behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
Hij kwam en stond in het midden
LEENTJE
Kleine Luna lecrdo lopen.
Ja, zo was nog wel wat klein,
Maar ze wou ate ieder kindje
Graag een beetje groter zijn-
Moedor zoi: „Probeer maar, Loentjo!
Houd jo aan do stoel maar vast"
Leentje schoof nu met haar stoeltje
Van de tafel naar do kast
„Zie je wel, dat gaat al prachtig
Wel ze had oen kleur er van
Moeder zei; ,,'k Denk, dat je gauw al
Zonder stoeltje lopen kan."
DOEL DASMUS.
„Als hij liet nu toch eens niet gedaan heeft.
Maar nee, hij heeft het natuurlijk wel ge
daan. Wie anders?" dacht ze en boos ant
woordde ze: „Vooruit, begin nu maar en je
moet het iedere dag opnieuw schrijven, net
zo lang, tot je me komt vertellen, dat je het
wel gedaan hebt."
Hij had wel kunnen schreeuwen: „Ik heb 't
niet gedaan en ik ben helemaal geen oneer
lijke jongen".
Maar de juffrouw was de klas uitgegaan en
uit zijn potlood waren toch de woorden ge
komen, die een leugen waren.
Na vieren moest hy weer blijven om de
regels te schrijven en bij elke regel opnieuw,
als hij bij 't „oneerlijk" kwam, was 't net of
zijn potlood niet verder wilde.
(Slof volgt)
DE VERDWENEN KRIJTJES
door D. Steinlort
3)
Voor de laatste maal gaf Moe hem een zoen.
„Ga nu maar, anders kom je nog te laat op
school."
„Nu dag Moe, veel plezier boor!"
Vlak bij school kwam Wim Lenie tegen.
„Fijn was 't gisteren by jullie zeg."
„Ja hè." Wim knakte.
,,'t Is al niet zo erg vroeg meer, we mogen
wel doorlopen."
De meeste kinderen zaten al op hun plaats,
toen Wim en Lenie binnen kwamen en de
juffrouw schreef iets op het bord.
Toen om twaalf uur de bel ging, zei de juf
frouw: „Wim en Lenie moeten blyven".
Wim keek verwonderd, hy had toch niets
gedaan? Als het nu maar niet zo lang duur
de, want dan zou hy nog te laat bij
Mevrouw de Bruin komen.
De juffrouw had de kinderen weggebracht
en kwam de klas weer binnen.
Ze keek ernstig.
„Komen jullie hier eens by me? Gistermor
gen heb ik nieuw kleurkrijt in het krytbakje
gedaan en nu is het bakje met kryt en al
verdwenen. Het kan niet anders, of één van
jullie tweeën heeft het weggenomen. Maar
wie het gedaan heeft, laat iie het dan eer
lijk zeggen, dan vind ik het lang zo erg niet,
dan dat ik het moet onderzoeken. Lenie kyk
me eens aan. heb jij liet gedaan?"
„Nee juffrouw."
„En jij, Wim?"
„Ik ook niet, juffrouw."
„Dus eén spreekt niet de waarheid."
De juffrouw keek hen scherp aan.
„Nu vertel me maar eens, wie ging gisteren
't eerst weg?"
„Ik. juffrouw," zei Lenie zacht.
„En ben jij niet in de kast geweest?"
„Nee, juffrouw."
„is dat waar, Wim?"
„Ja, juffrouw."
„Heb jij de krijtjes dan weggenomen, toen
Lenie al weg was? Eerlijk zeggen hoor."
„Nee, juffrouw."
„Maar jongen, je zegt zelf, dat Lenie niet
in de kast is geweest en jij bent het laatste
weggegaan."
„Misschien is 't er vanmorgen uitgehaald,"
bracht Wim er bijna fluisterend tegen in.
„Nee, dat kan niet, want ik was vanmorgen
toevallig vroeg op school en er was nog nie
mand. Nee Wim, geef nu maar toe, dat jy
liet gedaan hebt, dat is tenminste eerlijker
dan zo te jokken. Jy mag wel gaan, Lenie."
„Dag juffrouw," zei Lenie flauwtjes.
't Viel haar erg tegen van Wim. Ze had het
nooit van hem gedacht.
De juffrouw keerde zich tot Wim: „Hou je
nu nog vo!, dat je de krijtjes niet weggeno
men hebt?"
„Ja." Wim richtte even zyn hoofd op.
„Je maakt 't hoe langer hoe erger, jongen.
Nu heb ik geen tyd meer, maar je komt om
kwart over één weer op school en je blyft
om vier uur weer, net zo lang tot je bekent."
Wim droop verslagen af.
Hoe kon de juffrouw dat nu van hem den
ken
't Was laat geworden. Wim zette 't op een
bollen en kwam gelukkig nog net bytyds
thuis.
Fok blafte vrolijk en sprong tegen hem op,
maar 't baasje streelde hem niet en keek
zelfs niet naar hem.
's Avonds was Wim stil en afgetrokken.
„Kom, neem nog maar een koekje, Wim."
„Nee, dank U wel."
Mevrouw keek hem verwonderd aan. Ze be
greep niet wat er aan mankeerde. Maar zjj
wist ook niets van dat grote brok wat in
Wims keel zat en wat hy niet met koek kon
wegslikken.
„Ik ga nog maar even naar Fok toe."
Wim liep naar de keuken, waar Fok was.
Kwispelstaartend kwam Fok op hem toe.
Fok was niet gewend in de keuken te zitten.
Hy vond het by de Mevrouw, die een beetje
angstig voor hem was, niets leuk en was dol
blij dat de kleine baas hem op kwam zoeken.
Wim ging op de grond tegen de muur aan
zitten en Fok kwam dadelijk naast hem.
't Baasje streelde hem. Fok schikte wat
dichter hij en legde zijn kop op Wims schoot.
Wim voelde, dat hy op het oogenblik alleen
bij de hond troost kon vinden.
Als hy van de krytgeschiedenis aan Me
vrouw zou vertellen, geloofde zy hem mis
schien ook niet. Wat naar, dat Vader en
Moeder nu juist weg waren, die zouden wel
begrijpen dat hy het niet gedaan had. Wat
was alles toch akelig geweest.
Toen hij vanmiddag op school was gekomen,
had de juffrouw zo streng gekeken.
Ze had gezegd: „Hier ligt papier en schryf
nu totdat de school aangaat: „Ik ben een
erg oneerlijke jongen".
„Maar dat ben ik niet," had Wim gezegd,
terwijl hy het papier van zich afscnoof.
De juffrouw had hem weifelend aangekeken.
Er was eens een zeeman en die heette Gulliver.
Op zekere keer stormde het zó hard, dat het schip
van Gulliver het tegen de woeste golven moest af
legden.
Onze zeeman kon goed zwemmen en zo wist hij
gelukkig een eiland to bereiken.
Hij was dus gered cn daar was hij natuurlijk erg
l>lij om.
Maai stel je voor hoe hevig hij schrok, toen hij
bemerkte, dat op het eilandje reuzen woonden!
Hij probeerde natuurlijk die „grote heren" uit de
buurt te blijven, maar op de duur was dat toch
niet mogelijk.
En op onze plaat zie jo do ontmoeting tussca
vriend Gulliver en meneer Reus.
Dit is natuurlijk maar een sprookje dat begrij
pen jullie wel. En jo moet van deze prent heus
mei dromen, hoor!
Maar is 't geen fijne plaat om na te tekenen en
dan te kleuren?
Daarom zetten wij ze in onze Kinderkrant.
Vooruit, tekcnani-s doe jo best eensl
.192
ZATERDAG 18 APRIL No. 16 JAARGANG 1936
Als het dan avond was, op den eersten
dag der week, en als de deuren geslo-
ten waren, waar de discipelen ver
gaderd waren, om de vreze der Joden,
kwam Jezus en stond in het midden...
Johannes 20Ida
De veeriig dagen tussclien Pasclien cn Hemel
vaart liggen onder een wans van geheimzinnig
heid. Er is veel in, dat. onverklaarbaar is voor het
nuchtere denken. Het zal nooit gelukken go
gebeurtenissen dier woken bevredigend op to
lossen met behulp van du strakke logica der
menschelijke redeer is hier slechts ruimlo
voor heilige verwondering, die stijgt tot geloof,
en overgaat in aanbidding.
Jezus zelf staat in een wolk van mysterie. Hij is
dezelfde als vrongur, maar toch houden de apos
telen Hem aanvankelijk voor een geestverschij
ning, en moei Ilij ze van dien waan genezen gooi'
zich te laten belasten cn voor hun oogen te eten.
Hij is niet meer op dezelfde wijze als voorheen
aan tijd en ruimte gebonden. Hij gaat boven do
beperking van het oardschc uit, en toch is Hij
nosr niet ten hemel gevallen. Hij is door du op
standing niet zonder meer tot den aardschen
levenskring teruggekeerd. In dat geval zou Hij
een aanwijsbare verblijfplaats gehad hebben.
Kennelijk is Hij na oe opstanding tol een hoogere
levenssfeer ingegaan, die dan de overgang tus-
schen het louter aardsche en het louter hemel-
sche zou vormen, 't zal bij Ilem een aanvankelijke
verheerlijking des lichaam» geweest zijn, die bij
de Hemelvaart haar toppunt bereikt. Hiermede
6lemt overeen wat liet Evangelie ons omtrent
zijn „verschijningen" mededeelt. In het woord
„verschijnen" ligt de gedachte, dat Hij voor cenigo
oogenblikkcn uil eon andere, hoogere bestaans-
orde te voorschijn treeot met het bepaalde doel
de discipelen te troosten en te onderwijzen, hun
geloof te versterken, cn hen voor te bereiden op
de tijd. waarin hot aanschouwen geheel en al in
't gelooven zal moeten overgaan, wanneer Hij
straks tot den Vader zal wedergokeerd zijn, om
éénmaal woder to verschijnen op dc wolken des
hemels.
Do verschijning, waarvan Johannes in den tekst
spreekt, vond plaats op den avond der opstan
ding, op den eersten dag der week, die door
's Heilands verrijzenis geheiligd is. Dc apostelen
waren met ccnige aiulore discipelen vergaderd in
een zaal te Jeruzalem, alléén Thomas was er niet
bij. cn liij hoeft dnardoor dc eerste ontmoeting
met Jezus gemist, zooals onder ons een onnoodig
verzuimde kerkgang altoos op 't verbeuren van
een zegen komt te staan, daar Jezus zelf naar
zijn Geest, genade, macht en waarheid ook nu
nog in 't midden is van hen, die in Zijnen Naam
samengekomen zijn.
De apostelen waren vergaderd.
Dit is al veelbelovend.
Jezus had voorzegd, dat. als de Herder geslagen
word, de schapen verstrooid zouden worden. In
derdaad waren zij na de kruisiging als verschrik
te schapen uiteengestoven, de één hierheen, do
ander daarheen, een derde ginds heen. Een ieder
hunner zocht zijn eigen wegeen vastgcslotcn
i kring móet uiteenvallen, wanneer het samen
bindende Middelpunt verdwenen is.
Maar nu zijn zij weder vergaderd!
Zij .hebben in dcu loop4van den dag uit den mond
der vrouwen dc boodschap van Jezus' opstanding
vernomen. Zij twijfelden er aan, of liet geen ijticl
geklap was. Maar wanneer ook Simon Petrus iels
over zijn ontmoeting met Jezus bericht, herleeft
de hoop in hun hart, zij zoeken elkander weder
op, zij schuiven naai elkaar toe, de ééne hoop. die
in aller ziel leeft, herstelt de gebroken gemeen
schap, getuige de samenkomst, die zij op Paasch-
avond in een huis te Jeruzalem houden.
Zij zijn echter in angst voor de Joden.
Die hebben natuurlijk het gerucht der opstanding
gehoord, misschien zelfs ceraer dan zij, uit den
mond der grafwachturs. Tot eiken prijs willen do
Joden de verbreiding van het gerucht voorkomen,
't Lag voor de hand, dat zij zich 't eerst van zijn
naasie discipelen zouden meester maken, om dio
kleine groep met wortel en tak uit te roeien, nu
Jezus zelf ongrijpbaar geworden is. 't Is daarom,
dat ae discipelen wel samenkomen, maar achter
gesloten deuren!
Maar wat zijn gesloten deuren voor den Ver-
rezene, die zelfs de sleutels der Hel en dos Doods
draagt? Zou Hij geen macht hebben om gesloten
deuren, door menschenhand gesloten, te openen
en binnen te treden in een kring, die naar Hem
verlangt, en van de ééne geaachtc vervuld is:
wij kunnen Ilem niet missen, Hij is onze éénigo
Troost in leven cn sterven beide? Iloe ging het
in de zaal te Jeruzalem? Alsof er absoluut geen
hinderpaal voor Jezus bestond, die niet voor een
wenk zijner hand moest wijken, zegt Johannes
van Hem: Jezus kwamcn stond in 't midden.
Hij rees niet plotseling als een geestverschijning
uit den grond voor hen op, maar er was een
De Emmaüsgangers
Hoe was ons oog toch zoo verduisterd,
Terwijl ons oor sterk werd geboeid,
Toen Hij ons zicht gaf in de schriften,
Wij voelden 't hart in liefde ontgloeid!
Wij drongen aan: „do dag gaat dulcn
Blijf mot ons en zit met ons aan."
Hij liet zich noodc overhalen.
Wij kónden Hom niet laten gaan.
Hij was do hoer, wij waren gasten.
Hij brak cn zegende het brood;
Wij zagen naar Hem op en wisten:
Hij is 't. Maar Ilij ontkwam, die 't bood.
Toch waron wij nu niet meer droevig:
We zégen. Ons verlicht verstand
Gelóófde "t woord. Nooit zou verkoelen
De liefde in ons hart ontbrand.
JOHAN GOOSS15N.
„komen" ann voorafgegaan. Er staat niet, dat Ilij
door de gesloten den run heenkwam, zoonis het
licht ooor de vensterschijven naar binnen valt.
Maar er staat, dat Hij kwam, als dc deuren ge
sloten waren; en de strekking er van is deze. dat
de stevigst gesloten of gegrendelde deuren, al
waren zij zoo zwaar nis kerkerdeuren, voor den
Verre/ene den toegang niet kunnen versponen,
er bestaan geen obstakels, door nienschunhanden
opgericht, voor Hem, wanneer Hij van zins en
willens is met zijn genade tot iemand tc komen,
die waarlijk behoefte aan Hum heeft. Hei is een
troostvolle gedachte, dat niemand zich zoo kan
verschansen ot zulke hooge muren rondom zich
kan optrekken, dat hij onbereikbaar voor Jezus
Christus en zijn genade is. Zeker komt Hij binnen
als de deur der binnenkamer naar den knnt der
wereld gesloten is cn gij in 't gebed zijl. Maar Hij
komt óók binnen, als gij u uit menschenvrees
achter gesloten deuren verbergt, om u te zegenen,
't Geheele zallgmakenoe werk van Christus kunt
gij feitelijk in één woord samenvatten: 't is het
onnaspeurlijk openen van gesloten deuren.
Hij opent de deur uwer gevangenis, waarin gij
door de zonde gebonden neerligt met een bcdo
om genade in uw ziel, om u er uit te verlossen en
tot de vrijheid der kinderen Gods te leidon.
Hij opent de deur van uw hart, dat misachten
jaren achtereen voor alle heilige indrukken ge
stolen geweest is, om liet met zijn vrede te ver
vuilen.
Hij opent de deur van 't Vaderhuis met de vele
woningen voor u. wanneer gij den lantstcn snik
gegeven hebt. om u tc brengen naar do plaats,
die Hij zeil voor u bereid heeft.
En aan het einde der dagen opent Ilij zelfs do
deur van uw graf, om er uw stoffelijk lichaam in
onveraerfelijkhcid uit te doen verrijzen, en het
voor eeuwig mot uw ziel to hercenigen!
Jezus kwamen stond in het midden.
In "t midden, dut is Zijn plaats.
Het middelpunt ecner cirkel beheerscht elk punt
van dun omtrek. En daar Hij op kleed en dij tien
naam van Koning der koningen cn Hcere der
lieeren draagt, is er goen andere plaats voor Hem
denkbaar dan juist in 't heerschendc midden.
Hij siaat in 't midden van Gods Woord, waarin
tijdens de oude bedoeling alles naar Hom heen-
wijst, en tijdens dc nieuwe bedoeling alles van
Hem uitgaat
Hij stond aan 't kruis in 't midden der beide
boosdoeners, waarvan de ééne verloren ging, en
de ander denzelfden dag met Hem in 't paradija
1-Iij staat in 't midden der Gemeente, naar luid
van zijn eigen woord, dat, waar twee of drie in
Zijn Naam vergaderd zijn, Hij in 't midden van
hen is.
Hij zit volgens het laatste Bijbelboek ook in hot
njidden van den Troon des hemels, daar Hij be
klede is met alle macht in den hemel en op do
aarde. En zoo tnoet bet ook onder ons zijn, wan
neer Hij tot ons komt, als de deuren gesloten lijn.
In 't midden van ons hart, zoodat Hij daar al
léén alles tc zeggen heeft, cn wij zelf niet met al.
In 't midden vun ons li u i s. cn niet als toevoegsol
of zelfs als oen gevierde Gast ergens aan den
omtrek, niaar zóó. dnt alle gezinsleden onder Zijn
gezag staan en daarvoor buigen.
In 't midden onzer gedachten wereld, zoo
dat alles zich beweegt rondom Hom: godachton,
begeerten, idealen en strevingen.
En Gode zij dunk, óók te zijner tijd In 't midden
der wereld, wnnneer alle volkeren Hem als
I-Iecr zullen erkennen, en vrijwillig of gedwongen
voor Hem zullen bukken; 't zal zijn, wanneer Hij
op d< wolken kómtcn staat als Rechter in
ons aller midden.
181l