M O D E R N TOURISME
Een sterke vriend
LANGS HET SUEZKANAAL NAAR KAÏRO
DE SCHATTEN VAN OUD-EGYPTE
VI. Een toerist, die in groot gezelschap reist,
behoeft zich over weinig te bekommeren. Zijn weg
is voor hem geplaveid. Waar hij ook komt vindt
hij auto en trein voor zich gereserveerd, voor ziin
logies is gezorgd, en gidsen staan gereed om hem
langs het programma rond te leiden.' Dit moge
heel preltig zijn, omdat het tijdverlies en moeite
spaart, het heeft eveneens zijn schaduwkanten.
Men mist 't contact met de werkelijkheid, inpn
voelt nergens de harde kanten van het bestaan,
men reist als in een droom. Heel sterk gevoelden
wij dit toen wij 's morgens voor dag en voor
dauw met de motorsloepen aan land werden ge
bracht, bij een trein werden afgeleverd, dien wij
slechts te bestijgen hadden langs los er naast ge
zette houten trappen, om van Port-Said onderweg
te gaan naar Kairo. Dit overhaaste, droomachtige
op het doel afgaan liet nauwlijks tot ons bewust
zijn doordringen waar wij waren, in het land van
Egypte, van den Nijl en van de pyramided, waar
heen Abraham en de aartsvaders in oeroude tijden
„aftogen", waarin Israël tot een volk aanwies,
ondanks den harden arbeid in dienstbaarheid, en
van waaruit het onder Mozes en Aaron optrok,
om aan den Sinaï de Wet te ontvangen en van
een volk te worden opgevoed tot een natie.
Zulk een Egyptische trein is berekend op het lij
den door heete, stuivende woestijntrajecten. Langs
ramen en portieren zijn houten jaloezieën aan
gebracht, die men kan optrekken, om heete zen
er, warrelend zand buiten te sluiten, zoodat men
in koele donkerte verder reist. Doch ondanks dat
is men toch geenszins gevrijwaard voor de barre
stofplaag, die door kier en reet binnendringt. Spe
ciaal treinpersonel, meestal donkere Nubiërs,
dat er in ruim wit gewaad en roode fez nogal
onwereldsch uitziet, maakt van tijd tot tijd
langs de corridors de ronde; ziet de afsluitingen
na; sluit een raampje dat door een onervaren
reizger open is gelaten, en waardoor een zand
storm naar binnen breekt. Ook de coupées krijgen
hun beurt. De trage dienaar treedt er binnen, ge
wapend met de langgesteeldo plumeau en wuift
het neergezegen stof van de zitplaatsen af, waar
op het tóch te zijner tijd. als de beroering bedaard
is. weer rustig zal neerzinken. Doch het flegma
van den ranken zwarte, wiens hooge witte figuur
van coupée naar coupée „waart", wordt door deze
dingen niet aangetast.
De spoorlijn van Port-Said naar Kairo volgt tot
aan Ismailia hetzelfde traject als het Suezkanaal,
die beroemde waterstraat, welke op initiatief van
'den Franschen diplomaat Ferdinand de Lesseps
gegraven werd. Wij Hollanders, die op het gebied
van dit soort werken wel het een en ander ge
wend zijn, worden door de breedte van dit Kanaal,
dat van 95 tot 160 M. varieert, niet gefrappeerd.
Wel hebben wij eenig respect voor zijn lengte, die
maar eventjes 168 K.M. bedraagt. Men hoeft er
dan ook in het geheel tien jaren over gearbeid, en
toen het werk op 17 November 1869 werd opge
leverd bleken de bouwkosten omstreeks negentien
millioen pond sterling te hebben bedragen.
Merkwaardig is, dat reeds een zeshonderd jaar
voor Chr. een Egyptische farao een soortgelijke
verbindingsweg tusschen Middellandsche Zee en
Roode Zee had geprojecteerd, en zelfs gedeeltelijk
In uitvoering gebracht, doch dat hij de arbeid
moest neerleggen als gevolg van een orakelspreuk,
die voor hem niet gelukkig uitviel. Omstreeks een
eeuw later was het Darius, die het grootsche plan
met de gebrekkige hulpmiddelen van zijn tijd wist
te volbrengen. De moderne prestatie bracht ook op
dit gebied derhalve niets nieuws onder de zon!
De kennismaking met het landschap, dat lich
-langs de spoorbaan uitstrekte, was bijzonder inte
ressant. Nu eens warer het de schier eindelooze
gele zandvlakten, het beeld der woestijn; dan
eensklaps ontwaarde men verspreide groepen ka-
meelen; palmen, die met hun wuivende kruinen
zich sierlijk tegen de lucht hieven; akkers waarin
de gebukte gestalten der fellachen van de inspan
ning tijdens den zwaren veldarbeid vertelden. De
De fraaie Nijl-
brug in de route
Kaïro-Giza.
overgangen waren snel en vanuit den trein bijna
onnaspeurbaar. Langs een smallen weg zag men
bijvoorbeeld een vrouw schrijden, met een last,
gedragen op het hoofd; even verder deden achter
elkander twee of drie kameelen hun trage voort-
wandeling, bepakt met koopwaren; dan versche
nen mannen en jongens die geiten en ander vee
langzaam voortdreven. En dit alles bewoog zich,
in eenzelfde richting, zoodat de gevolgtrekking:
een inlandsche markt op komst, zich vanzelf op
drong. Dddi war reeds het verwachte dorp, met
de vormelooze leemen huizen, plat van daken,
met stroo en mest in dikke laag bedekt, zonder
andere opening dan het vierkante gat van de deur.
En tusschen die huizen in hun onaanzienlijkheid
de bonte wemeling van den handel
Het Arabische huis met zijn leemen wanden ziet
er niet aanlokkelijk voor den westerling uit, en
zijn interieur is, zooals wij bij latere gelegenheden
enkele malen konden constateeren, zeer poover
voorzien van meubilair. Men wachte zich echter
voor de haastige conclusie, dat het leven in zulk
een omgeving bijzonder onprettig moet zijn. De
Arabische boer is een sober mensch, die in de
wijden gewaden van zijn voorouders en met de
zelfde primitieve hulpmiddelen als deze zich aan
zijn landbouw wijdt Hij laat, op den hardgestamp-
ten leemen dorschvloer, nog steeds zijn rund rond
en rond treden om graan cn stroo onderling te
6cheiden; hij haalt zijn water op uit dezelfde
soort vervallen waterputten, somtijds ook al weder,
met behulp van een geduldig rondgaanden kameel,
os of ezel, en vraagt van zijn woning niet anders
dan dat zij rustig en koel zal zijn, een veilige be
schutting tegen regen, tegen hitte; tegen koude
evenzeer. Vandaar dat hij geen nuttelooze vensters
aanbrengt, die slechts warmte doen binnen stroo
men, en dat hij mest en stroo tot een laag op
het dak optast, want dat is uitstekend isolatie
materiaal. En wat zou hij doen met meubilair, hij
die al zijn arbeid, ook zijn huishoudelijke verrich
tingen, met onbeschroomdheid laat plaats grijpen
onder den vrijen hemel, en slechts het huis ingaat
cm er te slapen?
Terwijl zoo het landschap langs den trein weg
gleed en vruchtbare oasestroken heel snel wissel
den met geel zand tegen blauwe horizon, dachten
wij er aan, dat ongeveer in deze streken eenmaal
het vruchtbare land Gosen lag, dat aan de Israë
lieten tot een woonplaats werd aangewezen. Sinds
hun verschijnen in het land van Egypte zijn de
eeuwen voorbijgegaan, en ook het „gelaat des
aardrijks" is veranderd. Gosen, dat ten deelo tot
woestijnachtige bodem was vervallen, tot slechts
smalle stroken vruchtbare grond, omdat de water
voorziening in het ongereede was geraakt, heeft
aan het zoet-water-kanaal,- dat het Suezkanaal be
geleidt, zijn herleving te danken, en het is typisch,
dat dit moderne bevloeiingswater grooteïd^els
door dezelfde, gerestaureerde oeroude waterwer
ken stroomt! Want Egypte is altijd een land ge
weest, arm aan water, tenzij de mensch zijn in
tellect aanwendde tot het bouwen van irrigatie
systemen, en zoo met vlijt de natuur te hulp kwam*
Kairo, Egyptes hoofdstad, heeft met zijn meer
dan een millioen inwoners overwegend oen WC3-
te.rsch karakter, al bewaart het ook nog wijken,
waarin het typisch oostensche straatbeeld over-
heersoht. Kairo is mooi van aanleg, met broede,
geasfalteerde wegen, fraaie beplantingen en mo
derne gebouwen. Men bemerkt, dat de invloed van.
een "gouvernement, dat naar soliden opbouw
streeft, hier naar alle zijden heeft baan gebroken.
Wijlen koning Foead heeft door een voorzichtig,
beleid zijn land een gezonde economische basis
weten te bezorgen, en de onderhandelingen, die
nog tijdens zijn leven begonnen zijn over een
verdrag met Groot-Britttannië, hebben tot resul
taat gehad, dat practisch de banden met deze
voormalige mandaatmogendheid aanmerkelijk los
ser zijn geworden. De Britsche troepen zuilen
slechts in de zóne van het Suez-kanaal hun posten
behouden; de eigenlijke landsverdediging wordt,
naarmate de organisatie der Egyptische defensie
vordert, meer en meer aan de inlandsche krach*
ten overgelaten. Ook de buitengewone rechten,
Welke de vreemdelingen tot op heden in Egypte
genoten, zullen worden bekort, om binnen afzien-
baren tijd wellicht geheel te verdwijnen. Deze zoo
genaamde capitulatierechten hielden o.a. in, dat
de Egyptische regeering van de onderdanen van
Westensche mogendheden bepaalde belastingen
met mocht invorderen, tenzij zij daarvoor eerst'
met deze mogendheden tot een accoord kwam, en
dat de rechtspraak der niet-inhcemschen was toe
gewezen aan de consolaatrechtbanken en ge*
mengde rechtbanken. Egypte, dat zich snel ont
wikkelt tot oen modernen staat, kon op den;
üiuur dergelijke rechten voor de vreemdelingen
niet langer liandhaven, zonder een gevoel te
hebben dat het aan zelf-respect te kort kwam.
Van ons korte verblijf in de Egyptische hoofdstad
hebben wij gebruik gemaakt om o.a. het Egyp
tische Museum te bezoeken. Hoe weinig tijd wij
ook hadden, c*m de c-aar uitgestalde wonderen van
oud-Egypte gade te slaan, de schatten uit de tombe
van Tut-anch-amon hebben wij ons toch niet laten
ontgaan. Welk een verfijnde pracht in de talloo/.e
vitrines, waar halssnoeren en braceletten, draag
bare altaren en kostbare schrijntjes, gebruiks- en
siervoorwerpen, platstieken van goden en men*
Begrafenispraal: een Pharao, die voor d-. laatste maal in groote static den Nijl bevaart.Hoogstwaar
schiinlijk naderde de mummie ran loetench-amen op deze wijze het eind van haar reis naar haar rust
plaats in de Vallei der Koningsgraven. Onder den troonhemel op net rechtsche schip li{/t het lijk des
konings. De weenende weduwe en kinderen liggen naast het lijk geknield.
462
schen in schier eindelooze rij en afwisseling het
oog verrukten.
Men wandelt door deze hooge, welgevulde zalen
als door een vreemde wereld, waarin een eerbiedig
zwijgen past, omdat van al deze antieke cultuur
resten iets voornaams en rustigs schijnt uit te
6tialcn, hetwelk het midden houdt tusschen het
vorstelijk-gereserveerde en het occulte.
De farao was naar het oude geloof een zoon der
goden, en na zijn afsterven keerde hij terug 'an-
waar hij gekomen was. Al wat in' deze zalen van
zijn aardsch verblijf rest, de betooverend schoone
gouden sarcofaag, de sieraden waarmede zijn ster
felijke gedaante was getooid, het portret masker
en de omtrekken van zijn lichaam, welke door
het deksel van zijn doodkist wellicht natuurge
trouw werden bewaard, dit alles was slechts
een afspiegeling. Wellicht meer dan eenig ander
volk was dat van Egypte doortrokken van de ge
dachte aan dood en eeuwigheid, ofschoon men Uit
de talrijkheid der bijgaven, die in het graf gezet
werden, en de minutieusheid. waarmede deze de
sleer van het stoffelijk leven tot in fijnste détail
moesten uitbeelden, licht tot de conclusie zou ko
men, dat voor de wijzen aan den Nijl het hierna
maals met het leven op aarde geheel en al iden
tiek was. Doch er is grond voor de veronderstel
ling, dat zij het leven na den dood en het korte
aardsche bestaan beschouwden zooals de rechter-
en de linkerhand, die gelijk en toch verscheiden
zijn, als elkanders spiegelbeeld.
Leemen, met mest
gedekte wonin
gen, zooals die
door de Arabische
landbouwers wor
den bewoond.
Hoe de Gemalin van een
Oranje ontvangen werd
door Th. Eerdmans
Onze a.s. Prins-Gemaal behoeft zich voorzeker
over de ontvangst in ons land niet te beklagen.
Alle rangen en standen hebben hem een „Wel
kom" toegeroepen, dat moeilijk hartelijker en
vreugdevoller kon zijn.
Zijn steeds vorstenkinderen uit den vreemde, die
door huwelijk in het Oranjehuis werden opgeno-
Prins Willem IV
men, op zulk een wijze begroet? De geschiedenis
geeft ons antwoord. Wel in zeer sterke tegeristel*
ling met de ontvangst, die thans Prins Bomhard
ten deel is gevallen, staat de entree, die ruim
twee ecuwen geleden een Engelsche Konings
dochter hier ten lande maakte. We bedoelen
Prinses Anna van Hannover, dochter van George
II, die in Maart 1734 met Prins Willem IV, Stad
houder van Friesland, gehuwd was.
De verbintenis tusschen den Frieschcn Stadhou
der en de Prinses Royaal was in de Republiek
op zeer verschillende wijze begroet. De stadhou
derlijke partij verheugde er zich over en ver
nachtte er veel van. Het beteekende de voort
zetting der Oranje-traditie. Immers de groole
Oranjes, .Willem II en Willem III, hadden ook
hun gemalinnen uit Engeland gehaald. Het hu
welijk zou het aanzien van den Prins zeer doen
stijgen en zijn verheffing tot Algemeen Stadhou
der wc leefden toen in het Ilde Stadhoudcr-
looze tijdperk zou er door bespoedigd worden.
|Wat den Frieschen Stadhouder tot heden ont
houden was, zou men den schoonzoon van don
Engelschen koning niet kunnen weigeren.
Ongetwijfeld dacht Prinses Anna er ook zoo over.
Haar vader had wel minachtend gezegd: „Geen
regeerend vorst bah, slechts een Stadhouder
.van Friesland!", de Prinses verwachtte juist ten
gevolge van haar huwelijk een spoedige restau
ratie van het Oranjehuis.
Het is begrijpelijk, dat de regentenpartij, die er
steeds op uit was de positie van Willem IV zoo
bescheiden mogelijk te houden en hij, de man
van „dulden en afwachten" had het hun niet
moeilijk gemaakt de totstandkoming van h"t
huwelijk met leede oogen aanzagen. De raadpen
sionaris had zelfs getracht de verbintenis tegen
te houden. De Staten verzuimden niet den En
gelschen koning er op te wijzen, dat zijn dochter
zich zou moeten vergenoegen met ,.de tegen
woordige gesteldheid onzer Republiek, welker be
houd ons ter harte gaat". Dat beteekende zooveel
als: Prinses Anna make zich geen illusies; wij
denken niet aan een restauratie van het Oranje
huis!
Dat de Hollandsclie regenten zich door een Prin
ses van koninklijken bloede niet lieten imponee-
ren, heeft Prinses Anna reeds terstond bij haar
aankomst ondeiwonden. Het Oranje-gezinde vol&
begroette haar hartelijk, maar de heeren regen
ten deinsden er niet voor terug, haar opzettelijk
te grieven. Vertegenwoordigers van George II
maakten zich bij de machthebbers in Holland nog
zeer druk om te verkrijgen, dat de Prinses met
de noodige eerbewijzen zou worden ontvangen,
't Resultaat dier onderhandelingen was echter
maar heel matig.
Toen het jonge paar tegen Mei in Rotterdam aan
kwam, liet het stadsbestuur de kanonnen los
branden en maakten de burgemeesters hun op
wachting. Maar daarmee was het hoffelijkheids-
betoon, voor zoover het Holland betrof, dan ook
uit. De Staten van Holland stonden het Prinse
lijk Echtpaar niet toe zich in den Haag of Am-
Sterdam op te houden. De Engelsche konings
dochter werd Holland doorgejaagd en de magi
straat van het machtige Amsterdam vond het
niet noodig, dat het geschut op de wallen zich,
Oranje ter eere, liet hooren. De lagere volksklas
se juichte den Prins en de Prinses hartelijk toe,,
maar de heeren regenten vertoonden zich niet.
Toen de vorstelijke personen zich reeds op het
jacht bevonden, dat hen naar Harlingen zou
voeren, lieten dc burgemeesters vragen, wanneer
zij een bezoek konden brengen. Ze werden na
tuurlijk niet meer ontvangen.
Pas in Harlingen en Leeuwarden werd de Prin
ses Royaal in overeenstemming met haar rang
ontvangen. Maar de hartelijkheid der Friezen
'deed de grievende behandeling in Holland niet
vergeten.
Eind Juni reisde het Prinselijk paar voor 't eerst
naar den Haag, naar het Huis Ten Bosch.
Wel werd een lijfwacht aangeboden, maar on
der beding, dat dc Prinses voor die hooge onder
scheiding zou bedanken!
Ja, de heeren schoten waarlijk uit hun slof. Eert
commissie uit de Staten begaf zich naar 't paleis
om de Prinses te complimenteeren. Doch zij
diende wel te bedenken, dat dit een uitzonde
ring was; in 't vervolg zouden de heeren zich
zoo druk niet maken.
De omgang met de regentendames was voor de
trotsche Anna een kwelling. De dames verwacht
ten, dat do Koninklijke Prinses, die in de Repu
bliek immers slechts do vrouw van den eersten
dienaar der Staten was, haar het eerst zou groe
ten. Anna's moeder gaf haar den raad zich voor
al aangenaam voor te doen. Ze moest probeeren
de dames, die haar niet wilden bezoeker^, op een
wandeling aan te klampen.
Zoo'n advies werpt wel een schel licht op do
uiterst lastige situatie.
Een tijdgenoot vertelt, dat men er in Holland op;
uit was om „den prins en de prinses kleinighe
den aan te doen."
Al die kleinigheden samen hebben het leven van
Prinses Anna, aan de zijde van haar passieven
echtgenoot, wel zeer bitter gemaakt.
Ik kan alleen geen schuilplaats voor mij vinden
.Waar moeite zwijgt, en geen gevaar meer dringt;
Waar angst en smart en zonden mij voorbijgaan;
en stille rust des hemels mij omringt.
Ik kan alleen geen schuilplaats vinden;
'k behoef een vriend, die nimmer mij verlaat:
die weet, hoe zwak ik ben, hoe snel verwonnen,
een sterke vriend, die altijd met mij gaat.
G ij zijt die Vriend, mij nimmermeer begevend,
Gij, Jezus Christus, trouw in nood en dood!
Uw sterke hand draagt mij in al mijn zwakheid!
Uw licht straalt in mijn nacht als morgenrood.
E. B. COUVEE
Ondervond ze op staatkundig terrein de ecno
krenkende teleurstelling na de andere, in haar
huwelijksleven is zij, naar uit haar brieven valt
op te maken, wel gelukkig geweest. Ze heeft
troost gevonden in den liuiselijkcn kring, bij haar
gemaal, bij haar kinderen en in het beoefenca
van haar liefhebberijen: de muziek en de schil
derkunst. Haar liefde voor de muziek bracht
haar in vriendschappelijke betrekking met Fre*
derik den Groote, die eens op Het Loo logeerendo
genoot van de concerten die de Prinses daar or
ganiseerde. Soms stuurde Frederik zijn composi
ties ter beoordeeling aan Prinses Anna op.
Het leven van Anna van Hannover is in de Re
publiek niet op rozen gegaan. Reeds haar entrco
.voorspelde weinig goeds.
Laten we hopen, dat Prins Bemhard van Lippc
Biestcrfeld een beter lot beschoren mag zijn. Nu
reeds kunnen we tot onze vreugde conslateerenj
het begin voorspelt veel goeds.
Prinses Anna, gemalin van Prins Willem IV.
463