HET LEVEN VAN M. A. DE RUYTER De peetvader van Hr Ms nieuwe Kruiser Voor 't Vaderland geleefd en gestorven DE BLAUWE BENDE Door M. A. M, Renes-Boldingh &6) „Ja", zegt hij, als cr eon ogenblik van stilte aan breekt in de storm, ,,'t Eenige zal zijn, dat we het Staakje in stemming brengen. Hoofdelijke stem ming, dat zal het beste zijn. Dan zullen jullie het %vel winnen, daar twijfel ik niet aan." „En u dan? Hoe vindt u dan, dat we stemmen moeten?" „Ik? Ik stem toch zeker niet voor jullie? Neen, mannenbroeders,, oen ieder stemt vrij en volgens zijn eigen gewcTOi. Gesnapt, ge&niept? Alleen, vóór do stemming wou ik jullie nog wel iets vertellen, 't Is kort, maar korte verhaaltjes slaan soms het beste m. En een klein beetje heelt bet met onze kwestie ook te maken." Verwonderd zien de Blauwen hun groten broeder aan. Kun je toch weer zien, dat hij ouder is. Ze krijgen zo'n beetje liet gevoel, dat ze bij hem ook op de schoolbank zitten. Maarevengoed een leuke vent, hoor. Ze zetten zich tot luisteren. Hun kleuren zakken wat, hun opwinding in gelijke mate. En hun ver- fitand gaat onder liet vertellen langzaam aan ter ruste, om aan het levende wakkere hart vrije plaats te laten. En meneer Muller vertelt, „In dat verre land, dat zo Palestina noemen, en dat ook wel liet Heilige Land heet, omdat Jezus er geleefd hoeft, zat eens iemand in zijn kantoor le schrijven. Hij heette Levi en was chef van het belastingkantoor. En, nou, die Levie was ook een zwart schaap. Erger misschien nog, dan een jon gen, die een verkeerde opvoeding krijgt. Hij bedroog en bostul zijn modern msen, welbewust on weldoordacht en hij werd or rijk mee. Ook ge haat cn dat voelde hij af en toe maar al te goed. Dat moest li ij op den koop toe nomen, want de boosheid had zijn ziel zo gevangen genomen, dat hi/ er niet geen mogelijkheid meer van los kon komen, al had hij gewild. Soms wildo hij ook manr zich los maken kon hij niet. Enfin, die Levi dan, zat in zijn belastingkantoor, in een kamer aan de straat. Hij bad nét een poosje niets Ip doen, cn keek uit het open venster do weg op, cn zag een stelletje mensen aankomen; vreemdelingen klaarblijkelijk, eenvoudige lieden, waar wel niet veel van te linlen zou zijn, wut de invoerrechten betrof. Die mensen, jongens, waren Jezus cn zijn discipe len. De Heiland moest langs zijn venster gaan en Hij zag het verloren schaap juist met studie naar huitcn kijken. Hij, de Heiland, de enige, die zonder zonde was, moest rakelings langs liet zwarte schaap gaan. Dat was iels verschrikkelijks. Tegen de discipelen zei hij: kijk vlug een andere kant op; bemoei je jiiet met dien vent. Je zoudt er ook zwart en zon- clig van kunnen worden. En Hijzelf liep ook haas tig verder, zijn gewaad bijeen houdend En Levi bleef zitten in zijn kantoor, en liet ging met hem van kwaad tot erger, en ten slotte is hij helemaal verloren gegaan. Zijn ziel had die dag een schok gekregen, waar geen genezing meer van mogelijk was." Stom van verbazing hebben de jongens dut aller wonderlijkste verbaal aangehoord. Hun mond is cr bij open gegaan van verbazing als om extra lucht te happen cn in hiin ogen staat niet één vraagtekener staan cr wel duizend in Zo iets onmogelijks! Dol kun immers nooit gcbcu- renl Dat is immers nooit gebeurd! Zou de Heiland wel de Heiland wezen, als Hij zo -odaan bud op aarde? „Nou?" zegt dokter Muller. „Zo was bet toch?" •Weer lacht zijn ziel stil en geheimzinnig; een gebed en een dankzegging tegelijk leeft er in die lach. „O, Heer, ik dank u, dat ik deze jongens uw goede rechte wegen mag wijzen. Laten ze het begrijpen mogen, Heer. Laat hun hart en geloof het mogen winnen van dat domme eigenwijze versland." Nu breekt de storm lo«. De storm vaart door do .vergaderkamer. Een storm van verontwaardiging. „Neen, meneer! Natuurlijk niet! Hoe zou dat nu kunnen! Do Heere beeft toch juist Levi geróépen, en die mocht toen Mattliens lieten! en ilie heeft later meegeholpen om liet Evangelie op te schrij ven!" Alle stemmen roepen door olkaar, om toch maar zo duidelijk mogelijk te bewijzen, dat 't zó nJét geyveest is. Niet zo akelig, als meneer Muller het daar even verteld heeft. Dan lacht Felix Muller hardop. Even triomfante lijk, en zeer blij. „Neen, jongens, 't was niet zo. Goddank is het Unders geweest, hè? De Heiland heelt nooit iemand 214 van zich af gestoten, die zijn hulp nodig had. 0n3 ook niet. Maar nu ons Flipje. Daar zijn we nog steeds niet mee klaar. Nu moesten we maar gaan stem men, vind je niet?" Heel gewoon zegt hij dat laatste, en houdt zicK dan onledig met een paar witte papiertjes, die als stembriefjes kunnen dienst doen. De jongens zien elkaar aan. Snel. Onderzoekend* Een stil telefoneren is het, van oog tot oog. Ja, ja, ja? Zijn we het met elkander eens? Ja, zullen we bet zeggen? Ja, Harm, jij. Jij moet het doen. Zo gaat de telefoon „We hoeven niet te stemmen, meneer", neemt ten slotte Harm het woord. „We vinden nu allemaal, dat Flipje lid moet worden van de club. Eerst wisten we liet niet goed, maar nu weten we het wel, cn en en Pats, daar zeilen de stembriefjes over het gladde tafelvlak. „Gelukkig, gelukkig, jongens. Wat ben ik daar blij om. Weet je, zo'n Flipje hebben we geloof ik net nog nodig in do club. Nou wordt liet goed, dat zul je zien." „Morgen maar zo vragen, bij school? Of hoe doe je dat gewoonlijk?" „Zo maar vragen, dacht ik. Dat zal liet eenvou digste zijn, vind je niet?" „Ja, dat is zo." De schemering komt de grote kamer binnen slui pen. Er gaan blikken naar de zware ouderwetse pendule, die het hoekkastje siert „Vijf uur al. 't Wordt jullie tijd, jongens. Kom, we hebben zo ernstig overlegd vanmiddag, wil len we nu ook nog samen bidden?" Zonder antwoord af te wachten vouwt hij zijn handen en de jongens doen als hij. En dan bidt hij. Voor de jongens van de club en voor Flipje. En voor veel genade en bewaring van den boze. Hij neemt de gedachten van do Jongcn9 mee, naar bet Koninkrijk, waar God woont Waar de Liefde oppermachtig heerst Waar niemand die klopt, uitgestoten wordt. Dan gaan de Jongens naar huis terug, heel wat kalmer dan ze gekomen zijn. LangB de verre bochtige weg, waarover het laatste daglicht nog een toversluier spreidt In hun harten is een wonderlijk blij gevoel. Zo, alsof er die middag een grote overwinning is behaald. En alsof ze door die overwinning dichter bij God zijn gekomen. de club Maandagmorgen voor schooltijd nog. De leden van. do club, zonder blauwe krijgsuitrusting, maar ge wapend met flink gevulde tassen, nemen de rich ting van het schoolhek, speurend intussen naar Flip van Swacncsteyn. Flip, dien zo nu zullen vragen lid van hun club te worden. De voorbije Zondag bobben ze hem niet in 't vizier kunnen krijgen. Zo hebben wel wat om de pasangrahan gescharreld, om liet gouvernementshotelletje, dat' het tijdelijk thuis voor nieuwaangekomenen is, maar tevergeefs. Totdat de "hoofdbediende.de man doer, hun vertelde, dat de toewan uitgereden was, reeds vroeg on dat de njonja en dc sinjo ook mee waren. Middageten hadden zo afbesteld voor die dag, zodat ze zeker wel niet vroeg thuis zouden komen. Voor die Zondag haddon ze dus hun pogingen om Flipje te spreken maar opge geven, en zoals het gewoonlijk gaat, is na een stevige nachtrust de Maandag al weer ver schenen. De Maandag, die naar school roept. (Wordt vervolgdJ Vreemdeling: Kunt u mij ook zeggen of liet ver boden is, in dit water te vissen? Inwoner: Verboden is liet niet, maar er wordt toch nooit in gevist, want er zitten geen vissen ia. FLIP EN DIK KRENTENMIK 4NNEGIETER 13. Ach, ach, daar zaten beide arme stumpers bekneld en ge vangen in de schoorsteen. Do rook benam hun haast de adem. Ilcel voorzichtig probeerde eerst Flip uit liet smerige roetgat te klauteren. Want hij was mager. Dik zat zo vast als een huis. Doch toen Flip er eindelijk met veel moeite in geslaagd was zich tc bevrijden, kreeg ook de vette Dik een kans om er uit te krui pen. Daar stonden ze te bibberen van angst op de nok van het huisje. Do stormwind rukte hen heen cn weer. Zij lieten zich nu langs een kleine schuine kant met dakpannen op een plat glijoen. Hier voelden zij zich nu hele maal veilig. Beiden keken el kaar eens aan en toen sloeg Dik van pret zijn handen in de „Wat zie je er uit", zei hij. Maar ook Flip wist niet wat hij zag. „Nee maar", schreeuwde hij, „Je lijkt wel de pieterbaas van SL Ni- colaas". O, o, o, ze konden niet nicer van het lachen. li „Maar", zei Dik, „hoe moe ten wij nu boneden komen? En als we dan eenmaal beneden zijn dan durf ik nog niet zó thuis te komen". „Weet je wat", zei Flip. „Ik zie hier vlak Dij oen regenpijp van het dak naur beneden lopen Kijk, die regenpijp cinoigt in een regenton, die op dat plaatsje „O zeg", riep Dik, „dat is de re genpijp van ons huis. En die regenton is onze ton. Wij staan dus op ons dak. Nee maar, zeg wat een bof is dat! Weet je wat? Als we beneden zijn dan klop pen we gauw onze kleren schoon en dan wassen we ons met het water uit de regenton". Zo deden Dik en Flip. Hel plat je lag niet zo heel hoog. hoven het plaatsje. En duar gingen ze, eerst Flip cn locn Dik. Heel voorzichtig lieten beiden zich zakken. 13. Toen zij beneden kwamen, klopten ze hun kleron cn schoe nen schoon cn wasten zich met het water uit dc regenton. Bijna schoon keken ze elkaar nu nog eens aan. „Nou", zei Dik, „hoe zie ik cr uit?" ,Nou het lijkt wel wat", zei Flip, Beiden wilden zich nu omkce- ren, toen een vreselijke stern zich deed horen. „Waar hebben jullie dat zeiltje gelaten, lelij- kersl" Verstijfd van schrik stonden Flip en Dik als aan de grona ge nageld. Daar kwam meneer Vuurman met gebalde vuisten op de heide jongens aanrennen... Hoe het afliep, weet ik niet. Wel kan ik vertellen, dat Flip. cn Dik zich 's avonds nog over hun brook wreven. Eerst veel later vernamen de jongens, dat me neer Vuurman zich graag wildo «aanmelden bij de Vrijwillige Brandweer. Maar daarvoor, moest hij proeven afleggen van bekwaamheid. Daarom wikie hij een foto laten maken van zijn luchtsprong in het zeil. De moeder van Dik had de bei- do jongens langs de regenpijp zien glijden en toen Dik thuis kwam, was moeder lang niet uió* Jegen hom. door J. C Mollema, Oud-Luitenant ter Zee I De vader van den kruiser Wanneer wij Nederlanders met iemand kennis maken, toonen wij dikwijls het zwak te informee- ren wie zijn vader was en wat die man aeed. En wij snobbetjes van de 20e eeuw zijn gecoiffeerd j&Ls onze nieuwe vriend een deftigheid blijkt te zijn, en gereserveerd is de pipa wat obscuur is. JS'u ben ik wel hoelemaal niet bang, dat een dor- ayiissingen in 'f begin der zeventiende eeuw. gelijke gereserveerdheid op zal treden bij de ken nismaking rnet den jongen De Ruyter, want, wat en wie zijn vader oan ook oorspronkelijk geweest moge zijn, deze was dan toch van Deenschen adel al 275 jaar geleden en is als Spaansch hertog go- tveld, maar al hot water van de zee, het olement tvan vader en zoon, wascht toch hot feit niet weg, idat de moderne, elegante zoon van zeer eenvou dige origine is en dus indachtig behoort te zijn, Idat hij Qoor daden toonen moet, zijn eenvoudigon braven vader waardig te zijn en niet behoort te (oren op de faam van den self-made ouden hoor. •Mij dunkt, dat toen Hare Majesteit liet fraaie krui- 6crschip den naam De Ruyter schonk, Zij niet al leen de traditie heeft willen handhaven, steeds in onze Marine een schip dien eerenaam te laten 'dragen, maar veel meer gedacht heeft aan het rijke symbool daarin gelegen: „Ziet, wat het (kleine vermag, als de ziel groot is cn aan het yaderland verknocht". De jonge Michiel thuis Den 2-ien Maart 1607 beviel Aaltje Jansd., de huis vrouw van het eerzaam lid van liet bierdragers- gilde te Vlissingen, Adriaan Michielsz. van haar lijfde kind er zouden nog zes volgen cn hel; wicht werd, naar zijn grootvader, den oud-soldaat riit het Staatsche leger, Michiel gedoopt. Deze grootvader was, na gepasporteerd te zijn, een boerenbedrijf je bij Bergcn-op-Zoom begonnen bn boer zou hij gebleven zijn, wanneer zijn eigen, landgenootcn, Staatsche ruiters, hem niet zijn paarden hadden ontstolen. D'e oude Michiel liet zich dat niet welgevallen; hij wist de dieren ®s nachts te bemachtigen, maar de marauóours vonden het spoor en staken uit wraak zijn huis Sn brand. Van dat oogenblik eigenlijk begint do nog lang niet geboren jonge Michiel al een rol te spelen. Want diens vader Adriaan, toen een wicgcklnd, zou verbrand zijn, als zijn dappere moeder niet het in lichtelaaie staande huis was binnengeijld cn het op zolder slapena knaapje had gered. Dat uit dergelijke ouders een zoon voortkwam, die eerst als zeeman, daarna als bierdrager een lof- lelijke kracht was, is te begrijpen; Adriaan had zich uil niets opgewerkt tot Vlissingsch poorter pn bracht zijn uitgebreid gezin op uitstekende Op 25 April lag H.M.'s nieuwe kruiser „de Ruyter" kant en klaar gereed bij de werf W ilt o n-F ij e no or d te Schiedam; op 27 April begon de eerste der technische proeftochten met dit schip. De heer J. C. Mollema, oud-luitenant ter zee, was be~ rcid voor dc Nederlandsche pers de proef' tocht mee te maken cn daarover een des kundig artikel te schrijven. Hieraan laat hij echter voorafgaan een levensgeschiedenis van onzen grooten, vro men vlootvoogd M. A. de Ruyter, zoo inte ressant, dat wij meenden onze lezers een genoegen te zullen doen dit artikel in ons Zondagsblad een plaats le verleenen. Wij be ginnen er deze week mee en zullen deze boeiende levensschets in de eerstvolgende nummers vervolgen. Den heer Mollema zeggen wij dank voor zijn diepgaande historische studie, die door oud en jong ongetwijfeld met belangstelling zal worden gevolgd. wijze groot. Maar zijn vijfde kind, Michiel, was een zorgenkind, een nagel aan zijn doodkist; met dien knaap was niets aan te vangen. Dom was hij niet, lezen, schrijven en rekenen leerde hij op school cn Engelsch van de soldaten der Vlissing- sc-he bezetting (de stad is van 1585 tot 1616 in pand van Engeland geweest), maar zijn gedrag in school en op straat liep de spuigaten uit. U weet, dat hij op zijn tiende jaar aan de bal op de top van do toren bungelde, maar dat was niet alles. Het was altijd „vochten cn smijten" bij de weg, cn op school was hij zoo'n onverbeterlijke woelwa ter, dat moester hem eindelijk wegjoeg. „Dan maar op karwei", vond Vader, maar als chiefs afscheid voor zijn eerste zeetocht. ,..dic ijverig leert om het tot onderofficier tc brengen... Jongen aan het wiel op de lijnbaan van de reeders Lampsen, op zes stuiver in de week, werd hij geen haar beter; „hij dogt in sijn jonkheyt nergens toe dan ter zee te vaeren". Och, een wonder was dut niet, men stelle zich liet Vlissingen van die tijd slechts voor. Het was een kapersnest, de veilige haven voor 27 kapers, die met 3500 man, één derde van de heele Vlissing- sc(ie bevolking, de „vrije neringhe" uitoefenden. 7» Winters rustten die lieve jongens hier uit en hadden tijd om te babbelen en knapen als oe Evcrtscns, Bnnckcrts en Michiel het hoofd op hol te brengen en 's zomers kwamen zij binnen met de zeilen vaak aan flarden, slompen in plaats van masten, niet de sporen van dc stormen en dc ko gels in rondhout en romp, maar ook met rijke prij zen op den vijand veroverd of den gchatcn Duin kerkers onljaagd. Michiel naar zee Toen dan ook Michiel op zijn elfde jaar het tweede oneervol ontslag wus aangezegd, gaf vader Adriaan, die liet wisselvallig lot van den zeeman aan den lijve luid ondervonden, noodgedrongen toestemming voor de zee en Michiel mocht mon steren als hoogbootamans-jongen op een schip van de Lanipsens, de St. Steven. En dan is het ook meteen uit met den ouden Michiel, uit diens asch verrijst nog wel lang niet de groote Michiel, maar werkt zich op een ijverig eeejong, dat voelt meer te kunnen worden dan een .vroeg versleten en verdronken sapitau (de scheld naam voor den matroos: „syapa tahoe", vrij ver taald „wat kan 't mij bommen") en die ijverig leert om hot tot onderofficier te brengen. Dat ging in zijn dagen zoo gauw niet. Bovendien het Twaalfjarig Bestand eindigde, Prins Maurits kon goede konstapels en busschieters van de sche pen gebruiken en daar vechten in Micliicls aard zat,-was hij van de partij. Hij diende als busschie ter in het Kleefsche, daarna in liet door Spiuola belegerde Bergen-op-Zoom, waar de 15-jarige rak kerd een paard kocht cn dapper aan dc uitvallen van het garnizoen meedeed cn menigmaal niet buit beladen terugkwam. „Bergen-op-Zoom hield zich vroom, het stuitte do Spaanschc scharen" en Michiel ging weer naar zee in 1622, nog wel op een ooriogsscheepje, nu als hoogbootsmaat, als assistent dus van den hoog st en onderofficier, den chef der equipage. Maar in de oorlogsmarine had Dij geen geluk. Tn tie golf van Biscaje werd zijn schip veroverd, Dij zelf door een piek ernstig aan hot hoofd gewond, de eenige maal dat hom dit overkomen is, tot do doodelijk? kogel hem op zijn 69e jaar neervelde, en hij werd als gevangene in Biscaje gebracht. In zulk een toestand bleef een vindingrijke jongen van temperament als Michiel natuurlijk niet graag en niet lang, hij wist met eenige maats te ontvluchten en al bedelend zijn weg te vinden door Frankrijk naar zijn vaderstad. Michiel schipper-koopman .Wij weten niet wat hij tusschcn 1024 en 1632 pre cies heeft uitgevoerd; de bescheiden man heeft, toen hij als machtig admiraal de lucht kreeg van plannen om zijn biografie te ltoek te stellen, veel papieren en journalen, waarin Dij de hoofdrol speelde, vernietigd. In allen gevalle heeft hij geregeld Ier koopvaardij gevaren als matroos, bootsman en hoogbootsman, op Groenland en dc „kleine visscherij" (de wat- .vischvaart; de haringvangst heette de groote vis- scherij) en op de kusten van Barbarijc, West-Indiö en Brazilië, zijn oogon zoo goed den kost gevend, zich zoo ijverig bekwamend in de zeevaartconst en de koopmansscliap, dat zijn reeders hom hoogst waarschijnlijk als agent tc Dublin hebben ge bruikt, waar hij zich vonndo tot dien all-round schipper-koopman, die, mits geluk hebbend, reke nen kon op een onbezorgde oude dng. Hij had waarlijk geen lioogcr aspiraties cn bij had Hij heeft veel papieren en journalen vernietigd* geluk; hij spaarde genoeg over om op zijn 24e jaar niet een flinke boerendochter Marijke Vaiders la liet huwelijksbootje te stappen. Niet lang daarna .voegde hij de naam De Ruiter, later Dc Ruyter, een naam uit de familie van zijn moeder, aan de zijne toe (1633). 207,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 13