Qhn iweAwi (yyi:msehklftm,
Desiderius Erasmus
'iweJmz,
Sbeiale. iikhfa/n fc
(1536-1936)
Het portret van Erasmus
geschilderd door Quintijn Metsys in 1517
12 Juli is de datum van Erasmus' dood:
Öit jaar herdenken we zijn persoon en
Werk.
Als kind maakten we al kennis met dezen
grooten Rotterdammer, zooals wij als kind
van Luther en Calvijin hoorden. Als je in
Rotterdam langs zijn standbeeld ging, keek
je met schuw ontzag naar die hooge, bron
zen figuur, die, als hij de klok hoorde slaan
een blad omsloeg van dat mysterieuse boek,
waarvan hij de lectuur tot op dit moment
pog voortzet.
Het duurde vrij lang, eer we begrepen,
'dat we voor de mal gehouden werden, al
gebeurde dit met een glimlach der grooten,
die ons op die manier overbluften. Zóó is
Erasmus nog altoos, vier eeuwen na zijn
dood, de veelomstreden figuur uit een ge
weldigen tijd, die den velen scribenten over
zijn persoon en werk dit groote probleem
Voorzet:
„Ik sloeg een belangrijk blad om uit het
boek der historie, toen ik de klok van den
nieuwen tijd hoorde slaan en toch bleef ik
op mijn plaats, trouw aan de onbeweeglijke
kolossus mijner Kerk, zooals ik nu onbe
weeglijk sta op mijn bronzen voetstuk"
Zijn naam is niet vergaan, zal ook niet
vergaan, zoolang de Reformatie zal worden
herdacht als een der grootste werken God6
in de historie van ons kerkelijk en cultu-
reele leven....
Prof. Huizinga's kostelijke biographie (in
1923 in tweede druk verschenen) eindigt
met deze opmerkelijke zin:
„Het blijft in hooge mate karakteristiek,
dat een paar eeuwen lang eigenlijk het
«enige openbare standbeeld in Nederland
niet dat van een krijgsman, vorst of staats
man is geweest, noch van een dichter,
maar van een geleerde, die nog wel dat
.vaderland tamelijk had veronachtzaamd".
Zit dat hierin, dat deze Rotterdammer
genoemd kon worden: de belichaming van
„het gezond verstand", waar een Hollander
(doorgaans zoo hoog mee wegloopt? Wars
van uitersten zijn wij, bang voor enthou
siasme voor „aanstellerigheid" maar desal
niettemin diep-in zeer gevoelig, zooals Eras
mus buitengewoon gevoelig is geweest voor
de daden en droomen, voor deze laatste 't
meest, welke tot de groote ommekeer der
zestiende eeuw onherroepelijk hebben ge
leid. Maar hij bleef buiten het beslissende
schot: hij heeft het eerlijk beleden: „Niet
allen bezitten kracht genoeg voor het mar
telaarschap; ik zou bij het ontstaan van
eenig rumoer, vrees ik, het voorbeeld van
Petrus volgen". En ironisch-spottend: „Laten
anderen het martelaarschap begeeren, ik
acht mij zulk een eer niet waardig". Maar
zij, die zoo gauw gereed staan met het
epitheton: laf, hem te betitelen, vergeten
ook deze uitspraak niet van den grooten
vaderlander: „Ik ben bereid te sterven voor
Christus, indien Hijzelf mij daartoe de
kracht geeft; maar sterven voor Luther,
dat doe ik niet".
Nu dat werd niet van hem gevraagd,
al wist hij, dat er van weerskanten op hem
heel lang gewacht is: Luther heeft hem als
zijn vriend, van wien hij veel verwachtte,
naast zich gehoopt en de elkaar opvolgende
pausen uit die roerige tijden hebben elk
met hem in contact gestaan, vaak hem
trachten te bewegen tot den aanval op
Luther en diens ketterijen. Een kardinaals
hoed is i hem zelfs ééns aangeboden,
door A. Wapenaar
maar hij heeft geweigerd: zijn geestelijke
onafhankelijkheid was hem een te kostelijk
goed. Ook dit is een speciaal Hollandsche
karaktertrek: hij liet zich niet gelijk-scha-
kelen. Hij ontglipte aan de absolute tegen
stellingen, omdat hij ze niet absoluut aan
vaardde: hij was een humanist pur sang,
zij het een Bijbelsch humanist.
Humanist en dat in een andere zin dan
het aan God en godsdienst ontgroeide mo
derne humanisme: Erasmus moge door de
lieden van het hedendaagsche anti-clerica-
lisme als hun heraut worden geannexeerd,
ook voor hen moet hij een probleem zijn;
immers hij verliet de Kerk niet, omdat hij
haar liefhad en begeerde een reformatie
in de Kerk. In het jaar 1520, het jaar van
de ban, door Rome over Luther uitgespro
ken, schrijft hij: „Ik vrees het ergste voor
den ongelukkigen Luther, zoo woedt overal
de samenzwering, zoo zijn van alle kanten
de vorsten op hem vertoornd en bovenal
Paus Leo. Had Luther maar mijn raad ge
volgd en zich onthouden van die vijandige
en oproerige daden!Men zal niet rus
ten, eer men de talenstudie en de goede
letteren geheel heeft uitgeroeid. Uit de haat
tegen deze en de domheid der monniken v
deze tragedie het eerst ontstaan. Ik meng
er mij niet in. Er is anders een bisdom
voor mij bereid, als ik tegen Luther wil
schrijven".
Erasmus was een heel belangrijk etuk-
besloeg een heel belangrijke plaats op het
kerkelijk en politiek schaakbord van die
dagen. Heel duidelijk wordt ons dit uit een
passage in het dagboek van den grooten
schilder Albrecht Dürer, die een reis maak
te door de Nederlanden en in 1520 Erasmus
heeft ontmoet te Antwerpen. In 't jaar 1521
gaat het gerucht, dat Luther né den Rijks
dag te Worms op de thuisreis is gevangen
genomen en de jonge Dürer, diep onder de
indruk van dit loos gerucht, schrijft:
„O, gij alle vrome Christenmenschen,
helpt mij vlijtig te beweenen dezen god-
geestigen mensch, en God bidden, dat Hij
ons een ander verlicht man zende. O, Eras-
me Roterodame, hoor, gij ridder des Heeren
Christus:,rijd uit naast den Heere Christus,
beschut de waarheid, verwerf der martela-
renkroon. Gij zijt immers toch maar een
oud manneken (E. was toen ruim 50 jaar),
Ik heb u hooren zeggen, dat gij u zelf nog
twee jaar te geven hebt- waarin gij nog
deugt om iets te doen. Besteed die goed, ten
bate van het Evangelie en het ware Chris
telijk geloofO, Erasmus, sta aan desa
zijde, opdat God u roeme, gelijk van David
geschreven staat: Want gij moogt het doen
en voorwaar gij moogt den Goliath slaan".
Prof. Huizinga teekent hierbij aan: „Er
spreekt vertrouwen uit in Erasmus' kun
nen, maar op den bodem ligt de verwach
ting, dat hij dit alles niet zal doen. Dürer
had Erasmus wel begrepen. Dürer was
meer verwant aan Luther dan Erasmus;
Dürer, de uitbeelder van de geweldige vi
sioenen van Johannes op Patmos; Erasmus
was te nuchter om zich door een alles-of-
niets te laten meesleepen tot een keus-voor
goed. Hij moet oogenblikken hebben ge
kend, dat hij doodsbenauwd was de laatste
schepen achter zich te hebben verbrand;
moet hij een complot vermoed hebben van
zijn theologische tegenstanders-in-de-Kerk,
die hem niet vertrouwen en wilden dwin
gen tot publieke deelname aan den kerke-
lijken strijd. Hij wilde slechts toeschouwer
blijven bij het groote treurspel. Doch hii
had teveel tegen de Kerk geschreven, te
veèl die Kerk en haar hoog waar digh ei ds-
bekleeders de waarheid doen hooren van
achter het masker der zotheid, wier lof hij
zoo geestig, zoo satirisch had bezongen in
het boekje, dat hem een wereldnaam heeft
bezorgd: De Lof der Zotheid. Hij werd
tot die publieke deelname aangespoord van
velerlei zijde: door Hendrik VIII van Enge
land. George van Saksen, door den Paus
zelf: Adriaan VI, een Hollander als Eras
mus zelf.
Eindelijk koos Erasmus partij en hij
schreef: De libero arbitrio diatribe, d.w.z.
verhandeling over den vrijen wil. En Luther
antwoordde na langer gewacht te hebben
dan hij zelf zeker had gewild, met een fel
geschrift over: De Servo Arbitrio, d.w.z.
Over den knechfcelijken (on-vrijen) wil.
In een biographie over Erasmus van R.-
Katholieke zijde, die we een volgende keer
hopen te bespreken, zegt de schrijver (H. J.
J. Wachters, prof. aan het Seminarie-Cu-
lemborg): „De verhandeling van E. was
volgens de meening van veel ontwikkelde
Katholieken wat al te pelagiaans getint en
voldeed hun daarom niet".
Het Erasmus-huis, te rAnÜerlec?il ÏBmsseü
We kunnen daarnaast opmerken dat
Luther evenzeer al te eenzijdig zijn be
schouwing over den on-vrijen wil doordreef,
ten koste van waarheden, die de Schrift
zelf handhaaft, paradoxaal cn die on-aan-
randbaar zijn.
Geen wonder, dat in dagen van heftige
worsteling om de fundamenteele waarheden
van het geloof, aan weerskanten de rechte
bezinning niet altijd het woord heeft. In
de lijn van Luthers geschrift lag de stok-
blokmensch, waarvan latere Luthersche
leer gewagen zal. In de lijn van Erasmus'
strijdschrift lag de „selbst-herrlichkeit" van
den humanist, die zichzelf ziet als de maat
staf aller dingen. „De waarheid in 't mid
den", maar met dien verstande, dat, zooals
de humanist Huizinga zegt: Luther stond
op den rotsgrond van een absolute mysti-
sche doordrongenheid van 't Eeuwige, voor
wien alle lagere begrippen verbrandden
als dor stroo in den gloed van Gods majes
teit, voor wien iedere menschelijke mede
werking aan het heil een schending was
van Gods roem. Erasmus' geest ten slotte
lééfde niet in de begrippen, waar het hier
om ging: van zonde en genade, van
lossing en van de eere Gods, die de rede
van alles is".
Doch een wijs woord van Erasmus moge
hier volgen: „Er zijn in de goddelijke lette
ren zekere ontoegankelijke plaatsen, waarin
God niet heeft gewild, dat wij verder zou
den doordringen". En in dezen tijd, nu van
uit Duitschland de dialectische theologie
weer volle ernst wil maken met de souve-
reiniteit Gods, hooren we daarin bij-gelui
den, welke verdacht herinneren aan een
volstrekt determinisme, dat voor de men
schelijke factor geen plaats laten wil déar
waar de Schrift durft spreken van: mede
arbeiders Gods.
Erasmus is een fijnzinnig, buitengewoon
begaafd intellect geweest. Diep was hij niet,
maar God heeft hem, den geleefde, willen
gebruiken, om het verdonkerde Evangelie-
licht, den verzwegen en goeddeels verbas
terden Bijbel, weer zoo zuiver en klaar
mogelijk te doen spreken. Belangrijk was
zijn voorbereidenden, noesten arbeid als ken
ner van den grondtekst, met name van het
Nieuwe Testament.
Erasmus durfde zich af te wenden van de
in de Vulgaat overgeleverde Kerkelijk ge
ijkte Latijnsche Bijbelvertaling en terug te
gaan tot den Griekschen grondtekst. In dit
heerlijk-cultureele streven, dat nauw ver
band houdt met wat we de Renaissance
noemen, spreekt zich uit de kostelijke leus:
Terug naar de bronnen, de zuivere letteren
der oudheid, de klassieke kunst en weten
schap.
In de Hervorming klinkt diezelfde op
roep Terug naaf de bronnen en daar
in is de Reformatie verwant aan de
Renaissance; (Wedergeboorte bracht die
grootsche tijd op velerlei terrein). Erasmus
leidde allen die Latijn kenden, terug tot de
meest zuivere tekst van het Woord.
Zoo 'n tijd is uiterst gevaarlijk voor wie
niet van uitersten houdt: het ging om de
groote contrasten van God-öf-de-mensch, de
Kerk-öf-de-persoonüjkheid, de clerus-of-de-
leek. Wie de uitersten aandurfde Luther,
Calvijn, Zwingli moest het leven des
noods blijmoedig met volle overgave veil
hebben voor zijn keus.
Erasmus was te bang voor de gevolgen
van de breuk met een Kerk, die zoo 'n
groote plaats in het geestelijk leven van
velen, ook van hem, innam.
Als nuchtere geleerde overwoog hij altoos
wat er van de studie, van de cultuur in t
algemeen, terecht zou komen, als de chaos
het ging winnen van de orde. En van orde
hield zijn bedachtzame geest, We kunnen
veilig vaststellen dat hier geldt het wijs-
geerige woord: Zeg mij wie gij zijt en ik zal
u zeggen, welke 'wijsbegeerte de uwe is.
Prof. Huizinga spreekt van Erasmiaansche
deugden: „zachtzinnigheid, welwillendheid,
gematigdheid, en een algemeen ver
spreide gemiddelde ontwikkeling. Het
beschaafde menschdom heeft reden, Eras
mus' naam in eere te houden, al was het
enkel omdat hij de innig oprechte prediker
is geweest van die algemeene zachtmoedig
heid, die de wereld nog zoo bitter moodig
heeft."
Als er ooit een tijd was, waarin de uiter
sten op geestelijk-religieus zoowel als op
sociaal en pol,;iek gebied worstelden om
absolute zeggenschap, dan moeten we èn de
zestiende èn onze na-oorlogsche tijden zien
als van even geweldige bewogenheid.
Het gaat weer om: God-óf-de-mensch, de
Kerk-of-de-Staat (in één mensch geïncar
neerd), de societas of de persoonlijkheid.
Erasmus moge onze sympathie niet heb
ben in zijn strijd tegen Luther, in zijn vast
houden aan de Moederkerk trots haar vele
gebreken, die hij zoo scherp hekelen kon,
hij spreke ons in deze tijd toe in de geest
van zijn „lof der zotheid", een geest, die
met een lach en een traan het klein-
menschelijke kan zien vanuit de hoogte
eener levensbeschouwing, die evenals de
Psalmdichter een einde lieeft gezien aan
alle volmaaktheid, wijl de dwaasheid tel
kens weer de wijqjieid begeleidt.
Nuchter als deze groote Hollander zij onze
visie op al die absolutisten, die niet alleen
jagen naar het volmaakte (dat is Pauli
nisch!) maar u bij voorbaat beloven dat er
een wissel te trekken valt op een volmaakt-
heid-in-het-ondermaansche.
Maar anderzijds is Erasmus niet zoo 'n
nuchtere geest dat hij het enthousiasme te
boven zou zijn. Want aan het einde van zijn
lofprijzing der zotheid klinkt het:
„De hemelsclie zaligheid zelve is de hoog
ste zinneloosheid, de ware vrome geniet
haar schaduw reeds op aarde in zijn
meditaties".
En het slot van zijn leven zingt biddend
niet-pelagiaansch maar eckt-geloovig, Chris-
telijk-deemoedig:
„O Jesu, misericordia; Domine liberate
me; Domine misere mei!" En hoezeer deze
Latinist-kosmopoliet in hart en nieren
Nederlander bleef, bewijst het allerlaatste
woord: „Lieve God."
In een afzonderlijk artikel zullen nog
enkele der jongste Erasmus-uitgaven bespro
ken worden.
W.
Zelfonderzoek noodzakelijk! door Dr.
C. N. Impeta, D.d.W. te Kampen.
Met een woord vooraf van Dr. A.
G. Honig. Kampen, J. H. Kok.
Er is den laatsten tijd eenig verschil van
gevoelen merkbaar geworden in den kring
van de predikanten der Geref. Kerken.
Sommigen meenen op grond van de
Schrift, dat in de prediking wel opgewekt
moet worden tot ernstig zelfonderzoek, doch
dat dit zelfonderzoek dan alleen betrekking
heeft op den stand, niet op den staat
van het geestelijk leven. Met andere woor
den, het gaat er niet om bij dit zelfonder
zoek of men geloof heeft, maar of men
in het geloof leeft.
Bovendien bestaat volgens hen het gevaar
dat bij het aangeven in de prediking van
kenmerken des geloofs, de onverzekerde
geloovigen zouden leeren steunen op eigen
bevindingen, in plaats van op Christus.
Anderen daarentegen en hieronder wil
ook Dr. Impeta gerekend worden, houden
vast, dat het noodzakelijk is èn in de pre
diking èn bij het huisbezoek» dat aange
drongen wordt op zelfonderzoek, hetwelk
zich rioht op de vraag, of men in der daad
het geloof bezit.
Dr. Impeta tracht in deze brochure te be-
toogen, dat hij voor deze opvatting steun
vindt in de Sohrift en in de belijdenis
schriften en formulieren, bij de Geref. Ker
ken in gebruik.
Voorts hébben, volgens Dr. Impeta, Cal
vijn in vroeger tijd en mannen als Dr. A.
Kuyper, Dr. H. Bavinck, Dr. W. Geesink,
Dr. H. H. Kuyper, Dr. H. Bouwman en Dr.
T. Hoekstra in later tijd voortdurend aan
gedrongen op zelfonderzoek naar de echt
heid des geloofs, dat men zegt te belijden.
Deze studie van Dr. Impeta is hoogst be
langrijk te noemen. Ze getuigt van diepe
studie en is in zeer broederlijken toon ge
schreven. Hij gaat uit van de onderstelling,
dat zij, die een andere meaning voorstaan,
hiertoe gekomen zijn, door dat zij een wat
al te 6terk accent leggen op de waarheid,
dat verbondsmatige prediking de gemeente
moet bezien als de vergadering der geloo
vigen, zonder daarbij voldoende rekening
te houden met de werkelijkheid, dat er ten
allen tijde in de Kerk hypocrieten gevonden
worden en die zich niet met waren harte
tot God bekeeren. En deze droeve werkelijk
heid eisoht, zoo betoogt Dr. Impeta op grond
van Schrift en Belijdenis, dat dezulken in
de Bediening des Woords niet ongewaar-
schuwd blijven.
Dr. Impeta beroept zich tot staving van
zijn meening o.m. op 2 Cor. 13 5. Het trof
ons echter, dat dezelfde Sohr. op pag. 410 in
het tweede deel van het bekende „Bijbelsch
Handboek" zegt» dat die tekst het geloof
onderstelt. Indien dit laatste juist is,
dan kan deze tekst moeilijk dienst doen als
grond voor de noodzakelijkheid van zelf
onderzoek naar den Christen s t a a t.
Behoudens deze opmerking hevelen we
deze brochure gaarne ter lezing aan. Ze ge
tuigt van degelijke studie, maar is tegelijk
zóó eenvoudig geschreven, dat schier alle
gemeenteleden het betoog kunnen volgen.
En dit laatste is hoog te waardeeren cwndat
het geldt een vraagstuk van boog belang
voor den geestelijken welstand der gemeente
De weg der Waarheid. Een bloemle
zing uit het werk van Gerharc
Terstee gen. Met een woord voor
af van Prof. Dr. W. J. Aalders. Be
werkt en vertaald door R
H o u w i n k, Rotterdam, J. M. Bre-
dée's Uitg. My. 1935.
Een begeleidend teeken van onzen moeilij
ken ty'd is de toenemende belangstelling voor
oude schrijvers. Eigenlijk een zeer be
grijpelijk. teeken: hoe anders dan met de ont
sluiting der schatkamers van het mystiek zoo
veel rijker verleden zou het tastend of zinkend
kind van heden gebaat zijn? Moe van het kam
pen tegen de ongrijpbare vangarmen van der
materieelen tegenspoed, die hem omlaagtrek-
ken moe ook van 't strijdrumoer op econonüsch
politiek en kerkelijk erf, zoekt hy steun- en
rustpunten maar vindt er geen. En dan rijpt
allengs de ontvankelijkheid voor het oude be
proefde medicijn: weg van alle bijzaken, neemt
hij zijn toevlucht tot het persoonlijk verkeer
met Hem, in Wien6 hand ook deze tijd is.
Voor dezulken heeft ook de bekende Duit-
sche schrijver en dichter Tersteegen nu weer
beteekenis. Zijn mystiek brengt hem over in
de rust der vrome bespiegeling, verkwikt hem
tevens door de gezonde beschouwingen van
den eenvoudigen handwerkman, die evenals
Böhme door Gods Geest verlicht en geleid i;
geworden. Tensteegen kan men noemen eei
gevoelig schrijver als men dan maar niet
vergeet op te merken, dat hij op den stevigen
bodem van een sterk Schriftgeloof staat. Ook
aan wijsheid ontbreekt het hem niet; men leze
slechts zijn raken uitval op blz. 70, dat de
Schrift geen wapenfabriek maar een apotheek
is. De door Roel Houwink in uitnemend, 6ober
Hollandsch overgebrachte bundel bevat be
schouwingen over het begrip en het gebruik
der H. Schrift, over het wezen en het nut der
ware Godzaligheid, over heiliging en recht
vaardiging en over den omgang met God.
Voorts eenige gedichten. Alles samen een
schatboekje, welks verschijning ongetwijfeld
velen ten zegen zal zijn.
HET WOORD GODS EN DE KERK
door S. G. de Graaf, Dienaar de*
Woords te Amsterdam. J. B. van de
Brink en Co. N.V. te Zutphen.
Twee referaten en een brochure zijn hier
vereenigd; de brochure „Kerkelijk besef"
komt ook voor in de reeks „Ons Arsenaal";
clan is er een referaat „Kerk en kerk", gehou
den voor de Reünisten-organisatie van N.D
D.D.; en derdens een referaat van een ouder-
ingcn-confcrentie „Kerk en geloofsverze-
kerdheid". Drie onderwerpen derhalve, die
in onzen strijdbaren tijd de aandacht heb
ben. Ds. de Graaf behandelt ze op eenvoudi-
gè, maar ver van oppervlakkige wijze. 1-Iij is
van meening, dat een waarachtig en gezoutl
geloofsleven en het. welvaren der Kerk, niet
te scheiden zijn; dat de innerlijke kracht en
de belofte voor de toekomst van ieder gees
telijk verschijnsel voor een zeer belangrijk
deel beoordeeld kan worden naar de waar-
decring voor de Kerk des Heeren, die in dat
verschijnsel uitkomt.
In het referaat „Kerk en kerk" treft ons
- met het. oog op het actueele -vraagstuk
[Kerk en Staat" deze zinsnede
„Uil de bijzondere positie der kerk, uit
haar bijzonder voorrecht, dat Christus voor
haar de wetten in Zijn Woord vaststelde,
olgt niet, dat zij de ordinantiën voor ieder
ander terrein heeft af te kondigen en dat
ze in bepaalde gevallen aan de overheid
aanwijzingen voor ha.ar gedrag zou hebben te
geven. De kerk bezit haar voorrechten voor
haar eigen terrein".
In het tweede referaat bespreekt ds. de
Graaf den twijfel dien hij niet als ziekte,
doch als zonde wil gezien hebben.
Een lichtende ziel, door dr. P. Ste-
genga Azn.
De Trooster, door Ds. T. Kievit.
God en Wereldleed, door Ds. N. Buf-
finga.
N.V. Uitg. Mij. „De Tijdstroom"
te Lochem.
Drie „tijdwoorden" van uiteenloopend ka
rakter. We zouden ook kunnen zeggen: drie
stichtelijke boekjes, aan de uitvoering waar
van veel aandacht besteed is. Elk naar zijn
aard, belichten deze drie predikanten den nood
des tijds met de lamp der eeuwigheid. Dr.
Stegenga doet dit op de hem eigene, populaire
wijze, berekend op de behoeften der kinderen
van dezen tijd. Ds. Buffinga steekt wat die
per af en schuift wat meer bodem onder zijn
troostwoorden. Ds. Kievit is de dogmaticus
onder de drié doch dit woord schrikke niet
af: zelden lazen wij een zóó levend woord
den Heiligen Geest en diens onmisbaar
heid voor een werkelijk ontheven worden aan
de crisislasten, die materieel wel zwaar druk
ken en moreel wel alle zelfbeheersching vra
gen, doch bovenal geestelijk gewogen moeten
worden omdat zij zonde lasten zijn.
De uitgever zorgde voor een keurige om
lijsting dezer tijdwoorden, zoodat men ze lang
in circulatie kan houden. Ook als Evangelisa
tiemiddel, mits met zorg bestemd, zullen ze
in beteekenis kunnen zijn.
EEN JAAR Een woord voor eiken
dag van het jaar. Door N. S d e
blom. Uit het Zweedsch vertaald
door N. Basenau-Goemans en J.
Henzel. Uitgegeven door J. M. Meu-
lenhoff, Amensterdam.
Een Bijbelsch dagboek van den bekenden
aartsbisschop, voorman der oecumenische
beweging, begaafd prediker en schrijver,
wiens leven en werken de grenzen van Zwe
den verre overschreden hebben. Toch ook
iets meer dan een dagboek, want Söderblom
ontleent zijn dagelijksche meditaties niet
aan een tekst, doch aan een onderwerp. Dit
doende, kon hij inhoud en doelstelling van
zijn beschouwingen iets breeder opvatten,
zoodat niet alleen mystieke, maar ook meer
algemeene onderwerpen behandeld worden.
Niettemin zijn ze alle gehouden binnen het
kader van een gewijde overdenking. Er zijn
onder deze 365 beschouwingen zeer schoone,
zeer leerzame en zeer vertroostende. Boven
dien heeft de Nederlandsche lezer er het
boeiende van een denk- en zegswijze, die
voor hem ongewoon en frisch is en op me
nige bladzijde den blik verruimt of het in
zicht verheldert. Er komen thans veel
dagboeken van de pers; dit van Söderblom
zal zijn weg wel vinden. Het zet u aan het
denken.
(Rechtssociologie, blz. 40). Zoo wordt
„souvereiniteit" van het recht maatschapp
lijke souvereiniteit genoemd (a.w. blz. 72)*
Hiernaast zijn vele andere punten te vei
melden, waarbij we een vraagteeken moes-j
ten zetten. Dr. S. streeft, meenen we, naai
helderheid ook in de terminologie. Waaroi
spreekt hij dan van het „onderwerp" dei
rechtssociologie, als hij heit „voorwerp" bi
doelt? Is er inderdaad voor de rechtssocit
logie geen onderscheid tusschen recht en
rede? Dit laatste duidt o.i. op een anderd
verwarring der grenzen, ditmaal niet tus^
schen het juridische en het etische. In eenj
leer der tweeërlei waarheid zien we geenj(
heil. Is er onderscheid tusschen recht en(
zede, dan ook in de beoefening der rechtssof
ciologie! Heeft het vraagstuk der rechtsbron*
nen inderdaad slechts zin, zoolang het ovej
het normatieve recht gaat (a.w. blz. 22)? Wat
verstaat dr. S. dan onder rechtsbron?!
Zoo zouden we vele andere vragen eveiïJ
zeer met recht kunnen stellen. De cardinale(
kwestie is, naar we meenen, dat volgens dr.
S. godsdienst een systeem is, naast rechty
kunst en wetenschap, en evenals deze eert
schepping van het menschelijk bewust zijp
(a. w. blz. 112). Beide in den aanhef dooi"
ons vermelde studies getuigen van eci
uitermate omvangrijk bronnenmateriaal, gej
tuigen ook van een groote kennis van Nel{
derlandsche rechtsliteratuur, maar juiste
daarom spijt het ons, bij de gebruikte werk
ken niet te hebben ontdekt boeken, die gof1
schreven zijn onder invloed van de Calvip
nistische levens- en wereldbeschouwing, zoo
als het standaardwerk van Prof. dr. II.
Dooyeweerd. Wij hopen dat dr. S. deze stut
die ook in zijn aandaohtssfeer zal betrekkeik;
en we zijn er van overtuigd, dat hij hieridte
gedachten zal aantreffen, die in staat zijnic
hem juist bij de bestudeering van „grens,
problemen" een oplossing zullen bieden. Hef®
is immers juist het Calvinisme, dat ecu
open oog heeft voor de verschillende zijde»
der „werkelijke wereld" en voor de ondeive
linge samenhang der dingen.
Intusschen hopen we zeer, dat, waar ooï>.
„De achtergrond van het arbeidsrecht" niei
in staat was, ons voldoende over allerlep3
kwesties in te leiden, Dr. S. in de „uitge
breide systematische beschrijving der rechtp
sociologie", welke hij in het Voorwoord van
„De Taak der Rechtssociologie" als „eeb
verder liggend doel" toezegde" op ondebt
scheidene punten kan terugkomen,
=fr<;
Dr. Hugo Sinzheimer: „De taak der
Rechtssociologie", 1935; „De achter-
grond van het Arbeidsrecht",
Uitgave: H. D. Tjeenk Willink en
Zoon N.V., Haarlem
Met belangstelling namen we kennis van
genoemde geschriften, gepubliceerd door
den uit Duitschland uitgeweken jurist
Sinzheimer. sinds eenigen tijd buitenge
woon hoogleeraar aan de Gemeentelijke Uni
versiteit te Amsterdam en de Rijksuniversi
teit te Leiden Deze belangstelling was hier
om verklaarbaar, omdat dr Sinzheimer zich
reeds in vroegere publicaties bewezen had,
iemand te zijn met een open oog voor dat
gene wat zich met name op het terrein van
het maatschappelijk leven bezig is te ont
wikkelen
We kunnen ons echter niet verheelen, dat
we ons na de lezing van beide vermelde
geschriften in meer dan één opzicht teleur
gesteld voelden. Het is waar, dat Sinzheimer
zioh heeft losgemaakt van het „klassieke
wereldbeeld", dat opgebouwd was op de
souvereiniteit van den mensch, resp. van
den Staat, maar dat neemt niet weg, dat
hijzelf nog steeds staat op het historisch
materialisme, zij het ook in minder harde
vormen, dan dit door Marx is geleerd.
Het „terrein" der „rechtssociologie" zal
den beoefenaars der wetenschap steeds
groote moeilijkheden verschaffen, reeds hier
om, omdat het, evenals andere „grensweten
schappen", zooals sociaal-ethiek, gebracht
kan worden onder twee zijden der werke
lijkheid, de juridische en de sociale, indien
men n.l. van de veronderstelling uitgaat,
dat rechtssociologie naast bijv. rechtsphilo-
sophie en sociologie eigen bestaansrecht be
zit.
Wij meenen, dat het Sinzheimer niet gelukt
reeds over dezen vraag voldoende licht
te werpen, omdat hij er niet toe kwam, zoo
wel den zin van het recht, als den zin van
het sociale nader te omschrijven. We mogen
toch de verschillende beteekenissen, die vol
gens S. het recht kan hebben en die hij, a.h.
phaenomenologisch, verzamelt, niet be
schouwen als den waren zin van het recht.
Deze onvolledigheid leidt tot merkwaardige
conclusies. Zoo wordt de Staat als „een pro
duct van het sociale leven" beschouwd.
RADIO EN LUCHTVAART dod^
S. van der Molen. Uitgave; Ja
Meulenhoff te Amsterdam,
Als no. 5 van Meulenhoff's Luchtvaarl
serie verscheen een boekje over de beteekéu<
nis, die de radio heeft voor de luchtvaar3]
Het is geen boek voor iemand, die van de'
techniek van de radio niets weet. Veronde^
sleld wordt namelijk, dat de lezer met
allereerste beginselen van de radiotelegrafr*
en telefonie op de hoogte is. -
De bedoeling van deze schrijver ÏS
duidelijk te maken hoe groot de beteekenl
van de radio voor de luchtvaart geworde"e
is en op welke wijze er nuttig gebruik yaj
gemaakt wordt.
Ieder radiomaniak, 'die we! eens of w£:
eens heel vaak de aether heeft afgevisclj,
op zoek naar stations, die nu niet op
Wijzerplaat" van het ontvangtoestel of
de omroepgidsen voorkomen, heeft vfï
eens gehoord dat een vliegtuig in gespref
was met een station of met een andff
vliegtuig. Maar meer heeft hij gehoord d j
morseteekens, die meer gebruikt wordec.Ja
In de lucht krijgen de vliegtuigen alleL
lei berichten, die voor de navigatie en voc j,
het landen van belang zijn. Van uit
lucht vragen de marconisten van de vlieg
tuigen allerlei inlichtingen die de. pilojaa
noodig heeft.
Wij hebben indertijd en negentig percei
van Nederland met ons, in spanning gw'
zeten over de Indiëvliegers, die Kerstmjra
in Nederland terugkeerden en wegens qer
mist Schiphol niet konden vinden en voOj
wie dalen ondoenlijk was, ware het nii j-
geweest, dat door de radio hen de koe|rg;
werd gewezen. Je
Wij hebben nog laatst kunnen lezen h(^e]
het vliegtuig van Praag komend, Schipht
ook niet binnen kon komen en seinde, dl'
ze weinig benzine hadden, dat toen Schil
hol geen radioverbinding meer kreeg all
want 't maakte de noodlanding bij Elbui)
Dit maakt indruk op het publiek, e n
ieder is nieuwsgierig hoe dat nu toch gaj
met de radio bij de luchtvaart.
Daarover schrijft de heer v. d. Molen. E
hij doet het duidelijk en interessant. DiAI
maar een beetje begrip van de radiotecl \/l
niek heeft zal met genoegen dit boekj
lezen en heel veel zal hem duidelijk wol
den. Foto's en teekeningen maken de vl IV
geschreven lectuur nog beter begrijpbaa N
K(
Sowjet-Rusland als de modem
toren van Babel, door Andrea
Russinon, vertaald door H. d
Boer. Met een woord vooraf vaL
Dr F. J. Krop en een na-woorj
van Prof. N. von Arsenienn. J. Ij
Voorhoeve te Den Haag.
Dit merkwaardige boek handelt over
Russische toestanden op sociaal en gods^
dienstig gebied.
Door zijn overvloedig feitenmateriaal gee*
dit werk een krachtig getuigenis legen hd
verregaand onrecht, dat in Ruslanl
heerscht en dat nog wel in naam der vrij.
heid. T
Tweeërlei doel wordt met deze uitgavl
beoogd. In de eerste plaats moet de beoefe
ning van de gemeenschap der heiligen on|
er toe dringen om de broeders en zuste»
Rusland zooveel in ons vermogen ligf
geestelijk en stoffelijk te helpen. Maar hiel
voor zal het noodig zijn, dat wij inderdaaj
goed weten, welke schrikkelijke toestandei
daar heerschen. V<
Doch niet minder is het eisch, dat wir
Christenen in Nederland, erop bedacht zij»
dat het Bolsjewisme in Rusland eet
wereldgevaar is, dat planmatig hef
Christendom in geheel Europa begeert uit I
roeien.
Aan dit tweeërlei doel wil bovenstaanf
boek meewerken. P
Van harte" hopen we, dat dit werk onF
Christenvolk moge opwekken, om niet zóp
in eigen economischen nood op te gaan, dal
het niet meer zou meeleven met anderen, dito
veel zwaarder kruis hebben te dragen e£
bij alle maatschappelijke ellende ook nof
vervolging om des geloofs wil hebben
drS4ftr,
I