Qhn iweAwi (yyi:msehklftm, Desiderius Erasmus 'iweJmz, Sbeiale. iikhfa/n fc (1536-1936) Het portret van Erasmus geschilderd door Quintijn Metsys in 1517 12 Juli is de datum van Erasmus' dood: Öit jaar herdenken we zijn persoon en Werk. Als kind maakten we al kennis met dezen grooten Rotterdammer, zooals wij als kind van Luther en Calvijin hoorden. Als je in Rotterdam langs zijn standbeeld ging, keek je met schuw ontzag naar die hooge, bron zen figuur, die, als hij de klok hoorde slaan een blad omsloeg van dat mysterieuse boek, waarvan hij de lectuur tot op dit moment pog voortzet. Het duurde vrij lang, eer we begrepen, 'dat we voor de mal gehouden werden, al gebeurde dit met een glimlach der grooten, die ons op die manier overbluften. Zóó is Erasmus nog altoos, vier eeuwen na zijn dood, de veelomstreden figuur uit een ge weldigen tijd, die den velen scribenten over zijn persoon en werk dit groote probleem Voorzet: „Ik sloeg een belangrijk blad om uit het boek der historie, toen ik de klok van den nieuwen tijd hoorde slaan en toch bleef ik op mijn plaats, trouw aan de onbeweeglijke kolossus mijner Kerk, zooals ik nu onbe weeglijk sta op mijn bronzen voetstuk" Zijn naam is niet vergaan, zal ook niet vergaan, zoolang de Reformatie zal worden herdacht als een der grootste werken God6 in de historie van ons kerkelijk en cultu- reele leven.... Prof. Huizinga's kostelijke biographie (in 1923 in tweede druk verschenen) eindigt met deze opmerkelijke zin: „Het blijft in hooge mate karakteristiek, dat een paar eeuwen lang eigenlijk het «enige openbare standbeeld in Nederland niet dat van een krijgsman, vorst of staats man is geweest, noch van een dichter, maar van een geleerde, die nog wel dat .vaderland tamelijk had veronachtzaamd". Zit dat hierin, dat deze Rotterdammer genoemd kon worden: de belichaming van „het gezond verstand", waar een Hollander (doorgaans zoo hoog mee wegloopt? Wars van uitersten zijn wij, bang voor enthou siasme voor „aanstellerigheid" maar desal niettemin diep-in zeer gevoelig, zooals Eras mus buitengewoon gevoelig is geweest voor de daden en droomen, voor deze laatste 't meest, welke tot de groote ommekeer der zestiende eeuw onherroepelijk hebben ge leid. Maar hij bleef buiten het beslissende schot: hij heeft het eerlijk beleden: „Niet allen bezitten kracht genoeg voor het mar telaarschap; ik zou bij het ontstaan van eenig rumoer, vrees ik, het voorbeeld van Petrus volgen". En ironisch-spottend: „Laten anderen het martelaarschap begeeren, ik acht mij zulk een eer niet waardig". Maar zij, die zoo gauw gereed staan met het epitheton: laf, hem te betitelen, vergeten ook deze uitspraak niet van den grooten vaderlander: „Ik ben bereid te sterven voor Christus, indien Hijzelf mij daartoe de kracht geeft; maar sterven voor Luther, dat doe ik niet". Nu dat werd niet van hem gevraagd, al wist hij, dat er van weerskanten op hem heel lang gewacht is: Luther heeft hem als zijn vriend, van wien hij veel verwachtte, naast zich gehoopt en de elkaar opvolgende pausen uit die roerige tijden hebben elk met hem in contact gestaan, vaak hem trachten te bewegen tot den aanval op Luther en diens ketterijen. Een kardinaals hoed is i hem zelfs ééns aangeboden, door A. Wapenaar maar hij heeft geweigerd: zijn geestelijke onafhankelijkheid was hem een te kostelijk goed. Ook dit is een speciaal Hollandsche karaktertrek: hij liet zich niet gelijk-scha- kelen. Hij ontglipte aan de absolute tegen stellingen, omdat hij ze niet absoluut aan vaardde: hij was een humanist pur sang, zij het een Bijbelsch humanist. Humanist en dat in een andere zin dan het aan God en godsdienst ontgroeide mo derne humanisme: Erasmus moge door de lieden van het hedendaagsche anti-clerica- lisme als hun heraut worden geannexeerd, ook voor hen moet hij een probleem zijn; immers hij verliet de Kerk niet, omdat hij haar liefhad en begeerde een reformatie in de Kerk. In het jaar 1520, het jaar van de ban, door Rome over Luther uitgespro ken, schrijft hij: „Ik vrees het ergste voor den ongelukkigen Luther, zoo woedt overal de samenzwering, zoo zijn van alle kanten de vorsten op hem vertoornd en bovenal Paus Leo. Had Luther maar mijn raad ge volgd en zich onthouden van die vijandige en oproerige daden!Men zal niet rus ten, eer men de talenstudie en de goede letteren geheel heeft uitgeroeid. Uit de haat tegen deze en de domheid der monniken v deze tragedie het eerst ontstaan. Ik meng er mij niet in. Er is anders een bisdom voor mij bereid, als ik tegen Luther wil schrijven". Erasmus was een heel belangrijk etuk- besloeg een heel belangrijke plaats op het kerkelijk en politiek schaakbord van die dagen. Heel duidelijk wordt ons dit uit een passage in het dagboek van den grooten schilder Albrecht Dürer, die een reis maak te door de Nederlanden en in 1520 Erasmus heeft ontmoet te Antwerpen. In 't jaar 1521 gaat het gerucht, dat Luther né den Rijks dag te Worms op de thuisreis is gevangen genomen en de jonge Dürer, diep onder de indruk van dit loos gerucht, schrijft: „O, gij alle vrome Christenmenschen, helpt mij vlijtig te beweenen dezen god- geestigen mensch, en God bidden, dat Hij ons een ander verlicht man zende. O, Eras- me Roterodame, hoor, gij ridder des Heeren Christus:,rijd uit naast den Heere Christus, beschut de waarheid, verwerf der martela- renkroon. Gij zijt immers toch maar een oud manneken (E. was toen ruim 50 jaar), Ik heb u hooren zeggen, dat gij u zelf nog twee jaar te geven hebt- waarin gij nog deugt om iets te doen. Besteed die goed, ten bate van het Evangelie en het ware Chris telijk geloofO, Erasmus, sta aan desa zijde, opdat God u roeme, gelijk van David geschreven staat: Want gij moogt het doen en voorwaar gij moogt den Goliath slaan". Prof. Huizinga teekent hierbij aan: „Er spreekt vertrouwen uit in Erasmus' kun nen, maar op den bodem ligt de verwach ting, dat hij dit alles niet zal doen. Dürer had Erasmus wel begrepen. Dürer was meer verwant aan Luther dan Erasmus; Dürer, de uitbeelder van de geweldige vi sioenen van Johannes op Patmos; Erasmus was te nuchter om zich door een alles-of- niets te laten meesleepen tot een keus-voor goed. Hij moet oogenblikken hebben ge kend, dat hij doodsbenauwd was de laatste schepen achter zich te hebben verbrand; moet hij een complot vermoed hebben van zijn theologische tegenstanders-in-de-Kerk, die hem niet vertrouwen en wilden dwin gen tot publieke deelname aan den kerke- lijken strijd. Hij wilde slechts toeschouwer blijven bij het groote treurspel. Doch hii had teveel tegen de Kerk geschreven, te veèl die Kerk en haar hoog waar digh ei ds- bekleeders de waarheid doen hooren van achter het masker der zotheid, wier lof hij zoo geestig, zoo satirisch had bezongen in het boekje, dat hem een wereldnaam heeft bezorgd: De Lof der Zotheid. Hij werd tot die publieke deelname aangespoord van velerlei zijde: door Hendrik VIII van Enge land. George van Saksen, door den Paus zelf: Adriaan VI, een Hollander als Eras mus zelf. Eindelijk koos Erasmus partij en hij schreef: De libero arbitrio diatribe, d.w.z. verhandeling over den vrijen wil. En Luther antwoordde na langer gewacht te hebben dan hij zelf zeker had gewild, met een fel geschrift over: De Servo Arbitrio, d.w.z. Over den knechfcelijken (on-vrijen) wil. In een biographie over Erasmus van R.- Katholieke zijde, die we een volgende keer hopen te bespreken, zegt de schrijver (H. J. J. Wachters, prof. aan het Seminarie-Cu- lemborg): „De verhandeling van E. was volgens de meening van veel ontwikkelde Katholieken wat al te pelagiaans getint en voldeed hun daarom niet". Het Erasmus-huis, te rAnÜerlec?il ÏBmsseü We kunnen daarnaast opmerken dat Luther evenzeer al te eenzijdig zijn be schouwing over den on-vrijen wil doordreef, ten koste van waarheden, die de Schrift zelf handhaaft, paradoxaal cn die on-aan- randbaar zijn. Geen wonder, dat in dagen van heftige worsteling om de fundamenteele waarheden van het geloof, aan weerskanten de rechte bezinning niet altijd het woord heeft. In de lijn van Luthers geschrift lag de stok- blokmensch, waarvan latere Luthersche leer gewagen zal. In de lijn van Erasmus' strijdschrift lag de „selbst-herrlichkeit" van den humanist, die zichzelf ziet als de maat staf aller dingen. „De waarheid in 't mid den", maar met dien verstande, dat, zooals de humanist Huizinga zegt: Luther stond op den rotsgrond van een absolute mysti- sche doordrongenheid van 't Eeuwige, voor wien alle lagere begrippen verbrandden als dor stroo in den gloed van Gods majes teit, voor wien iedere menschelijke mede werking aan het heil een schending was van Gods roem. Erasmus' geest ten slotte lééfde niet in de begrippen, waar het hier om ging: van zonde en genade, van lossing en van de eere Gods, die de rede van alles is". Doch een wijs woord van Erasmus moge hier volgen: „Er zijn in de goddelijke lette ren zekere ontoegankelijke plaatsen, waarin God niet heeft gewild, dat wij verder zou den doordringen". En in dezen tijd, nu van uit Duitschland de dialectische theologie weer volle ernst wil maken met de souve- reiniteit Gods, hooren we daarin bij-gelui den, welke verdacht herinneren aan een volstrekt determinisme, dat voor de men schelijke factor geen plaats laten wil déar waar de Schrift durft spreken van: mede arbeiders Gods. Erasmus is een fijnzinnig, buitengewoon begaafd intellect geweest. Diep was hij niet, maar God heeft hem, den geleefde, willen gebruiken, om het verdonkerde Evangelie- licht, den verzwegen en goeddeels verbas terden Bijbel, weer zoo zuiver en klaar mogelijk te doen spreken. Belangrijk was zijn voorbereidenden, noesten arbeid als ken ner van den grondtekst, met name van het Nieuwe Testament. Erasmus durfde zich af te wenden van de in de Vulgaat overgeleverde Kerkelijk ge ijkte Latijnsche Bijbelvertaling en terug te gaan tot den Griekschen grondtekst. In dit heerlijk-cultureele streven, dat nauw ver band houdt met wat we de Renaissance noemen, spreekt zich uit de kostelijke leus: Terug naar de bronnen, de zuivere letteren der oudheid, de klassieke kunst en weten schap. In de Hervorming klinkt diezelfde op roep Terug naaf de bronnen en daar in is de Reformatie verwant aan de Renaissance; (Wedergeboorte bracht die grootsche tijd op velerlei terrein). Erasmus leidde allen die Latijn kenden, terug tot de meest zuivere tekst van het Woord. Zoo 'n tijd is uiterst gevaarlijk voor wie niet van uitersten houdt: het ging om de groote contrasten van God-öf-de-mensch, de Kerk-öf-de-persoonüjkheid, de clerus-of-de- leek. Wie de uitersten aandurfde Luther, Calvijn, Zwingli moest het leven des noods blijmoedig met volle overgave veil hebben voor zijn keus. Erasmus was te bang voor de gevolgen van de breuk met een Kerk, die zoo 'n groote plaats in het geestelijk leven van velen, ook van hem, innam. Als nuchtere geleerde overwoog hij altoos wat er van de studie, van de cultuur in t algemeen, terecht zou komen, als de chaos het ging winnen van de orde. En van orde hield zijn bedachtzame geest, We kunnen veilig vaststellen dat hier geldt het wijs- geerige woord: Zeg mij wie gij zijt en ik zal u zeggen, welke 'wijsbegeerte de uwe is. Prof. Huizinga spreekt van Erasmiaansche deugden: „zachtzinnigheid, welwillendheid, gematigdheid, en een algemeen ver spreide gemiddelde ontwikkeling. Het beschaafde menschdom heeft reden, Eras mus' naam in eere te houden, al was het enkel omdat hij de innig oprechte prediker is geweest van die algemeene zachtmoedig heid, die de wereld nog zoo bitter moodig heeft." Als er ooit een tijd was, waarin de uiter sten op geestelijk-religieus zoowel als op sociaal en pol,;iek gebied worstelden om absolute zeggenschap, dan moeten we èn de zestiende èn onze na-oorlogsche tijden zien als van even geweldige bewogenheid. Het gaat weer om: God-óf-de-mensch, de Kerk-of-de-Staat (in één mensch geïncar neerd), de societas of de persoonlijkheid. Erasmus moge onze sympathie niet heb ben in zijn strijd tegen Luther, in zijn vast houden aan de Moederkerk trots haar vele gebreken, die hij zoo scherp hekelen kon, hij spreke ons in deze tijd toe in de geest van zijn „lof der zotheid", een geest, die met een lach en een traan het klein- menschelijke kan zien vanuit de hoogte eener levensbeschouwing, die evenals de Psalmdichter een einde lieeft gezien aan alle volmaaktheid, wijl de dwaasheid tel kens weer de wijqjieid begeleidt. Nuchter als deze groote Hollander zij onze visie op al die absolutisten, die niet alleen jagen naar het volmaakte (dat is Pauli nisch!) maar u bij voorbaat beloven dat er een wissel te trekken valt op een volmaakt- heid-in-het-ondermaansche. Maar anderzijds is Erasmus niet zoo 'n nuchtere geest dat hij het enthousiasme te boven zou zijn. Want aan het einde van zijn lofprijzing der zotheid klinkt het: „De hemelsclie zaligheid zelve is de hoog ste zinneloosheid, de ware vrome geniet haar schaduw reeds op aarde in zijn meditaties". En het slot van zijn leven zingt biddend niet-pelagiaansch maar eckt-geloovig, Chris- telijk-deemoedig: „O Jesu, misericordia; Domine liberate me; Domine misere mei!" En hoezeer deze Latinist-kosmopoliet in hart en nieren Nederlander bleef, bewijst het allerlaatste woord: „Lieve God." In een afzonderlijk artikel zullen nog enkele der jongste Erasmus-uitgaven bespro ken worden. W. Zelfonderzoek noodzakelijk! door Dr. C. N. Impeta, D.d.W. te Kampen. Met een woord vooraf van Dr. A. G. Honig. Kampen, J. H. Kok. Er is den laatsten tijd eenig verschil van gevoelen merkbaar geworden in den kring van de predikanten der Geref. Kerken. Sommigen meenen op grond van de Schrift, dat in de prediking wel opgewekt moet worden tot ernstig zelfonderzoek, doch dat dit zelfonderzoek dan alleen betrekking heeft op den stand, niet op den staat van het geestelijk leven. Met andere woor den, het gaat er niet om bij dit zelfonder zoek of men geloof heeft, maar of men in het geloof leeft. Bovendien bestaat volgens hen het gevaar dat bij het aangeven in de prediking van kenmerken des geloofs, de onverzekerde geloovigen zouden leeren steunen op eigen bevindingen, in plaats van op Christus. Anderen daarentegen en hieronder wil ook Dr. Impeta gerekend worden, houden vast, dat het noodzakelijk is èn in de pre diking èn bij het huisbezoek» dat aange drongen wordt op zelfonderzoek, hetwelk zich rioht op de vraag, of men in der daad het geloof bezit. Dr. Impeta tracht in deze brochure te be- toogen, dat hij voor deze opvatting steun vindt in de Sohrift en in de belijdenis schriften en formulieren, bij de Geref. Ker ken in gebruik. Voorts hébben, volgens Dr. Impeta, Cal vijn in vroeger tijd en mannen als Dr. A. Kuyper, Dr. H. Bavinck, Dr. W. Geesink, Dr. H. H. Kuyper, Dr. H. Bouwman en Dr. T. Hoekstra in later tijd voortdurend aan gedrongen op zelfonderzoek naar de echt heid des geloofs, dat men zegt te belijden. Deze studie van Dr. Impeta is hoogst be langrijk te noemen. Ze getuigt van diepe studie en is in zeer broederlijken toon ge schreven. Hij gaat uit van de onderstelling, dat zij, die een andere meaning voorstaan, hiertoe gekomen zijn, door dat zij een wat al te 6terk accent leggen op de waarheid, dat verbondsmatige prediking de gemeente moet bezien als de vergadering der geloo vigen, zonder daarbij voldoende rekening te houden met de werkelijkheid, dat er ten allen tijde in de Kerk hypocrieten gevonden worden en die zich niet met waren harte tot God bekeeren. En deze droeve werkelijk heid eisoht, zoo betoogt Dr. Impeta op grond van Schrift en Belijdenis, dat dezulken in de Bediening des Woords niet ongewaar- schuwd blijven. Dr. Impeta beroept zich tot staving van zijn meening o.m. op 2 Cor. 13 5. Het trof ons echter, dat dezelfde Sohr. op pag. 410 in het tweede deel van het bekende „Bijbelsch Handboek" zegt» dat die tekst het geloof onderstelt. Indien dit laatste juist is, dan kan deze tekst moeilijk dienst doen als grond voor de noodzakelijkheid van zelf onderzoek naar den Christen s t a a t. Behoudens deze opmerking hevelen we deze brochure gaarne ter lezing aan. Ze ge tuigt van degelijke studie, maar is tegelijk zóó eenvoudig geschreven, dat schier alle gemeenteleden het betoog kunnen volgen. En dit laatste is hoog te waardeeren cwndat het geldt een vraagstuk van boog belang voor den geestelijken welstand der gemeente De weg der Waarheid. Een bloemle zing uit het werk van Gerharc Terstee gen. Met een woord voor af van Prof. Dr. W. J. Aalders. Be werkt en vertaald door R H o u w i n k, Rotterdam, J. M. Bre- dée's Uitg. My. 1935. Een begeleidend teeken van onzen moeilij ken ty'd is de toenemende belangstelling voor oude schrijvers. Eigenlijk een zeer be grijpelijk. teeken: hoe anders dan met de ont sluiting der schatkamers van het mystiek zoo veel rijker verleden zou het tastend of zinkend kind van heden gebaat zijn? Moe van het kam pen tegen de ongrijpbare vangarmen van der materieelen tegenspoed, die hem omlaagtrek- ken moe ook van 't strijdrumoer op econonüsch politiek en kerkelijk erf, zoekt hy steun- en rustpunten maar vindt er geen. En dan rijpt allengs de ontvankelijkheid voor het oude be proefde medicijn: weg van alle bijzaken, neemt hij zijn toevlucht tot het persoonlijk verkeer met Hem, in Wien6 hand ook deze tijd is. Voor dezulken heeft ook de bekende Duit- sche schrijver en dichter Tersteegen nu weer beteekenis. Zijn mystiek brengt hem over in de rust der vrome bespiegeling, verkwikt hem tevens door de gezonde beschouwingen van den eenvoudigen handwerkman, die evenals Böhme door Gods Geest verlicht en geleid i; geworden. Tensteegen kan men noemen eei gevoelig schrijver als men dan maar niet vergeet op te merken, dat hij op den stevigen bodem van een sterk Schriftgeloof staat. Ook aan wijsheid ontbreekt het hem niet; men leze slechts zijn raken uitval op blz. 70, dat de Schrift geen wapenfabriek maar een apotheek is. De door Roel Houwink in uitnemend, 6ober Hollandsch overgebrachte bundel bevat be schouwingen over het begrip en het gebruik der H. Schrift, over het wezen en het nut der ware Godzaligheid, over heiliging en recht vaardiging en over den omgang met God. Voorts eenige gedichten. Alles samen een schatboekje, welks verschijning ongetwijfeld velen ten zegen zal zijn. HET WOORD GODS EN DE KERK door S. G. de Graaf, Dienaar de* Woords te Amsterdam. J. B. van de Brink en Co. N.V. te Zutphen. Twee referaten en een brochure zijn hier vereenigd; de brochure „Kerkelijk besef" komt ook voor in de reeks „Ons Arsenaal"; clan is er een referaat „Kerk en kerk", gehou den voor de Reünisten-organisatie van N.D D.D.; en derdens een referaat van een ouder- ingcn-confcrentie „Kerk en geloofsverze- kerdheid". Drie onderwerpen derhalve, die in onzen strijdbaren tijd de aandacht heb ben. Ds. de Graaf behandelt ze op eenvoudi- gè, maar ver van oppervlakkige wijze. 1-Iij is van meening, dat een waarachtig en gezoutl geloofsleven en het. welvaren der Kerk, niet te scheiden zijn; dat de innerlijke kracht en de belofte voor de toekomst van ieder gees telijk verschijnsel voor een zeer belangrijk deel beoordeeld kan worden naar de waar- decring voor de Kerk des Heeren, die in dat verschijnsel uitkomt. In het referaat „Kerk en kerk" treft ons - met het. oog op het actueele -vraagstuk [Kerk en Staat" deze zinsnede „Uil de bijzondere positie der kerk, uit haar bijzonder voorrecht, dat Christus voor haar de wetten in Zijn Woord vaststelde, olgt niet, dat zij de ordinantiën voor ieder ander terrein heeft af te kondigen en dat ze in bepaalde gevallen aan de overheid aanwijzingen voor ha.ar gedrag zou hebben te geven. De kerk bezit haar voorrechten voor haar eigen terrein". In het tweede referaat bespreekt ds. de Graaf den twijfel dien hij niet als ziekte, doch als zonde wil gezien hebben. Een lichtende ziel, door dr. P. Ste- genga Azn. De Trooster, door Ds. T. Kievit. God en Wereldleed, door Ds. N. Buf- finga. N.V. Uitg. Mij. „De Tijdstroom" te Lochem. Drie „tijdwoorden" van uiteenloopend ka rakter. We zouden ook kunnen zeggen: drie stichtelijke boekjes, aan de uitvoering waar van veel aandacht besteed is. Elk naar zijn aard, belichten deze drie predikanten den nood des tijds met de lamp der eeuwigheid. Dr. Stegenga doet dit op de hem eigene, populaire wijze, berekend op de behoeften der kinderen van dezen tijd. Ds. Buffinga steekt wat die per af en schuift wat meer bodem onder zijn troostwoorden. Ds. Kievit is de dogmaticus onder de drié doch dit woord schrikke niet af: zelden lazen wij een zóó levend woord den Heiligen Geest en diens onmisbaar heid voor een werkelijk ontheven worden aan de crisislasten, die materieel wel zwaar druk ken en moreel wel alle zelfbeheersching vra gen, doch bovenal geestelijk gewogen moeten worden omdat zij zonde lasten zijn. De uitgever zorgde voor een keurige om lijsting dezer tijdwoorden, zoodat men ze lang in circulatie kan houden. Ook als Evangelisa tiemiddel, mits met zorg bestemd, zullen ze in beteekenis kunnen zijn. EEN JAAR Een woord voor eiken dag van het jaar. Door N. S d e blom. Uit het Zweedsch vertaald door N. Basenau-Goemans en J. Henzel. Uitgegeven door J. M. Meu- lenhoff, Amensterdam. Een Bijbelsch dagboek van den bekenden aartsbisschop, voorman der oecumenische beweging, begaafd prediker en schrijver, wiens leven en werken de grenzen van Zwe den verre overschreden hebben. Toch ook iets meer dan een dagboek, want Söderblom ontleent zijn dagelijksche meditaties niet aan een tekst, doch aan een onderwerp. Dit doende, kon hij inhoud en doelstelling van zijn beschouwingen iets breeder opvatten, zoodat niet alleen mystieke, maar ook meer algemeene onderwerpen behandeld worden. Niettemin zijn ze alle gehouden binnen het kader van een gewijde overdenking. Er zijn onder deze 365 beschouwingen zeer schoone, zeer leerzame en zeer vertroostende. Boven dien heeft de Nederlandsche lezer er het boeiende van een denk- en zegswijze, die voor hem ongewoon en frisch is en op me nige bladzijde den blik verruimt of het in zicht verheldert. Er komen thans veel dagboeken van de pers; dit van Söderblom zal zijn weg wel vinden. Het zet u aan het denken. (Rechtssociologie, blz. 40). Zoo wordt „souvereiniteit" van het recht maatschapp lijke souvereiniteit genoemd (a.w. blz. 72)* Hiernaast zijn vele andere punten te vei melden, waarbij we een vraagteeken moes-j ten zetten. Dr. S. streeft, meenen we, naai helderheid ook in de terminologie. Waaroi spreekt hij dan van het „onderwerp" dei rechtssociologie, als hij heit „voorwerp" bi doelt? Is er inderdaad voor de rechtssocit logie geen onderscheid tusschen recht en rede? Dit laatste duidt o.i. op een anderd verwarring der grenzen, ditmaal niet tus^ schen het juridische en het etische. In eenj leer der tweeërlei waarheid zien we geenj( heil. Is er onderscheid tusschen recht en( zede, dan ook in de beoefening der rechtssof ciologie! Heeft het vraagstuk der rechtsbron* nen inderdaad slechts zin, zoolang het ovej het normatieve recht gaat (a.w. blz. 22)? Wat verstaat dr. S. dan onder rechtsbron?! Zoo zouden we vele andere vragen eveiïJ zeer met recht kunnen stellen. De cardinale( kwestie is, naar we meenen, dat volgens dr. S. godsdienst een systeem is, naast rechty kunst en wetenschap, en evenals deze eert schepping van het menschelijk bewust zijp (a. w. blz. 112). Beide in den aanhef dooi" ons vermelde studies getuigen van eci uitermate omvangrijk bronnenmateriaal, gej tuigen ook van een groote kennis van Nel{ derlandsche rechtsliteratuur, maar juiste daarom spijt het ons, bij de gebruikte werk ken niet te hebben ontdekt boeken, die gof1 schreven zijn onder invloed van de Calvip nistische levens- en wereldbeschouwing, zoo als het standaardwerk van Prof. dr. II. Dooyeweerd. Wij hopen dat dr. S. deze stut die ook in zijn aandaohtssfeer zal betrekkeik; en we zijn er van overtuigd, dat hij hieridte gedachten zal aantreffen, die in staat zijnic hem juist bij de bestudeering van „grens, problemen" een oplossing zullen bieden. Hef® is immers juist het Calvinisme, dat ecu open oog heeft voor de verschillende zijde» der „werkelijke wereld" en voor de ondeive linge samenhang der dingen. Intusschen hopen we zeer, dat, waar ooï>. „De achtergrond van het arbeidsrecht" niei in staat was, ons voldoende over allerlep3 kwesties in te leiden, Dr. S. in de „uitge breide systematische beschrijving der rechtp sociologie", welke hij in het Voorwoord van „De Taak der Rechtssociologie" als „eeb verder liggend doel" toezegde" op ondebt scheidene punten kan terugkomen, =fr<; Dr. Hugo Sinzheimer: „De taak der Rechtssociologie", 1935; „De achter- grond van het Arbeidsrecht", Uitgave: H. D. Tjeenk Willink en Zoon N.V., Haarlem Met belangstelling namen we kennis van genoemde geschriften, gepubliceerd door den uit Duitschland uitgeweken jurist Sinzheimer. sinds eenigen tijd buitenge woon hoogleeraar aan de Gemeentelijke Uni versiteit te Amsterdam en de Rijksuniversi teit te Leiden Deze belangstelling was hier om verklaarbaar, omdat dr Sinzheimer zich reeds in vroegere publicaties bewezen had, iemand te zijn met een open oog voor dat gene wat zich met name op het terrein van het maatschappelijk leven bezig is te ont wikkelen We kunnen ons echter niet verheelen, dat we ons na de lezing van beide vermelde geschriften in meer dan één opzicht teleur gesteld voelden. Het is waar, dat Sinzheimer zioh heeft losgemaakt van het „klassieke wereldbeeld", dat opgebouwd was op de souvereiniteit van den mensch, resp. van den Staat, maar dat neemt niet weg, dat hijzelf nog steeds staat op het historisch materialisme, zij het ook in minder harde vormen, dan dit door Marx is geleerd. Het „terrein" der „rechtssociologie" zal den beoefenaars der wetenschap steeds groote moeilijkheden verschaffen, reeds hier om, omdat het, evenals andere „grensweten schappen", zooals sociaal-ethiek, gebracht kan worden onder twee zijden der werke lijkheid, de juridische en de sociale, indien men n.l. van de veronderstelling uitgaat, dat rechtssociologie naast bijv. rechtsphilo- sophie en sociologie eigen bestaansrecht be zit. Wij meenen, dat het Sinzheimer niet gelukt reeds over dezen vraag voldoende licht te werpen, omdat hij er niet toe kwam, zoo wel den zin van het recht, als den zin van het sociale nader te omschrijven. We mogen toch de verschillende beteekenissen, die vol gens S. het recht kan hebben en die hij, a.h. phaenomenologisch, verzamelt, niet be schouwen als den waren zin van het recht. Deze onvolledigheid leidt tot merkwaardige conclusies. Zoo wordt de Staat als „een pro duct van het sociale leven" beschouwd. RADIO EN LUCHTVAART dod^ S. van der Molen. Uitgave; Ja Meulenhoff te Amsterdam, Als no. 5 van Meulenhoff's Luchtvaarl serie verscheen een boekje over de beteekéu< nis, die de radio heeft voor de luchtvaar3] Het is geen boek voor iemand, die van de' techniek van de radio niets weet. Veronde^ sleld wordt namelijk, dat de lezer met allereerste beginselen van de radiotelegrafr* en telefonie op de hoogte is. - De bedoeling van deze schrijver ÏS duidelijk te maken hoe groot de beteekenl van de radio voor de luchtvaart geworde"e is en op welke wijze er nuttig gebruik yaj gemaakt wordt. Ieder radiomaniak, 'die we! eens of w£: eens heel vaak de aether heeft afgevisclj, op zoek naar stations, die nu niet op Wijzerplaat" van het ontvangtoestel of de omroepgidsen voorkomen, heeft vfï eens gehoord dat een vliegtuig in gespref was met een station of met een andff vliegtuig. Maar meer heeft hij gehoord d j morseteekens, die meer gebruikt wordec.Ja In de lucht krijgen de vliegtuigen alleL lei berichten, die voor de navigatie en voc j, het landen van belang zijn. Van uit lucht vragen de marconisten van de vlieg tuigen allerlei inlichtingen die de. pilojaa noodig heeft. Wij hebben indertijd en negentig percei van Nederland met ons, in spanning gw' zeten over de Indiëvliegers, die Kerstmjra in Nederland terugkeerden en wegens qer mist Schiphol niet konden vinden en voOj wie dalen ondoenlijk was, ware het nii j- geweest, dat door de radio hen de koe|rg; werd gewezen. Je Wij hebben nog laatst kunnen lezen h(^e] het vliegtuig van Praag komend, Schipht ook niet binnen kon komen en seinde, dl' ze weinig benzine hadden, dat toen Schil hol geen radioverbinding meer kreeg all want 't maakte de noodlanding bij Elbui) Dit maakt indruk op het publiek, e n ieder is nieuwsgierig hoe dat nu toch gaj met de radio bij de luchtvaart. Daarover schrijft de heer v. d. Molen. E hij doet het duidelijk en interessant. DiAI maar een beetje begrip van de radiotecl \/l niek heeft zal met genoegen dit boekj lezen en heel veel zal hem duidelijk wol den. Foto's en teekeningen maken de vl IV geschreven lectuur nog beter begrijpbaa N K( Sowjet-Rusland als de modem toren van Babel, door Andrea Russinon, vertaald door H. d Boer. Met een woord vooraf vaL Dr F. J. Krop en een na-woorj van Prof. N. von Arsenienn. J. Ij Voorhoeve te Den Haag. Dit merkwaardige boek handelt over Russische toestanden op sociaal en gods^ dienstig gebied. Door zijn overvloedig feitenmateriaal gee* dit werk een krachtig getuigenis legen hd verregaand onrecht, dat in Ruslanl heerscht en dat nog wel in naam der vrij. heid. T Tweeërlei doel wordt met deze uitgavl beoogd. In de eerste plaats moet de beoefe ning van de gemeenschap der heiligen on| er toe dringen om de broeders en zuste» Rusland zooveel in ons vermogen ligf geestelijk en stoffelijk te helpen. Maar hiel voor zal het noodig zijn, dat wij inderdaaj goed weten, welke schrikkelijke toestandei daar heerschen. V< Doch niet minder is het eisch, dat wir Christenen in Nederland, erop bedacht zij» dat het Bolsjewisme in Rusland eet wereldgevaar is, dat planmatig hef Christendom in geheel Europa begeert uit I roeien. Aan dit tweeërlei doel wil bovenstaanf boek meewerken. P Van harte" hopen we, dat dit werk onF Christenvolk moge opwekken, om niet zóp in eigen economischen nood op te gaan, dal het niet meer zou meeleven met anderen, dito veel zwaarder kruis hebben te dragen e£ bij alle maatschappelijke ellende ook nof vervolging om des geloofs wil hebben drS4ftr, I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 8