O lis kart vei'haal
Terugreis
door Befsie B.
„Wat zijn zoo'n paar dagen toch gauw voorbij."
't Klonk als een zucht.
Rie wierp even een zijdelingsche blik op Tine's
bleek, vermoeid gezicht.
„Ga toch eens even rustig zitten, ik duw immers
wel."
„Ja, maar, jij hebt die zware koffer ook nog te
„Och kom, dat is voor mij niets."
Ze gingen met z'n tweeën tusschen de bloeiende
boomgaarden door, Tine in haar invalidenwagentje
en er naast, heel groot en heel rechtop, Rie, de
verpleegster.
Tine's handen lieten de boomen van haar wagentje
los. „Vooruit dan maar," zei ze.
Ze waren op weg naar het station.
Rie keek op haar horloge en vertraagde haar pas.
Nog twintig minuten voor de trein vertrok, ze
hadden dus nog de tijd. Wat waren ze anders
gauw om, zoo'n paar vrije dagen, ze zag er tegenop
om weer terug te gaan in het drukke jachtige
ziekenhuisleven. 't Was vreemd, daar had ze
anders nooit last van. 't Kwam zeker, omdat Tine
zoo gedrukt en moedeloos was geweest. Die trok
haar dan mee naar beneden. Ze was toch geen
goede verpleegster, piekerde ze, anders moest zoo
iets niet kunnen gebeuren.
Maar Tine was ook niet zoo maar een patiënt,
Tine was haar beste vriendin en dan was het
moeilijk om er boven te blijven.
Kon ze haar maar meenemen en haar iets van
de jammer en ellende van anderen laten zien,
misschien dat ze dan iets van het eigen leed zou
kunnen vergeten.
Nu waren ze bij het station.
„Rijd jij maar vast het perron op, dan ga ik mijn
kaartje nemen, maar voorzichtig hoor!"
Voor ze er erg in hadden was het kwartier ver
stikken en kwam het boemeltreintje al puffend
aangereden.
„Gauw Rie," jachtte Tine, „de trein stopt hier
maar even.
Met een vluchtige knik naar het oude vrouwtje
dat in een hoekje voor het raam zat, stapte
Rie een coupé binnen. Ze opende het portier
raampje om nog een paar woorden met Tine te
kunnen wisselen, die haar wagentje tot dicht
naar de coupé gereden had.
Ze boog zich uit het raampje.
„Zul je een beetje flink zijn, niet zoo heelemaal
de moed laten zakken?" vroeg ze, met een drin
gende klank in haar stem.
Tine knikte vaag, met een schuine blik naar
het oude vrouwtje gericht, dat met kinderlijke
belangstelling van achter het coupéraampje naar
haar gluurde. Rie merkte het ook op en keek
verstoord even opzij. Vervelend toch, dat kijken
van de menschen altijd.
Portieren klapten, een gllende fluit en lang
zaam gleed het perronnetje met Tine van haar
weg. Zoolang ze kon hield ze het oog op Tines
fladderende zakdoek en bleef ze wuiven, tot ze
niets meer zag dan een klein wit stipje. Totdat
een bocht van de trein ook dat aan haar oog
onttrok. En toen viel ineens alles om haar heen
in stukken uiteen. Hè hè, ze huilde!
Nog steeds uit het raampje leunend, tipte ze
tersluiks haar tranen weg. Ze voelde de oogen
van haar medereizigster strak op haar gericht.
Wat had een ander met Tine en haar te maken,
dacht ze wrevelig. Straks had ze ook al zoo zit
ten kijken. Tine had er zoo'n hekel aan, aan dat
nieuwsgierig gapen naar haar ongeluk. Maar
even zoo blijven staan, tot ze zich zelf weer hee
lemaal meester was.
Bloeiende boomgaarden gleden voorbij, weiden
geel van boterbloemen.
Nog een paar uren en ze zou weer terug zijn in
het ziekenhuis en morgen begon weer het
drukke leven van alle dag, loopen, draven,
zwoegen van 's morgens tot 's avonds, alles
vergend van je gezonde onvermoeide lichaam
wat je er van vergen kan. Maar ze miste nu de
veerkracht, die ze voor haar werk zoo noodig
had. Ze voelde zich ontmoedigd, niet bereid oin
haar taak weer op zich te nemen. Haar gedach
ten gleden terug naar Tine, die over haar lot
geklaagd had, over de eenderheid der dagen. En
weet je wat het ergste is, Rie? Dat het alles zoo
doelloos lijkt, zoo nutteloos, dat je God er niet in
zien kunt. Zou er wel wetenschap zijn bij den
Allerhoogste?
Nog meer bloeiende vruchtboomen.
De vorst was er over gegaan, dat had wel ge
schaad. 't Was of ze iets van hun stralende
witheid hadden verloren.
Wat was er, dat door het leven geheel onge
moeid werd gelaten?
Hadden niet alle menschen hun kruis en was
het niet plicht om het; moedig en met vreugde
te dragen?
Maar het kruis van sommigen was wel héél
zwaar.
Zoo, nu kon ze wel weer veilig gaan ziften, zon
der bevreesd te zijn zich voor het publiek in
dit geval één enkel oud vrouwtje te schande te
maken.
Maar toen ze voorzichtig eens opkeek naar haar
overbuurtje, zag ze, tot haar schrik, in de oogen
van het oude vrouwtje de belangstelling onver
minderd.
Zie je wel, daar had je 't al!
Een tikje op haar knie, met een kleine zwart ge-
handsohoende hand. „Was dat uw zuster?"
„Nee mevrouw, mijn vriendin".
„Och, och, wat heb ik daar nu toch mee te doen".
In de oogen van het oudje brandde het mede
lijden.
Rie keek haar eens aan. Goed beschouwd had zo
een vriendelijk, lief gezicht en ze zei, wat toeschie
telijker: ,,'t Kan niet meer beter worden".
En zie, nu gebeurde zoo maar en onverbloemd,
wat Rie straks zoo met moeite verborgen had ge
houden, nu rolden er plotseling zoo maar een
paar dikke tranen uit de oude oogen.
„Och, och," zei ze nog eens en scharrelde in haac
taschje naar een zakdoek.
Rie tuurde strak door het raampje naar buiten.
Wat mankeerde haar vandaag toch, dat ze zich
zoo moeilijk beheerschen kon?
Schande voor een verpleegster!
„Ziet u", begon de oude stem weer, „ik heb zelf
een zoon, die niet goed loopen kan, ja, niet zoo
erg dat hij in een wagentje moet rijden, geluk
kig niet, maar hij loopt erg mank van een heup
ziekte. Och en 't is verder toch zoo'n knappe aar
dige jongen".
Rie dprfde weer op te kijken.
Het oudje praatte verder. „Het hinderde je een
beetje, dat ik straks zoo keek, hé?" Rie kleurde
er van.
Dat had ze dan toch gemerkt.
,,'t Is niets", mompelde ze vaag.
„Ja, zie je", zei de ander verontschuldigend, „dat
moet je maar niet kwalijk nemen,, want dat kan
ik nou eenmaal niet nalaten. Ik moét er naar kij
ken en aan mijn eigen jongen denken".
Zoo babbelde ze maar verder. Over haar jongen,
die zoo z'n best deed op kantoor, die zoo goed
leeren kon en zoo aardig voor z'n oude moeder
was. „Een meisje heeft hij ook en wilt een aar
dig, knap meisje, hoor, heusch niet de eerste de
beste. En ze is dol op hem, ze geeft er niets om
dat hij mank loopt".
Rie moest er even om glimlachen.
Wat zei ze dat' triomphantelijk.
„Hebt u nog meer kinderen?"
„Ja, 'k heb vijf kinderen, twee jongens en drie
meisjes."
Daar praat ze niet over, dacht Rie. 't Is of ze er
maar één heeft.
De trein naderde Dordt.
Het oude vrouwtje was op de plaats van bestem
ming. Rie moest overstappen in de electrische
naar Rotterdam. „Nou zal je zien", zei ze, verge
noegd naast Rie voorttrippelend, dat hij buiten
met z'n fiets op me staat te wachten. Fietsen kan
hij best, dan zie je niks aan hem". Een glimlach
trok over haar gezichtje.
„Wat praat ik toch, hé?" zei ze verontschuldi-
■gend, „maar dat is nu eenmaal zoo, juffrouw, een
moeder houdt van al haar kinderen, maar van
haar ongelukkige kinderen het meest". Een
stroom van menschen voerde haar mee naar de
uitgang en wat ze nog meer zei, ging voor Rie
verloren.
Haastig spoedde ze zich voort, bang om de aan
sluiting te missen en even later ging het in
sneller tempo weer door velden en weiden.
Maar 't was of de laatste woorden van het
In het aan natuurschoon zoo rijke landschap van Zuid-Limburg werd een nieuwe weg aangelegd van Nyswiller naar Simpelveld, waarvan de
opening binnenkort plaats vindt.
324
De Hollandsche Watermolens
te Aarlanderveen behouden
Vier Iraaie watermolens, sieraad voor
het landschap, voor slooping behoed.
De Ingelanden van den polder „West
zijde" besluiten tot verdekkering.
De Ingelanden-vergadering van den polder
„Westzijde" te Aarlanderveen heeft een einde ge
maakt aan de onzekerheid welke 6inds enkele
maanden bestond omtrent het lot van het viertal
watermolens, die het Aarlanderveensche land
schap sieren.
Winter na winter wordt in den drooggemaakte
polder door deze vier oud-gedienden een telle
strijd tegen het water gevoerd en als er voldoende
wind was, hebben ze het nog steeds kunnen bol
werken. Echter ontbrak er eenige jaren geleden
nog al wat aan deze noodige drijfkracht en het
gevolg daarvan was, dat den ingelanden zeer veel
overlast door het water werd bezorgd.
Ook den afgeloopen winter dreigde het weer mis
te loopen en het liet zich aanzien, dat, ditmaal
tengevolge van een defect aan één der vier wind
molens het water opnieuw de drieste kop zou op
steken. Tenslotte is het nogal meegevallen, maar
de ongunstige omstandigheden, welke hier zoo'n
belangrijke rol spelen de droogmakerij vormt
a.h.w. een polder in den polder en ligt bovendien
izoover van den boeaem af, dat het water een
groote afstand moet afleggen voor dit uitloozings-
water is bereikt waren aanleiding voor de
actieve polderbestuurders om gezamenlijk te be
raadslagen, op welke wijze nu voor goed aan deze
onhoudbare toestand een einde kon worden ge
maakt.
Het resultaat van dit overleg was, dat men besloot
zich met een Ingenieursbureau in verbinding te
stellen en uiteindelijk neigde het meerendeel der
bestuurders totmechanisatie.
Dus, zouden de vier oude molens, die sinds de
drooglegging van den polder- in 1785 hun plicht
zoo getrouw hebben vervuld, onder sloopershanden
moeten vallen, tenzijdé ingelanden, die in
deze het laatste woord moesten hebben, anders
zouden besluiten. En zoo is het gebeurd
De vier molens waarom het hier gaat en waarvan
wij er hierbij een afbeelden, vormen een sieraad
voor het landschap en ongetwijfeld zou men het
in breeden kring hebben betreurd, wanneer zij, als
reeds zoovele hunner soortgenooten, zouden ver
dwijnen. Hoewel drie van het viertal al eens door
brand zijn vernield de oudste, welke in 1785
werd gesticht, ging in 1924 in vlammen op ter
wijl de beide andere respectievelijk in 1866 en
vele jaren voordien een prooi van het alles ver
nielende Vuur werden behooren zij toch nog
tot het zuivere type van den Hollandschen water
molen en er is dan ook maar zeer weinig verschil
tusschen de nog oorspronkelijke nummer 4, welke
in 1806 werd gebouwd en de drie anderen, die in
latere jaren opnieuw werden opgetrokken.
Dat in dezen betrekkelijk kleinen polder, welke
slechts een oppervlakte heeft van 480 H.A., niet
minder dan vier molens noodig waren, vindt zijn
oorzaak in de bijzondere ligging reeds hierboven
vermeld. De molens stuwen het water naar elkaar
toe om het tenslotte in den zoo ver verwijderd
liggenden boezem te laten verdwijnen.
Deze buitengewoon ongunstige omstandigheid is
wellicht aanleiding geweest om de ingelanden te
doen besluiten af te zien van mechanisatie, die
handen vol geld zóu kosten. Na onderzoek kwam
nl. vast te staan, dat men tenminste drie gemalen
zou noodig hebben om het werk van de molens
over te nemen en hiervoor zou, naar ons ter oore
kwam ciria 40 a 50.000 gemoeid zijn.
Het was dan oök te begrijpen, dat belanghebben
den, onder deze omstandigheden naarstig onder
zocht hebben, of niet op andere wijze en met min
der kosten het beoogde doel zou kunnen worden
bereikt. Daarbij heeft men in de eerste plaats aan
dacht geschonken aan de, den laatsten tijd zoo
veelvuldig toegepaste methode van de z.g.n. „ver
dekkering".
Men trok op informatie uit en daarbij kwam vast
te staan, dat dit systeem, waarmee ook in vleze
omgeving reeds zooveel gunstige resultaten zijn
bereikt, ook een aanmerkelijke kostenbesparing-
zou opleveren. Volgens den uitvinder, den heer A.
J. Dekker te Oegstgeest, zullen met een betrek
kelijk geringe uitgave van ten hoogste 6000 de
ondervonden moeilijkheden volkomen te ondervan
gen zijn.
Het verdekkeren der molens heeft de laatste jaren
op breede schaal toepassing gevonden. Tot dus-
vrouwtje alles in een ander, helderder licht
hadden gezet.
Zou die moeder barmhartiger zijn dan God?
Wetenschap bij den Allerhoogste?
Ja zeker. God houdt van al Zijn kinderen en van
Zijn ongelukkige kinderen het meest.
Een vreugde stond in haar op. Als een last legde
ze haar gedruktheid van zich af. Ze voelde zich
als een reiziger die zich afkeert van een oord vol
schaduwen en zijn schreden richt naar lichtende
verten. Ze zou dit op Gods tijd ook ervaren.
Daar waren de eerste huizen van Rotterdam. Zo
stond op en tilde haar koffer uit het net. Ze was
klaar om haar taak weer op te nemen en het
heel moeilijke te dragen.
Zalig zijn zij, die treuren, want zij zullen vertroost
Worden.
Een der vier fraaie watermolens.
ver heeft men het nieuwe systeem reeds op 160
molens, waaronder 60 watermolens, toegepast en
overal met buitengewoon succes. Als voorbeeld uit
onze omgeving diene de nieuwe molen in den
Veenderpolder onder Woubrugge, waar de onder
houdskosten het vorige jaar van gemiddeld 800
per jaar werden teruggebracht op 250, de kosten
van brandstoffen van 500 op 25. Het gevolg
hiervan was, dat de voorzitter in de ingelanden
vergadering kon komen met een voorstel om de
polderlasten met niet minder dan 6 per H.A.
te verlagen, waarbij werd opgemerkt, dat dit
uitsluitend te danken was aan de nieuwe wind
molen, welke in het natte winter seizoen niet al
leen getoond had den polder droog te kunnen
houden, maar waarvan de capaciteiten verre uit
gingen boven de motorinstallatie, welke men daar
vroeger had.
De inlichtingen, die men dan ook van vele andere
polderbesturen verkreeg waren alle eensluidend.
Warm werd het verdekkerings-systeem door allen
aanbevolen.
Wel kwam er nog een plan van ingenieurs ter
tafel, dat veel duurder was, maar tenslotte heeft
de Ingelanden-vergadering met algemeene stem
men besloten, over te gaan tot toepassing van
het systeem van den heer A. J. Dekker.
Zoo is dan een einde gekomen aan de onzekerheid
omtrent het lot van de vier molens, die inderdaad
zoo'n groote beteekenis hebben voor het Holland
sche landschap en naar mog worden aangenomen,
tevens aan de moeilijkheden, waarmede men in
den polder „Westzijde" telkens weer te kampen
had.
Laten wij hopen, dat met dit behoud van natuur
schoon, tevens in de toekomst mag blijken, dat,
dank zij het genomen besluit, ook nog de polder-
lasten aanmerkelijk verminderd kunnen worden.
L. C. v. d. V.
Over Radio-muziek en nog wat
Het is tegenwoordig toch een makkelijke tijd,
tenminstewat betreft het muziek in huis
te willen hebben.
We schaffen ons maar een of ander radio-toestel
aan en na een paar draaien aan een knop
boem, daar is onze geheele kamer ineens vol van
klanken, de schoonste of de leelijkste, 't doet er
niet toe, het zijn klanken. En we kunnen nog
uitzoeken ook: symfonie-orkest, dans-orkest, solis
ten op diverse instrumenten, opérette, opéra,
orgelspel, enfin, van alles wat er zoo op de muzi
kale markt te koop is.
Maar is dit gemak nu wel een voordeel? Is dit
nu niet alleen om iets in huis te hebben wat
zoovelen hebben? Laten we den luidspreker den
muziek-stroom over ons uitstorten, om er van te
genieten?
Er zijn luisteraars, die de radio aanzetten om er
een paar minuten naar te luisteren en verder er
over heen te praten.
Er zijn er ook die heelemaal niet luisteren en na
een poosje dat „ding" weer afzetten omdat ze er
niet overheen kunnen schreeuwen.
Doch er zijn ook nog luisteraars die, vanwege
hun kleine beurs, de concerten bijwonen door
middel van de radio en zich met deze „Ersatz"
moeten behelpen.
Want eerlijk gezegd, is en blijft de radio maar
hulpmiddel. Muziek beluisteren, muziek verstaan,
is een werkelijk medeleven met de muziek; niet
maai- de klanken aan het oor laten voorbij gaan.
Nu weet ik wel, dat niet iedereen muzikaal-
theoretisch onderlegd is om de ingewikkelde
composities van de groote meesters te kunnen
verstaan. Doch het behoort nu eenmaal zóo, dat,
wat men wil lezen en genieten, men daar ook
eenig begrip van heeft.
Als iemand een werk ovef de inrichting van het
heelal voor zich neemt en er totaal niets van
weet, zoo zal dat boek ook geen interesse hebben
vooi4- hem en zal hij het dan ook terzijde leggen.
Niet zoo met een populaire behandeling: een
dergelijke behandeling zal hem langzaam doch
zeker op den weg brengen van het beter begrijpen.
Dit nu gaatj uist zoo met muziek en muziek heeft
dit nog voor, dat ongeveer ieder mensch gevoel
Dit nu gaat juist zoo met muziek en muziek heeft
Rhythmisch-gevoel in het begin-stadium open
baart zich reeds als u wandelt en u hoort b.v,
een marsch spelen en gaat onwillekeurig in de
„pas" (maat) loopen.
Doch dit is het fatale, dat velen alleen deze
„streeling" van het gehoor voldoende vinden ca
daarmee zich tevreden stellen en alleen zóó „dol"
op muziek zijn.
Muziek is echter nog iets anders dan een „leuke
mop". Muziek moet verstaan en begrepen worden.
Muziek verlangt de geheele overgave van den
mensch en het is noodzakelijk dat we ook begrip
moeten hebben van het „hoe" en „waarom".
Willen we niet geheel en al muzikaal afstompen
(doof worden) zoo is het noodzakelijk dat we
beginnen ook muziek als leervak op alle scholen
in te voeren, om de komende generatie niet de
achting voor de „kunst" te laten verliezen. Het
half uurtje zang op de lagere scholen voorziet
daar niet in.
Men moet in de eerste plaats noten leeren lezen,
de kinderen het rhythmisch-gevoel ontwikkelen
en het schoone en verhevene in de muziek duide
lijk aantoonenf daarvoor zijn genoeg- bevoegde
krachten in ons landje aanwezig. Op deze wijze
gaan we ook nog door op de middelbare scholen,
daarmede tevens aankweekende het kunstgevoel
en het persoonlijk willen leeren bespelen van een
of ander instrument, wat natuurlijk buiten het
school-verband zal vallen.
Het grootste profijt heeft de leerling zelf, doordat
hij, wanneer hij later in een gezelschap zal ko
men, waar over muziek gepraat wordt, niet met
den mond vol tanden zal staan en ook een
woordje mee kan praten.
Verder bereiken we met deze school-opleiding
dat men interesse heeft om de concerten van onze
kunstenaars te willen bijwonen, zoodat ook dezen
een beter bestaan zullen krijgen. En tenslotte
hebben de muziek-paedagogen er voordeel van,
om hen een instrument te leeren bespelen, die zoo
graag ook zelf iets willen spelen om hun ziel in
te kunnen leggen.
Het moet niet, zooals het tegenwoordig veelal is,
een dilettantisch geknoei zijn in de muziek, doch
een gezond muziekleven voor alle lagen der be
volking.
Wil men iets bereiken met de z.g. jeugd-concer-
ten, dan moet eerst van begin af aan opgebouwd
worden en we weten dat op een stevig fundament
een stevig gebouw kan rusten.
Nu veroordeel ik hiermede in 't geheel niet de
radio, doch de radio heeft het lamlendig „niets
doen" in de hand gewerkt.
't Is wel een teelcen des tijds, het „niets doen",
doch men zou toch nog zooveel kunnen doen als
men maar wilde en niets zou prettiger zijn, dan
dat men zijn toestand een uurtje zou vergeten,
door een heerlijk musiceeren op de viool, of aan
de piano of 't orgel.
We zouden dan zoo langzamerhand weer het
oude terrein van de huis-muziek betreden, dat
in vroeger tijd zoo in zwang was, het gemeen-»
schappelijk zingen of spelen.
't Behoeft heusch niet allemaal in de zwaarste
muziek gezocht te worden.
De oude volks-melodieën zijn nog steeds even
mooi als toen.
Niets stompt meer af dan het gemak. Natuurlijk
behoeven we niet allen kunstenaars te worden.
Als 't maar zoo ver komt dat we kunstenaars
kunnen waardeeren.
Ik beoog met dit artikel het peil van muziek-
hooren in ons huisgezin te verhoogen en meen
duidelijk te hebben aangetoond, dat muziek in
de opvoeding net zoo thuis behoort als in vroeger
jaren, toen het ook geen verplicht schoolvak was,
maar een ouderlijke plicht om de kinderen veel
zijdig op te voeden.
Is 't niet een droevig teeken, een piano of orgel
in huis te zien en van vader of moeder te hoo
ren dat de kinderen geen van allen iets spelen
omdat ze de radio zoo makkelijk vinden.
Het woordje „makkelijk" dient uit het woorden
boek voor de hedendaagsche jeugd geschrapt te
worden, wil men den ouden ijver en het degelijke
initiatief terug zien.
Het woord van P. A. Westrheene: „Weinigen
zijn muzikaal doof, doch velen leven alsof zij 't
zijn en laten in zich een bron van levensvreugde
.verkwijnen" is van groote duidelijkheid.
B.
325