n Lelie i'ku nd'iqe Ru Ij tie k Erasmus - herdenking Met bekwame spoed juist een maand na het herdenkingscongres te Rotterdam heeft de uit gever Nijhoff de negen referaten, bij die gelegen heid in de aula van de Handels-Hogeschool en in die van 't nieuwe museum Boymans gehouden, het licht doen zien, als aflevering van de Bijdr. voor Vad. Gesch. en Oudheidkunde.*) De achtereenvolgende lezing dezer redevoeringen wekt eigenaardige gewaarwordingen eigenaar diger nog dan het aanhoren er van over een tijd ruimte van twee dagen, waarbij de nodige en aangename recreaties, aan een congres verbonden, geen tijd laten tot rustig overdenken. In betrekkelijk willekeurige orde komen verschil lende zijden van de indrukwekkende Erasmus- figuur onder onze aandacht. Korte tijd wordt één bepaald onderdeel van zijn levenswerk of zijn levensgedachten in 't centrum van ons denken geplaatst en dan is 't plotseling uit en zijn we verplicht ons te accomoderen voor een blik op een nieuw facet. Verschillen in taal vijf referaten in 't Nederlands, twee in 't Engels en één in 't Frans en in 't Duits wijzen naar de kosmopolitische betekenis van den lGen eeuwer. Sterker indruk maakt het stijlverschil dat natuur lijk in zo'n geschakeerde bundel aanwezig is: 't rhetorische van Prof. Lindeboom, naast 't sobere van Prof. Huizinga en 't weke van Mr Regout; 't vrouwelijk sierlijke van Mrs Allen naast 't Ame rikaans zakelijke van Albert Hyma. Maar meer nog dan dit treft ons 't verschil van inzicht en beoordeling, al naar gelang de schrijver (c.q. spre ker) min of meer met de denkbeelden van Erasmus sympathiseert, of zijn daden en woorden gunstiger of ongunstiger meent te moeten opvatten. Tegen spraken bevorderen de rust bij !t lezen niet, maar prikkelen tot nadenken en vergelijken. Wie D.v. op blz. 119 met sarcastische sneer 't oordeel van Groen over Erasmus „hem ontbrak de moed, hij wilde vrede óók ten ko6te der waarheid" door Prof. Lindeboom in een hoek ziet schoppen met de vriendelijke kwalificatie, dat we hier te doen hebben met „een typisch voorbeeld van het aan leggen van den helden- en martelaarsmaatstaf, waarin sommige confessioneele historici zoo vaardig zijn", die kijkt ietwat vreemd op bij *t tcch zeker niet confessionele getuigenis van Prof. Huizinga op blz. 249: „Hij (Erasmus) heeft nooit tot held gedeugden er zich ook nooit voor ■uitgegeven." En even verder: „Wij weten allen, dat het Erasmus inderdaad ontbroken heeft aan den zin voor het waarlijk heroïsche." Merkwaardig om nog één voorbeeld te noe men zijn ook de opmerkingen over de waar dering van Augu6tinjs bij Erasmus. Hyma zegt (bl. 141) „fn 1521 kwam Erasmus vijandiger te staan tegenover Augustinus naarmate Luther den laatste meer ging waarderen." Hyma spreekt zelfs van een opzettelijk ondermijnen van Augustinus' gezag door Erasmus. En ook de Hei- delbergse Prof. Kohier vindt dat Erasmus zich meer en meer tegen Augustinus keert (bl. 218). Daartegen hoort Mr Regout telkens Augustinus' „gedachten doorklinken" in Erasmus' beschouwin gen óver oorlog en vredg. (hl. 160). De weetgierige snuffelaar zullen dergelijke schijn bare of werkelijke tegenspraken te welkomer zijn, daar ze hem aansporen tot zelfstandige beoordeling, liet ligt niet in mijn .bedoeling ieder der redevoe ringen afzonderlijk, refererend te bespreken; het èssentiëje zou daarmee toch allicht verloren gaan, daar ieder der referaten op zichzelf al 't product is van door de praktijk geëiste samenvatting. Wie in de vele kwesties over en rondom Erasmus belang stelt, moet 't boek zelf bestuderen niet alleen, maar die zal door aandachtige lezing stel lig genoopt worden tot uitgebreider onderzoek. Op een enkel punt wil ik hier nog wijzei). Prof. Hui zinga is van mening, dat „een niet gering fleel der wereld gaandeweg zoo allerhevigst anti-eras- miaansch is geworden." „Dat wij allen mijlen ver van Erasmus verwijderd zijn geraakt" De roep om de daad we kennen de rake typering van deze stroming uit Huizinga's „In de scha duwen van morgen" heeft Erasmus' woorden als „onheroïsche idealen" verworpen. Ik twijfel aan de juistheid dezer woorden. Wie met aandacht leest de referaten van Mr Regout en Mrs AITen resp. over „Erasmus cn de theorie van den rechtvaardigen oorlog" en „Erasmus on peace", kan m.i. niet anders concluderen dan: wat was Erasmus modern! Hebben we sinds de vrede van Versailles niet telkens in alle toonaar den gehoord de roep om vrede, om aansluiting der volken en om internationale rechtvaardigheid? inderdaad heeft fascistische verdwazing en natio nal iteitswaanzin een sterke tegenstroom doen ont staan, maar nochtans is gebleven in "t zich bij voorkeur noemende „democratische kamp", de eis tot verbroedering der volken. Wie van deze ma rt) Voordrachten, gehouden ter herdenking van de sterfdag van Erasmus op 10 en 11 Juli 1930 te .'Rotterdam. Mart. Nijhoff, Den Haag;. terie studie wil maken, mag Erasmus niet onge lezen laten. Dat zal niet slechts verhelderend werken op de kijk van de historische ontwikkeling der vredesidee, maar tevens behoeden voor a! te overdreven toekomstverwachtingen al i6 dit gevaar na de gebeurtenissen der laatste jaren stel lig minder groot dan tien jaar geleden. En dan Erasmus' „Christendom"! Is het niet het zuivere ondogmatische „Bergrede-Christendom", dat ook nu nog voor velen 't enig ware is? Neen, Huizinga's mening deel ik niet, tenzij 't zó bedoelt mocht zijn wat dan 't oordeel over de pacifisten en ondogmatischen ten zeerste verzwa ren zou dat deze menen, of althans beweren, splinternieuwe inzichten aan 't mensdom te bie den, terwijl die inderdaad al minstens vier a vijf eeuwen oud zijn. Neen, we hebben nog niet afgerekend met Eras mus' inzichten. Duidelijk blijkt dat ook uit 't referaat van Dr Post; „Erasmus en het laat-mid- deleeuwsche onderwijs". Het schetst de humani sering van 't middeleeuws onderwijs en 't stoot daarbij op vragen, die nog urgent zijn in betrek king tot de huidige inrichting van ons Christelijk Gymnasiaal onderwijs. Daar is we moeten 't eerlijk bekennen toch eigenlijk alles geheel ei» al op de oude voet voortgezet; daar heeft geen Reformatie haar werk gedaan, daar spreekt wel Plato, maar daar zwijgt Augustinus. De studie van Erasmus blijkt niet „dor" historisch', maar leidt tot de meest actuele problemen, zoals uit een en ander duidelijk zal zijn. Jammer is 't dat de principiële belichting van Erasmus, van orthodox Protestants standpunt, wel heel erg schaars was. Ja, dat Nederland daarbij geheel ontbrak en dat van Amerika het zuiverst geluid moest komen. Het best vinden we dit n.L omschreven aan 't slot van 't buitengewoon rijk gedocumenteerd betoog van Albert Hyma uit Ann Arbor (Michigan), waar hij zegt (ik geef 't hier in vertaling): „Wat was Christendom in de ogen van Erasmus? Het was zeer juist van hem om te zeggen dat het Nieuwe Testament de enige bron was van de Christelijke filosofie. En het was zeer gepast Paulus herhaaldelijk te citeren. Maar Paulus' mysticisme en Christus' eisen waren door hem verdund met de wateren uit klassieke bron* nen. Geen poging heeft hij gedaan om 't Christen dom te schetsen als een geopenbaarde godsdienst. De verdorvenheid van den mens, de erfzonde, en de rechtvaardiging door 't geloof, die zo grotelijks Luther en zelfs Lovola verontrustten, worden stil voorbij egaan, want Erasmus was een man oer rede, en hij werd niet neergedrukt door gevoelens van diepe schuld over zijn zonden." Gelukkig is dit woord in 't Engels dan op 't Erasmus* congres ook gehoord. Dr J. KARSEMEYER", ZIELKUNDIGE EN OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN 6 ONS GEHEUGEN (DE PRACTIJK) In de vorige brief werden reeds twee eischan be sproken waaraan men voldoen moet, wil men iets vlug en goed uit 't hoofd leeren: le. Zorg voor een heldere doelvoorstelling en een vast voornemen om de leerstof snel en degelijk in "4 geheugen op te nemen. 2e Gebruik bij 't leeren meerdere zintuigen tege lijk. zoodat gezicht-, gehoor- en bewegingsmdruk- ken ontstaan. Als derde eisch geldt: Zorg, dat wat ge uit 't hoofd leeren moet, goed begrepen en verwerkt is. Bij de onderzoekingen is gebleken, dat leerstof, die goed begrijpelijk is en helder doorzien werd, tien maal zoo vlug werd opgenomen als leerstof zonder beteekenis. Als op de catechisatie een Zondagsafdeeling van te voren goed besproken is, als de moeilijke zins wendingen stuk voor stuk eerst eens weergegeven zijn in eigen woorden; als de hoofdgedachten er uit afzonderlijk aangpgeven zijn, gaat het inpren ten door de catechisanten vrij gemakkelijk, on danks die moeilijke zinswendingen. Ook als men leerstof niet woordelijk, maar alleen zakelijk onthouden wil, is zelfstandige verwerking ervan noodig. Eén voorbeeld: Iemand wil zakelijk in zijn geheu- ger opnemen het verloop van de godsdiensttwis ten tijdens het twaalfjarig Bestand (1609—1621). Ilij neemt een blad papier voor zich en schrijft, vóór hij nog een boek opendoet, daarop heel be knopt, „in telegram-stijl" en ver uiteen wat hij over'het te bestudeeren onderwerp al weet, al is dat nog zoo weinig. Enkele namen, als Gomarus en Arminius, zullen wel boven komen; de tegenstelling Maurits01- denbarnevelt duikt allicht op liet voordeel van deze wijze van doen ie tweeërlei: a. men wordt nieuwsgierig en zelfs belangstellend ten opzichte van de te bestudeeren stof; b. als men dc kwesties in 't boek naleest, Komt telkens een nieuwe herkenning van feiten verras send te hulp. v Óp'deze wijze dient men zich voor te bereiden op 't bestudeeren van Geschiedenis, Aardrijkskunde, „speechen", die men houden moet, enz. En als de eigenlijke bestudeering dan plaats heeft, moet men. evóneens in telegramstijl met teekeningetjee, streepjes^ en dergelijke aanduidingen, als t ware zelf het stuk opbouwen, met duidelijke onderstre ping van de hoofdzaken. Dat is geen tijdverlies maar dat doet tijd uitsparen, te meer, omdat zulke zelfgemaakte overzichten bij latere herhaling zulke prachtige diensten bewijzen! Als vierde eisch noemen we: Pas bij 't woorlelijk of zakelijk leeren, zóóveel mogelijk de geheel- welhode" toe en zoo weinig mogelijk de „deel- methodc"; d.w.z. leer nooit iet6 regel voor regel of zin voor zin; maar leer alleen duidelijk over zichtelijke geheelen! Wie dus een gedicht zal moeten voordragen en dal zonder boek zal willen doen, moet dat gedicht telkens in z'n geheel overlezen (half luid en een weinig gesticuleerend!), en niet coupletje voor coupletje, en nog minder regel voor regel. Dat is ook wel begrijpelijk; want wie den eersten regel van een gedicht telkens herhaalt, zegt na dc laatste lettergreep van den regel telkens weer de eerste lettergreep ervan; dit verband dat zoo tusschen die twee lettergrepen ontstaat, is zeer 'hinderlijk en belemmerend; want er moet immers verband komen tusschen de laatste lettergreep .van"den éérsten regël en de eerste lettergreep van den tweeden regel; en dus zal het eerste fóutievq verband weer verbroken moeten worden; en 'f blijft hinderlijk nawerken; dus heeft men zich noncielooze moeite bezorgd. Dat zoo'n geheel niet al te groot genomen mag worden spreekt vanzelf: meer dan veertig dicht* repels voor een volwassene, en meèr dan zes tien voor kinderen, is niet aan te bevelen. Vooral als de stof niet of weinig samenhangend is, zooals rijtjes plaatsnamen van de landkaart, of de tafels van vermenigvuldiging, moet men kleine groepjes van de leerstof als geheelen nemen. De reeds genoemde rekenkunstenaar Diamandi had voor 't inprenten noodig: bij een rij van 10 cijfers 17 seconden; bij een rij van 20 cijfers 135 seconden bij een rij van 100 cijfers 1500 seconden De gevolgtrekking ligt dus bij dergelijke 'eerstof voor de hand: Wie b.v. wat plaatsen van de Kaart van Zuid-Holland moet inprenten, doet 't best, kleine overzichtelijke groepjes te nemen op de kaart, en die elk een paar keer in steeds dezelfde volgorde te herhalen, en danleert hij ze ver rassend snel en onthoudt ze zeer goed. Vijlde eisch: Wat letterlijk uit 't hoofd' ge&on'd moet worden, moet vlug worden geleerd; hoe sneller men spreekt, hoe beter! Daarover zijn alle onderzoekers het eens. *t Wint tijd uit en voor- kimt 't afdwalen van gedachten, Ztfde eisch: Verdeel de benoodigde herhalingen in kleine groepjes! Vooral de onderzoeker Jost heelt daarop den nadruk gelegd. Bij onderzoekin gen is gebleken, dat de eerste herhalingen de be langrijkste zijn; de 5e, 6e, 7e en 8e herhaling geven weinig baat. Duidelijk is gebleken, dat vijf dagen achtereen drie herhalingen per dag véél beter zijn dan drie dagen achtereen vijf herhalingen per dag! G. Müllers onderzoek was in dit opzicht ook leerzaam: hij merkte dat wie 24 herhalingen toe past verdeeld over 12 dagen (dus 2 per dag) drie maal zooveel ervan weet als wanneer men die 24 herhalingen verdeelt over 3 dagen (dus 8 per dag). De resultaten van deze onderzoekingen veroor- deeien dus duidelijk het terecht beruchte „in? stampenvan leerstof. Zevende eisch: Om iets blijvend in 't geheugen op te nemen is 't later overleeren (dus z.g. repetitie) beslist noodig. Gebleken is, dat 't overleeren na steeds langer wordende tusschenpoozen voldoende is. Eén voorbeeld; Wie de uitnemende gewoonte heeft, gedichten, die hij zelf treffend-mooi vindt, in een schrift over te nemen en uit 't hoofd te leeren, zal b.v. na één week, daarna nog eens vier weken later, en daarna nog eens na vier maanden een bepaald gedicht aandachtig moeten overkijken en dan is het zijn onvervreemdbaar eigendom geworden; hij ervaart dan de waarheid van de uitspraak van een bekend Engelsch dichter: „Iets schoons is voor altijd een vreugde". Achtste eisch: Zorg voor een prettige stemming bij 't inprenten van verzen, enz. Als verveling of tegenzin in uw gemoed sluipen, leer dan nooit verder; maar wacht een oogenblik af, dat ge er echt „zin" in hebt. De gewone ondervinding en 't nauwkeurige onderzoek stemmen hierin volkomen met elkaar overeen, dat gevoel en wil de sterkste motoren voor het geheugen zijn. Ten slotte nog één wenk: Het leeren van allerlei wetenswaardigs kan bevorderd worden door rijm en cadans en allerlei handigheidjes, die samen gevat worden onder den naam van „mnemotech niek" (d.i. geheugenkunst.) 't Zou vervelend wor den voor de lezers, om daarop uitvoerig in te gaan. Trouwens, wie de hier genoemde aoht eischen werkelijk in practijk wil brengen, heeft geen of weinig handigheidjes meer noodig, en die hij noodig heeft, vindt hij zelf wel: hij zal inder daad „leeren" leeren. Alleen één intereseante ge heugenkwestie vraagt ten slotte de volgende week nog behandeling. Dordrecht. P. VAN DUYVENDIJJ5 .410 Eerst de kachel aanmaken. Eindelijk oordeelt Hannes dat ze nu wel naar bin nen kunnen gaan. Hij slendert naar de deur van 'dc drukkerij, gevolgd door Joop, en belt aan. De baas doet zelf open. Met een kort „goeicmorgen" beantwoordt hij stroef de groet van de beide jongens, die langs hem heen schuiven. Joop werpt in "t voorbijgaan een snelle blik op mijnheer Hasselman en bemerkt dat diens ge zicht niet al te. vriendelijk staat. In plaats vai. een vuil, heeft hij nu een brandschoon linnép jasje aan. In de drukkerij, tegen de muur, bevindt zich een kapstok, waar de jongens hun kleren aan han gen en hun brood bovenop leggen. Hannes schiet handig z'n blauwe kiel aan en gaat naar de zet terij. aan z'n werk. Joop is niet zo gauw klaar met z'n kiel. Maar als-ie 'm eenmaal aan heeft, krijgt hij een ge voel of hij al half vakman is. De baas geeft hem werk op. Eerst de kachel aan- maken. Hij ontvangt een paar aanwijzingen. Op het plaatsje naast de drukkerij bevindt zich de kolcnschuur. Eerst kolen scheppen dus. Dan de kachel uithalen. Wat papier en turf er in en dan aansteken. Jawel de baas zegt alle6 duidelijk genoeg, 't Is heel eenvoudig. Als 't maar lukken wil Joop steekt er de brand in en eerst lijkt het of 't gaan zal. Maar t is maar schijn. De vlam, die dadelijk vrolijk opwakkert, dooft spoedig tot een smeulende massa. Al Joop het deurtje openschuift om eens poolshoogte te nemen, komt er wel een dikke rookzuil uit maar vuur is niet te zien. Van boven door het open deurtje wripmelt hij met het kachel haakje in de smeulende turf. met als ge- vols nog meer rook, die nu merkbaar in de zetterij doordringt. Hannes hoest nadrukkelijk. De baas komt er bij. „Néééé," zegt hij, wat gerekt en op uiterst gering schattende toon, „dat lijkt op niks. Laat 'm maar uitgaan. En haal dan nog een turl. Ik zal 't zelf wel doen." De baas doet het dan ook zelf. Maar voor hij de turf aansteekt, giet hij ei wat petroleum op. Zo kan ik het ook. denkt Joop. Wordt vervolgd) - plaat hierop (fig. I) en-sla de overstekende ran* den van het naturelpapier om. 't Is wel goed ze met gluton Op de plaat vast te plakken. Misscaien Honderd jaren Zondagsschool in Nederland 'Als de klokken 's Zondags luiden, Gaan zij plechtig heen en weer; En zij zéggen; „bim bam, bim, bami „Wij zijn knechten van den Heer". Ja, zij roepen grote mensen: „Sluit u bij het kerkvolk aan!'' Maar zij roepen ook ons, kind'ren. Straks naar Zondagsschool te gaan. Blanke, bruine, zwarte kind'ren O, het is zo'n groot getal! Komen alierwege samen: Zondag is het overal! Duizend handjes zijn gevouwen. Duizend mondjes en nóg' méér! Zingen van den Hemelvader En van Jezus, onzen Heer. 'An'dre kind'ren, lang geleden, Zaten 's Zondags op een rij. Luisterden naar wat verteld werd, Zongen, baden, net als wij. Want de klokken riepen toen ook Om naar Zondagsschool te gaan; En dat hebben d' oude klokken Honderd jaren al gedaan! Lieve Heiland in den hemel, Voor U buigen wij ons neer; Houd de bruin' en zwarte kind'rt.. Met ons in Uw hoede. Heer. Zegen ook de grote mensen. Laat ons toch, al zijn wij klein, Evenals de oude klokken Tot Uw eer gehoorzaam zijn! E. VAN MEER '(Ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan der Zondagsschool in Nederland werd dit ..Klokken lied" uitgegeven door de Ned. Zondagsschool- Vereeniging, bureau Bloemgracht 79, Amsterdam.) Heel Holland zingt 5Ms er iets bizonders gebeurt, dan komen de „dichters" los. 't Verwonderde me dan ook helemaal niet, dat de „blijde maar" van 8 September verschiller.de ged-chten op m'n tafel bracht. Nu kunnen wc niet alles plaatsen wat men ons toezendt 'k Ilob dan ook verschillende „dichters' moeten teleurstellen. En 'k weet zeker, dat ze me dat niet kwalijk zullen nemen. Maar een drietal Juliana-gedichten wil ik in onze Kinderkrant toch opnemen. Bij twee staat er de wijs bij. We kunnen ze dus niet alleen van buiten leren maar ook samen zingen. En vooral dat laat ste doen we graag in deze mooie tijd, nu de Oranje liefde weer over 't land davert en heel Holland zingt. Het eerste gedicht is van den heer II. v. d. Berg te s-Gravendecl. Oil AN JE BOVEN! Laat het dundoek wapp'ren, Laat het vrolijk klapp'ren In de najaarswind! Tooi u met oranje, Hollands zoon, dat kan je Doen om 't Koningskind! Hollands hoop gaat groeien, Nassau's stam moog bloeien In een blij verschiet. Hij, Oranje's sterkte, Die ons vreugde werkte, Hij vergeet ons niet. Zeeg'ne God. Almachtig, Zijns verbonds gedachtig, 't Voistelijke Paar. Moge Hij straks beiden, In Zijn gunst geleiden, Naar het echtaltaar. Het tweede gedicht ontvingen we van den heer S. Boschma te Kinderdijk. JUBELZANG V Wijze: Zie ginds komt de stoomboot Komt, jongens en meisjes, komt, zingt nu in koor! Verloofd is 't Prinsesje het is er nu door! Prins Bernhard van Duitsland, die wordt straks haar man. Dit vorstelijk bruidspaar, daar zingen we van. Prinses Juliana, met U zijn wij blijl Uw blijdschap en vreugde, die delen ook wij! Wees welkom. Prins Benno, wij reiken de hand, Wees welkom in ons goede, gelukkige landl Veel heil en veel zegen, hoog-vorstelijk paart God geve u vreugde en voorspoed te gaar. Hij steil' ook ten zegen deez' vorstelijke oand Voor 't rustige, vredige Vaderland. En ten slotte plaatsen we het gedicht, dat ons toegezonden werd door den heer G. Nieuwenhu:j$en te Den Haag. 11FJL EN ZEGEN Wijze: Op Umijn Heiland, blijf ik hopen. Heil! JULIANA heil en zegen, Klinkt jubelend U tegemoet! Heil! BERNHARD, heil! juicht blij U tegen, Als 't volk van Nederland U groet! 't Aloud Wilhelmus van Nassauwe, Dat altijd weer bezieling geeft. In lief en leed, in vreued en rouwe, Nu schoner, dieper wijding heeft! Wij bidden dat Gods rijke zegen, Die zegen toch houdt alles in, U hoeden zal op al Uw wegen, En rusten op Uw jong gezin! Ja, Vorst'lijk Bruidspaar, heil en zegen! Daaraan zal al gelegen zijn! Uw grootste wens wo"dt dan verkregen: Gezegend en ten zegep zijn! VOOR KNUTSELAARS 11 el een lijst. Deze week een gemakkelijk maar ook prettig werkje, waaraan ook de jongere lezers van onze Kinderkrant kunnen meedoen, 'k Wil je leren hoe je heel eenvoudig een lijstje om een plaat kunt vouwen, 't Gaat o zo gemakkelijk en vlug. 't Komt er ook al niet op aan welke vorm de plaat heelt Wel zou ik je de raad willen geven, om de plaat op een stuk carton te plakken. Knip een stuk gekleurd naturelpapier, dat aan allo zijden c.M. groter is dan de plaat. Leg do jz: zulten dc hoeken je niet meevallen. Fig. II laat zien. hoe je doen moet en met 'n beetje handigheid breng je het er wel netjes af. Denk ef om dat je de hoeken niet vastplakt. Figuur III wijst je, hoe je bij andere veelhoeken de boeken vouwt. Welke kleur het naturelpapier moet hebben, hangt geheel van de plaat af, want het' is het móóiste om lijst en plaat te laten over* eenstemmen. RAADSELS T. Zigzi Op de zigzaglijn komt de naam van een plaats in Zeeland. le rij is een huisdier. IX 2e rij is een kledingstuk. .X 3e rij is een vaartuig. X 4e rij is timmermansgereedschap X 5e rij is een jongensnaam. X 6e rij is iets waarin gebakken sn ge* X braden wordt. X 7e rij is iets waardoor bomen gevormd X worden. X 8e nj is iets wat men in de mond heoff, X 9e rij is een roofvogel. 10c rij is een lichaamsdeel van een dier. II. Wie ben ikF 'k Stroom door het bos en klater, 'k Heb meestal helder water Ik ben niet diep, vorm soms een val, 'k Denk dat je mij wel kennen zal. III. Welke boom en welke medeklinker? Als men vóór een boom een medeklinker plaatst} krijgt men een droge turfistof. IV. Domme mensen ln welke plaats hebben de mensen geen verstand van de windstreken? OPLOSSING van de raadsels in het vorige nummer I ra-pier; rapiei. II Hamburg. III Een coniiil IV De zeeziekte. Zoek maar! Waar is de hond?.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12