M'n eerste patiënt
qnin
KORT VERHAAL
door Bob de Jager
(Aangezien er op m'n naambordje vermeld stond:
Bob de Jager, Oogarts, Spreekuur van 2—3 uur,
hulde ik me, toen de klok z'n twee slagen deed
hooren plichtmatig in m'n hagelwitte jas, nestel-
do me in de stoel achter m'n bureau, waarop ik
zorgvuldig enkele spiegels, tangetjes, lancetten
en andere griezelig uitziende spullen had neerge
vlijd en ging zitten wachten. Evenwel zonder veel
hoop. c.at er ditmaal wèl patiënten op zouden ko
men dagen.
Ja, ja! M'n moed begon al aardig naar m'n schoe
nen te zakken. Vijf woken geleden, toen ik me
hier gevestigd had, was ik vast overtuigd, dat
binnen enkele maanden m'n carrière gemaakt zou
zijn. Was 't geen keurige buurt, waar ik me ge
vestigd had? Zag m'n huis Cr niet eerbiedwaardig
uit en boezemde oe marmeren naamplaat met de
gouden letters geen vertrouwen in?
Zelfverzekerd had ik me de eerste dag om twee uur
in m'n stoel gezet en voelde me om drie uur
lichtelijk verbansd, dat nog niemand m'n hulp
was komen inroepen.
De volgende dag was het verloop hetzelfde. Waar
om zou het dan nu beter gaan?
Nu oenkt U natuurlijk, lezer, dat vandaag plotse
ling m'n wachtkamer overstroomd werd. Daar is
dit immers een verhaaltje voor? Och, ware het zoo
geweest.
Nee, om drie uur kon ik, zonder ook maar iemand
te hebben bijgestaan, m'n jas weer aan de kapstok
hangen, 't Was om dol te worden.
't Zou te zwak uitgedrukt zijn. als ik beweerde,
'dat ik naar patiënten verlangde. Ik hunkerde, ik
snakte ernaar. Ik had ze wel bij de kraag do
wachtkamer binnen willon slepen. Niet zoozeer
om financieele redenen, don wel om nu eindelijk
eens m'n kennis te kunnen luchten. Verdraaid,
ik had me toch niet voor niets een en twintig jaar
lang met wetenschap laten volstoppen!
In deze stemming slenterde ik de straat op. Over
woog de zotste plannen om aan patiënten te ko
men.
Plotseling werd ik in m'n gedachten allerruwst
Verstoord. Een puntig, hard voorwerp kwam met
kracht in m'n maagstreek terecht, terwijl iets
zeer zwaars op m'n likdoorn geplan' werd.
Met een rauwe kreet van pijn keek ik op. Toen
bicek me, dat het harde, puntige voorwerp de el
leboog en het zeer zware voorwerp, de voet van
een man waren, die met een vaart tegen me was
opgebotst.
„Menéérrr1!" bruhlo ik verontwaardigd,
„Kunt U niet beter uitkijken!"
De man, die het geval tamelijk koeltjes opnamj
bromde iets van: „Kan niet zoo goed zien".
Bij deze woorden kreeg ik een schitterende inval.
Hier was m'n kansl Dit zóu m'n eerste patiënt
worden, al moest ik hem naar huis drègen!
„Wit zegt U? Kunt U niet goed zien?"
De man trok z'n pet, die tengevolge van de bot
sing op een oor was geschoten, weer recht, en ze ij
,,'t Is alleen m'n rechteroog rnaar".
„Zoo, zoo" ging ik verder. „En heeft U er al eens
door een oogarts naar laten kijken?"
Nu werd de man iets spraakzamer. „Och, meneer,
houd er over op! Ik ben do halve stad er mee af
geweest en 't heeft me een massa geld gekost".
„Maar bij mij bent U toch nog niet geweest! Vindt
IJ goed, dat ik Uw oog nog eens onderzoek?"
De man keek eenigszins argwanend op en daarom
ging ik verder. „Ja,Jk ben namelijk ook oogarts.
En naar algemeen wordt beweerd, een heel goe
de", voegde ik er nederig aan toe. „Nu, vindt U 't
goed?" drong ik geestdriftig.
De man protesteerde en ik meende de roden ervan
te doorgronden.
„Nee, nee! Stil nu maar! 't Zal u heusch geen cent
kosten. Integendeel! 'k Ileb thuis nog wat fijne
sigaren liggen".
Deze laatste pijl trof doel. ,.Nou, vooruit dan
maar", zei de man onverschillig. „Voor een goeie
sigaar doe ik heel wat. Maar ik zeg U vooruit,
dat er tóch niets meer aan te doen is".
„Kom, kom", bemoedigde ik. „Niet zoo somber! Do
wetenschap gaat zoo ver tegenwoordig"
Als ik hem maar eerst binnen had. Stel je voor,
dat ik het oog, dat blijkbaar door al m'n collega's
opgegeven was, nog eens kon opknappen. Wat een
reclame zou dat voor me zijn!
Met dergelijke opwekkende gedachten vervuld,
huppelde ik bijna m'n spreekkamer binnen, m'n
patiënt aan z'n mouw meetrekkend.
Vervolgens liet ik den man een van de dure si
garen opsteken, die ik met m'n verjaardag van
m'n meisje had gekregen en trok voor de tweecle
maal die dag rn'n wit gewaad aan.
„Nou, komt U nu maar eens hier", noodigde ik
welgeluimd.
M'n patiënt naderde met opvallend weinig geest
drift en ik plaatste hora zooveel mogelijk in 't
duister.
Daarna hing ik de spiegel aan m'n hoofd en be-
'dieren zijn in doze voornamelijk aangewezen op
hun reuk.
Dc kleine watersalamanders bereiken een grootto
van ongeveer 7 tot 10 cM.
Ilct mannetje is in den paartijd onderscheidon
door een prachtig getcekenden kam, welke in den
yiek begint en zich ononderbroken tot aan het
staartoinde voortzet. Dezo kam prijkt met do
mooiste kleuren, waaronocr een soort staalblauw
den boventoon voert. Na dc paring verdwijnt do
kaïn weer. Dan is liet mannetje nog te herkennen
aan de oranje streep, welke midden over den
Luik loopt; deze is nl. breeder en feller van kleur
dan bij liet wijfje.
Dc paartijd duurt ongeveer van begin April tot
eind Mei. De dieren paren slechts éénmaal per
jaar.
Het liefdesspel
Bijzonder interessant is het gadeslaan van het
pronken van het mannetje \oor het wijfje.
We zien dan hoe hij liet wijfje eerst vervolgt en
dan plotseling zijn slanrt naar voren ombuigt en
in snelle golvende beweging brengt. Meestal gaat
ihet wijfje niet direct op zijn hofmakerij in. Ilct
mannetje houdt echter vol en gaat net zoo lang
door met zijn licfkoozingen tot het wijfje zich
niet meer afkeerig beti ont. Dan zien we op een
gegeven oogenblik liet mannetje stijf tegen den
bodem gedrukt voortkruipen. Dat is het afzetten
der homvochtklompjes of spermatophora, kleine
kogelvormige dingetjes, welke door het nu vol
gende wijfje in do klonka wordt opgenomen. Voor
bet leggen zijn dc eitjes dus reeds inwendig bc-
ivrucht. Al spoedig volgt nu de kuitafzetting. Ilct
wijfje zet zich op een geschikte waterplant
(Hoornblad of Waterpest bijv.), omklemt den
eicngel stevig met de nchterpootcn en kleeft een
klein, bruinachtig gekleurd eitje vast, dat na het
b-ggen opzwelt.
Na 12 tot 1G dagen komen dc eerste larfjes uit
hot ci. Ze zijn nauwelijks 1 cM. lang en hangen
in hun eerste levensstadium met behulp van
kleine uitsteekseltjes aan oen kop aan de hlade-
ron van de planten. Ze adomen nog door uitwen
dige kieuwen.
De verdere ontwikkeling (gedaanteverwisseling of
metamorphose) gnat tamelijk langzaam. Na on
geveer 3 weken krijgen dc diertjes pas voorpootcn.
(In tegenstelling tot do kikker- en paddclarven
verschijnen bij snlamnnderlarfjcs de voorpootcn
Let eerst), en na nogmaals 2 weken komen ook
'do achterpooten te voorschijn.
Langzamerhand verdwijnen de uitwendige kieu
wen nu ook, waarvoor in do plaats inwendigo
longen worden aangelegd.
£a.rjj'e i/cLf Trtturui vu/ga-n'-i, kort «tt
httuitkom' r,aoLTteen bUct hanjend.
Zo x Serjroot,
l- Xderrij ónyevoet- natuurfyke grootte
- najLUuriy /\tr yro*
£a./<xmanalerfarfj'e met i/oorpooiet
l. Idem -met voor- en achterpooten
3 -4 Mc*.grootte.
Cfemod-'fteeerd. naar E.Ueimant.
Thans zijn de diertjes dus gepromoveerd tot sala
mandertjes; alleen moeten zo natuurlijk nog
flink groeien, voordat de volwassen grootte be
reikt is.
Het met succes grootbrengen der salamander-
larfjes is niet bijzonder moeilijk, wanneer men
twee dingen goed in 't oog houdt. In de eerste
plaats mag het aquarium niet gedurende langeren
tijd direct door fel zonlicht getroffen worden, ter
wijl de temperatuur van liet water liefst de 20
gr. C. niet mag overschrijden. In de tweede plaats
moet gezorgd worden voor volop levend voedsel,
liet beste kleine daphnia's.
Wanneer de eitjes op het punt van uitkomen
staan, moeten dc ouders verwijderd worden.
Als de paartijd is afgoloopen, gaan de salaman
ders landbewoners worden. Ilct rotsplateau of het
eilandje gaat nu pas goed zijn diensten bcwijzenl
Tevens moet men er op benacht zijn, dat de bees
ten pogingen tot ontsnapping in 't werk gaan
stellen; het zijn geboren uitbrekers, die door de
kleinste opening tusschcn de dekruiten weten
weg te komen, zoodat men nu het aquarium
zocr zorgvuldig bodekt moet houden, daar anders
in een ommezien de .salamanders foetsie zijn en
men hen later in één of ander verborgen hoekje
van het huis verdroogd terug vindt.
Zooals gezegd: Ilct is werkelijk buitengewoon
interessant om het loven en dc voortplanting der
salamanders waar te nemen,
C. VAN DUIJN Jr.
Eeek zorgvuldig het oog. „Hmhm", deed iK
op een toon, of ik de kwaal al gevonden had en
't nog slechts een kwestie Van een oogenblik was
om het oog te genezen.
In werkelijkheid vermocht ik, hoe 'k ook tuurde
en loerde, geen afwijking ontdekken. Nog sterker.
Ik herinnerde me zelfs niet, dat ik ooit tevoren
zoo'n mooi gaaf oog had gezien.
„U zei toch Uw rechter, nietwaar?" informeerde
ik zekerheidshalve.
De man bromde toestemmend en liet tegelijkertijd
een rookwolk los, clie me eenige tijd het uitzicht
belemmerde.
Toen de nevel wat opgetrokken was, zette ik m'a
on de i-zoek voort.
'k Ging in godachtcn alle oogkwalen na, waar ik
de verschijnselen van had geleerd, 't Bracht me
niets verder. Ik sleepte er gekleurde lampen bij!
Maar tot oen diagnose bracht ik het niet.
„Heeft U eventjes geduld?" vroeg ik.
M'n patiënt knikte gemoedelijk. „Zeker meneer!
'k Ileb de tijd hoor en Uw sigêiren zijn goed". Die
klemtoon op sigaren beviel me eigenlijk maar
half.
Ik holde echter, zonder er aanmerking op te ma
ken naar boven, snelde m'n studeervertrek bin
nen en begon koortsachtig in alle mogelijke hand
boeken te bladeren, 't Maakte me niet wijzer. M'n
zelfvertrouwen begon me te verlaten, 'k Had zoo
gehoopt de man te kunnen helpen en nu kon ik
nog niet 'eens de kwaal ontdekken.
Eenigszins moedeloos slofte ik weer naar bene
den, waar m'n patiënt eigener beweging 'n tweede
havanna had opgestoken.
„Ze smaken best, meneer!" lachte hij opgeruimd,
„Wat mij betreft kunt u nog wel een uurtje aan;
de gang blijven."
„Ja. het is inderdaad een moeilijk geval", zei ik
peinzend. En aarzelend ging ik verder: „Om
om U de waarheid te zeggen kan ik de kwaal niet
.vinden".
„De kwaal?" grinnckte m'n patiënt. „Er is heele-
maal geen kwaal. M'n oog is zoo goed als wat Er
mankeert niets aan Alleen kan ik er niets mco
zien".
„Maakt U nu geen grapjes!" verzocht ik een
beetje kriegel.
„Grapjes maken? Ik? Ilcusch meneer; 't is zooals
ik U zeg".
Ik keurde den man verder geen antwoord waard.
„We zullen het eens met verschillende lenzen
probcercn!" stelde ik ten einde raad voor.
„Best meneer".
Achtereenvolgens schoof ik enkele tientallen bril-
leglazen voor 's mans oog. Maar onveranderlijk
luidde het antwoord op m'n vraag, of hij iets zag;
„Geen steek, meneer!"
„Vreemd zéér vreemd!" mompelde ik. En om me
nog een beetje groot te houden voegde ik erbij;
„Dit is een eigenaardig geval, dat ik in m'n jaren
lange practijk nog niet heb ontmoet."
M'n patiënt keek me een tikje spottend aan en
dat maakte me nog hulpeloozer.
Eigenlijk hoopte ik maar, dat al dat gepruts m'rt
slachtoffer zou gaan vervelen en hij zou ontsnap
pen. Maar niks hoor! Hij greep een derde sigaar;
en ging weer op z'n gc.mak zitten.
Wat moest ik toch beginnen. Daar schoot me Iets
te binnen. Ik zou Henk, m'n vriend-collega, vra
gen te komen. Misschien wist die er iets van.
„Vindt U goed, dat ik er nóg een dokter bijhaal?"
„Ik vind alles goed, meneer zoolang de sigaren
goed zijn" knikte de man gemoedelijk.
Ik belde Henk op. 'k Trof het niet! Hij kon niet
eerder komen dan vanavond. Dus noodigde ik
m'n geduldig rookende patiënt uit, zich 's avonds
weer bij mij te vervoegen.
„Nee meneer, dèt gaat niet. Vanavond krijg iE
.visite".
„Ja, maar, als het nu toch voor je bestwil isl"
overreedde ik.
„Och kom, meneer!" ,,'t Wordt tóch immers niets"*
Maar ik hield aan. Wees hem op z'n plicht tegen
over z'n vrouw en kinderen.
„Nou affijn!" zei hij eindelijk op een toon, of hij
een dwingend kind voor zich had. „Ik kan onmo
gelijk zelf komen. Maar weet U wat. Dan zal ik
vanavond de kleino meid wel even met het oog
sturen".
Ik 6tond sprakeloos.
„Met het oog sturen?" bracht ik er toon ontzet uit,
„Ja, natuurlijk. Dan haal ik het er effies uit".
Ik meende, dat de rnan plotseling niet goed was
geworden. Do nicotine was hem bepaald naar 't
lioofd gestegen. Hovig geschrokken, staarde ik
hem aan. Maar nu werd m'n patiënt toch eindelijk
ongeduldig.
„Maar man!" zei hij kribbig, „sta me toch niet
zoo aan te gapen. Ilob jo dan nog nooit van een
glazen oog gehoord?"
Hoe ik me na dezo mcdedeeling voelde is met
geen pen te beschrijven. Ik wenschte door do par
ketvloer heen te zinken. Nu begreep ik, waarom
hij me zoo nu en dan zoo spottend aankeek.
Enfin, om kort te gaan. 't Heeft me nog een hand
vol havanna's gekost om z'n stilzwijgen te koopen.
En 's avonds beleefde ik nog een benauwd oogen
blik, toen ik het geval aan Henk moest uitleggen.
Dit is de historie van m'n eerste patiënt, die waar
schijnlijk wel de laatste geweest zal zijn ook. Want
wie zal zich, na dit gelezen te hebben, nog aan
mij durven toevertrouwen?
Geluk te ontrooven is zoo gemakkelijk; het te her
geven is zoo moeiUJlcl
200
DONDERDAGAVOND
WAT DEZE WEEK
DE AANDACHT TROK
„NEDERLAND WEERBAAR",
dat is wel het woord, het onderwerp van
de dag. Er is ivaarlijk geen zaak, welke in
deze dagen zoo sterk naar voren komt als
de verdediging van het Gemeenebest.
Wij verheugen ons daarover. Niet natuurlijk
over de aanleidende oorzaak van deze toe
nemende belangstelling. Die kan ons slechts
met bangheid voor de toekomst vervullen.
Wel echter over het feit zelf, want het is
altijd zoo in ons land geweest, ook in de
bloeitijd van de Gouden Eeuw: meestal wa
ren bij de vaststelling van de credieten voor
leger en vloot de pingelaars in de meerder
heid. De sociaal-democraten b.v. kunnen zich
dus op dit stuk*aartsconservatieve en mid-
dcleeuwsche vaderlanders noemen, want ook
zij zouden de Ruyter met een lekke „Zeven
Provinciën" naar zee gestuurd hebben en
wij zijn dus wel benieuwd, hoe ze zich ge
dragen zullen tegenover de nieuwe kruiser
„de Ruyter", die het dok verlaten heeft en
volgende week proef gaat varen.
Op hun Paaschcongrcs hebben zij de ont
wapening officieel disputabel gesteld, maar
dc heer Albarda heeft de vergadering reeds
voorgehouden, dat de commissie van onder
zoek behoort te komen met de verklaring:
het programpunt ontwapeningwaarover
„twijfel" rees, moet verdwijnen.
De vrijzinnig-democraten hebben de twijfel
al omgezet in een ietwat vage overtuiging.
Deze gecondènseerde twijfel bij de sociaal
democraten, benevens de ommezwaai der
vrijzinnig-democraten minister Oud pleitte
nu even hartstochtelijk tegen, als vroeger
vóór ontwapening!!) zijn werkelijk gewel
dige feiten van de dag en de bescheidenheid
der laatstgenoemden doet aangenamer aan
dan de bluf, waaronder de eersten hun ver
gissing begraven.
Echter, nog mooier is, dat de Chr. Histori
sche Unie op haar jaarvergadering zich fier
en frank kon uitspreken voor Nederland
Weerbaar"; omdat de Unie, gelijk alle par
tijen van rechts plus dc liberalen, a 11 ij d
gepleit heeft voor een weermacht, welke
betaalbaaren betrouwbaaris, beide
woorden op de juiste wijze interpret eer end.
Het moest dan ook overbodig heeten, dat
nog eens een apart congres, genaamd „Ne
derland Weerbaar" gehouden is, waarop
men extra propaganda maakte voor hel
goede doel. Het is helaas noodig. Maar men
'moet het niet al te mooi maken.
Wie een versterkte weermacht bepleit, om
dat daardoor de werkloosheid kan qetemperd
worden, voert een gevaarlijk argument aan.
Natuurlijk is het wel waar, dat oorlogstoe
rusting de werkgelegenheid vergroot en het
is uitstekend, dat dit werk zooveel mogelijk
in het land blijft; maar een consump
tieve uitgave verbetert de toestand op de
arbeidsmarkt niet duurzaam.
Nog afgezien dus van het feit, dat koorts
achtige bewapeningsijver de vrede in gevaar
brengt, is bezuiniging op de weermacht
voorzoover toelaatbaar geboden. Uitgaven
voor de militaire weermacht hoe goed
besteed ook versterken de economische
weermacht niet.
Dat kan het gevolg zijn van de aanleg van
rendabele werken in eigen land en is zeker
resultaat van de uitvoering van groote wer
ken vóór of in het buitenland. Het mooie
karwei van 200 K.M. spoor voor Mexico, i
baggermolens voor Argentinië en dergelijke
bestellingen geven niet alleen een eervolle
vermelding aan onze industrie, maar bren
gen wezenlijk voordcel. Niemand behoeft
zich nog te schamen met de Nederlandsche
vlag te zwaaien: de S.D.A.P. komt wel wat
heel laat tot die ontdekking. Gelukkig echter
eerde zij even oprecht als anderen de nage
dachtenis van een groot Limburger, die
nochtans bovenal Nederlander en Godvree-
zend vaderlander was.
Nederland weerbaar maar in andere
zin dat is ook de conclusie, welke men
onwillekeurig maakt, als men ziet hoe alle
„dominé's en schoolmeesters" maar ge
lukkig apart; want ze kunnen niet op één
stoel zitten in de dagen na Paschen sa-
men komen om over hun arbeid met elkaar
te spreken en elkander op te bouwen in het
goede. Dat onder deze organisatie ook voor
komt de Chr. Ver. van Natuur- en Genees
kundigen en dat deze reeds een veertigjarig
jubileum mocht vieren, stemt tot dubbele
dankbaarheid. Dat getuigt van zeer bizon
dere geestelijke weerbaarheid!
„Denk Je?" hoeft hij hoopvol gevraagd.
„Zekert" heb ik geantwoord.
Daar is het toen bij goblevcn. Maar we zijn nu
plots zeer intiem. Vanavond heeft hij veel gepraat,
en bijna niet gegoten. En we hadden nogal gort
met rozijnen: dat is z'n lievelingskostje.
„Vanavond gaat do kogel door de kerk!" zegt hij.
Ik word ingelicht.
Ze hebben er een winkel.
Hij gaat naar binnen.
Ilij raakt aan de praat.
Over 't weer of zoo.
Als ze maar eenmaal aan 't praten zijnf
Hij zal praten als Brugman.
Ik bewonder z'n optimisme, en blaas aan 't vuur
mezelf warm.
Ik zeg, dat ie Zondag gearmd met 'r naar de kerk
gaat
„Denk je?" vraagt hij, enthousiast.
„Zekert" zeg ik.
,,'n Oogenblik stilte!" commandeert de wacht
meester, en zet z'n kepi af.
„Doorgaan!"en meteen is Dorus de zaal al
uit Z'n bord en z'n lepel vergeet hij.
Die neem ik voor 'm mee.
Een vork van 'm is er niet bij
Als ik m'n bord gewassohen heb en op de kamer
terugkom, staat hij al met z'n Zondagsche grijs
nan. Hij heeft zich ook al geschoren, wat, omdat
ie 't gisteren óók al gedaan had, eigenlijk over
bodig gewees ware.
(Wordt vervolgd)
ZIELKUNDIGE EN
OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN
2) AUTO-SUGGESTIE.
(COUE EN BAUDOUIN)
Verleden week hebl>cn we gezien, hoe de Engelsch-
Amerikaansche richting de auto-suggestie aange
wend heeft als middel tot zelfopvoeding. Ze doot
een beroep op de krachten in onszelf, om die to
richten „in harmonie met het Oneindige", met het
doel tot een algehoelo zelfontplooiing te komen.
Deze humanistisch-suggcstieve richting, aangevan
gen in 't einde der vorige eeuw, werkt nog steeds
onverzwakt door, zooals ons bleek uit het werk
van den jongen zenuwarts Martin Kojc en zooals
we zouden kunnen aantoonon uit het streven van
de cursussen van Polman in Engeland en Dal-
mayer in ons land.
Meer speciaal als geneesmethode werd de auto
suggestie aangewend door Dr Charles Baudouin in
Genève en door Emile Goué in Nancy (Frankrijk).
Coué werd in 1857 te Troyes in Frankrijk geboren
en is in dezelfde stad apotheker geweest.
Heeds als apotheker hooft hij door hypnose en
suggestie zieken behandeld; maar meer en meer
kwam hij van de methode der hypnose terug;
legde zich vooral op de gewone suggestie toe, ves
tigde zich in Nancy, en werd daar sedert 1910
beroemd als verbreider van de methode der auto
suggestie, die hij eerst uilsluitend als genees
methode en later ook als methode van opvoeding
en zelfopvoeding heeft gepropageerd. In 192G stierf
hij te Nancy, 69 jaar oud.
Door zij.n optreden ontstond de z.g. „nieuwe
school van Nancy", een wijdvertakte beweging, die
ook nu nog talrijke aanhangers heeft.
Uit alle deelen van Frankrijk, zelfs uit Amerika:
en Zuid-Afrika kwamen patiënten naar Coué en
z'n medewerkers; op elk spreekuur was de wacht
kamer vol nieuwe en reeds in behandeling zijnde
patiënten.
Do nieuwe werden allereerst door verschillende
proeven overtuigd van do „kracht der gedachte".
De handen moesten b.v. gevouwen worden, zoo
stevig als de patiënten dat konden; daarbij
moesten ze denken: „ik kan ze niet weer los doen,
ik kon niet, ik kan niet", en dan ontstond, mede
onder den suggestieven invloed van Coué, een
soort kramptoestand, waarin de handen niet van
elkaar konden, zoo lang totdat de tegengestelde
gedachte door suggestie en auto-suggestie de han
den weer vrij maakte.
Dan maakte Coué duidelijk, dat ieder gemakkelijk
zonder een enkelen misstap loopen kan over een
plank van 10 M. lang en 25 cM. breed; maar dat
hij 't wel zal laten als die plank de diepte zou
overbruggen van do ecne torenspits naar de
andere, omdat de gedachte van te zullen vallen
zich inderdaad verwezenlijken zou.
Of hij wees op 't geval van iemand die leert fiet
sen, en wiens verbeelding en angst hem recht
streeks doen aanrijden tegen de hindernis, die hij
vermijden wil; of hij besprak de onmogelijkheid
van inslapen bij iemand die wel slapen wil, maar,
vreest en denkt niet te zullen kunnen slapen.
Op deze wijze bereidde Coué z'n patiënten voor op
de komendo behandeling.
Charles Baudouin, die z'n patiënten te Genève niet
zooals Coué groepsgowij/.e, maar liefst één voor
één behandelde, gebruikte als voorbereiding
meestal den z.g. „slinger van Chevreul":
Neem eeoi potlood of ander staafje met aan de
punt een draad gebondon, aan welks uiteinde eenl
glazen kraal of een knoopjo hangt; houd dit toe
stelletje als een hengel vast boven een vel wit
papier waarop eon cirkel getrokken is met twee
elkaar kruisende middellijnen erin. Houdt meni
het balletje of knoopje boven t middelpunt van
den cirkel (dus bovon het snijpunt der beide mid
dellijnen) en denkt men, mot de oogen strak erop
gericht,, dat hot balletje zal gaan slingeren in de
richting van één dor lijnen, dan gebeurt het stel
lig; neemt men een poosje later ae andere lijn
sterk in de gedachten, of den omtrek, dan begint
liet slingertje zich langs de gedachte richting to
bewegen, natuurlijk gedreven door de onmerk
baar kleine beweging van de handen, die men wel
stil wil houden, maar die toch onder den invloed
van do verbeelding bewegen.
Door meerdere proeven voorbereid begon dan do
eigenlijke suggestieve behandeling.
Coué was de vriendelijkheid en opgewektheid
zelve bij die behandeling; hij lachte, schertste,
spotte, plaagde, kortom, hij bracht „de stemming"
erin.
Een gewezen smid b.v. had wegens rhcumatische
pijnen in den rechterarm z'n beroep laten varen,
was wat gaan tuinieren, maar had ook dit moeten
opgeven, daar hij de hand niet meer behoorlijk
kon oplichten.
Coué liet hem den arm uitstrekken en dien hori
zontaal cp! en; do man vertrok z'n gezicht van
verbe a pijn, „Vooruit", zei Coué, zeg nu na: „ca
passa, t, passu", ,,'t gaat over, 't gaat over")
en beid' 1 herhaalden samen in snel tempo velo
malen die woorden, terwijl Coué over den arm
heen streek.
Daarna gebood Coué den man, (die verbluft keek,
omdat de pijn verdween) z'n arm Jiooger op to
tillen en hem er mee op z'n schouder te slaan.
Tot verbazing van de omstanders en van hem zelf
lukte dat, en Coué riep: „Harder!" Een oogenblik
later roept Coué: „Houd op man, ik ben je aam
beeld niet!" waarop de .mderc patiënten luid ap*
plaudiseeren en de smid verbaasd staat over wat
hij gedaan hoeft en in geen jaren heeft kunnen
doen.
Dergelijke tafereeltjes wist Coué met groote vaar
digheid op te voeren.
Na de luchtige optimistische, voorloopige be
handeling der patiënten volgde dan meestal ae
meer ernstige uiteenzetting van de methode der
auto-suggestie, waarna de patiënten met gesloten
oogen (om zich beter te conccntreeren) nog even
luisteren naar de suggestie van Coué, oie hen
de gedachten inprentte, dat ze van dag tot dag
vooruit zouden gaan, dat ze woer geluk en vreug
de in 't leven zouden vindenenz.
Soms ging Coué dan nog met enkele patiënten,
die reeds in behandeling waren, aan 't oefenen,
in den tuin; hij wandelde, liep, draafde ten slotte,
met lien mee do tuinpaden door en moedigde zo
aan op zijn eigen, onnavolgbare wijze.
En intusschen zat de medewerkster van Coué,
mej. Kaufmant, die eerst zelf ook een hopcloozo
patiënte was geweest, met moederlijke tccderhcid
do kinderen beneden lion jaar te behandelen. Zelfs
bij kleine kinderen, die nog niet spreken konden,
bereikte ze met haar zachte fluisterstem en haar
streelende handen vaak verrassend succes. Een
Amerikaansch bezoekster, Gertrude Mayo, schreef;
„De resultaten welke zij bereikt bij de behande
ling van kinderen <ledcn zelfs Coué verbaasd staan
en waren hem een raadsel".
Vooral in Frankrijk en Amerika werd na den
woreldoorlog Coué's werk allerwegen besproken;
men noemde hem o.a. „den Henry Ford van do
zielkunde".
Op de methode zelf, haar verdiensten en haar ge
varen komen we in den volgenden brief terug.
Dordrecht. P. VAN DUYVENDIJK,
'G. G. te Rotterdam: 'k Wil u op uw brief graag
antwoorden en u zoo naar mijn beste weten raad
geven, maar zend me dan eerst uw adres toe
liet mijne is Gevaertsweg 16, Dordrecht
P. v. D.
Een van de beroemdste bouwwerken
der wereld; de Dom van Keulen.
197