n
Lelie i'ku nd'iqe Ru Ij tie k
Erasmus - herdenking
Met bekwame spoed juist een maand na het
herdenkingscongres te Rotterdam heeft de uit
gever Nijhoff de negen referaten, bij die gelegen
heid in de aula van de Handels-Hogeschool en in
die van 't nieuwe museum Boymans gehouden,
het licht doen zien, als aflevering van de Bijdr.
voor Vad. Gesch. en Oudheidkunde.*)
De achtereenvolgende lezing dezer redevoeringen
wekt eigenaardige gewaarwordingen eigenaar
diger nog dan het aanhoren er van over een tijd
ruimte van twee dagen, waarbij de nodige en
aangename recreaties, aan een congres verbonden,
geen tijd laten tot rustig overdenken.
In betrekkelijk willekeurige orde komen verschil
lende zijden van de indrukwekkende Erasmus-
figuur onder onze aandacht.
Korte tijd wordt één bepaald onderdeel van zijn
levenswerk of zijn levensgedachten in 't centrum
van ons denken geplaatst en dan is 't plotseling
uit en zijn we verplicht ons te accomoderen voor
een blik op een nieuw facet. Verschillen in taal
vijf referaten in 't Nederlands, twee in 't Engels
en één in 't Frans en in 't Duits wijzen naar
de kosmopolitische betekenis van den lGen eeuwer.
Sterker indruk maakt het stijlverschil dat natuur
lijk in zo'n geschakeerde bundel aanwezig is: 't
rhetorische van Prof. Lindeboom, naast 't sobere
van Prof. Huizinga en 't weke van Mr Regout;
't vrouwelijk sierlijke van Mrs Allen naast 't Ame
rikaans zakelijke van Albert Hyma. Maar meer
nog dan dit treft ons 't verschil van inzicht en
beoordeling, al naar gelang de schrijver (c.q. spre
ker) min of meer met de denkbeelden van Erasmus
sympathiseert, of zijn daden en woorden gunstiger
of ongunstiger meent te moeten opvatten. Tegen
spraken bevorderen de rust bij !t lezen niet, maar
prikkelen tot nadenken en vergelijken. Wie D.v.
op blz. 119 met sarcastische sneer 't oordeel van
Groen over Erasmus „hem ontbrak de moed, hij
wilde vrede óók ten ko6te der waarheid" door
Prof. Lindeboom in een hoek ziet schoppen met
de vriendelijke kwalificatie, dat we hier te doen
hebben met „een typisch voorbeeld van het aan
leggen van den helden- en martelaarsmaatstaf,
waarin sommige confessioneele historici zoo
vaardig zijn", die kijkt ietwat vreemd op bij *t
tcch zeker niet confessionele getuigenis van Prof.
Huizinga op blz. 249: „Hij (Erasmus) heeft nooit
tot held gedeugden er zich ook nooit voor
■uitgegeven." En even verder: „Wij weten allen, dat
het Erasmus inderdaad ontbroken heeft aan den
zin voor het waarlijk heroïsche."
Merkwaardig om nog één voorbeeld te noe
men zijn ook de opmerkingen over de waar
dering van Augu6tinjs bij Erasmus.
Hyma zegt (bl. 141) „fn 1521 kwam Erasmus
vijandiger te staan tegenover Augustinus naarmate
Luther den laatste meer ging waarderen." Hyma
spreekt zelfs van een opzettelijk ondermijnen van
Augustinus' gezag door Erasmus. En ook de Hei-
delbergse Prof. Kohier vindt dat Erasmus zich
meer en meer tegen Augustinus keert (bl. 218).
Daartegen hoort Mr Regout telkens Augustinus'
„gedachten doorklinken" in Erasmus' beschouwin
gen óver oorlog en vredg. (hl. 160).
De weetgierige snuffelaar zullen dergelijke schijn
bare of werkelijke tegenspraken te welkomer zijn,
daar ze hem aansporen tot zelfstandige beoordeling,
liet ligt niet in mijn .bedoeling ieder der redevoe
ringen afzonderlijk, refererend te bespreken; het
èssentiëje zou daarmee toch allicht verloren gaan,
daar ieder der referaten op zichzelf al 't product
is van door de praktijk geëiste samenvatting.
Wie in de vele kwesties over en rondom Erasmus
belang stelt, moet 't boek zelf bestuderen niet
alleen, maar die zal door aandachtige lezing stel
lig genoopt worden tot uitgebreider onderzoek. Op
een enkel punt wil ik hier nog wijzei). Prof. Hui
zinga is van mening, dat „een niet gering fleel
der wereld gaandeweg zoo allerhevigst anti-eras-
miaansch is geworden." „Dat wij allen mijlen
ver van Erasmus verwijderd zijn geraakt" De
roep om de daad we kennen de rake typering
van deze stroming uit Huizinga's „In de scha
duwen van morgen" heeft Erasmus' woorden
als „onheroïsche idealen" verworpen.
Ik twijfel aan de juistheid dezer woorden. Wie
met aandacht leest de referaten van Mr Regout
en Mrs AITen resp. over „Erasmus cn de theorie
van den rechtvaardigen oorlog" en „Erasmus on
peace", kan m.i. niet anders concluderen dan:
wat was Erasmus modern! Hebben we sinds de
vrede van Versailles niet telkens in alle toonaar
den gehoord de roep om vrede, om aansluiting
der volken en om internationale rechtvaardigheid?
inderdaad heeft fascistische verdwazing en natio
nal iteitswaanzin een sterke tegenstroom doen ont
staan, maar nochtans is gebleven in "t zich bij
voorkeur noemende „democratische kamp", de eis
tot verbroedering der volken. Wie van deze ma
rt) Voordrachten, gehouden ter herdenking van de
sterfdag van Erasmus op 10 en 11 Juli 1930 te
.'Rotterdam. Mart. Nijhoff, Den Haag;.
terie studie wil maken, mag Erasmus niet onge
lezen laten. Dat zal niet slechts verhelderend
werken op de kijk van de historische ontwikkeling
der vredesidee, maar tevens behoeden voor a! te
overdreven toekomstverwachtingen al i6 dit
gevaar na de gebeurtenissen der laatste jaren stel
lig minder groot dan tien jaar geleden. En dan
Erasmus' „Christendom"! Is het niet het zuivere
ondogmatische „Bergrede-Christendom", dat ook
nu nog voor velen 't enig ware is?
Neen, Huizinga's mening deel ik niet, tenzij 't zó
bedoelt mocht zijn wat dan 't oordeel over de
pacifisten en ondogmatischen ten zeerste verzwa
ren zou dat deze menen, of althans beweren,
splinternieuwe inzichten aan 't mensdom te bie
den, terwijl die inderdaad al minstens vier a vijf
eeuwen oud zijn.
Neen, we hebben nog niet afgerekend met Eras
mus' inzichten. Duidelijk blijkt dat ook uit 't
referaat van Dr Post; „Erasmus en het laat-mid-
deleeuwsche onderwijs". Het schetst de humani
sering van 't middeleeuws onderwijs en 't stoot
daarbij op vragen, die nog urgent zijn in betrek
king tot de huidige inrichting van ons Christelijk
Gymnasiaal onderwijs. Daar is we moeten 't
eerlijk bekennen toch eigenlijk alles geheel ei»
al op de oude voet voortgezet; daar heeft geen
Reformatie haar werk gedaan, daar spreekt wel
Plato, maar daar zwijgt Augustinus.
De studie van Erasmus blijkt niet „dor" historisch',
maar leidt tot de meest actuele problemen, zoals
uit een en ander duidelijk zal zijn.
Jammer is 't dat de principiële belichting van
Erasmus, van orthodox Protestants standpunt,
wel heel erg schaars was. Ja, dat Nederland
daarbij geheel ontbrak en dat van Amerika het
zuiverst geluid moest komen. Het best vinden we
dit n.L omschreven aan 't slot van 't buitengewoon
rijk gedocumenteerd betoog van Albert Hyma uit
Ann Arbor (Michigan), waar hij zegt (ik geef 't
hier in vertaling): „Wat was Christendom in de
ogen van Erasmus? Het was zeer juist van hem
om te zeggen dat het Nieuwe Testament de enige
bron was van de Christelijke filosofie. En het was
zeer gepast Paulus herhaaldelijk te citeren. Maar
Paulus' mysticisme en Christus' eisen waren door
hem verdund met de wateren uit klassieke bron*
nen. Geen poging heeft hij gedaan om 't Christen
dom te schetsen als een geopenbaarde godsdienst.
De verdorvenheid van den mens, de erfzonde, en
de rechtvaardiging door 't geloof, die zo grotelijks
Luther en zelfs Lovola verontrustten, worden stil
voorbij egaan, want Erasmus was een man oer
rede, en hij werd niet neergedrukt door gevoelens
van diepe schuld over zijn zonden." Gelukkig is
dit woord in 't Engels dan op 't Erasmus*
congres ook gehoord.
Dr J. KARSEMEYER",
ZIELKUNDIGE EN
OPVOEDKUNDIGE
BRIEVEN
6 ONS GEHEUGEN
(DE PRACTIJK)
In de vorige brief werden reeds twee eischan be
sproken waaraan men voldoen moet, wil men
iets vlug en goed uit 't hoofd leeren:
le. Zorg voor een heldere doelvoorstelling en een
vast voornemen om de leerstof snel en degelijk in
"4 geheugen op te nemen.
2e Gebruik bij 't leeren meerdere zintuigen tege
lijk. zoodat gezicht-, gehoor- en bewegingsmdruk-
ken ontstaan.
Als derde eisch geldt: Zorg, dat wat ge uit 't
hoofd leeren moet, goed begrepen en verwerkt is.
Bij de onderzoekingen is gebleken, dat leerstof, die
goed begrijpelijk is en helder doorzien werd, tien
maal zoo vlug werd opgenomen als leerstof zonder
beteekenis.
Als op de catechisatie een Zondagsafdeeling van
te voren goed besproken is, als de moeilijke zins
wendingen stuk voor stuk eerst eens weergegeven
zijn in eigen woorden; als de hoofdgedachten er
uit afzonderlijk aangpgeven zijn, gaat het inpren
ten door de catechisanten vrij gemakkelijk, on
danks die moeilijke zinswendingen.
Ook als men leerstof niet woordelijk, maar alleen
zakelijk onthouden wil, is zelfstandige verwerking
ervan noodig.
Eén voorbeeld: Iemand wil zakelijk in zijn geheu-
ger opnemen het verloop van de godsdiensttwis
ten tijdens het twaalfjarig Bestand (1609—1621).
Ilij neemt een blad papier voor zich en schrijft,
vóór hij nog een boek opendoet, daarop heel be
knopt, „in telegram-stijl" en ver uiteen wat hij
over'het te bestudeeren onderwerp al weet, al is
dat nog zoo weinig.
Enkele namen, als Gomarus en Arminius, zullen
wel boven komen; de tegenstelling Maurits01-
denbarnevelt duikt allicht op
liet voordeel van deze wijze van doen ie tweeërlei:
a. men wordt nieuwsgierig en zelfs belangstellend
ten opzichte van de te bestudeeren stof;
b. als men dc kwesties in 't boek naleest, Komt
telkens een nieuwe herkenning van feiten verras
send te hulp. v
Óp'deze wijze dient men zich voor te bereiden op
't bestudeeren van Geschiedenis, Aardrijkskunde,
„speechen", die men houden moet, enz. En als de
eigenlijke bestudeering dan plaats heeft, moet
men. evóneens in telegramstijl met teekeningetjee,
streepjes^ en dergelijke aanduidingen, als t ware
zelf het stuk opbouwen, met duidelijke onderstre
ping van de hoofdzaken. Dat is geen tijdverlies
maar dat doet tijd uitsparen, te meer, omdat zulke
zelfgemaakte overzichten bij latere herhaling
zulke prachtige diensten bewijzen!
Als vierde eisch noemen we: Pas bij 't woorlelijk
of zakelijk leeren, zóóveel mogelijk de geheel-
welhode" toe en zoo weinig mogelijk de „deel-
methodc"; d.w.z. leer nooit iet6 regel voor regel
of zin voor zin; maar leer alleen duidelijk over
zichtelijke geheelen!
Wie dus een gedicht zal moeten voordragen en
dal zonder boek zal willen doen, moet dat gedicht
telkens in z'n geheel overlezen (half luid en een
weinig gesticuleerend!), en niet coupletje voor
coupletje, en nog minder regel voor regel.
Dat is ook wel begrijpelijk; want wie den eersten
regel van een gedicht telkens herhaalt, zegt na
dc laatste lettergreep van den regel telkens weer
de eerste lettergreep ervan; dit verband dat zoo
tusschen die twee lettergrepen ontstaat, is zeer
'hinderlijk en belemmerend; want er moet immers
verband komen tusschen de laatste lettergreep
.van"den éérsten regël en de eerste lettergreep van
den tweeden regel; en dus zal het eerste fóutievq
verband weer verbroken moeten worden; en 'f
blijft hinderlijk nawerken; dus heeft men zich
noncielooze moeite bezorgd.
Dat zoo'n geheel niet al te groot genomen mag
worden spreekt vanzelf: meer dan veertig dicht*
repels voor een volwassene, en meèr dan zes
tien voor kinderen, is niet aan te bevelen.
Vooral als de stof niet of weinig samenhangend
is, zooals rijtjes plaatsnamen van de landkaart,
of de tafels van vermenigvuldiging, moet men
kleine groepjes van de leerstof als geheelen nemen.
De reeds genoemde rekenkunstenaar Diamandi
had voor 't inprenten noodig:
bij een rij van 10 cijfers 17 seconden;
bij een rij van 20 cijfers 135 seconden
bij een rij van 100 cijfers 1500 seconden
De gevolgtrekking ligt dus bij dergelijke 'eerstof
voor de hand: Wie b.v. wat plaatsen van de Kaart
van Zuid-Holland moet inprenten, doet 't best,
kleine overzichtelijke groepjes te nemen op de
kaart, en die elk een paar keer in steeds dezelfde
volgorde te herhalen, en danleert hij ze ver
rassend snel en onthoudt ze zeer goed.
Vijlde eisch: Wat letterlijk uit 't hoofd' ge&on'd
moet worden, moet vlug worden geleerd; hoe
sneller men spreekt, hoe beter! Daarover zijn alle
onderzoekers het eens. *t Wint tijd uit en voor-
kimt 't afdwalen van gedachten,
Ztfde eisch: Verdeel de benoodigde herhalingen
in kleine groepjes! Vooral de onderzoeker Jost
heelt daarop den nadruk gelegd. Bij onderzoekin
gen is gebleken, dat de eerste herhalingen de be
langrijkste zijn; de 5e, 6e, 7e en 8e herhaling geven
weinig baat. Duidelijk is gebleken, dat vijf dagen
achtereen drie herhalingen per dag véél beter zijn
dan drie dagen achtereen vijf herhalingen per dag!
G. Müllers onderzoek was in dit opzicht ook
leerzaam: hij merkte dat wie 24 herhalingen toe
past verdeeld over 12 dagen (dus 2 per dag) drie
maal zooveel ervan weet als wanneer men die 24
herhalingen verdeelt over 3 dagen (dus 8 per dag).
De resultaten van deze onderzoekingen veroor-
deeien dus duidelijk het terecht beruchte „in?
stampenvan leerstof.
Zevende eisch: Om iets blijvend in 't geheugen op
te nemen is 't later overleeren (dus z.g. repetitie)
beslist noodig. Gebleken is, dat 't overleeren na
steeds langer wordende tusschenpoozen voldoende
is. Eén voorbeeld; Wie de uitnemende gewoonte
heeft, gedichten, die hij zelf treffend-mooi vindt,
in een schrift over te nemen en uit 't hoofd te
leeren, zal b.v. na één week, daarna nog eens
vier weken later, en daarna nog eens na vier
maanden een bepaald gedicht aandachtig moeten
overkijken en dan is het zijn onvervreemdbaar
eigendom geworden; hij ervaart dan de waarheid
van de uitspraak van een bekend Engelsch dichter:
„Iets schoons is voor altijd een vreugde".
Achtste eisch: Zorg voor een prettige stemming bij
't inprenten van verzen, enz. Als verveling of
tegenzin in uw gemoed sluipen, leer dan nooit
verder; maar wacht een oogenblik af, dat ge er
echt „zin" in hebt. De gewone ondervinding en 't
nauwkeurige onderzoek stemmen hierin volkomen
met elkaar overeen, dat gevoel en wil de sterkste
motoren voor het geheugen zijn.
Ten slotte nog één wenk: Het leeren van allerlei
wetenswaardigs kan bevorderd worden door rijm
en cadans en allerlei handigheidjes, die samen
gevat worden onder den naam van „mnemotech
niek" (d.i. geheugenkunst.) 't Zou vervelend wor
den voor de lezers, om daarop uitvoerig in te
gaan. Trouwens, wie de hier genoemde aoht
eischen werkelijk in practijk wil brengen, heeft
geen of weinig handigheidjes meer noodig, en die
hij noodig heeft, vindt hij zelf wel: hij zal inder
daad „leeren" leeren. Alleen één intereseante ge
heugenkwestie vraagt ten slotte de volgende week
nog behandeling.
Dordrecht.
P. VAN DUYVENDIJJ5
.410
Eerst de kachel aanmaken.
Eindelijk oordeelt Hannes dat ze nu wel naar bin
nen kunnen gaan. Hij slendert naar de deur van
'dc drukkerij, gevolgd door Joop, en belt aan.
De baas doet zelf open.
Met een kort „goeicmorgen" beantwoordt hij
stroef de groet van de beide jongens, die langs
hem heen schuiven.
Joop werpt in "t voorbijgaan een snelle blik op
mijnheer Hasselman en bemerkt dat diens ge
zicht niet al te. vriendelijk staat. In plaats vai.
een vuil, heeft hij nu een brandschoon linnép
jasje aan.
In de drukkerij, tegen de muur, bevindt zich een
kapstok, waar de jongens hun kleren aan han
gen en hun brood bovenop leggen. Hannes schiet
handig z'n blauwe kiel aan en gaat naar de zet
terij. aan z'n werk.
Joop is niet zo gauw klaar met z'n kiel. Maar
als-ie 'm eenmaal aan heeft, krijgt hij een ge
voel of hij al half vakman is.
De baas geeft hem werk op. Eerst de kachel aan-
maken. Hij ontvangt een paar aanwijzingen. Op
het plaatsje naast de drukkerij bevindt zich de
kolcnschuur. Eerst kolen scheppen dus. Dan de
kachel uithalen. Wat papier en turf er in en dan
aansteken.
Jawel de baas zegt alle6 duidelijk genoeg, 't Is
heel eenvoudig.
Als 't maar lukken wil
Joop steekt er de brand in en eerst lijkt het of 't
gaan zal. Maar t is maar schijn. De vlam, die
dadelijk vrolijk opwakkert, dooft spoedig tot een
smeulende massa. Al Joop het deurtje openschuift
om eens poolshoogte te nemen, komt er wel een
dikke rookzuil uit maar vuur is niet te zien. Van
boven door het open deurtje wripmelt hij met het
kachel haakje in de smeulende turf. met als ge-
vols nog meer rook, die nu merkbaar in de zetterij
doordringt. Hannes hoest nadrukkelijk. De baas
komt er bij.
„Néééé," zegt hij, wat gerekt en op uiterst gering
schattende toon, „dat lijkt op niks. Laat 'm maar
uitgaan. En haal dan nog een turl. Ik zal 't zelf
wel doen."
De baas doet het dan ook zelf. Maar voor hij
de turf aansteekt, giet hij ei wat petroleum op.
Zo kan ik het ook. denkt Joop.
Wordt vervolgd)
- plaat hierop (fig. I) en-sla de overstekende ran*
den van het naturelpapier om. 't Is wel goed ze
met gluton Op de plaat vast te plakken. Misscaien
Honderd jaren Zondagsschool
in Nederland
'Als de klokken 's Zondags luiden,
Gaan zij plechtig heen en weer;
En zij zéggen; „bim bam, bim, bami
„Wij zijn knechten van den Heer".
Ja, zij roepen grote mensen:
„Sluit u bij het kerkvolk aan!''
Maar zij roepen ook ons, kind'ren.
Straks naar Zondagsschool te gaan.
Blanke, bruine, zwarte kind'ren
O, het is zo'n groot getal!
Komen alierwege samen:
Zondag is het overal!
Duizend handjes zijn gevouwen.
Duizend mondjes en nóg' méér!
Zingen van den Hemelvader
En van Jezus, onzen Heer.
'An'dre kind'ren, lang geleden,
Zaten 's Zondags op een rij.
Luisterden naar wat verteld werd,
Zongen, baden, net als wij.
Want de klokken riepen toen ook
Om naar Zondagsschool te gaan;
En dat hebben d' oude klokken
Honderd jaren al gedaan!
Lieve Heiland in den hemel,
Voor U buigen wij ons neer;
Houd de bruin' en zwarte kind'rt..
Met ons in Uw hoede. Heer.
Zegen ook de grote mensen.
Laat ons toch, al zijn wij klein,
Evenals de oude klokken
Tot Uw eer gehoorzaam zijn!
E. VAN MEER
'(Ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan der
Zondagsschool in Nederland werd dit ..Klokken
lied" uitgegeven door de Ned. Zondagsschool-
Vereeniging, bureau Bloemgracht 79, Amsterdam.)
Heel Holland zingt
5Ms er iets bizonders gebeurt, dan komen de
„dichters" los.
't Verwonderde me dan ook helemaal niet, dat
de „blijde maar" van 8 September verschiller.de
ged-chten op m'n tafel bracht.
Nu kunnen wc niet alles plaatsen wat men ons
toezendt 'k Ilob dan ook verschillende „dichters'
moeten teleurstellen. En 'k weet zeker, dat ze me
dat niet kwalijk zullen nemen.
Maar een drietal Juliana-gedichten wil ik in onze
Kinderkrant toch opnemen. Bij twee staat er de
wijs bij. We kunnen ze dus niet alleen van buiten
leren maar ook samen zingen. En vooral dat laat
ste doen we graag in deze mooie tijd, nu de Oranje
liefde weer over 't land davert en heel Holland
zingt.
Het eerste gedicht is van den heer II. v. d. Berg
te s-Gravendecl.
Oil AN JE BOVEN!
Laat het dundoek wapp'ren,
Laat het vrolijk klapp'ren
In de najaarswind!
Tooi u met oranje,
Hollands zoon, dat kan je
Doen om 't Koningskind!
Hollands hoop gaat groeien,
Nassau's stam moog bloeien
In een blij verschiet.
Hij, Oranje's sterkte,
Die ons vreugde werkte,
Hij vergeet ons niet.
Zeeg'ne God. Almachtig,
Zijns verbonds gedachtig,
't Voistelijke Paar.
Moge Hij straks beiden,
In Zijn gunst geleiden,
Naar het echtaltaar.
Het tweede gedicht ontvingen we van den heer
S. Boschma te Kinderdijk.
JUBELZANG V
Wijze: Zie ginds komt de stoomboot
Komt, jongens en meisjes, komt, zingt nu in koor!
Verloofd is 't Prinsesje het is er nu door!
Prins Bernhard van Duitsland, die wordt straks
haar man.
Dit vorstelijk bruidspaar, daar zingen we van.
Prinses Juliana, met U zijn wij blijl
Uw blijdschap en vreugde, die delen ook wij!
Wees welkom. Prins Benno, wij reiken de hand,
Wees welkom in ons goede, gelukkige landl
Veel heil en veel zegen, hoog-vorstelijk paart
God geve u vreugde en voorspoed te gaar.
Hij steil' ook ten zegen deez' vorstelijke oand
Voor 't rustige, vredige Vaderland.
En ten slotte plaatsen we het gedicht, dat ons
toegezonden werd door den heer G. Nieuwenhu:j$en
te Den Haag.
11FJL EN ZEGEN
Wijze: Op Umijn Heiland, blijf ik hopen.
Heil! JULIANA heil en zegen,
Klinkt jubelend U tegemoet!
Heil! BERNHARD, heil! juicht blij U tegen,
Als 't volk van Nederland U groet!
't Aloud Wilhelmus van Nassauwe,
Dat altijd weer bezieling geeft.
In lief en leed, in vreued en rouwe,
Nu schoner, dieper wijding heeft!
Wij bidden dat Gods rijke zegen,
Die zegen toch houdt alles in,
U hoeden zal op al Uw wegen,
En rusten op Uw jong gezin!
Ja, Vorst'lijk Bruidspaar, heil en zegen!
Daaraan zal al gelegen zijn!
Uw grootste wens wo"dt dan verkregen:
Gezegend en ten zegep zijn!
VOOR KNUTSELAARS
11 el
een lijst.
Deze week een gemakkelijk maar ook prettig
werkje, waaraan ook de jongere lezers van onze
Kinderkrant kunnen meedoen, 'k Wil je leren hoe
je heel eenvoudig een lijstje om een plaat kunt
vouwen, 't Gaat o zo gemakkelijk en vlug.
't Komt er ook al niet op aan welke vorm de plaat
heelt Wel zou ik je de raad willen geven, om de
plaat op een stuk carton te plakken.
Knip een stuk gekleurd naturelpapier, dat aan
allo zijden c.M. groter is dan de plaat. Leg do
jz:
zulten dc hoeken je niet meevallen. Fig. II laat
zien. hoe je doen moet en met 'n beetje handigheid
breng je het er wel netjes af.
Denk ef om dat je de hoeken niet vastplakt.
Figuur III wijst je, hoe je bij andere veelhoeken
de boeken vouwt. Welke kleur het naturelpapier
moet hebben, hangt geheel van de plaat af, want
het' is het móóiste om lijst en plaat te laten over*
eenstemmen.
RAADSELS
T. Zigzi
Op de zigzaglijn komt de naam van een plaats
in Zeeland.
le rij is een huisdier.
IX 2e rij is een kledingstuk.
.X 3e rij is een vaartuig.
X 4e rij is timmermansgereedschap
X 5e rij is een jongensnaam.
X 6e rij is iets waarin gebakken sn ge*
X braden wordt.
X 7e rij is iets waardoor bomen gevormd
X worden.
X 8e nj is iets wat men in de mond heoff,
X 9e rij is een roofvogel.
10c rij is een lichaamsdeel van een
dier.
II. Wie ben ikF
'k Stroom door het bos en klater,
'k Heb meestal helder water
Ik ben niet diep, vorm soms een val,
'k Denk dat je mij wel kennen zal.
III. Welke boom en welke medeklinker?
Als men vóór een boom een medeklinker plaatst}
krijgt men een droge turfistof.
IV. Domme mensen
ln welke plaats hebben de mensen geen verstand
van de windstreken?
OPLOSSING
van de raadsels in het vorige nummer
I ra-pier; rapiei.
II Hamburg.
III Een coniiil
IV De zeeziekte.
Zoek
maar!
Waar is de hond?.