M O D E R N TO U R I S M E
BEZOEK AAN BEIROET EN NAHR EL-KELB
DE RU NEVELDEN VAN BAALBEK
Een tweetal zeer oude inscripties in den rotswand
bij de Hondsrivier in Syrië; links vermoedelijk een
'Assyrische, rechts» een Egyptische oorkonde
bevattende
IV. Vanuit het wijde, driehoekige bekken dat de
toechaven vormt van Beiroet heeft men een prach-
tigen kijk op deze stad, die langs de glooiingen
der bergen ligt opgebouwd, met naar de waterzijde
haar kaden en haar bedrijvigheid, waar de Levan-
tijnsche zeilschepen met hun typische takelage
voor anker liggen en de bootslieden staande hun
jollen niet achter- doch vóóruit roeien.
Beiroet is vanouds een belangrijke zee- en han
delsstad geweest, en ook thans vormt het met zijn
ruim 160.000 inwoners een verkeersknooppunt van
beteekenis, hoewel het, nu het sinds den wereld
oorlog van Turkije werd losgemaakt, een aan
zienlijk deel van zijn oude achterland missen moet.
Toch krijgt men geenszins den indruk, met een
typisch oostersche haven te doen te hebben. Het
feit, dat het meerendeel der inwoners, schoon van
Arabischen oorsprong, tot verschillende christe
lijke secten behoort, en dat de Fransche overlieer-
sching duidelijk haar stempel op den huizenbouw
heeft gezet, spreekt hier wel het beslissende
woord. Ook de hotels zijn modern en behoorlijk
ingericht; slechts de klamboes boven de bedden
herinneren eraan, dat men in een land logeert,
hetwelk in vollen zomertijd overvloediger dun
Nederland door muggen kan worden geplaagd.
Merkwaardig is, dat de bekende legende van Sint-
Joris, die den draak versloeg, in deze Syrische
stad wordt gelocaliseerd. Nog heden ten dage wijst
men u de put, zoo u in dit soort van zaken
belang stelt, waarin de ridder het monster
wierp, nadat hij als triumfator den strijd had be
slecht. Beiroet heeft overigens eer een zakelijke,
dan een poëtische atmosfeer. Als hoofdstad van
de republiek Libanon, een der vijf Levantstatsn,
waarin de Fransche mandaatsregeering Syriö
heeft verdeeld, is het de zetel van den Franschen
Hoogen Commissaris, en van de patriarchen der
verschillende oostersoh-christelijke kerken. Verder
heeft het zijn prachtige Amerikaansche Universi
teit, welke met haar talrijke gebouwen gelegen
is in een park, hetwelk heel de omgeving be-
heerscht en schitterende uitzichten opent over de
ongelooflijk blauwe wateren van de baai. Wie hief
in het zinderende zonlicht staat, temidden van
eucalyptus en palm, bij den scharlaken bloei der
oleanders en de wijduit.hangende, vruchtdragende
takken van den vijgoboom, krijgt ondanks moder
nen huizenbouw en wegenaanleg toch wel den
duidelijken indruk, dat hij zich onder andero
hemel breedte bevindt.
Maar interessanter dan Beiroet zelf zijn de merk-
teekenen van een zeer oud verleden, welke 's men-
schen hand in de rotspas van de Nahr el-Kelb
heeft nagelaten, en de zeer uitgebreide, imponee-
rende bouwvallen, nabij Baalbek, van wat een
maal een zeer grootsch Grieksch-Romeinsch tcm-
pelcomplex geweest is.
Men bereikt de Hondsrivier, de zoogenaamde Nahr
el-Kelb, door gebruik te maken van een vrij pri
mitief treintje, dat noordwaarts van Beiroet de
kust volgt tot waar de kale bergen tot bijna aan
het water voortdringen. Tusschen twee grauwe,
steenachtige ruggen baant zich daar de Honds
rivier haar waterwee, die in den warmen tijd uit
nauwelijks iets andei's dan een breede grin tbc ri
ding bestaat, die door waterloopen wordt door-
ki'onkeld, welke zeewaarts een paar geweldige,
geïsoleerde rotsblokken passeeren, voordat men
liet rimpelloos blauwe zeevlak onder den vlekke-
loozen hemel uitgespannen ziet.
Waaraan deze rivier haar zonderlinge naam
dankt staat historisch niet vast, doch de traditie
verhaalt, dat hier in oude tijden in den rivier
mond een groot beeld stond van een gevleugel.len
viervoeter, door welks holle binnenste de wind
woelde en loeide, wanneer de storm op de kust
woedde. Schrikbarende geluiden leek dit stcenen
gedierte dan uit te stooten, reden genoeg voor
de primitieve bevolking om de plek met bijna
bijgeloovige vrees te vermijden. Ook thans nog
ligt op een ondiepe plaats in zee, niet ver van de
plek waar de brug over de rivier voert, een rots
blok, dat men den „Hond" blijft noemen.
De pas waardoor do rivier de zee bereikt was in
de oudheid een beroemde doortocht door het ge
bergte; de legers van Phoenicië, Egypte, Perzië,
Babyion, Griekenland en Rome zijn er langs ge
trokken, en de overwinnaars uit ouden en nieuwen
tijd hebben er hun inscripties achtergelaten, vanaf
de Egyptische pharao's tot de Fransche en Brit-
sche maarschalken toe, die hier in den Grootcn
Oorlog met hun troepen hebben geopereerd.
Een eindweegs boven den huidigen vindt men de
sporen van een Romeinschen weg, aangelegd tij
dens de regeering van keizer Marcus Aurelius.
Hierboven ziet men, uitgehouwen in de verweer
de rotsmassa, verticale tafels, waarin Egyptische
en Assyrische steenhouwers de faits et gestes van
hun soevereinen hebben vereeuwigd. Een onge
oefend oog zou ze niet spoedig ontdekken, deze
eerbiedwaardige monumenten van een grijs ver
leden, vergrauwd en vervlakt als ze geworden
zijn in den loop van zoovele eeuwen, met hun
hiëroglyphen of hun spijkerschrifttekst als een
craquelé-wcrk van groefjes en barstjes, overtogen
en daartusschen de vage reliefs van hun hiërati-
sche figuren: de vorst in de overgeleverde hou
ding van den overwinnaar-offeraar, met een ge
baar dat ook nu nog fascineert.
Negen van zulke inschriften treft men aan in
den rotswand. De eerste, het dichtst bij de brug,
is gegrift op een oud-Egyptische stéle, gewijd aan
den god Ptah, doch verhaalt van een Fransche
expeditie in 1860. De tweede, meer zuidwaarts, een
Assyrische inscriptie, is vergezeld van een ko
ningsfiguur met opgeheven hand; daar dichtbij
ziet men het hoofd van een anderen Assyrisohen
koning, mogelijk van Salmaneser II, doch de rest
van het relief is hopeloos vernield. Ook Tiglaih-
Pileser en Ramses II, Sanherib en Essar-Haddon
lieten de heugenis van hun namen en daden. In
deze merkwaardige eere-galerij, en bij het dwalen
langs den brokkeligen rotsweg, met de felle zon
over het oer-oud gesteente, krijgt de geschiedenis
van dit ver verleden een nieuwe gedaante voor
u, is het of men den tred dezer lang verdwenen
legerhorden opnieuw kan hooren opklinken, staat
het besef u bij, dat hen en u eenzelfde afstamming
verbindt, en dj^t er tusschen toen en thans geen
breuk is, want de rijen van geslacht na geslacht
vullen de kloof van het verleden.
De allernieuwste geschiedt heeft haar relaas
aan dat der zeer oude toegevoegd met een drietal
gedenkplaten. De eerste herinnert eraan hoe in
October 1918 de steden Damascus, Horns en Aleppo
door de Britten veroverd werden; de tweede is ter
eere van het 21ste Britsohe Legercorps; de derde
verhaalt hoe generaal Gouraud's troepen op 25
Juli 1920 Damascus binnentrokken.
Geheel andere herinneringen dan aan verre
tochten en aan krijg roepen de ruïnen van Baai-
bek wakker. Het traject naar deze oude bede- en
offeroorden is door de Fransche ingenieurs op
werkelijk bewonderenswaardige wijze als het ware
uitgesneden uit het zeer geaccidenteerde bergland
schap. De moderne autowegen, die wij aan hun
volharding en vakkennis danken, liggen in een
vervaarlijke zigzag langs steile helling en met
rotsblokken bezaaide vallei. Terzijde van de asfalt-
strook volgt het ongeplaveide pad van kameelen
en ezels in het rustige, voorvaderlijke tempo de
zelfde route. Het valt op, hoezeer ue traag-voort-
schrijdende kameel met zijn wonderlijk gebogen
hals en het in verhouding kleine, laatdunkende
kopje, dat zoo meikwaardig hooghartig meedeinfc
in het rhythme van zijn eigen gang, niet zoozeer
het rijdier dan wel de vrachtdrager is van deze
streken. Soms is hij aan weerszijden met zijn
pakken en kisten als het ware uitgebouwd tot
een verhuiswagen; andere malen ziet men hem
door een veldAveg nader komen onder een voer
gras of graan, steeds in den.zelfden, betrouwbaren
tred en met een uitdrukking op dien wonderlijken
kop, alsof hij zich van dit alles niet het minste
aantrekt, zoolang men hem slechts niet overbelast,
en hem zijn eigen gang laat gaan. Schrikt hij
echter voor het langsstuivende rij verkeer, of wordt
hij ontstemd door zijns inziens onredelijke eischen,
dan trekt hij de lippen terug van de lange gele
tanden met een gebaar, waarvoor men eerbied
krijgt; ook zijn stem laat zich dan vernemen, en
die i6 verre van aangenaam te noemen.
Baalbek ziet men reeds van verre liggen; een zes
tal majestueuze zuilen, vereend onder wat eertijds
een prachtig fries was, verheffen zich wijd en
zijd zichtbaar tegen de lucht.
Het is een eigenaardige gedachte, een reis te heb
ben ondernomen met als hoogtepunt een meer-
daagsche tocht door Palestina, om terecht te ko
men, niet op de heilige hoogten van den Zion,
waar Jehovah Zijn woning had, doch op de
ruïnenivelden van den Baal, die in het Oude Tes
tament zoo dikwijls als Israëls groote struikelblok
in godsdienstig opzicht wordt beschouwd.
Baalbek, of zooals de oude Egyptische en Assyri
sche inscripties de streek aanduiden, Ba'albeki,
De Bacchustempel met zijn dooreengeworpen
sleenbroliken, aan de zuidzijde gezien.
Zes sclioone, meer dan twintig meter hooge zuilen,
wier rosse steen prachtig silhouetteerl tegen de
kobaltblauwe lucht.
was eenmaal het voornaamste heiligdom voor do
vereering van den Ba'al, den Heer der vrucht
baarheid, en het landschap, waarin deze aanbid
ding haar centrum vond was de rijke, fertiele
vlakte van den Beka'a. Hier werd oudtijds voor
den grooten afgod „gerookt", en toen het land
geraakte onder den koloniseerenden invloed der
Grieken, die immers „alleszins godsdienstig" wa
ren, meenden zij in dezen Ba'al denzelfden god
te herkennen, die in de Helleensche heiligdommen
als Helios, de Zonnegod, aangebeden werd. Zoo
bouwde de Griek als het ware verder op den
geestelijken grondslag van den Kanaanict, en toen
de Romeinen kwamen, in de eerste eeuw na
Christus, werd de religieuse traditie door hen
voortgezet ^oor den bouw van een nieuw heilig
dom voor „Jupiter van Heliopolis". Wij, lefeken in
de religieuse gedachte van vroeger eeuwen, en
nauwelijks bekend met zelfs onze naaste „gods
dienstige buren", wat weten wij bijvoorbeeld
uiterst weinig van de godsvereering van onze
Joodsche en Roomsch-Katholieke medeburgers,
stellen ons de goden der oudheid immer te veel
voor als geheel van elkander afgescheiden „per
soonlijkheden", terwijl bij den godsdienstigen
mensoh dier oude tijden nimmer het denkbeeld
der symbolische of occulte idee, door oe attributen
van den „god" tot uiting gebracht, geheel achter
het uiterlijk van een naam of een materieel beeld
teloor ging. Wie de geweldige kosmische krach
ten van den groei en van de goddelijke overvloed
der schepping aanbaden, hervonden in het beeld
van den stier, in den bundel korenaren, of in do
zonneschijf symbolen, die alle van eenzelfde ge
dachte spraken De namen en de vormen betee-
kenden hier geen afscheiding, hoogstens een nuan
ceering, als van óén woord dat telkens gevarieerd
toch terugkeert in verwante talen.
De ruïnevelden van den Baalbek tooncn ons, wat
er rest van den godsdienstigen reuzenarbeid van
431
Binnenhof van de Groote Moskee le Damascus.
Op den achtergrond een minaret.
het laatste, het Romeinsohe tijdperk der Baal-
vereering. Geweldig in één woord in uitgestrekt
heid zijn de wijdsche restanten van deze tempel
hoven, waarin men hetgeen overig is van de
emplacementen der altaren, der muumissen, der
torens en zuilengangen aanschouwt als zoovele
fragmenten die nog iets van de oude spraak doen
hooren in deze steenwoestijn, waarin het lange
gras groeit, waartusschen de ranke, zeer beweeg
lijke hagedissen verschieten, die zich zoo gaarne
laten zonnen in de spleten der kolossale bouw
blokken.
Jupiter Heliopolis, Mercurius, Venus en Bacchus,
Mikroskopie
voor een ieder
„Rerum Natura nusquam Magis quam in Minimis
tota est!" (De Natuur is nergens volmaakter dan
in het kleinste).
Ieder, die wel eens een blik door het mikroskoop
geworpen heeft op de schoonheid van de voor het
ongewapend oog vrijwel onzichtbare wereld, zal
Plinius hierin gelijk moeten geven.
In vroeger jaren was het genot van mikroskopi-
6che studie slechts weggelegd voor enkele bevoor
rechten, daar de aanschaffing van een mikroskoop
zoo groote bedragen vergde, dat dit voor beschei
den beurzen onoverkomelijk was. Gedurende de
laatste jaren zijn echter tal van kleine instrumen
ten in den handel gebracht, welke door hun gerin
gen prijs de vreugde van mikroskopisch onder
zoek onder ieders bereik brengen.
Een andere moeilijkheid, welke zich bij de be
oefening der mikroskopie voordoet, is wel, zooals
reeds vele malen gebleken is, dat men zich in een
zekeren overmoed een mikroscoop aanschafte.
Men dacht dan van alles en nog wat te kunnen
zien, en men zag niets. Gevolg: teleurstelling, op
bergen of verkoopen van het mikroskoop, en voor
de mikroskopie een verloren beoefenaar. Hoe komt
dit?!; Het werken met een mikroscoop is niet zoo
eenvoudig als het wel lijkt, het moet geleerd wor
den. Men moet z'n instrument leeren kennen en
vertrouwd raken met de beginselen der praepara-
tietechniek.
Enkele aanwijzingen voor het gebruik van een
mikroskoop mogen hieronder volgen.
Bijgaande afbeelding toont een eenvoudig mikros
koop met de verschillende onderdeelen. Het te
onderzoeken object wordt op een voorwerpglaasje
gebracht in een druppeltje water en op de tafel
van het mikroskoop gelegd. Met den spiegel wordt
er nu van onder af een lichtbundel door geworpen,
het licht valt dus door het voorwerp heen, zoodat
dit doorschijnend moet zijn. De eenvoudigste in
strumenten bezitten slechts één spiegel, de groo-
tere hebben een vlakken en een hollen spiegel. Bij
zwakke vergrooting gebruike men den vlakken
spiegel, bij sterkere vergrootingen den hollen.
Onder de tafel is meestal een diaphragma aange
bracht, hetwelk dient om de lichthocveelheid te
regelen. Fijne structuren worden bij fel licht ge
makkelijk overatraald, waardoor een wazig beeld
verkregen wordt. Daarom ook nooit in de volle
zon mikroskopeeren!
De lenzenstelsels (objectief en oculair) zijn aan
gebracht in een metalen buis, den tubus, welke
door middel van een schroef, of ook eenvoudig
door schuiven, hooger of lager gebracht kan wor
den om het voorwerp scherp in te stellen. Bij het
deze namen zijn verklonken in de vruchtbare
Beka's, maar de het nnering blijft. En meei dan
deze alleen. De Bacchustempel toont ook nu nog
veel van de oude heerlijkheid, al zijn zijn zuilen
voor het meerendeel ter aarde gestort of hangen
zij schuin gesteund tegen de „cella", de eigenlijke
kern van het klassieke heiligdom, waarin het
beeld van den god troonde, in de geheimzinnige
halve schemering, die door een wonderlijke, als
gezeefde lichtinval wordt bewerkstelligd.
Wie door deze ook in hun verlatenheid nog ma
jestueuze bouwvallen eener vroegere godsvereering
dwaalt, de treden van den wijdschen opgang be
klimt die door de zorg van archeologen in iets
van zijn eertijdsche glorie is hersteld, en tenslo'te,
na veel omdolens terecht komt aan den voet van
het zestal roodverweerde zuilen, wier meer ddn
twintig meter hooge schachten wonderlijk con
trasteeren tegen den vol-blauwen hemel van het
Oosten, die heeft kennis gemaakt met een impo
sante werkelijkheid, die van het oeroude heiden
dom. De macht en de bekoring, die er voor den
antieken mensch lagen in de vergoddelijkte krach
ten der natuur, in dien rijken, immer nieuw op
wellenden levensovervloed, die elders weder als
de goddelijke moeder werd vereerd, wordt hier onk
voor den modernen mensch als weder tastbaar.
Deze bouwvallen zijn als een geweldige spiegel,
die ook nog in zijn gebrokenheid iets weerkaatst
van de geweldige, schoon zinnelijke godsconceptie
der Ouden.
Hoe zwaar het de menschheid moest vallen, om
dezen zeer veraanschouwelijkten „god" op te geven
voor den onzichtbaren, immaterieelen Schepper
van hemel en aarde, wiens kleed het licht is en
wiens wezen het ondoorgrondelijke, dat demon
streert ton duidelijkste de geschiedenis van het
volk Israël.
Baalbeks zes meest beroemde zuilen, laat6te uit
de imposante rij van meer dan vijftig van gelijke
6tatuur en schoonheid, staan als tragische restan
ten van een voldragen en verbloeide cultuur op
deze oud-heidensche „hoogte", rossig silhouettee-
rend tegen het diepe hemelblauw. Om hun voet
is de nieuw geordende, doch nog chaotische reeks
van bouwblokken, die verover- en vernielzucht,
maar ook de vulcanische werking van den bodem
uit hun voegen los wrong en verspreidde. Een
tempetplateau als dat van Jehova's heiligdom op
den Moriah, van welke laatste echter geen steen
op den anderen bleef. Want de tijd der aanbid
ding in den vorm van zichtbare symbolen is on
herroepelijk voorbij
instellen brengt men het objectief zoo dicht mo
gelijk boven het object en beweegt dan den tubus
langzaam naar boven tot het beeld scherp ver
schijnt.
Thans iets over het maken van de praeparaten
voor het mikroskopisch onderzoek. Men kan on
derscheiden versche praeparaten en blijvende prae
paraten. De laatste kunnen tientallen jaren be
waard worden.
Van beide wil ik hier in 'tkort iets vertellen.
Haren.
Men neme enkele haartjes en legge die in een
druppeltje water of glycerine op een voorwerp
glaasje. Bij niet te zwakke vergrooting (minstens
80—100 x) zal men bij mcnschcnhaar duidelijk het
merg zien verloopen.
Laat men echter vooral niet verzuimen om ook
van verschillende diersoorten haren te onderzoe
ken, zooals van hond, kat, konijn, paard enz. Mui-
zenhaar is zéér interessanti
Op dezelfde wijze kunnen ook kleine stukjes van
vogelveertjes worden bekeken.
Het vervaardigen van blijvende praeparaatjes van
haren en veertjes is in 't geheel niet noeilijk. Men
legt hen gedurende 5 10 minuten in een hor
logeglaasje met xylol of desnoods benzine (che
misch zuivere!) en brengt dan minden op een goed
gereinigd voorwerpglaasje een druppeltje.
Canadabalsem, legt de voorwerpjes erin en
bedekt het met een dekglaasje. Dekglaasjes in
doosjes van 50 stuks zijn in verschillende formaten
in den handel, zoowel rond als vierkant. Het meest
praktisch vind ik quadratische dekglaasjes van
18 x 18 mm. Aan weerskanten van het dekglas
wordt een etiketje geplakt, waarop naam van het
object, datum van vervaardiging, behandeling en
naam van den maker vermeld worden.
Vischschubben worden ook in een druppeltje
water onderzocht. Er bestaan 3 soorten schubben:
i ocvtajr
-1 mbeUchroe^
'toVuSctnxSer
Sp*^lho*'ler-y—Qf>ïl
■jij KlwL
Voet
Scheti \J<Xn een
eenuooaitjj
■rnCk.ro.sk.
°°i° \W
De schrijvei van ons Buitenlandsch Over
zicht maakte deze week een reis naar en
door Lippe.
Daardoor was hij niet in de gelegenheid zijn
wekelijksch artikel voor ons Zondagsblad te
schrijven.
Voor dat gemis hoopt hij echter onze lezers
straks schadeloos te stellen door een be
schrijving te geven van wat hij hoorde en
zag in het vaderland van Prins Bcrnhard.
cijcloïd-, ktenoïd- en tandschubben. Cycloidschub-
bcn vindt men bij witvisschen, schelvisch, kabel
jauw enz. Ze hebben een glaaden rand. Ktenoïd-
schubben zijn o.a. aan te treffen bij bot en schol;
de rand draagt aan één kant een aantal fijne ste
keltjes. Tandschubben hebben hnaien en roggen;
ze vertoonen in bouw overeenkomst met de tanden
van ons gebit!
Vleugels van vliegen, muggen en andere in
secten blijken bij mikroskopisch onderzoek ver
wonderlijk fijne structuren te bezitten. Men kan
ze versch het beste onderzoeken in een druppel
glycerine; blijvende praeparaatjes kunnen op de
zelfde wijze worden gemaakt als reeds bij haren
is aangegeven.
Pootjes van insecten kan men doorschijnend
maken door hen gedurende 24 uur of langer in
kruidnagelolie te leggen. Daarna brengt men ze
op het objectglas met een druppel Canadabalsem
en bedekt met een dekglas. In het aldus gemaakte
blijvende praeparaat zijn verschillende details
waar te nemen. Bij muggen en vliegen vindt men
aan het einde van iederen poot een klauwtje en
een tweetal zuiglapjes. Het bezit dezer zuiglapjes
maakt het hen mogelijk om tegen een loodrechten
glaswand te tippelen en zelfs omgekeerd over een
plafond te loopen!
Het leven in het water
Men neme eens de moeite om uit één of andere
sloot een flinke dot algen (u weet wel, dat „vieze"
groene flap) op ie visschen en mee te nemen.
Wanneer men deze algen eenmaal nauwkeurig
bestudeerd heeft met een vergrooting van 150
500 x zal men voor goed afgeleerd hebben om laag
op „dat spul" neer te zien!
Tusschen deze algen zijn weer andere interessan
te mikro-organismen aan te treffen. Als we geluk
hebben, vinden we misschien wel eigenaardige
ovale of langwerpige dingetjes, welke overdwars
gestreept zijn. Dat zijn kiezelalgen of diatomaeën,
eencellige algjes, welke omsloten zijn door een uit
2 over elkaar passende helften bestaand kiezel-
pantser. De soortenrijkdom dezer diatomaeën is
enorm; met inbegrip der fossiele vormen zijn
meer dan 10.000 verschillende soorten bekend!
Nu moet men eens het volgende doen. Vul een
jampotje met slootwater en stop er zóóveel algen
ten greep vrfc de wondere werdal van htfr kleine
in, dat er bijna niets meer bij kan. Laa. het zoo
op een niet te donkere plek staan. De „lgen verstik
ken nu en beginnen te rotten. Een welige ontwik
keling van talrijke bakteriën treedt nu op; er ver
schijnt een vlies op de oppervlakte van het water,
bestaande uit millioenen bakteriën. Van dit oogen-
blik af brenge men dagelijks eenige druppels van
dit rottende water op een objectglas en onderzocke
het met het miskroskoop bij tenminste 100 malige
(liefst meer) vergrooting. Indien het juiste tijdstip
is aangebroken, zal men een bonte mengeling van
mikrowezentjes aanschouwen, ééncellige diertjes,
oerdiertjes of protozoa welke zich door middel van
trilhaartjes snel in alle richtingen door het water
bewegen. Men kan pantoffeldiertjes (Paramae-
cium) snel zien rondzwemmen, mosseldiertjes
(Stylonychia), schippertjes (Euplotes Charon) en
andere, en dat alles krioelt maar door elkaar. Dit
is werkelijk een onvergetelijk gezicht!
Zoo zou ik wel tot in het oneindige voort kun
nen gaan met vertellen over het "vele moois en
interessants, dat het mikroskoop den waren na
tuurvriend kan laten aanschouwen, doch voor-
loopig wil ik hiermede eindigen.
Later hoop ik in de gelegenheid te zijn om over
dit onderwerp nog eens iets meer te vertellen.
C. VAN DUIJN Jr.
439