M O D E R N TO U R I S M E BEZOEK AAN BEIROET EN NAHR EL-KELB DE RU NEVELDEN VAN BAALBEK Een tweetal zeer oude inscripties in den rotswand bij de Hondsrivier in Syrië; links vermoedelijk een 'Assyrische, rechts» een Egyptische oorkonde bevattende IV. Vanuit het wijde, driehoekige bekken dat de toechaven vormt van Beiroet heeft men een prach- tigen kijk op deze stad, die langs de glooiingen der bergen ligt opgebouwd, met naar de waterzijde haar kaden en haar bedrijvigheid, waar de Levan- tijnsche zeilschepen met hun typische takelage voor anker liggen en de bootslieden staande hun jollen niet achter- doch vóóruit roeien. Beiroet is vanouds een belangrijke zee- en han delsstad geweest, en ook thans vormt het met zijn ruim 160.000 inwoners een verkeersknooppunt van beteekenis, hoewel het, nu het sinds den wereld oorlog van Turkije werd losgemaakt, een aan zienlijk deel van zijn oude achterland missen moet. Toch krijgt men geenszins den indruk, met een typisch oostersche haven te doen te hebben. Het feit, dat het meerendeel der inwoners, schoon van Arabischen oorsprong, tot verschillende christe lijke secten behoort, en dat de Fransche overlieer- sching duidelijk haar stempel op den huizenbouw heeft gezet, spreekt hier wel het beslissende woord. Ook de hotels zijn modern en behoorlijk ingericht; slechts de klamboes boven de bedden herinneren eraan, dat men in een land logeert, hetwelk in vollen zomertijd overvloediger dun Nederland door muggen kan worden geplaagd. Merkwaardig is, dat de bekende legende van Sint- Joris, die den draak versloeg, in deze Syrische stad wordt gelocaliseerd. Nog heden ten dage wijst men u de put, zoo u in dit soort van zaken belang stelt, waarin de ridder het monster wierp, nadat hij als triumfator den strijd had be slecht. Beiroet heeft overigens eer een zakelijke, dan een poëtische atmosfeer. Als hoofdstad van de republiek Libanon, een der vijf Levantstatsn, waarin de Fransche mandaatsregeering Syriö heeft verdeeld, is het de zetel van den Franschen Hoogen Commissaris, en van de patriarchen der verschillende oostersoh-christelijke kerken. Verder heeft het zijn prachtige Amerikaansche Universi teit, welke met haar talrijke gebouwen gelegen is in een park, hetwelk heel de omgeving be- heerscht en schitterende uitzichten opent over de ongelooflijk blauwe wateren van de baai. Wie hief in het zinderende zonlicht staat, temidden van eucalyptus en palm, bij den scharlaken bloei der oleanders en de wijduit.hangende, vruchtdragende takken van den vijgoboom, krijgt ondanks moder nen huizenbouw en wegenaanleg toch wel den duidelijken indruk, dat hij zich onder andero hemel breedte bevindt. Maar interessanter dan Beiroet zelf zijn de merk- teekenen van een zeer oud verleden, welke 's men- schen hand in de rotspas van de Nahr el-Kelb heeft nagelaten, en de zeer uitgebreide, imponee- rende bouwvallen, nabij Baalbek, van wat een maal een zeer grootsch Grieksch-Romeinsch tcm- pelcomplex geweest is. Men bereikt de Hondsrivier, de zoogenaamde Nahr el-Kelb, door gebruik te maken van een vrij pri mitief treintje, dat noordwaarts van Beiroet de kust volgt tot waar de kale bergen tot bijna aan het water voortdringen. Tusschen twee grauwe, steenachtige ruggen baant zich daar de Honds rivier haar waterwee, die in den warmen tijd uit nauwelijks iets andei's dan een breede grin tbc ri ding bestaat, die door waterloopen wordt door- ki'onkeld, welke zeewaarts een paar geweldige, geïsoleerde rotsblokken passeeren, voordat men liet rimpelloos blauwe zeevlak onder den vlekke- loozen hemel uitgespannen ziet. Waaraan deze rivier haar zonderlinge naam dankt staat historisch niet vast, doch de traditie verhaalt, dat hier in oude tijden in den rivier mond een groot beeld stond van een gevleugel.len viervoeter, door welks holle binnenste de wind woelde en loeide, wanneer de storm op de kust woedde. Schrikbarende geluiden leek dit stcenen gedierte dan uit te stooten, reden genoeg voor de primitieve bevolking om de plek met bijna bijgeloovige vrees te vermijden. Ook thans nog ligt op een ondiepe plaats in zee, niet ver van de plek waar de brug over de rivier voert, een rots blok, dat men den „Hond" blijft noemen. De pas waardoor do rivier de zee bereikt was in de oudheid een beroemde doortocht door het ge bergte; de legers van Phoenicië, Egypte, Perzië, Babyion, Griekenland en Rome zijn er langs ge trokken, en de overwinnaars uit ouden en nieuwen tijd hebben er hun inscripties achtergelaten, vanaf de Egyptische pharao's tot de Fransche en Brit- sche maarschalken toe, die hier in den Grootcn Oorlog met hun troepen hebben geopereerd. Een eindweegs boven den huidigen vindt men de sporen van een Romeinschen weg, aangelegd tij dens de regeering van keizer Marcus Aurelius. Hierboven ziet men, uitgehouwen in de verweer de rotsmassa, verticale tafels, waarin Egyptische en Assyrische steenhouwers de faits et gestes van hun soevereinen hebben vereeuwigd. Een onge oefend oog zou ze niet spoedig ontdekken, deze eerbiedwaardige monumenten van een grijs ver leden, vergrauwd en vervlakt als ze geworden zijn in den loop van zoovele eeuwen, met hun hiëroglyphen of hun spijkerschrifttekst als een craquelé-wcrk van groefjes en barstjes, overtogen en daartusschen de vage reliefs van hun hiërati- sche figuren: de vorst in de overgeleverde hou ding van den overwinnaar-offeraar, met een ge baar dat ook nu nog fascineert. Negen van zulke inschriften treft men aan in den rotswand. De eerste, het dichtst bij de brug, is gegrift op een oud-Egyptische stéle, gewijd aan den god Ptah, doch verhaalt van een Fransche expeditie in 1860. De tweede, meer zuidwaarts, een Assyrische inscriptie, is vergezeld van een ko ningsfiguur met opgeheven hand; daar dichtbij ziet men het hoofd van een anderen Assyrisohen koning, mogelijk van Salmaneser II, doch de rest van het relief is hopeloos vernield. Ook Tiglaih- Pileser en Ramses II, Sanherib en Essar-Haddon lieten de heugenis van hun namen en daden. In deze merkwaardige eere-galerij, en bij het dwalen langs den brokkeligen rotsweg, met de felle zon over het oer-oud gesteente, krijgt de geschiedenis van dit ver verleden een nieuwe gedaante voor u, is het of men den tred dezer lang verdwenen legerhorden opnieuw kan hooren opklinken, staat het besef u bij, dat hen en u eenzelfde afstamming verbindt, en dj^t er tusschen toen en thans geen breuk is, want de rijen van geslacht na geslacht vullen de kloof van het verleden. De allernieuwste geschiedt heeft haar relaas aan dat der zeer oude toegevoegd met een drietal gedenkplaten. De eerste herinnert eraan hoe in October 1918 de steden Damascus, Horns en Aleppo door de Britten veroverd werden; de tweede is ter eere van het 21ste Britsohe Legercorps; de derde verhaalt hoe generaal Gouraud's troepen op 25 Juli 1920 Damascus binnentrokken. Geheel andere herinneringen dan aan verre tochten en aan krijg roepen de ruïnen van Baai- bek wakker. Het traject naar deze oude bede- en offeroorden is door de Fransche ingenieurs op werkelijk bewonderenswaardige wijze als het ware uitgesneden uit het zeer geaccidenteerde bergland schap. De moderne autowegen, die wij aan hun volharding en vakkennis danken, liggen in een vervaarlijke zigzag langs steile helling en met rotsblokken bezaaide vallei. Terzijde van de asfalt- strook volgt het ongeplaveide pad van kameelen en ezels in het rustige, voorvaderlijke tempo de zelfde route. Het valt op, hoezeer ue traag-voort- schrijdende kameel met zijn wonderlijk gebogen hals en het in verhouding kleine, laatdunkende kopje, dat zoo meikwaardig hooghartig meedeinfc in het rhythme van zijn eigen gang, niet zoozeer het rijdier dan wel de vrachtdrager is van deze streken. Soms is hij aan weerszijden met zijn pakken en kisten als het ware uitgebouwd tot een verhuiswagen; andere malen ziet men hem door een veldAveg nader komen onder een voer gras of graan, steeds in den.zelfden, betrouwbaren tred en met een uitdrukking op dien wonderlijken kop, alsof hij zich van dit alles niet het minste aantrekt, zoolang men hem slechts niet overbelast, en hem zijn eigen gang laat gaan. Schrikt hij echter voor het langsstuivende rij verkeer, of wordt hij ontstemd door zijns inziens onredelijke eischen, dan trekt hij de lippen terug van de lange gele tanden met een gebaar, waarvoor men eerbied krijgt; ook zijn stem laat zich dan vernemen, en die i6 verre van aangenaam te noemen. Baalbek ziet men reeds van verre liggen; een zes tal majestueuze zuilen, vereend onder wat eertijds een prachtig fries was, verheffen zich wijd en zijd zichtbaar tegen de lucht. Het is een eigenaardige gedachte, een reis te heb ben ondernomen met als hoogtepunt een meer- daagsche tocht door Palestina, om terecht te ko men, niet op de heilige hoogten van den Zion, waar Jehovah Zijn woning had, doch op de ruïnenivelden van den Baal, die in het Oude Tes tament zoo dikwijls als Israëls groote struikelblok in godsdienstig opzicht wordt beschouwd. Baalbek, of zooals de oude Egyptische en Assyri sche inscripties de streek aanduiden, Ba'albeki, De Bacchustempel met zijn dooreengeworpen sleenbroliken, aan de zuidzijde gezien. Zes sclioone, meer dan twintig meter hooge zuilen, wier rosse steen prachtig silhouetteerl tegen de kobaltblauwe lucht. was eenmaal het voornaamste heiligdom voor do vereering van den Ba'al, den Heer der vrucht baarheid, en het landschap, waarin deze aanbid ding haar centrum vond was de rijke, fertiele vlakte van den Beka'a. Hier werd oudtijds voor den grooten afgod „gerookt", en toen het land geraakte onder den koloniseerenden invloed der Grieken, die immers „alleszins godsdienstig" wa ren, meenden zij in dezen Ba'al denzelfden god te herkennen, die in de Helleensche heiligdommen als Helios, de Zonnegod, aangebeden werd. Zoo bouwde de Griek als het ware verder op den geestelijken grondslag van den Kanaanict, en toen de Romeinen kwamen, in de eerste eeuw na Christus, werd de religieuse traditie door hen voortgezet ^oor den bouw van een nieuw heilig dom voor „Jupiter van Heliopolis". Wij, lefeken in de religieuse gedachte van vroeger eeuwen, en nauwelijks bekend met zelfs onze naaste „gods dienstige buren", wat weten wij bijvoorbeeld uiterst weinig van de godsvereering van onze Joodsche en Roomsch-Katholieke medeburgers, stellen ons de goden der oudheid immer te veel voor als geheel van elkander afgescheiden „per soonlijkheden", terwijl bij den godsdienstigen mensoh dier oude tijden nimmer het denkbeeld der symbolische of occulte idee, door oe attributen van den „god" tot uiting gebracht, geheel achter het uiterlijk van een naam of een materieel beeld teloor ging. Wie de geweldige kosmische krach ten van den groei en van de goddelijke overvloed der schepping aanbaden, hervonden in het beeld van den stier, in den bundel korenaren, of in do zonneschijf symbolen, die alle van eenzelfde ge dachte spraken De namen en de vormen betee- kenden hier geen afscheiding, hoogstens een nuan ceering, als van óén woord dat telkens gevarieerd toch terugkeert in verwante talen. De ruïnevelden van den Baalbek tooncn ons, wat er rest van den godsdienstigen reuzenarbeid van 431 Binnenhof van de Groote Moskee le Damascus. Op den achtergrond een minaret. het laatste, het Romeinsohe tijdperk der Baal- vereering. Geweldig in één woord in uitgestrekt heid zijn de wijdsche restanten van deze tempel hoven, waarin men hetgeen overig is van de emplacementen der altaren, der muumissen, der torens en zuilengangen aanschouwt als zoovele fragmenten die nog iets van de oude spraak doen hooren in deze steenwoestijn, waarin het lange gras groeit, waartusschen de ranke, zeer beweeg lijke hagedissen verschieten, die zich zoo gaarne laten zonnen in de spleten der kolossale bouw blokken. Jupiter Heliopolis, Mercurius, Venus en Bacchus, Mikroskopie voor een ieder „Rerum Natura nusquam Magis quam in Minimis tota est!" (De Natuur is nergens volmaakter dan in het kleinste). Ieder, die wel eens een blik door het mikroskoop geworpen heeft op de schoonheid van de voor het ongewapend oog vrijwel onzichtbare wereld, zal Plinius hierin gelijk moeten geven. In vroeger jaren was het genot van mikroskopi- 6che studie slechts weggelegd voor enkele bevoor rechten, daar de aanschaffing van een mikroskoop zoo groote bedragen vergde, dat dit voor beschei den beurzen onoverkomelijk was. Gedurende de laatste jaren zijn echter tal van kleine instrumen ten in den handel gebracht, welke door hun gerin gen prijs de vreugde van mikroskopisch onder zoek onder ieders bereik brengen. Een andere moeilijkheid, welke zich bij de be oefening der mikroskopie voordoet, is wel, zooals reeds vele malen gebleken is, dat men zich in een zekeren overmoed een mikroscoop aanschafte. Men dacht dan van alles en nog wat te kunnen zien, en men zag niets. Gevolg: teleurstelling, op bergen of verkoopen van het mikroskoop, en voor de mikroskopie een verloren beoefenaar. Hoe komt dit?!; Het werken met een mikroscoop is niet zoo eenvoudig als het wel lijkt, het moet geleerd wor den. Men moet z'n instrument leeren kennen en vertrouwd raken met de beginselen der praepara- tietechniek. Enkele aanwijzingen voor het gebruik van een mikroskoop mogen hieronder volgen. Bijgaande afbeelding toont een eenvoudig mikros koop met de verschillende onderdeelen. Het te onderzoeken object wordt op een voorwerpglaasje gebracht in een druppeltje water en op de tafel van het mikroskoop gelegd. Met den spiegel wordt er nu van onder af een lichtbundel door geworpen, het licht valt dus door het voorwerp heen, zoodat dit doorschijnend moet zijn. De eenvoudigste in strumenten bezitten slechts één spiegel, de groo- tere hebben een vlakken en een hollen spiegel. Bij zwakke vergrooting gebruike men den vlakken spiegel, bij sterkere vergrootingen den hollen. Onder de tafel is meestal een diaphragma aange bracht, hetwelk dient om de lichthocveelheid te regelen. Fijne structuren worden bij fel licht ge makkelijk overatraald, waardoor een wazig beeld verkregen wordt. Daarom ook nooit in de volle zon mikroskopeeren! De lenzenstelsels (objectief en oculair) zijn aan gebracht in een metalen buis, den tubus, welke door middel van een schroef, of ook eenvoudig door schuiven, hooger of lager gebracht kan wor den om het voorwerp scherp in te stellen. Bij het deze namen zijn verklonken in de vruchtbare Beka's, maar de het nnering blijft. En meei dan deze alleen. De Bacchustempel toont ook nu nog veel van de oude heerlijkheid, al zijn zijn zuilen voor het meerendeel ter aarde gestort of hangen zij schuin gesteund tegen de „cella", de eigenlijke kern van het klassieke heiligdom, waarin het beeld van den god troonde, in de geheimzinnige halve schemering, die door een wonderlijke, als gezeefde lichtinval wordt bewerkstelligd. Wie door deze ook in hun verlatenheid nog ma jestueuze bouwvallen eener vroegere godsvereering dwaalt, de treden van den wijdschen opgang be klimt die door de zorg van archeologen in iets van zijn eertijdsche glorie is hersteld, en tenslo'te, na veel omdolens terecht komt aan den voet van het zestal roodverweerde zuilen, wier meer ddn twintig meter hooge schachten wonderlijk con trasteeren tegen den vol-blauwen hemel van het Oosten, die heeft kennis gemaakt met een impo sante werkelijkheid, die van het oeroude heiden dom. De macht en de bekoring, die er voor den antieken mensch lagen in de vergoddelijkte krach ten der natuur, in dien rijken, immer nieuw op wellenden levensovervloed, die elders weder als de goddelijke moeder werd vereerd, wordt hier onk voor den modernen mensch als weder tastbaar. Deze bouwvallen zijn als een geweldige spiegel, die ook nog in zijn gebrokenheid iets weerkaatst van de geweldige, schoon zinnelijke godsconceptie der Ouden. Hoe zwaar het de menschheid moest vallen, om dezen zeer veraanschouwelijkten „god" op te geven voor den onzichtbaren, immaterieelen Schepper van hemel en aarde, wiens kleed het licht is en wiens wezen het ondoorgrondelijke, dat demon streert ton duidelijkste de geschiedenis van het volk Israël. Baalbeks zes meest beroemde zuilen, laat6te uit de imposante rij van meer dan vijftig van gelijke 6tatuur en schoonheid, staan als tragische restan ten van een voldragen en verbloeide cultuur op deze oud-heidensche „hoogte", rossig silhouettee- rend tegen het diepe hemelblauw. Om hun voet is de nieuw geordende, doch nog chaotische reeks van bouwblokken, die verover- en vernielzucht, maar ook de vulcanische werking van den bodem uit hun voegen los wrong en verspreidde. Een tempetplateau als dat van Jehova's heiligdom op den Moriah, van welke laatste echter geen steen op den anderen bleef. Want de tijd der aanbid ding in den vorm van zichtbare symbolen is on herroepelijk voorbij instellen brengt men het objectief zoo dicht mo gelijk boven het object en beweegt dan den tubus langzaam naar boven tot het beeld scherp ver schijnt. Thans iets over het maken van de praeparaten voor het mikroskopisch onderzoek. Men kan on derscheiden versche praeparaten en blijvende prae paraten. De laatste kunnen tientallen jaren be waard worden. Van beide wil ik hier in 'tkort iets vertellen. Haren. Men neme enkele haartjes en legge die in een druppeltje water of glycerine op een voorwerp glaasje. Bij niet te zwakke vergrooting (minstens 80—100 x) zal men bij mcnschcnhaar duidelijk het merg zien verloopen. Laat men echter vooral niet verzuimen om ook van verschillende diersoorten haren te onderzoe ken, zooals van hond, kat, konijn, paard enz. Mui- zenhaar is zéér interessanti Op dezelfde wijze kunnen ook kleine stukjes van vogelveertjes worden bekeken. Het vervaardigen van blijvende praeparaatjes van haren en veertjes is in 't geheel niet noeilijk. Men legt hen gedurende 5 10 minuten in een hor logeglaasje met xylol of desnoods benzine (che misch zuivere!) en brengt dan minden op een goed gereinigd voorwerpglaasje een druppeltje. Canadabalsem, legt de voorwerpjes erin en bedekt het met een dekglaasje. Dekglaasjes in doosjes van 50 stuks zijn in verschillende formaten in den handel, zoowel rond als vierkant. Het meest praktisch vind ik quadratische dekglaasjes van 18 x 18 mm. Aan weerskanten van het dekglas wordt een etiketje geplakt, waarop naam van het object, datum van vervaardiging, behandeling en naam van den maker vermeld worden. Vischschubben worden ook in een druppeltje water onderzocht. Er bestaan 3 soorten schubben: i ocvtajr -1 mbeUchroe^ 'toVuSctnxSer Sp*^lho*'ler-y—Qf>ïl ■jij KlwL Voet Scheti \J<Xn een eenuooaitjj ■rnCk.ro.sk. °°i° \W De schrijvei van ons Buitenlandsch Over zicht maakte deze week een reis naar en door Lippe. Daardoor was hij niet in de gelegenheid zijn wekelijksch artikel voor ons Zondagsblad te schrijven. Voor dat gemis hoopt hij echter onze lezers straks schadeloos te stellen door een be schrijving te geven van wat hij hoorde en zag in het vaderland van Prins Bcrnhard. cijcloïd-, ktenoïd- en tandschubben. Cycloidschub- bcn vindt men bij witvisschen, schelvisch, kabel jauw enz. Ze hebben een glaaden rand. Ktenoïd- schubben zijn o.a. aan te treffen bij bot en schol; de rand draagt aan één kant een aantal fijne ste keltjes. Tandschubben hebben hnaien en roggen; ze vertoonen in bouw overeenkomst met de tanden van ons gebit! Vleugels van vliegen, muggen en andere in secten blijken bij mikroskopisch onderzoek ver wonderlijk fijne structuren te bezitten. Men kan ze versch het beste onderzoeken in een druppel glycerine; blijvende praeparaatjes kunnen op de zelfde wijze worden gemaakt als reeds bij haren is aangegeven. Pootjes van insecten kan men doorschijnend maken door hen gedurende 24 uur of langer in kruidnagelolie te leggen. Daarna brengt men ze op het objectglas met een druppel Canadabalsem en bedekt met een dekglas. In het aldus gemaakte blijvende praeparaat zijn verschillende details waar te nemen. Bij muggen en vliegen vindt men aan het einde van iederen poot een klauwtje en een tweetal zuiglapjes. Het bezit dezer zuiglapjes maakt het hen mogelijk om tegen een loodrechten glaswand te tippelen en zelfs omgekeerd over een plafond te loopen! Het leven in het water Men neme eens de moeite om uit één of andere sloot een flinke dot algen (u weet wel, dat „vieze" groene flap) op ie visschen en mee te nemen. Wanneer men deze algen eenmaal nauwkeurig bestudeerd heeft met een vergrooting van 150 500 x zal men voor goed afgeleerd hebben om laag op „dat spul" neer te zien! Tusschen deze algen zijn weer andere interessan te mikro-organismen aan te treffen. Als we geluk hebben, vinden we misschien wel eigenaardige ovale of langwerpige dingetjes, welke overdwars gestreept zijn. Dat zijn kiezelalgen of diatomaeën, eencellige algjes, welke omsloten zijn door een uit 2 over elkaar passende helften bestaand kiezel- pantser. De soortenrijkdom dezer diatomaeën is enorm; met inbegrip der fossiele vormen zijn meer dan 10.000 verschillende soorten bekend! Nu moet men eens het volgende doen. Vul een jampotje met slootwater en stop er zóóveel algen ten greep vrfc de wondere werdal van htfr kleine in, dat er bijna niets meer bij kan. Laa. het zoo op een niet te donkere plek staan. De „lgen verstik ken nu en beginnen te rotten. Een welige ontwik keling van talrijke bakteriën treedt nu op; er ver schijnt een vlies op de oppervlakte van het water, bestaande uit millioenen bakteriën. Van dit oogen- blik af brenge men dagelijks eenige druppels van dit rottende water op een objectglas en onderzocke het met het miskroskoop bij tenminste 100 malige (liefst meer) vergrooting. Indien het juiste tijdstip is aangebroken, zal men een bonte mengeling van mikrowezentjes aanschouwen, ééncellige diertjes, oerdiertjes of protozoa welke zich door middel van trilhaartjes snel in alle richtingen door het water bewegen. Men kan pantoffeldiertjes (Paramae- cium) snel zien rondzwemmen, mosseldiertjes (Stylonychia), schippertjes (Euplotes Charon) en andere, en dat alles krioelt maar door elkaar. Dit is werkelijk een onvergetelijk gezicht! Zoo zou ik wel tot in het oneindige voort kun nen gaan met vertellen over het "vele moois en interessants, dat het mikroskoop den waren na tuurvriend kan laten aanschouwen, doch voor- loopig wil ik hiermede eindigen. Later hoop ik in de gelegenheid te zijn om over dit onderwerp nog eens iets meer te vertellen. C. VAN DUIJN Jr. 439

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 14