lek u -Tc i
ii!
lei
K-lil
M
ic -
Toegang tot den Vader
BOBBIE
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
door N. DEN HOLLANDER
7)
Want hij heeft heel geen broertjes of zusjes.
En zyn vader is op zee. Die is stuurman op
een heel grote boot.
Onder het eten heeft Gerard alles van Bob
aan zijn moeder verteld. Mevrouw van Hel
den heeft er met spanning naar geluisterd.
Ze luistert graag naar de verhalen van haar
zoon. Ze is ook zo veel uren maar alleen in
huis.
Wat schrok ze, toen Gerard van die ver huis
auto vertelde. Ze zei:
„Gelukkig dat je het juist op tüd nog zag,
jongen."
Nu, onder het stoppen, zit mevrouw er weer
aan te denken. Ze zegt: „is die Bobbie een
aardig jongetje, GerardV Hoe oud is hij zo
wat?"
„Hij zit in de eerste. Ja, ik vind hem wel
leuk. Hij kan al zo fijn voetballen, met zijn
korte dikke beentjes. Daar moeten wij altijd
om lachen. Mijnheer van ons ook. Hjj doet
alles zo parmantig."
„Dat arme kind."
Gerard doopt zijn pen weer in. Nog maar
drie zinnen. Dan is hü kaar.
Na een poosje zegt mevrouw: „Wil je straks
wanneer je klaar bent, nog even een bood
schap voor me doen, jongen?"
„Goed Moeder, waar?"
Fijn, denkt Gerard. Nog even naar buiten.
Dat vind ik wel leuk, zo in de avond.
Zie zo, klaar met die les. Hij droogt zijn
pen, stopt al zijn spulletjes in zijn tas en
vraagt nóg eens: „Waar?"
„Je weet waar je school is, hè? Nou, zowat
tien huizen verder woont een loodgieter.
Vraag daar eens, of die morgen even aan
kan komen. Om naar de'wasbak in de bad
kamer te kijken. Die is verstopt."
„Goed moeder."
XXI
Even later loopt Gerard in de straat van d
school. Die straat is maar kort. Er zijn geen
winkels in. Wat is het hier stil nu. Er loopt
geen mens. In de verte snuffelt een grote
hond. Dicht bii de stoeprand.
Hè! wat een fijn steentje ligt daar. Pats!
Gerard geeft het een harde schop. Lijnrecht
vliegt het over het trottoir. Wel acht meter
ver. Fijn ging dat!
Kalm loopt hij verder. Maar zijn ogen houdt
hij op de steen gericht.
Wanneer hij er straks bij komt, zal hij het
wéér een kets geven, nou! Dat het twaalf
meter verder vliegt.
Daar is hij er bij. ^ats! Keihard schopt hij
weer. De steen scheert pijlsnel weg. Maar
schééf nu. Wel vèr, maarze komt in de
goot naast de stoep terecht. Midden in een
grote plas.
Ploep! doet-ie.
Gerard ziet de druppels opspatten.
Geelt niets, denkt hij. Wanneer ik er straks
bii kom, wip ik het er met de neus van mijn
schoen wel weer uit.
Veel te fijn steentje om te laten liggen.
De hele weg naar de loodgieter en terug ge
bruik ik het. 'n Pracht-voetbalietje!
Wacht, hiér was het. Hiér vloog het in.
Ja, kijk, daar ligt het. Eén punt er van
steekt er boven het zwarte water uit
Maar wat is dat daar?
Er steekt nog iets anders óók uit. Oók met
één punt. Het glinstert. Het lijkt wel van
goud.
Voorzichtig schopt Gerard met zijn schoen
er tegen aan. Hij wipt het wat in de hoogte.
Tegen de stoeprand op. OhEen doos
Hij ziet het al. Een verguld blikken sigaret
tendoos. Hy schraapt de doos met zijn teen
verder de plas uit. Dan pakt hij l.em op.
Tussen 'vinger en duim. Bah! Vies hoor!
De doos lekt van het nat.
Zou het een nieuwe doos zijn?
Nog vól sigareiten*'
XXII
Het is wèl vies, zo'n natte doos. Maar
Gerard is toch véél te nieuwsgierig, om hem
dicht te laten.
Met de toppen van zijn vingers maakt hij
hem open.
En wat zit er in?
Allemaal? Ja, allemaal sigarenbandjes*
Gerard roert er wat met zijn vinger in.
Ineens begrijpt hij: Die zijn van Bobbie!
Van dat jongetje dat hij opgeraapt heeft
vanmiddag. Ja, nu herinnert h\j zich ook,
dat die doos wegslierde. Daarna had hij er
heel niet meer aan gedacht.
Hè, wist hij nu maar waar dat jongetje
woonde? Dan zou hij de doos even bij hem
thuis kunnen brengen. Als het niet te vèr
was. Misschien was Bob er wel verdrietig
van, dat hij hem kwijt was
„Zó jongen, wat heb je daar?" klinkt het
opeens naast hem.
Gerard schrikt. Hij kijkt op en gelijk doet
liij de doos dicht.
Daar staat een mijnheer bij hem. Een mijn
heer met een fiets. Hij kijkt Gerard aan en
dan kijkt hij weer naar de doos.
Gerard geeft geen antwoord.
„Ik vraag wat je daar hèbt? Is die doos van
jou?"
„Ja mijnheer! Nee mijnheer! Tenminste..."
„Is dat een doos met sigarenbandjes?"
„Ja mijnheer,"
„Heb je die gevonden?"
„Ja mijnheer,"
„Hier? In deze straat?"
„Ja mijnheer. Nu nèt. In die plas. Maar 'i:
weet wel, van wie ze is."
„Zo, weet jij wel van wie ze is? En van
wie dan?"
„Van een jongetje van onze school. Uit de
eerste klas. Die werd bijna overreden van
middag. Hij zat achter een auto."
„Hoe weet je dat zo goed? Heb jij dat ge-
ALS 'T ZAKJE LEEG IS
Zwaantje, wat zoek je toch
daar tussen 't gras
Dacht je, dat daar nog een
korst voor je was.
Jij daarWat denk je, dat
ik hier blijf slaan?
Leeg is mijn mandje, nu
moet ik wocr gaan.
Blijf maar niet wachten,
ik kom jiict terug,
Morgen misschien, maar dat
is lang niet vlug.
Ga maar weer zwemmen,
vandaag is 't genoeg!
Tot morgen dan, als ik kan,
kom ik vroeg.
ROEL DASMUS.
ZOEK MAAR!
Waar is de kat?
zien? Waarom heb je die doos toén dan niet
opgeraapt
„Oh! Er kwam zo'n grote verhuisauto aan.
En toen kon ik hem nog nèt wegtrekken. En
toén huilde hij zó, toen heb ik heel niet meer
aan de doos gedachtZiet u. En nu zie
ik haar opeens boven die plas uitsteken."
„Liep je er naar te zoeken?"
„Nee mijnheer, ik zocht een steen, die ik in
die plas geschopt had
„Zo, nou, ik liep er wèl naar te zoeken,
zie je!"
(Volgende voedt verder)
I-lier is weer eens een leuk kruissteckpatroontje.
Jullie hebben er nu enkele. Zou het niet aardig
zijn, die verschillende dieren te gebruiken voor
een randje: de slak, de eend, het hondje, dit
paardje?
Je zou ze om beurten In blauw en rood kunnen
werken, of in blauw en geel, dat is ook aardig.
Probeert het mnar eens: het zal vast erg gezellig
staan!
288
ZATERDAG 13 JUNI No. 24 JAARGANG '936
Want door Hem hebben wij beiden den
locgang door ééncn Geest tot den Vader.
Efeze 2 IS.
Wij beidendaarmede doelt Paul us op de bcido
deelen, waarin de menschhoid in zijn dagen onder
scheiden werd. Het kleine volk der Joden, dat met
het genadelicht van Gods openbaring gezegend
was, vormde de ééne groep, de gansche Hoidcn-
wereld, die van dit licht verstoken was, maakte
(een tweede groep uit Deze twee onderhielden
geen innige gemeenschap met elkaar; het joodscho
volk was omgeven door een omheining van cere-
monieele wetten, zooals huwelijks- en spijswetten,
die een intiem samenleven met de heidenen onmo
gelijk maakte.
Deze afzondering Israels was onmisbaar, onvlat in
dit volk het heil der wereld toebereid moest wor
den, de Christus zou naar het vleesch immers uit
Abrahams zaad opkomen, o, geenszins om alleen
dit kleine volk uit zonde, vloek en dood te ver
lossen, maar om do Heiland der gansche wereld
te zijn. 't Was zijn ambt om zich een volk of
gemeente te vergaderen uit alle geslachten dol
aarde. Als het Lam Gods, dat de zonde der wereld
droeg, heeft Hij aan het kruis zijn zoenbloed ver
goten voor velen uit allerlei natie, geslacht, taal
en tong. En door alzoo vrede te maken tusschen
God en allen, die in Hem gclooven, heeft 1-Iij ook
vrede gemaakt tusschen dc Joden en de Heidenen.
Israels afzondering van dc andere volken werd
opgeheven, de middelmuur des afscheidsels werd
gebroken, de twee groepen, waarin de menschhcid
tot dusver onderscheiden geweest was, worden
iot één. Dit werd openbaar op den eersten Pink
sterdag, de verdeelde vurige tongen wezen op do
verbreiding des Evangelies onder Alle volken, cn
zoo kan Paulus zeggen van Joden en Heidenen:
„Want door Hem hebben wij beiden den toegang
door ééncn Gcost tot don Vader."
kinderen onder de schaduw uwer vleugelen toe
vlucht nemen"
Dit leven dicht bij God, dit mystieke verkeer met
den Vader onzes Heercn Jezus Christus schenkt
den Christgeloovige bovendien een grootc vrijmoe
digheid in 't leven des gebeds. De toegang tot den
Genadetroon staat voor hem open, indien Christus'
Naam in zijn hart geschreven is. Hij verschijnt in
vol vertrouwen met al zijn nooden en zorgen, be
kommernissen cn vreezen, met zijn twijfelingen
cn angstvalligheid, en eveneens met zijn bijblij
vende afdwalingen en zonden voor 's Ileeren aan
gezicht, hij doet zijn mond wijd open, pleitende
op den Naam boven allen naam, wetende, dat
God zijn 6mcekingen zal verhooren.
"t Heerlijkst is misschien, dat er óók toegang tot
den Vader is voor hen, die zich misgaan, en daar
in vergeten hobben kinderen des Vaders te zijn,
die aan zijn tceder kroost den eisch der heiligheid
stelt. Wanneer zij schuldbelijdcn en schoorvoetend
naderen om hun bange ziel uit te storten, neen,
dan slaat Cr geen deur voor hen dicht; cr is or
dan Eén. die hen bemoedigt, en als hij dc hand
grijpt om hen in te leiden bij den Vader, en aan
lien het apostolische woord te bevestigen; „En in
dien iemand gezondigd heeft, wij hebben een
Voorspraak bij den Vader, namelijk Jezus Christus,
den Rechtvaardige."
Dezen toegang hebben wij door één Geest.
Ook dit is een gedachte, die het hart vrij cn ruim
maakt en elke aarzeling overwint. Geloovigcn uit
dc Joden en de Heidenen beiden hebben dezelfde
voorrechten, omdat zij ook beiden dcnzelfden Geest
ontvangen hebben, die uitgestort is over alle
vleesch, zonder eenige rekening te houden met af
komst, ras of volk. 't Is niet dc geest der dienst-
Toegang tot den Vaderwelk een genade!
Wat is dc mcnsch, die handvol stof, dat hij zou
naderen tot God, die in 't hooge en verhevene
woont, en wiens oogen te rein zijn om het kwade
te zien? De afstand is tc groot, 's I-Ieeren maje
steit te geducht, zijn heiligheid te brandend, dan
dat de aan zichzelf ontdekto zondaar het zou wa
gon voor zijn aangezicht tc treden. De zonde is
als het voorhangsel in den tempel, dat oudtijds
den ingang tot het Ilciligo der heiligen, waar do
ïleerc troonde, afsloot voor een schuldig mensch.
ï>oor de zoendood van Christus is dat voorhangsel
echter van boven naar beneden gescheurd, en
daardoor is de toegang tot den Vader geopend
voor allen, die van harte gclooven, dat door het
blopd van Christus hun overtreding vergeven cn
hun zonde bedekt is: door Ilcm hobben zij den
ioegang tot den Vader.
Jn zijnen Naam kunnen zij vrijmoedig naderen
voor zijn oogen zonder to vreczon, dat dc gloed
fijner majesteit hen zal verteren. Het is dc loc
gang tot zijn liefdesgemeenschap, die in Christus
voor hen ontsloten is. Daar wonen zij in 't ver
borgene zijner tent, waar de rust voor het oni-
rustc geweten gevonden wordt. Daar voelen zij
zich veilig en boschu in 't bangst gevaar, hun ziel
is er stil tot God, het is hun goed nabij den Ilcerc
te (wczcn,. te schuilen onder do koestering zijner
.vleugelen, zijn verborgen omgang te genieten, zich'
getroost tc voelen onder de uitlatingen zijner liefde
en te ervaren wat de Psalmist zegt; „Hoe dierbaar
is uw goederierenheid, o God, dies dc menschon-
De glas-in-loodramcn voor dc Nieuwe Kerk te.
Delft, die op 20 Juni a.s. in tegenwoordigheid van
II. K. U. Prinses Juliana zullen worden onthuld,
worden thans ter plaatse aangebracht. u
baarheid wederom tot vreezc, maar de Geest der
aanneming tot kinderen, door welken wij roepen
Abba Vader. En hoe zou een Vader ondersclu-id
tusschen zijn kinderen willen maken, hoeveel zij
ook van elkaar in aanleg cn karakter verschillen;
al Gods kinderen zijn Ilcm even na die uit do
Heidenen niet minder na dan die uit de Joden.
Door dien ééncn Geest der aanneming hebben zij
daarom allen toegang tot den Vader. Bovendien
is Hij niet slechts de Geest der genade, maar
eveneens de Geest der gebeden. Hij geeft ons net
gebod, benevens de gebedsbehoefte en den gebéds-
drang in 't hart. Hij Iaat ons door zijn ontdek
kende genade duidelijk zien, waaraan onze zi-l be
hoefte heeft, en zoodra Hij ons met zijn wonderen
adem aanblaast, zinken wij op de knieën, om zo
Gode bekend te maken, ook al hebben wij honderd
maal in den Bijbel het woord gelezen: „Want uw
Vader weet wat gij van noodc hebt, eer gij Hem
bidt."
Die ééne Geest heft onze ziel ook op uit het aard-
sche cn stoffelijke, Hij doet haar opvaren als met
vleugelen der arenden, zoodat gij in werkelijkheid
voor Gods aangezicht komt te staan. Gij voelt dan
het diepe verschil tusschen het roepen uil de v. no
tot den levenden God, dat zoo vaak louter lippen-
werk is, cn het ware uitgieten der ziel, waarbij
gij niet naar woorden behoeft te zoeken, de Juisto
woorden stijgen u ondei honger aandrift naar rlo
lippen, want in uw bidden spreekt gij zoonis de
Geest u geeft uit te spreken.
Ja, om nu nog één zaak tc noemen: door dieii
ééncn Geest wordt gij ook in uw bidden onder
steund, wanneer gij niet weet te bidden, zonaas
het behoort. Ach, wat kunt gij dan zwijgend i»n
verlegen, ook wel eens beschaamd, voor uw Go.!
staan, cn hoe vertroostend is het dan, dat do
Geest u in uw zwakheden mede te hulp komt. en,
wanneer gij in uw verwarring hcelemaal niet
weet wüt gij zoggen zult, dat dan de Geest Zelf
alles van u overneemt en voor u bidt niet onuit
sprekelijke zuchtingen!
Zóó hebben wij toegang tot den Vader tenslotte.
Ook dit is een gedachte, die u vrijmocdighe.il
geeft, om wel diep-cerbiedig, maar tevens toch
in kinderlijk vertrouwen 's Ileeren aangezicht te
zoeken. Gij hoort er uit, hoe de Heerc Jezus
degenen, die Christus' eigendom zijn, gezind is:
niet als een oostersch hccrscher, voor wicn rio
smcekelingcn vol vrees in 't stof moesten krui
pen, noch nis een meester, die zijn dienstknech
ten soms uit de hoogte behandelt, maar als een
Vader, die in liefde cn eindeloos geduld naar zijn
vragende kinderen luistert, cn zelfs het oor tot
hen neigt, als zij slechts kunnen stamelen, om
toch geen woordeke uit die lieve monden to
missen.
Gij leest cr van in den Psalm: „Gelijk een vader
zich ontfermt over dc kinderen, ontfermt de
Hccre zich over degenen, die Hem vrcozen. Want
Hij weet, wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde,
dat wij stof zijn". Juist dc Vadernaam in den
tekst lokt ons naar Hem toe, zooals een kind met
met al zijn nooden en kleine zorgen naar zijn
aardschon vader loopt. Ach, dat die kinderzin toch
méér bij ons gevonden werd! God is wel de Op
permajesteit, maar Hij draagt óók de Vadernaam.
Aan die twee beantwoorde onze stemming bij het
toegaan tot den Troon der genade: liet dicpsio
ontzag, ja, .maar daarboncvcns hel kinderlijk ver
trouwen. In den Vadernaam ligt dc waarborg van
dc verhooring onzer gebeden, zoo zij slechls even
mogelijk is naar zijn iicfdcvollcn Raad. Of wat
mcnsch is cr onder u, zoo zijn zoon hem zou bid
den om brood, die hem oenen steen zal geven?.
Of zoo hij hem om een visch zou bidden, die hem
ccne slang zal geven? Indien gij dan, die bons
siijt, weet uwen kinderen goede gaven tc geven,
hoeveel tc meer zal uw Vader, die in do
hemelen is, goede gaven geven dengenen, die za
van Ilcm bidden!
277.