslag
op die partijen, dan wordt wel de naam van
de evenredige vertegenwoordiging behou
den, maar de zaak zelf weggeworpen.
Een aantal dezer leden stelde voorop, dat
het parlementaire stelsel het zuiverst
werkt, als slechts twee groote staatkundige
partijen bestaan, gelijk vroeger in Engeland
en ook in ons land het geval was. Die toe
stand behoort nu tot het verleden, daarbij
heeft men lijdelijk neer te leggen. Doch niet
behoeft men lijdelijk aan te zien, dat een
steeds verder gaande versnippering aan een
behoorlijk functionneeren van het parle
mentaire stelsel in den weg staat en dat op
den duur welhaast geheel onmogelijk maakt.
Revolutionaire
volksvertegenwoordigers
Bij hun beschouwingen over den inhoud
van het betreffende ontwerp meenden ver
scheidene leden, dat ook het thans door de
Regeering gedane voorstel geen aanneme
lijke oplossing vormt
Vele andere leden begroetten de voorge
stelde regeling in beginsel met instemming
Deze leden meenden, dat voorop moet staan
dat voor iemand, die onwettige middelen
aanprijst, geen plaats in eenig vertegen
woordigend lichaam mag zijn. De Over
heid heeft het recht en onder bepaalde om
standigheden den plicht om de ondermij
ning van de staats- en rechtsorde, allpreerst
in de staatsorganen zelf, tegen te gaan en
te verhinderen.
Intusschen kon de uitwerking, welke
ln het ontwerp aan het beginsel is ge
geven, een aantal dezer leden allerminst
bevredigen. Met name deelden zij het
van andere zijde te berde gebrachte be
zwaar, dat de beslissing over de ver
vallenverklaring is gelegd in handen
van een politiek lichaam.
Een deel van deze leden kon zich vereeni
gen met het denkbeeld, die beslissing op te
dragen aan den Raad van State. Anderen
hunner zouden daarvoor liever den Hoogen
Raad zien aangewezen.
Dit laatste denkbeeld vond bij verschei
dene leden bestrijding. Op deze wijze
aldus die leden zou ons hoogste rechts
college naar een terrein worden gedrongen,
dat niet het zijne is.
Eenige leden meenden, dat de einduit
spraak in handen van den onafhankelijker»
rechter zou zijn te leggen.
Openbare lichamen
voor beroep en bedrijf
Sommige leden wenschten hun standpunt
ten aanzien van een nadere regeling in de
Grondwet van de grondslagen voor ordening
van het beroeps- en bedrijfsleven te bepar
len aan de hand van de ervaringen, welke
in de laatste jaren zijn opgedaan met be
trekking tot de zgn. bedrijfsorganisatie. Gaat
men aldus deze leden deze ervaringen
na. dan ziet men, dat slechts die bedrijf»*
regelngen voor de bedrijfsgroepen aantrek
kelijkheid hebben, waarhij eenerzijds een
zekere stabilisatie wordt verkregen ln de
positie van de ondernemingen, zoowel
wat den omzet als wat den prijs der
producten betreft en anderszijds het
helooningspeil voor den werknemer
kunstmatig op eenzelfde niveau ge
houden wordt. Komt een dergelijke regeling
tot stand zonder medewerking van de Over
heid. dan ligt het uiteraard ter uitsluitende
beoordeeling van de bedrijfsgenooten of zij
op den duur wenscheMjk zal blijken te zijn
voor den bedrijfstak, dan wel of van de ver
starrende werking daarvan dient te worden
teruggekomen Geheel anders wordt de toe
stand a!s de Overheid aan dergelijke be
drijfsregelingen haar sanctie gaat hechten
en de verhouding nog meer gewrongen gaat
maken door het geven van verordenende
bevoegdheid aan de organen, die met de
uitvoering belast zijn. Dan wordt het be
drijfsleven gebonden aan regelen, die het
wellicht niet verdragen kan en waaraan 't
met of niet dan met zeer veel moeite en na
een lange procedure kan ontkomen.
Verscheidene'leden juichten het toe,
dat de Regeering te dezen opzichte een
poging tot nadere fundeering ln de
Grondwet niet achterwege heeft gelaten.
Dit vooropstellende, hechtten zij er aan
te verklaren, dat naar hun meening het
zwaartepunt niet zoozeer ligt in de
uiteraard noodzakelijke, formeele voor
schriften, dan wel in een daadwerkelijk
gebruik maken van de geschapen mo
gelijkheden.
Parlementaire
onschendbaarheid
Met de opheffing van de onschendbaar
heid van hen, die geheimen schenden, kon
den vele leden zich vereenigen. Tegen deze
opheffing echter in geval van opruiing be
stond bij een groot aantal leden overwegend
bezwaar.
Tegenover deze leden stonden vele ande
ren, die zich ook met dit deel van het ge
dane voorstel konden vereenigen. VVe| be
hoort naar de meening van sommige dezer
leden een nadere omschrijving te worden
gegeven van wat bier onder opruiing is te
veistaan.
Over de muntdepreciatie
Het oordeel der Joodsche middenstand
De redactie van het Algemeen Joodsch
Tijdschrift, de Joodsche Midden
stand, schrijft, dat Nederland het voor-
beeld van Frankrijk en Zwitserland wel
moest volgen:
Op dit laatste willen wij de nadruk
leggen, om vooral aan te toonen, dat deze
beslissende maatregel geen verlooche
ning van oude politieke doelstellingen is,
doch een zich aanpassen aan dc plotse
ling veranderde omstandigheden.
Het is dan ook misdadig speculeeren
op de domme instincten, om dit besluit
onzer Regeering als een fout aan te
rekenen: het zou eerdei van een mis
dadige lichtzinnigheid getuigd hebben,
zoo onze Hooge Landsleiding een richt
lijn, uitgestippeld in de dagen dat het
z.g. goudblok nog bestond, alleen uit
domme consekwentie ook bleef volgen,
nadat de Hollandsche valuta als eenige
gouden standaard in haar isolement ver
kild wnre.
„Voorkomen is beter dan genezen",
schijnt het devies onze; Regeering ge
weest te zijn; een toelaten van goud*
uitvoer zou onze monetaire positie zoo
hopeloos verzwakt hebben, dat daarna
als resultaat van eigenzinnigheid de
gedwongen devaluatie had moeten
volgen.
En dat ware veel en veel erger geweest.
De Christelijke School te 's-Gravenmoer (N.-Br.) vierde deze week haar
jO-jang bestaan. Op onze foto ziet men (zittend) de heeren bestuursleden:
daarachter staande het hoofd der school met het onderwijzend 'personeel