Lelierkundiqe Rubriek Het werk van G. van Bokhorst Zoek maar A/VWW-, i) 1 Onder Lage Laken. 1935. 2 Menschen ontmoeten elkander 1936. Uitg. J. H. Kok, Kampen 2 Le Stille Strijder. 1936. Uitg. G. F. Callenbach, NijkerK. Le streekroman De naam van G. van Bokhorst was tot op voor kort onbekend in de schrijverswereld. Ook in protestantsch-chrietelijke kring, waaruit deze auteur komt, was hij onbekend. Van Bokhorst heeft blijkbaar weinig of geen con tact gehad met li teraire kringen hij heeft ook niet de traditioneele weg bewandeld van het debuut met klein werk in tijdschriften, neen in het voorjaar 1935 kwam hij zoo maar met een ro man voor de dag getiteld: „Onder Lage Daken". Dit boek is door de kritiek direct gerangschikt on der de Nederland- sche streek-ro mans, welk genre literatuur ijverig wordt beoefend door schrijvers als Anton Coolen, Herman de Man, De streek-roman is heden ten dage in de mode. De ©p de spits gedreven aandacht voor „bloed en ibodem" zal daaraan wel niet vreemd zijn. Er ie een tijd geweest (en die ligt nog niet zoo lang achter ons), dat door de geest van het in ternationalisme, de aandacht verslapte voor het bloed-eigene. Niet zoo spoedig verwekte dit reactie, of de lite ratuur volgde deze op de voet. Waaruit weer voor- de zooveelste maal blijkt, hoezeer de literatuur een spiegel des tijds is en wij haar dan ook als zoo danig hebben te beschouwen. Hoe men ook de theorie van bloed en bodem moge beschouwen of misbruiken, één ding is toch zeker: dat het volkomen normaal is, als een volk zich bewust ie. van zijn verbondenheid aan het land. waarop God het geplaatst heeft. En het is psychologisch zeer wel te verklaren, ja noodwendig, dat na een tijd van verachtering van het platteland ten opzichte van de groote stad, men plotse1 ing weer het land ontdekt, de oerbron van het volksbestaan. Van meer dan één kant is door de Nederlandsche critici gewaarschuwd voor provincialisme in de literatuur. De uitdrukking „provincialisme" krijgt hier een geringschattende beteekenis ten opzichte van het breede cultuurleven en het schrijven op z.g. „Europeesch plan". Wat een schrijver als Felix Timmermans uit deze hoek te vcidurer had de laatste jaren, was niet zoo malsch. En na Timmermans, wien men ver wijt een zekere oubollige suikerzoete pallieterij, waardoor wij de Vlamingen zouden zien, als de Amerikaan de Hollander in traditioneele Volen- idammer broek, zoo gaat ook Anton Coolen onder deze critiek door, wanneer hij jaar na jaar de Peel bewerkt. Is deze critiek op de schrijvers van de z.g. streek romans gerechtvaardigd? Ja en neen. Ja. als zij zich gaan herhalen, iets, wat zeker niet denkbeeldig is en waarvoor met name de jonge auteurs zich nog kunnen hoeden. Neen wanneer deze auteurs zich in ieder vol gend werk verdiepen en in hun figuren het alge meen menschelijke laten domineeren, zij 't dan met behoud van de voor ons, leeers, bekoorlijke eigenaardigheid der streek. Hoe het de jonge protestantsche streek-schrijvers zal vergaan, moeten wij afwachten. Anne de Vries heeft reeds een vervolg op „Bartje" beloofd; de schrijver van „Strooschippers", J. K. van Eerbeek, hoeft zooveel mogelijkheden, dat wij van hem nauwelijks kunnen verwachten dat hij zich zal specialieeeren in de provincie. En dan nuG. van Bokhorst, die in twee jaar tijds drie romans uit het Gooi publiceert. Onder lage daken La ten wij zijn werk eens wat nader bezien. „Onder lage daken" en „Menschen ontmoeten elkander", zijn twee boeken, die dezelfde figuur als hoofdpersoon hebben. Het is de figuur van Mijns Wortel, een arbeidersjongen in het Hilver sum van 1900—1924. Voor zoover mij bekend, heeft nog geen schrijver van deze tijd het Gooi tot domein gekozen. (Be houdens de fijne, ietwat ingewikkelde Gooische novelle van mevrouw Hendrika Kuyper-van Oordt, getiteld: „De Sterresteeg", voor het eerst gepubli ceerd in de bundel Nieuwe Oogst" en later ge bundeld in „Jonker Costijn"). Het ligt voor de hand dat, wie zich hiertoe zet, de streek goed moet kennen, ja, geboren en ge togen moet zijn in het land, waarvan hij de schrij ver wil zijn. „Onder Lage Daken" brengt ons dus in de sfeer van het protestantsche volksdeel van Hilversum omstreeks het begin dezer eeuw, een tijd, toen het leven, bij nu vergeleken, om zoo te zeggen nog in zijn kinderschoenen stond wat de technische ont wikkeling betreft. Stel u voor: het Hilversum van heden met zijn 70.000 inwoners, de beroemde plaats in het Gooi, thans reeds het radio-Hollywood van ons land, in zijn dorpsche sfeer, waar het groote leven schier volkomen langs gaat. De titel „Onder lage daken" suggereert ons reeds het beeld van lage behuizing aan de rand der heide. En de figuren nog vóór wij er mee hebben kennis gemaakt, zijn voor ons gevoel verbonden aan de lage behuizing het zullen wel klein- steedsche. dorpsche menschen zijn, waarover dit boek gaat. Nl dat komt precies uit. Wat een auteur als G. van Bokhorst direct méé heeft, is zijn gevoel voor humor. Gemis aan humor maakt het leven in onze romans vaak zooveel zwaarder dan het is: het maakt van onize romans boetepredikaties onder een grauwe hemel. Wanneer Van Bokhorst niet over een goede dosis humor had beschikt, zou zijn verhaal van den dorpsjongen Mijns Wortel psychologisch wellicht belangwekkend geworden zijn, doch als vertelling vrij ongenietbaar. Van Bokhorst heeft echter als schrijver alleen maar gedaan wat hem te doen stond: het leven weergeven zooals hij het. voor het grootste deel, door de oogen van Mijns, zag. Het valt onder het lezen van Van Bokhorsts eerste boek al dadelijk op, dat hij meer een aaneen schakeling van korte dorpsverhalen biedt, dan een roman. In zijn eerste boek „Onder lage daken" heeft hij zich voornamelijk geconcentreerd op die eene ion gen, Mijns Wortel tijdens zijn schooljaren. Hij is echter in de uitvoering van dit voornemen niet geheel geslaagd. Wat hem heeft parten gespeeld is de techniek. Nu eens vertelt hij zelf in de streektaal en laat het met voorbedachte rade voorkomen of een Jor- peling de geschiedenis vertelt in een soort half- dialect. Heel vaak laat hij de dingen zien gebeu ren door de oogen van Mijns. De goede kwaliteiten van dit boek vindt ge in de frissche, onbevangen waarneming en verteltrant, waarin een schat van typische volksuitdrukkingen verwerktz ijn. Ik noem b.v.: laten de boeren maar dorschen; zoo zat als gespogen spek; rare slavooier; 't rijks hoezee (voor Rijks-Museum!) enz. Het dialect, de streektaal, is voor iemand, die niet in het Gooi bekend is, op zijn zachtst gezegd: vreemd. Door tusschenvoeging van de letter g krijgen we een onaangenaam neusgeluid. Duitsch- land wordt Duitschlangd; doodzonde: doodzongde; njet: eit, wat ons in Holland al heel onduidelijk is. Voorts zijn slagwoorden: tewijst, in plaats van ter wijl; partij menschen. in plaats van: veel menschen. Het lijkt mij niet mogelijk u het verhaal na te vertellen, daarvoor is het te fragmentarisch, en ontbreekt het te zeer aan intrige. Mijns en Jan Nagel Wat wij wel kunnen doen is: enkele figuren wat nader beschouwen. Allereerst dan Mijns; een gevoelig arbeidersjoggie, een kléin potje met groote ooren. Voortreffelijk en zonder eenige terughouding laat de auteur ons voelen, hoezeer de omgeving op het kind inwerkt. Vooral het godsdienstige leven zet ©en stempel op het kereltje. Hij ondergaat fel de theologie van Jan Nagel, een christen, die al te weinig blijdschap van het geloof ervaart en voor wie de predikanten al gauw te licht zijn en die zich dé verlossing in Christus niet durft toe eigenen. Wie Jan Nagel is kimt ge lezen, wanneer nij met dokter de Klerk op een heete zomermiddag in zijn timmerwerkplaats aan 't kibbelen is over de mogelijkheid tot gelooven. Dr de Klerk heeft het van alle kanten geprobeerd: hij heeft zich ontworsteld aan eigenwillige gods dienst en houdt zich aan Gods Woord, dat zegt; geloof alleenlijk. Jan Nagel zegt: je mot maar afwachten, of 't je gegeven wordt. - En as d'er niks met een mensch gebeurt.....# En Mijns, zoo lezen we, zoo jong als hij was, kon tijden van zwaarmoedigheid hebben, (blz. 155/156). „Vooral als vader en Jan Nagel met elkander gesproken hadden, wilde het nogal eens gebeuren, dat Mijns in de put zat. Dan waande hii zich aan alle kanten bedreigd door duistere machten. Boosheden in de lucht, noemde Nagel ze. Mijns wist ook niet, wat hij van God zeggen moest. Wel stond het voor hem vast, je mocht bang wezen voor Hem, want als hij soms het gepraat van de groote menschen hoorde, nou!Langzamer hand had Mijns zich van God een voorstelling gevormd; zoo en zoo moest Hij wel zijn. Als je kwaad deed en dat gebeurde om de haverklap en vaak zat, zonder dat je het zelf wist dan schreef Hij het meteen op in een groot, dik boek. Nog veel grooter en dikker dan vaders martelaars boek. Daar stond alles in, in dat boek van God, Boven één bladzij stond met groote letters: Mijns Wortel. En daaronder volgde een lange lijst van al de zonden, die Mijns bedreven had in zijn leven. Duizenden en duizenden zonden. En altijd kwa men er meer bij, alle dagen, ja elk uur, elke mi nuut. En dan de straf naderhand! Nee. je mocht wel degelijk benauwd zijn voor GodEn toch zeiden de menschen nog Onze Lieve Heer." Wanneer ik u de bladzijden zou citeeren die op dit korte fragment volgen, het zou u ontroeren, hoe zeer deze kleine jongen gebukt ging onder de loodzware last, door Jan Nagel hem op de kleiue schouders gelegd. Het zal nog jaren duren, eer Mijns onder de val- sc-he lijdelijkheid van het stok-en-blok-geloof! uit komt. Eer hij met beide handen het zoenoffer van Christus ook voor hém, durft aangrijpen. Het sympathieke van dezen auteur is evenwel, dat hij zich evenzeer in de psyche van Nagel heeft ingewerkt. Hij neemt geen wraak op hem, eer voelt, ge, met den auteur, Nagel als een bekla genswaardige christen, verstrikt in zelf-beschou- wing. P. J. RISSEEUW. Protestantsch Christelijke Kunst Wij vernemen, dat bij den Uitgever J. H. Kok N.V. te Kampen een belangrijke boekenreeks over Christelijke Kunst zal verschijnen. Redac teuren der serie zijn de heeren Bert Bakker, J. K. van Eerbeek, Barend de Goede en G. Kamphuis. De serie opent met een bloemlezing uit de poëzie van jong-protestantsche dichters. Dit eerste deel is getiteld: „Spectrum" en zal binnen enkele da gen verschijnen. Het geeft een keur van verzen van 24 Chr. dichters van nu. Het zijn gedichten die nog niet eerder zijn gepubliceerd. De 24 por tretten zijn op aardige wijze in het omslag ver werkt. Bovendien zijn van eiken dichter enkele korte biografische aanteekeningen en de volle dige bibliografie gegeven. „Spectrum" geeft een beeld van den tegenwoor- digen stand der jong-protestantsche dichtkunst. De volgende boeken in deze reeks zullen spoedig verschijnen. Een bundel essays en een bundel, proza zijn in bewerking. Verder zal nog een deel over de film en een over beeldende kunst het licht zien. Aan een reeks als deze is, gezien de belangstel ling voor deze uitgave, groote behoefte. Wie zich' nu wil oriënteeren ten opzichte van de opleven de Prot.-Chr. kunst van dezen tijd. vindt in dezQ serie wat hij noodig heeft. 458 Terwijl hij de belknop druk gens de zegels te voorschijn. Dan voelt hij naar de gulden. Maar z'n zak is leeg! Zeker in 'n andere zak ge daan. Nee, daar is tie ook niet in. Zenuwachtig zoekt Joop al z'n zakken na, de gulden is verdwenen. „Ik heb... m'n gulden verloren..." stottert hij, voor de derde of vierde maal z'n zaken omkerend. Mijnheer Hasselman, die net de brief van Dibs heeft opengemaakt, keert zich met een ruk naar Joop. Hij ziet hem aan met een doordringende blik. Hannes kijkt schichtig achterom. Grinnikt dan stil voor zich heen. Joops geluk van zoeven is weg. In een onhandige, verlegen houding wacht hij, tot de bui zal los barsten. Maar dat gebeurt tot z'n grote verwondering niet. Wel kijkt de baas hem aan met een vernietigende blik. Maar zelfs het meest geliefde scheldwoord „koekebakker" blijft achterwege. Hij zegt alleen^ terwijl hij het antwoord van Dibs doorkijkt, en daarbij Joop z'n rug toekeert: „Zeker lopen spe len onderweg. Als 't weer gebeurt, kost het je portemonnaie. Zonder pardon!" Ja, baas Hasselman is meer te vrezen als je je werk niet goed doet dan wanneer je een gulden verliest. Joop herademt. Hij komt er bijzonder goed af. Voortaan zal hij beter opletten, 't Zal hem niet gauw weer gebeuren! Wat je doet, doe dat goed..- Tjonge, daar mankeerde bij hem nog wel eens iets aan. (Wordt vervolgd) Waar is de landbouwer? OPLOSSING van de Rebus uit het vorige nummer De opgeruimdheid is het goede weer van het hart; zij brengt harmonie in de ziel en is een be stendig lied zonder woorden. RAADSELS L Ra-ra, wat is dat? Mijn eerste deel is een familielid, Mijn tweede deel is een dier, Het geheel wordt overal gebruikt. II. Op zoek naar 'i X XXX xxxxx xxxxxxx xxxxxxxxx xxxxxxx xxxxx XXX X t werelddeel een klinker een insect iets waarmee men paarden een werkwoord [vangt een werelddeel een kledingstuk een vreemd woord voor kist een viervoetig dier [of pak een klinker Middelste rij van boven naar beneden geeft de naam van het werelddeel van de 5e rij. III. Wonderlijk dier? IV. Wie kent zo'n kous? Welke kous kan lopen? OPLOSSING van de raadsels in het vorige nummer L Zij zal zeven eieren gehad hebben. Eerst be- taalde zij de helft 3y2 ei en een half ei maakt samen 4 eieren. Ze had nu nog 3 eieren. Daarvan betaalt ze de helft 1 y2 plus y2 ei samen 2 eieren. Nu had ze nog een ei. Daarvan betaalde ze de helft -j- een half ei is een ei. En zo had ze dus alle eieren betaald. II. Bij 191 doe ik een 7 en schrijf het getal dan aldus op 191/7; dat is dus een getal onder de 20. IV. Wouter, Izaak, Leonard, Laura, Ernst, Maria. De beginletters van deze namen vormen de naam Willem. GRAPJES „Zijn we hier nog niet drie kilometer van het dorp?" ,,'t Leit eraan, hoe of uwes er de pas in zet. Ik doen er nie meer dan t\yee kilometers over". „Wat jammer, dat Napoleon niet op St Helena geboren is!" „Waarom?" „Nou, dat had ik in m'n opstel geschreven!" Een excentrieke oude heer zette eens in een veld een bord neer, waarop het volgende edelmoedige aanbod stond geschilderd: „Ik wil dit veld geven aan hem, die tevreden is"# Weldra kreeg hij een sollicitant. „Wel mijn jongen, ben je een tevreden mens?." vroeg de oude heer. „Ja, mijnheer, zeer". „Waarom vraag je dan mijn veld?" De sollicitant bleef het antwoord schuldig „Moeder, nu weet ik, waarom de kuikens uit de eieren komen". „Waarom dan?" „Omdat ze bang zijn, dat ze andere mcegekookt zullen worden". Het zoontje van den heiboer komt heel geregeld, maar altijd ongewassen naar school. Alle ver maningen en uitbranders zijn boter aan de galg. Tenslotte laat de onderwijzer den vader eens komen. Deze luistert heel kalm en als de onder- VOOR KNUTSELAARS 7 Een sigarenbakje Deze week gaan we van dun karton een siga renbakje maken. Een mooi kadootje op VadefS verjaardag of straks op St. Nicolaas. We beginnen met een zeshoek te tekenen. Hier voor trekken we een cirkel met een straal van 4 cM. en zetten de straal zesmaal op de cirkel af, Dat klopt precies. Verbind nu de verkregen pun ten en je hebt de zeshoek. In de zeshoek teken je de diagonalen en snijd dan de omtrek van de zeshoek uit. Verder tekenen we fig. II. De stippellijnen moe ten gerist worden. Denk er om, de lijn a-b aan de achterkant te ritsen, dus "t karton eerst om keren. Het ritsen doe je na het uitsnijden. Zet nu alles in elkaar met gluton of dextrine. De drie hoekjes van de onderste tekening komen juist op die in de bovenste tekening. Bevestig nu boven aan de koker een strookje van 1 cM. breedte. Verf dit strookje zwart en ook de driehoekjes. wijzer uitgesproken is, klopt hij hem op de schou der en zegt op gemoedelijke toon: „Hoor 'ns, meester, we hoeven elkaar niks wija te maken, maar wassen w ij ons soms iedere dag?" „Nee, nu zal ik je toch eens vertellen, wat ik de vorige week in Berlijn gezien heb. Daar trad een pianist op, die maar één hand had!" „O, dat is nog niets, vergeleken bij wat ik hier in Amsterdam heb meegemaakt Gisteren hoorde ik een zangeres en die had helemaal geen stem!" „Wat, bedel je met twee hoeden?" „Ja, de zaak ging zo goed, dat ik ze moest uit breiden". REBUS 467

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 14