M'n eerste patiënt qnin KORT VERHAAL door Bob de Jager (Aangezien er op m'n naambordje vermeld stond: Bob de Jager, Oogarts, Spreekuur van 2—3 uur, hulde ik me, toen de klok z'n twee slagen deed hooren plichtmatig in m'n hagelwitte jas, nestel- do me in de stoel achter m'n bureau, waarop ik zorgvuldig enkele spiegels, tangetjes, lancetten en andere griezelig uitziende spullen had neerge vlijd en ging zitten wachten. Evenwel zonder veel hoop. c.at er ditmaal wèl patiënten op zouden ko men dagen. Ja, ja! M'n moed begon al aardig naar m'n schoe nen te zakken. Vijf woken geleden, toen ik me hier gevestigd had, was ik vast overtuigd, dat binnen enkele maanden m'n carrière gemaakt zou zijn. Was 't geen keurige buurt, waar ik me ge vestigd had? Zag m'n huis Cr niet eerbiedwaardig uit en boezemde oe marmeren naamplaat met de gouden letters geen vertrouwen in? Zelfverzekerd had ik me de eerste dag om twee uur in m'n stoel gezet en voelde me om drie uur lichtelijk verbansd, dat nog niemand m'n hulp was komen inroepen. De volgende dag was het verloop hetzelfde. Waar om zou het dan nu beter gaan? Nu oenkt U natuurlijk, lezer, dat vandaag plotse ling m'n wachtkamer overstroomd werd. Daar is dit immers een verhaaltje voor? Och, ware het zoo geweest. Nee, om drie uur kon ik, zonder ook maar iemand te hebben bijgestaan, m'n jas weer aan de kapstok hangen, 't Was om dol te worden. 't Zou te zwak uitgedrukt zijn. als ik beweerde, 'dat ik naar patiënten verlangde. Ik hunkerde, ik snakte ernaar. Ik had ze wel bij de kraag do wachtkamer binnen willon slepen. Niet zoozeer om financieele redenen, don wel om nu eindelijk eens m'n kennis te kunnen luchten. Verdraaid, ik had me toch niet voor niets een en twintig jaar lang met wetenschap laten volstoppen! In deze stemming slenterde ik de straat op. Over woog de zotste plannen om aan patiënten te ko men. Plotseling werd ik in m'n gedachten allerruwst Verstoord. Een puntig, hard voorwerp kwam met kracht in m'n maagstreek terecht, terwijl iets zeer zwaars op m'n likdoorn geplan' werd. Met een rauwe kreet van pijn keek ik op. Toen bicek me, dat het harde, puntige voorwerp de el leboog en het zeer zware voorwerp, de voet van een man waren, die met een vaart tegen me was opgebotst. „Menéérrr1!" bruhlo ik verontwaardigd, „Kunt U niet beter uitkijken!" De man, die het geval tamelijk koeltjes opnamj bromde iets van: „Kan niet zoo goed zien". Bij deze woorden kreeg ik een schitterende inval. Hier was m'n kansl Dit zóu m'n eerste patiënt worden, al moest ik hem naar huis drègen! „Wit zegt U? Kunt U niet goed zien?" De man trok z'n pet, die tengevolge van de bot sing op een oor was geschoten, weer recht, en ze ij ,,'t Is alleen m'n rechteroog rnaar". „Zoo, zoo" ging ik verder. „En heeft U er al eens door een oogarts naar laten kijken?" Nu werd de man iets spraakzamer. „Och, meneer, houd er over op! Ik ben do halve stad er mee af geweest en 't heeft me een massa geld gekost". „Maar bij mij bent U toch nog niet geweest! Vindt IJ goed, dat ik Uw oog nog eens onderzoek?" De man keek eenigszins argwanend op en daarom ging ik verder. „Ja,Jk ben namelijk ook oogarts. En naar algemeen wordt beweerd, een heel goe de", voegde ik er nederig aan toe. „Nu, vindt U 't goed?" drong ik geestdriftig. De man protesteerde en ik meende de roden ervan te doorgronden. „Nee, nee! Stil nu maar! 't Zal u heusch geen cent kosten. Integendeel! 'k Ileb thuis nog wat fijne sigaren liggen". Deze laatste pijl trof doel. ,.Nou, vooruit dan maar", zei de man onverschillig. „Voor een goeie sigaar doe ik heel wat. Maar ik zeg U vooruit, dat er tóch niets meer aan te doen is". „Kom, kom", bemoedigde ik. „Niet zoo somber! Do wetenschap gaat zoo ver tegenwoordig" Als ik hem maar eerst binnen had. Stel je voor, dat ik het oog, dat blijkbaar door al m'n collega's opgegeven was, nog eens kon opknappen. Wat een reclame zou dat voor me zijn! Met dergelijke opwekkende gedachten vervuld, huppelde ik bijna m'n spreekkamer binnen, m'n patiënt aan z'n mouw meetrekkend. Vervolgens liet ik den man een van de dure si garen opsteken, die ik met m'n verjaardag van m'n meisje had gekregen en trok voor de tweecle maal die dag rn'n wit gewaad aan. „Nou, komt U nu maar eens hier", noodigde ik welgeluimd. M'n patiënt naderde met opvallend weinig geest drift en ik plaatste hora zooveel mogelijk in 't duister. Daarna hing ik de spiegel aan m'n hoofd en be- 'dieren zijn in doze voornamelijk aangewezen op hun reuk. Dc kleine watersalamanders bereiken een grootto van ongeveer 7 tot 10 cM. Ilct mannetje is in den paartijd onderscheidon door een prachtig getcekenden kam, welke in den yiek begint en zich ononderbroken tot aan het staartoinde voortzet. Dezo kam prijkt met do mooiste kleuren, waaronocr een soort staalblauw den boventoon voert. Na dc paring verdwijnt do kaïn weer. Dan is liet mannetje nog te herkennen aan de oranje streep, welke midden over den Luik loopt; deze is nl. breeder en feller van kleur dan bij liet wijfje. Dc paartijd duurt ongeveer van begin April tot eind Mei. De dieren paren slechts éénmaal per jaar. Het liefdesspel Bijzonder interessant is het gadeslaan van het pronken van het mannetje \oor het wijfje. We zien dan hoe hij liet wijfje eerst vervolgt en dan plotseling zijn slanrt naar voren ombuigt en in snelle golvende beweging brengt. Meestal gaat ihet wijfje niet direct op zijn hofmakerij in. Ilct mannetje houdt echter vol en gaat net zoo lang door met zijn licfkoozingen tot het wijfje zich niet meer afkeerig beti ont. Dan zien we op een gegeven oogenblik liet mannetje stijf tegen den bodem gedrukt voortkruipen. Dat is het afzetten der homvochtklompjes of spermatophora, kleine kogelvormige dingetjes, welke door het nu vol gende wijfje in do klonka wordt opgenomen. Voor bet leggen zijn dc eitjes dus reeds inwendig bc- ivrucht. Al spoedig volgt nu de kuitafzetting. Ilct wijfje zet zich op een geschikte waterplant (Hoornblad of Waterpest bijv.), omklemt den eicngel stevig met de nchterpootcn en kleeft een klein, bruinachtig gekleurd eitje vast, dat na het b-ggen opzwelt. Na 12 tot 1G dagen komen dc eerste larfjes uit hot ci. Ze zijn nauwelijks 1 cM. lang en hangen in hun eerste levensstadium met behulp van kleine uitsteekseltjes aan oen kop aan de hlade- ron van de planten. Ze adomen nog door uitwen dige kieuwen. De verdere ontwikkeling (gedaanteverwisseling of metamorphose) gnat tamelijk langzaam. Na on geveer 3 weken krijgen dc diertjes pas voorpootcn. (In tegenstelling tot do kikker- en paddclarven verschijnen bij snlamnnderlarfjcs de voorpootcn Let eerst), en na nogmaals 2 weken komen ook 'do achterpooten te voorschijn. Langzamerhand verdwijnen de uitwendige kieu wen nu ook, waarvoor in do plaats inwendigo longen worden aangelegd. £a.rjj'e i/cLf Trtturui vu/ga-n'-i, kort «tt httuitkom' r,aoLTteen bUct hanjend. Zo x Serjroot, l- Xderrij ónyevoet- natuurfyke grootte - najLUuriy /\tr yro* £a./<xmanalerfarfj'e met i/oorpooiet l. Idem -met voor- en achterpooten 3 -4 Mc*.grootte. Cfemod-'fteeerd. naar E.Ueimant. Thans zijn de diertjes dus gepromoveerd tot sala mandertjes; alleen moeten zo natuurlijk nog flink groeien, voordat de volwassen grootte be reikt is. Het met succes grootbrengen der salamander- larfjes is niet bijzonder moeilijk, wanneer men twee dingen goed in 't oog houdt. In de eerste plaats mag het aquarium niet gedurende langeren tijd direct door fel zonlicht getroffen worden, ter wijl de temperatuur van liet water liefst de 20 gr. C. niet mag overschrijden. In de tweede plaats moet gezorgd worden voor volop levend voedsel, liet beste kleine daphnia's. Wanneer de eitjes op het punt van uitkomen staan, moeten dc ouders verwijderd worden. Als de paartijd is afgoloopen, gaan de salaman ders landbewoners worden. Ilct rotsplateau of het eilandje gaat nu pas goed zijn diensten bcwijzenl Tevens moet men er op benacht zijn, dat de bees ten pogingen tot ontsnapping in 't werk gaan stellen; het zijn geboren uitbrekers, die door de kleinste opening tusschcn de dekruiten weten weg te komen, zoodat men nu het aquarium zocr zorgvuldig bodekt moet houden, daar anders in een ommezien de .salamanders foetsie zijn en men hen later in één of ander verborgen hoekje van het huis verdroogd terug vindt. Zooals gezegd: Ilct is werkelijk buitengewoon interessant om het loven en dc voortplanting der salamanders waar te nemen, C. VAN DUIJN Jr. Eeek zorgvuldig het oog. „Hmhm", deed iK op een toon, of ik de kwaal al gevonden had en 't nog slechts een kwestie Van een oogenblik was om het oog te genezen. In werkelijkheid vermocht ik, hoe 'k ook tuurde en loerde, geen afwijking ontdekken. Nog sterker. Ik herinnerde me zelfs niet, dat ik ooit tevoren zoo'n mooi gaaf oog had gezien. „U zei toch Uw rechter, nietwaar?" informeerde ik zekerheidshalve. De man bromde toestemmend en liet tegelijkertijd een rookwolk los, clie me eenige tijd het uitzicht belemmerde. Toen de nevel wat opgetrokken was, zette ik m'a on de i-zoek voort. 'k Ging in godachtcn alle oogkwalen na, waar ik de verschijnselen van had geleerd, 't Bracht me niets verder. Ik sleepte er gekleurde lampen bij! Maar tot oen diagnose bracht ik het niet. „Heeft U eventjes geduld?" vroeg ik. M'n patiënt knikte gemoedelijk. „Zeker meneer! 'k Ileb de tijd hoor en Uw sigêiren zijn goed". Die klemtoon op sigaren beviel me eigenlijk maar half. Ik holde echter, zonder er aanmerking op te ma ken naar boven, snelde m'n studeervertrek bin nen en begon koortsachtig in alle mogelijke hand boeken te bladeren, 't Maakte me niet wijzer. M'n zelfvertrouwen begon me te verlaten, 'k Had zoo gehoopt de man te kunnen helpen en nu kon ik nog niet 'eens de kwaal ontdekken. Eenigszins moedeloos slofte ik weer naar bene den, waar m'n patiënt eigener beweging 'n tweede havanna had opgestoken. „Ze smaken best, meneer!" lachte hij opgeruimd, „Wat mij betreft kunt u nog wel een uurtje aan; de gang blijven." „Ja. het is inderdaad een moeilijk geval", zei ik peinzend. En aarzelend ging ik verder: „Om om U de waarheid te zeggen kan ik de kwaal niet .vinden". „De kwaal?" grinnckte m'n patiënt. „Er is heele- maal geen kwaal. M'n oog is zoo goed als wat Er mankeert niets aan Alleen kan ik er niets mco zien". „Maakt U nu geen grapjes!" verzocht ik een beetje kriegel. „Grapjes maken? Ik? Ilcusch meneer; 't is zooals ik U zeg". Ik keurde den man verder geen antwoord waard. „We zullen het eens met verschillende lenzen probcercn!" stelde ik ten einde raad voor. „Best meneer". Achtereenvolgens schoof ik enkele tientallen bril- leglazen voor 's mans oog. Maar onveranderlijk luidde het antwoord op m'n vraag, of hij iets zag; „Geen steek, meneer!" „Vreemd zéér vreemd!" mompelde ik. En om me nog een beetje groot te houden voegde ik erbij; „Dit is een eigenaardig geval, dat ik in m'n jaren lange practijk nog niet heb ontmoet." M'n patiënt keek me een tikje spottend aan en dat maakte me nog hulpeloozer. Eigenlijk hoopte ik maar, dat al dat gepruts m'rt slachtoffer zou gaan vervelen en hij zou ontsnap pen. Maar niks hoor! Hij greep een derde sigaar; en ging weer op z'n gc.mak zitten. Wat moest ik toch beginnen. Daar schoot me Iets te binnen. Ik zou Henk, m'n vriend-collega, vra gen te komen. Misschien wist die er iets van. „Vindt U goed, dat ik er nóg een dokter bijhaal?" „Ik vind alles goed, meneer zoolang de sigaren goed zijn" knikte de man gemoedelijk. Ik belde Henk op. 'k Trof het niet! Hij kon niet eerder komen dan vanavond. Dus noodigde ik m'n geduldig rookende patiënt uit, zich 's avonds weer bij mij te vervoegen. „Nee meneer, dèt gaat niet. Vanavond krijg iE .visite". „Ja, maar, als het nu toch voor je bestwil isl" overreedde ik. „Och kom, meneer!" ,,'t Wordt tóch immers niets"* Maar ik hield aan. Wees hem op z'n plicht tegen over z'n vrouw en kinderen. „Nou affijn!" zei hij eindelijk op een toon, of hij een dwingend kind voor zich had. „Ik kan onmo gelijk zelf komen. Maar weet U wat. Dan zal ik vanavond de kleino meid wel even met het oog sturen". Ik 6tond sprakeloos. „Met het oog sturen?" bracht ik er toon ontzet uit, „Ja, natuurlijk. Dan haal ik het er effies uit". Ik meende, dat de rnan plotseling niet goed was geworden. Do nicotine was hem bepaald naar 't lioofd gestegen. Hovig geschrokken, staarde ik hem aan. Maar nu werd m'n patiënt toch eindelijk ongeduldig. „Maar man!" zei hij kribbig, „sta me toch niet zoo aan te gapen. Ilob jo dan nog nooit van een glazen oog gehoord?" Hoe ik me na dezo mcdedeeling voelde is met geen pen te beschrijven. Ik wenschte door do par ketvloer heen te zinken. Nu begreep ik, waarom hij me zoo nu en dan zoo spottend aankeek. Enfin, om kort te gaan. 't Heeft me nog een hand vol havanna's gekost om z'n stilzwijgen te koopen. En 's avonds beleefde ik nog een benauwd oogen blik, toen ik het geval aan Henk moest uitleggen. Dit is de historie van m'n eerste patiënt, die waar schijnlijk wel de laatste geweest zal zijn ook. Want wie zal zich, na dit gelezen te hebben, nog aan mij durven toevertrouwen? Geluk te ontrooven is zoo gemakkelijk; het te her geven is zoo moeiUJlcl 200 DONDERDAGAVOND WAT DEZE WEEK DE AANDACHT TROK „NEDERLAND WEERBAAR", dat is wel het woord, het onderwerp van de dag. Er is ivaarlijk geen zaak, welke in deze dagen zoo sterk naar voren komt als de verdediging van het Gemeenebest. Wij verheugen ons daarover. Niet natuurlijk over de aanleidende oorzaak van deze toe nemende belangstelling. Die kan ons slechts met bangheid voor de toekomst vervullen. Wel echter over het feit zelf, want het is altijd zoo in ons land geweest, ook in de bloeitijd van de Gouden Eeuw: meestal wa ren bij de vaststelling van de credieten voor leger en vloot de pingelaars in de meerder heid. De sociaal-democraten b.v. kunnen zich dus op dit stuk*aartsconservatieve en mid- dcleeuwsche vaderlanders noemen, want ook zij zouden de Ruyter met een lekke „Zeven Provinciën" naar zee gestuurd hebben en wij zijn dus wel benieuwd, hoe ze zich ge dragen zullen tegenover de nieuwe kruiser „de Ruyter", die het dok verlaten heeft en volgende week proef gaat varen. Op hun Paaschcongrcs hebben zij de ont wapening officieel disputabel gesteld, maar dc heer Albarda heeft de vergadering reeds voorgehouden, dat de commissie van onder zoek behoort te komen met de verklaring: het programpunt ontwapeningwaarover „twijfel" rees, moet verdwijnen. De vrijzinnig-democraten hebben de twijfel al omgezet in een ietwat vage overtuiging. Deze gecondènseerde twijfel bij de sociaal democraten, benevens de ommezwaai der vrijzinnig-democraten minister Oud pleitte nu even hartstochtelijk tegen, als vroeger vóór ontwapening!!) zijn werkelijk gewel dige feiten van de dag en de bescheidenheid der laatstgenoemden doet aangenamer aan dan de bluf, waaronder de eersten hun ver gissing begraven. Echter, nog mooier is, dat de Chr. Histori sche Unie op haar jaarvergadering zich fier en frank kon uitspreken voor Nederland Weerbaar"; omdat de Unie, gelijk alle par tijen van rechts plus dc liberalen, a 11 ij d gepleit heeft voor een weermacht, welke betaalbaaren betrouwbaaris, beide woorden op de juiste wijze interpret eer end. Het moest dan ook overbodig heeten, dat nog eens een apart congres, genaamd „Ne derland Weerbaar" gehouden is, waarop men extra propaganda maakte voor hel goede doel. Het is helaas noodig. Maar men 'moet het niet al te mooi maken. Wie een versterkte weermacht bepleit, om dat daardoor de werkloosheid kan qetemperd worden, voert een gevaarlijk argument aan. Natuurlijk is het wel waar, dat oorlogstoe rusting de werkgelegenheid vergroot en het is uitstekend, dat dit werk zooveel mogelijk in het land blijft; maar een consump tieve uitgave verbetert de toestand op de arbeidsmarkt niet duurzaam. Nog afgezien dus van het feit, dat koorts achtige bewapeningsijver de vrede in gevaar brengt, is bezuiniging op de weermacht voorzoover toelaatbaar geboden. Uitgaven voor de militaire weermacht hoe goed besteed ook versterken de economische weermacht niet. Dat kan het gevolg zijn van de aanleg van rendabele werken in eigen land en is zeker resultaat van de uitvoering van groote wer ken vóór of in het buitenland. Het mooie karwei van 200 K.M. spoor voor Mexico, i baggermolens voor Argentinië en dergelijke bestellingen geven niet alleen een eervolle vermelding aan onze industrie, maar bren gen wezenlijk voordcel. Niemand behoeft zich nog te schamen met de Nederlandsche vlag te zwaaien: de S.D.A.P. komt wel wat heel laat tot die ontdekking. Gelukkig echter eerde zij even oprecht als anderen de nage dachtenis van een groot Limburger, die nochtans bovenal Nederlander en Godvree- zend vaderlander was. Nederland weerbaar maar in andere zin dat is ook de conclusie, welke men onwillekeurig maakt, als men ziet hoe alle „dominé's en schoolmeesters" maar ge lukkig apart; want ze kunnen niet op één stoel zitten in de dagen na Paschen sa- men komen om over hun arbeid met elkaar te spreken en elkander op te bouwen in het goede. Dat onder deze organisatie ook voor komt de Chr. Ver. van Natuur- en Genees kundigen en dat deze reeds een veertigjarig jubileum mocht vieren, stemt tot dubbele dankbaarheid. Dat getuigt van zeer bizon dere geestelijke weerbaarheid! „Denk Je?" hoeft hij hoopvol gevraagd. „Zekert" heb ik geantwoord. Daar is het toen bij goblevcn. Maar we zijn nu plots zeer intiem. Vanavond heeft hij veel gepraat, en bijna niet gegoten. En we hadden nogal gort met rozijnen: dat is z'n lievelingskostje. „Vanavond gaat do kogel door de kerk!" zegt hij. Ik word ingelicht. Ze hebben er een winkel. Hij gaat naar binnen. Ilij raakt aan de praat. Over 't weer of zoo. Als ze maar eenmaal aan 't praten zijnf Hij zal praten als Brugman. Ik bewonder z'n optimisme, en blaas aan 't vuur mezelf warm. Ik zeg, dat ie Zondag gearmd met 'r naar de kerk gaat „Denk je?" vraagt hij, enthousiast. „Zekert" zeg ik. ,,'n Oogenblik stilte!" commandeert de wacht meester, en zet z'n kepi af. „Doorgaan!"en meteen is Dorus de zaal al uit Z'n bord en z'n lepel vergeet hij. Die neem ik voor 'm mee. Een vork van 'm is er niet bij Als ik m'n bord gewassohen heb en op de kamer terugkom, staat hij al met z'n Zondagsche grijs nan. Hij heeft zich ook al geschoren, wat, omdat ie 't gisteren óók al gedaan had, eigenlijk over bodig gewees ware. (Wordt vervolgd) ZIELKUNDIGE EN OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN 2) AUTO-SUGGESTIE. (COUE EN BAUDOUIN) Verleden week hebl>cn we gezien, hoe de Engelsch- Amerikaansche richting de auto-suggestie aange wend heeft als middel tot zelfopvoeding. Ze doot een beroep op de krachten in onszelf, om die to richten „in harmonie met het Oneindige", met het doel tot een algehoelo zelfontplooiing te komen. Deze humanistisch-suggcstieve richting, aangevan gen in 't einde der vorige eeuw, werkt nog steeds onverzwakt door, zooals ons bleek uit het werk van den jongen zenuwarts Martin Kojc en zooals we zouden kunnen aantoonon uit het streven van de cursussen van Polman in Engeland en Dal- mayer in ons land. Meer speciaal als geneesmethode werd de auto suggestie aangewend door Dr Charles Baudouin in Genève en door Emile Goué in Nancy (Frankrijk). Coué werd in 1857 te Troyes in Frankrijk geboren en is in dezelfde stad apotheker geweest. Heeds als apotheker hooft hij door hypnose en suggestie zieken behandeld; maar meer en meer kwam hij van de methode der hypnose terug; legde zich vooral op de gewone suggestie toe, ves tigde zich in Nancy, en werd daar sedert 1910 beroemd als verbreider van de methode der auto suggestie, die hij eerst uilsluitend als genees methode en later ook als methode van opvoeding en zelfopvoeding heeft gepropageerd. In 192G stierf hij te Nancy, 69 jaar oud. Door zij.n optreden ontstond de z.g. „nieuwe school van Nancy", een wijdvertakte beweging, die ook nu nog talrijke aanhangers heeft. Uit alle deelen van Frankrijk, zelfs uit Amerika: en Zuid-Afrika kwamen patiënten naar Coué en z'n medewerkers; op elk spreekuur was de wacht kamer vol nieuwe en reeds in behandeling zijnde patiënten. Do nieuwe werden allereerst door verschillende proeven overtuigd van do „kracht der gedachte". De handen moesten b.v. gevouwen worden, zoo stevig als de patiënten dat konden; daarbij moesten ze denken: „ik kan ze niet weer los doen, ik kon niet, ik kan niet", en dan ontstond, mede onder den suggestieven invloed van Coué, een soort kramptoestand, waarin de handen niet van elkaar konden, zoo lang totdat de tegengestelde gedachte door suggestie en auto-suggestie de han den weer vrij maakte. Dan maakte Coué duidelijk, dat ieder gemakkelijk zonder een enkelen misstap loopen kan over een plank van 10 M. lang en 25 cM. breed; maar dat hij 't wel zal laten als die plank de diepte zou overbruggen van do ecne torenspits naar de andere, omdat de gedachte van te zullen vallen zich inderdaad verwezenlijken zou. Of hij wees op 't geval van iemand die leert fiet sen, en wiens verbeelding en angst hem recht streeks doen aanrijden tegen de hindernis, die hij vermijden wil; of hij besprak de onmogelijkheid van inslapen bij iemand die wel slapen wil, maar, vreest en denkt niet te zullen kunnen slapen. Op deze wijze bereidde Coué z'n patiënten voor op de komendo behandeling. Charles Baudouin, die z'n patiënten te Genève niet zooals Coué groepsgowij/.e, maar liefst één voor één behandelde, gebruikte als voorbereiding meestal den z.g. „slinger van Chevreul": Neem eeoi potlood of ander staafje met aan de punt een draad gebondon, aan welks uiteinde eenl glazen kraal of een knoopjo hangt; houd dit toe stelletje als een hengel vast boven een vel wit papier waarop eon cirkel getrokken is met twee elkaar kruisende middellijnen erin. Houdt meni het balletje of knoopje boven t middelpunt van den cirkel (dus bovon het snijpunt der beide mid dellijnen) en denkt men, mot de oogen strak erop gericht,, dat hot balletje zal gaan slingeren in de richting van één dor lijnen, dan gebeurt het stel lig; neemt men een poosje later ae andere lijn sterk in de gedachten, of den omtrek, dan begint liet slingertje zich langs de gedachte richting to bewegen, natuurlijk gedreven door de onmerk baar kleine beweging van de handen, die men wel stil wil houden, maar die toch onder den invloed van do verbeelding bewegen. Door meerdere proeven voorbereid begon dan do eigenlijke suggestieve behandeling. Coué was de vriendelijkheid en opgewektheid zelve bij die behandeling; hij lachte, schertste, spotte, plaagde, kortom, hij bracht „de stemming" erin. Een gewezen smid b.v. had wegens rhcumatische pijnen in den rechterarm z'n beroep laten varen, was wat gaan tuinieren, maar had ook dit moeten opgeven, daar hij de hand niet meer behoorlijk kon oplichten. Coué liet hem den arm uitstrekken en dien hori zontaal cp! en; do man vertrok z'n gezicht van verbe a pijn, „Vooruit", zei Coué, zeg nu na: „ca passa, t, passu", ,,'t gaat over, 't gaat over") en beid' 1 herhaalden samen in snel tempo velo malen die woorden, terwijl Coué over den arm heen streek. Daarna gebood Coué den man, (die verbluft keek, omdat de pijn verdween) z'n arm Jiooger op to tillen en hem er mee op z'n schouder te slaan. Tot verbazing van de omstanders en van hem zelf lukte dat, en Coué riep: „Harder!" Een oogenblik later roept Coué: „Houd op man, ik ben je aam beeld niet!" waarop de .mderc patiënten luid ap* plaudiseeren en de smid verbaasd staat over wat hij gedaan hoeft en in geen jaren heeft kunnen doen. Dergelijke tafereeltjes wist Coué met groote vaar digheid op te voeren. Na de luchtige optimistische, voorloopige be handeling der patiënten volgde dan meestal ae meer ernstige uiteenzetting van de methode der auto-suggestie, waarna de patiënten met gesloten oogen (om zich beter te conccntreeren) nog even luisteren naar de suggestie van Coué, oie hen de gedachten inprentte, dat ze van dag tot dag vooruit zouden gaan, dat ze woer geluk en vreug de in 't leven zouden vindenenz. Soms ging Coué dan nog met enkele patiënten, die reeds in behandeling waren, aan 't oefenen, in den tuin; hij wandelde, liep, draafde ten slotte, met lien mee do tuinpaden door en moedigde zo aan op zijn eigen, onnavolgbare wijze. En intusschen zat de medewerkster van Coué, mej. Kaufmant, die eerst zelf ook een hopcloozo patiënte was geweest, met moederlijke tccderhcid do kinderen beneden lion jaar te behandelen. Zelfs bij kleine kinderen, die nog niet spreken konden, bereikte ze met haar zachte fluisterstem en haar streelende handen vaak verrassend succes. Een Amerikaansch bezoekster, Gertrude Mayo, schreef; „De resultaten welke zij bereikt bij de behande ling van kinderen <ledcn zelfs Coué verbaasd staan en waren hem een raadsel". Vooral in Frankrijk en Amerika werd na den woreldoorlog Coué's werk allerwegen besproken; men noemde hem o.a. „den Henry Ford van do zielkunde". Op de methode zelf, haar verdiensten en haar ge varen komen we in den volgenden brief terug. Dordrecht. P. VAN DUYVENDIJK, 'G. G. te Rotterdam: 'k Wil u op uw brief graag antwoorden en u zoo naar mijn beste weten raad geven, maar zend me dan eerst uw adres toe liet mijne is Gevaertsweg 16, Dordrecht P. v. D. Een van de beroemdste bouwwerken der wereld; de Dom van Keulen. 197

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 15