(Vtm Is het Calvinisme »Dualistisch«? Ontspannings Lectuur j2tfj2X^Amck Varia Het is verblijdend en teleurstellend beide, dat In vele wetenschappelijke geschriften over literatuur in de laatste tijd herhaalde lijk de vraag gesteld wordt: Welke invloed heeft 't Calvinisme gehad op de vaderlandse kunstuitingen in de vorige eeuwen? Verblij dend is dit verschijnsel vooral hierom, omdat er uit blijkt, dat de invloed van 't Calvi nisme in ons land zo groot geweest is, dat 't onmogelijk is te komen tot een bevredi gende verklaring van tal van feiten, zonder daarbij te letten op de krachtige en veel zijdige doorwerking, van deze levensovertui ging. Teleurstellend is het daarbij telkens weer te moeten constateren, dat velen zich, zonder voldoende kennis van zaken, een oordeel aanmatigen, dat in enkele vol zinnen een karakteristiek wil geven van deze zuiver Bijbelse wereldbeschouwing. Altijd vergeet men er dan er mee te rekenen, dat 't Calvinisme maar niet is een vernuftig bedacht en oorspronkelijk wijsgeerig stelsel, dat zich geschaard heeft in de rij der vele voorgangers, die slechts kwamen om te verdwijnen, maar dat het is de geniale uit bouw van 't werk der oude kerkvaders, die al hun uitspraken en conclusies uitsluitend grondden op de onfeilbare openbaring van Gods Woord. Wie dus 't Calvinisme in zijn grondwaarheden wenst te bestrijden, moet daarbij tevens bedenken, dat hij mede zijn zwaard scherpt tegen de Heilige Schrift. Treffend is in verband hiermee de uit spraak van Albert Verweij, die men vindt ALBERT VERWEIJ in 't Januarinummer van de Nieuwe Taal gids (blz. 30). In een voortreffelijke bespre king van 't geruchtmakende werk van Prof. Gerard Brom „Vondels Geloof" is vooral de volgende passage te opmerkelijk, dan dat ze, in dit vaktijdschrift verborgen, alleen zou behoren te komen onder de ogen van een betrekkelijk gering aantal personen. Verweij zegt daar het volgende: „Bolland zei mij eens: de leer van de Calvinisten over de voorbeschikking is vre selijk; maar en hier zag hij mij aan met die angstige nadruk die hem bij beslissen de verklaringen eigen was maar ze hebben gelijk. Maar ze hebben gelijk, herhaalde hij. Dit scheen mij de vraag op het juiste plan te stellen. Als iemand wer kelijk gelooft, dat de menselijke natuur ver dorven is en werkelijk in een Voorzienigheid gelooft, dan is er geen ontkomen aan, dan bestaat er geen vrije wil en is ieder bij zijn geboorte al voorbeschikt tot zaligheid of verdoemenis. Dat die voorbeschikking gru welijk is, staat vast. Dat wij zonder de illu sie van de vrije wil niet kunnen uitkomen, is zeker. Maar noch onze menselijke goed hartigheid noch onze zedelijke behoeften kunnen een aristocratisch pessimisme als dat van Calvijn beroven van zijn indruk wekkende logica. Noch Vondels gedichten, noch Broms gemoedelijke argumenten kun nen het Calvinisme de plaats ontnemen, die het in de wereldgeschiedenis gekregen heeft." Tot zover het citaat van Verweij. Tegen verschillende uitdrukkingen zijn ook hier nog krachtige bezwaren aan te voeren. Wij willen dit thans niet doen; alleen leggen wij vast die uitspraak over de illusie yan de vrij e wil. Wat wij wilden doen uitkomen is dit, dat de formulering van den grijzen meester heel wat meer overdacht en correct i6, dan die van een zijner jonge discipelinnen. Een van de laatste dissertaties, onder Verweij's aus piciën aan de Leidse Universiteit verdedigd, is 't lezenswaardige boek van mej. J. M. C Bouvy: „Idee en werkwijze van Mevrouw Bosboom—Toussain t". Het is een werk met veel inzicht, grote zakenkennis en warme toewijding geschreven. Alleen 't laatste hoofd stuk, dat zich aandient onder de objectieve en sobere titel „De Stijl" mist de bezin- 1 ning, die spreekt uit de rest vaff dit proef schrift. Is misschien 't verplichte aftreden van den hoogleraar oorzaak van een te snel uit handen geven van dit gedeelte? Daar door zouden dan enigermate de ondoordachte en onjuiste bewoordingen verklaard kunnen worden, al verdienen ze daarom niet min der onze afkeuring. Waar 't om gaat? De rhetorische en gesty- leerde schrijftrant van Mevr. Bosboom en van alle auteurs vóór 18S0 moet verklaard worden. De rhetorica, de stylering missen de directheid van zegging: „Het is het geven van een bekleding aan het ik en niet de zelfonthulling". En dit gemis aan directheid werd bewerkstelligd door 't „dualistische van 't Calvinisme", want Nederland was „Cal vinistisch tot in de ziel". Pas in '80 werd er een „nieuwe wereld zichtbaar", toen 't „dualistisch Calvinisme" weg viel. Toen pas kon Rousseau's leer: „terug naar de natuur", die zelfs in de lSe eeuw nog op te veel tegenstand zou gestuit zijn hier te lande, beleefd worden en in de literatuur worden toegepast. Daarom, zegt de schrijfster, past bij 't strenge Calvinisme geen kunst. Immers de kunst eist natuurlijkheid en waarheid en de Calvinisten willen boven het aardse le ven uitkomen, zij willen leven naar de geest van Christus en zo leren ze een gebrokenheid in t' aards bestaan, die alleen door style ring de onnatuur kan trachten te maske ren, die 't wezen dezer levenshouding is. Hoe strenger Calvinist, hoe bombastischer de vorm, dat is de slotsom, waartoe mej. Bouvy geraakt. Tegen dit betoog moet ik allereerst doen opmerken, dat mej. Bouvy een alleronge lukkigste omschrijving geeft van 't Calvinis me. Deze doet ons zien, dat haar uitgangs punt van redeneren totaal onjuist is. Haar definitie luidt: „En Calvinistisch is dualis tisch, is geloven dat dit aardse leven slecht is, is geloven, dat leven van de natuur uit zondig is, omdat de natuur niet God zelf, maar het van God afgevallene, de Satan is". Dat is toch wel heel simplistisch en onnozel geformuleerd. Er is hier slechts een keuze tussen twee: öf de natuur is God, dat is 't echte, 't zuivere pantheïsme; öf zo niet, dan is de natuur 't volmaakt boze: de Satan. Deze kijk op 't Calvinisme is wel splinternieuw: de demonisering der natuur. Hier ligt de totale loochening van de souvereiniteit Gods als Schepper van alles wat bestaat; van God, die alles goed schiep en van den mens die door zijn overtreding in 't Paradijs alles zondig en onrein maakte. Natuur en mens beide, schepselen Gods, die nooit met den Schepper kunnen worden ger1entificeerd, al was dan ook de mens naar "t beeld Gods geschapen; de aarde om den mens door God vervloekt. Hier is niet meer een strijd tegen 't Calvi nisme, hier is een aantasten van de funda menten van Gods Woord, dat ons leert: „Zij hebben allen gezondigd en derven de heer lijkheid Gods; en ook, dat 't ganse schepsel zucht als in barensnood. En met het verkeerd stellen van *t wezen van 't Calvinisme, zakt tevens de hele rede nering die er op volgt in elkaar. Maar 't Cal vinisme belijdt de gebrokenheid van al 't geschapene, omdat deze spreekt uit iedere bladzijde van de Bijbel: „Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelf, en de waarheid is in ons niet" Hier op zijn de aanvallen van mej Bouvy gericht; maar dit zijn de fundamentele waarheden van Gods Woord. Met Calvinisme, in de en gere zin des woords, heeft dit niets van doen. De kwestie, aldus gesteld, als hierboven is weergegeven, betreft pas in de tweede plaats 't Calvinisme. Primair blijft: de gebroken heid van al 't geschapene, daarover spreekt Dr. Bouvy. En de aanvaarding van die waarheid is een zaak van de ganse Christenheid. Wil de schrijfster dan toch vasthouden aan,de term dualistisch, dan kan men daarmee vrede heb ben in dien zin, dat ieder mens in ongerech tigheid is geboren en dat tot hem komt de eis om aan te doen den nieuwen mens, die naar God geschapen is, in ware rechtvaardigheid en heiligheid. Maar dan volgt daaruit onver biddelijk, dat T dualisme, dat geen kunst kan voortbrengen door zijn innerlijke gesple tenheid en zijn noodzakelijke behoeften aan rhetorische zegging, die nooit kunst kan zijn (o arme Gossaert!), het bestaan van iedere Christelijke kunst geheel onmogelijk maakt. Dat is de consequentie van de redenering van mej. Bouvy. We kunnen dan een streep halen door alles wat vóór 1880 in deze lan den ontstond. Toen brak de waarheid door. Toen kwam er ruimte voor de „zelf-expressie, de levensexpressie, die goed is, omdat het leven goed is. Een monistisch levensgevoel is de grond." Dan is ook 't boek over Mevr. Bosboom overbodig geworden; een conclusie waartoe wij met mej. Bouvy niet gaarne zouden be sluiten. Maar wel achten wij grondige her ziening van 't laatste hoofdstuk dringend nodig in naam der wetenschap, in naam van 't recht, in naam van de Christelijke kunst Dr. J. KARSEMEIJER Bleef Ik niet immer op uw komen hopen! Draal niet tot morgen. Wie op morgen wacht Sluit op zichzelf de donkre poort, de nacht Alleen 't woord: torsen, in de zevende regel is wat vreemd; een „tors" immers is een geschonden beeld. In Indië kennen de boomeri de winter niet. Overigens: wat een stil, innig lied. Deze bundel is voornaam van stem; voor naam is de verzorging door den uitgever, die zijn naam niet vermeldt: een unicum in onze boekenwereld. Een begeleidend pros pectus heeft die wel vermeld. A. W. „PRUIKEN" door Willem Putman. Nijgh van Ditmar N.V. 1935, Rot terdam. Deze Vlaamsche roman heeft als motto „Der Schrecklichste der Schrecken ist der Mensch in Seinem Wahn" (Schiller). De roman van een haarkapper. Willem Putman heeft zeker talent. Met eenvoudige middelen weet hij ons uitste kend Louis Fromont voor oogen te stellen in zijn waan zijn geweldige opgang als pruiken-fabrikant in zijn hopelooze liefde voor de artiste Carina, een liefde waaraan hij, na een gelukkig huwelijk met zijn vroeggestorven Lieske, zal ten gronde gaan. Als ge nu zoo'n respectabel geschreven boek gelezen hebt en het na eenige weken nog eens ter hand neemt, vraag je je on willekeurig af: heeft het mij nog iets te zeggen Dan maakt „Pruiken" nog een uitzonde ring op veel ander, onbenul g werk. Doch ook dit knap geschreven verhaal van een mensch die zijn 6ucces aan de wereld van het tooneel dankte, en er, tragisch, als een „vergeten" toeschouwer op een morgen dood door de kuisohvrouwen wordt gevon den, vermag ons toch niets meer te geven dan „een kijk" achter de „coulissen". He>t gaat voorts mank aan veel onnoodig realisme. P. J. R. MARIANNE PHILIPS pHet Oogen- blik", C A. J. van Dishoek N.V. Bussum 1935. bescherming tegen eventueele aanvallen uit de lucht te organiseeren. O zeker, onze innigste wensch is dat alle genomen en nog te nemen maatregelen overbodig zullen zijn. Maar als het eens zoo ver mocht komen, als ons landje geteisterd zou worden door een oorlog, welk een verschrikkingen kan. dan een aanval uit de lucht ten gevolge hebben. „Laat ons er niet aan denken", zal men zeggen. Daartegen nu willen wij krachtig protesteeren. Wel is het Iets vreeselijks, .maar er moet juist wel aan gedacht worden. Er moeten in stad en land maatregelen getrof- fen worden om de verschrikkingen en ram pen zooveel mogelijk te beperken. Laat ons hopen, dat door de luchtbeschermingswet een periode van verhoogde activiteit zal worden ingeluid, waardoor vroegere verzui men wellicht nog hersteld kunnen worden. Aan dit streven wil het boekje van do heeren van Leeuwen en Sangster meewer ken. Op populaire en degelijke wijze wordert de Nederlandsche bouwkundigen (want voor hen is dit werkje bestemd) voorgelicht omtrent constructie tegen de uitwerking van verschillende soorten bommen, het maken van en verbouwen tot publieke schuilplaat sen en kelders, de inrichting daarvan, schuilplaatsen in woningen enz. Bovendien worden de gevaren omschreven en besproken en tenslotte zijn enkele woorden gewijd aan de verduistering, waarmede een groot deel van ons volk reeds op de hoogte is uit de in tal van plaatsen gehouden oefeningen. Een nuttig boekje, dat wij in de belang stelling van de bouwkundigen kunnen aan» bevelen! ZEELAND DOOR DE EEUWEN HEEN. G. W den Boer, Middelburg. Van dit standaardwerk over Zeeland, waarop we bij het verschijnen der verschil lende afleveringen reeds herhaaldelijk do aandacht vestigden, is thans het eerste deel gereed. Het bevat een uitvoerig, gedocu menteerde beschrijving van de wijze, waarop het Zeouwsche land in de loop der eeuwen op de zee veroverd werd en hoe het zijn tegenwoordige vormen kreeg. Nu dit eerste deel compleet voor ons ligt in zijn naar een ontwerp van Frits Lensvèlt vervaardigde, met het Zeeuwsche wapen ver* sierde prachtige band kunnen we niet an ders dan den uitgever hulde brengen voon zijn uitnemende uitvoering van dit pracht boek, dat voor iedere Zeeuw een bezit vormt waarop hij met recht trotsch kan zijn, alsook de schrijvers, M. van Empel en H. Pieters, voor hun consciëntieuse arbeid en meester lijke illustreering. Het tweede deel, dat ook eerst in afle veringen zal verschijnen, zal de staatkundige en kerkelijke geschiedenis van Zeeland be handelen. mevrouw BOSBOOM-TOUSSA1NZ THE NETHERLANDS INDIES. The religious situation, by Joh. Rauws, H. Kraemer, F. J. F. van Hasselt, N. A. C. Slotemaker de Bruïne. World Dominion Press, London and New York 1935. Handboeken voor binnenlandsch gebruik over de Nederlandsche Zending zijn er wel, maar het buitenland hierover te informee- ren in een veel gelezen taal, was een nuttige taak voor de vier ter zake kundige schrij vers, die dit jongste deel van de „Survey Series" hebben samengesteld. Daarin zijn ze uitnemend geslaagd; de buitenlandsche lezer wordt eerst georiën teerd omtrent land en volk. Daarna wordt de historische achtergrond der Zending ge schetst. Vervolgens is de aanvang en ont wikkeling der Zendingsbelangstelling ge- teekend, en tevens de verdeeling der Zen- dingsvelden en de omlijsting van cultuur, staatkunde en religie in Nod. Indië. Ook de medische Zending en het Zendingsonderwijs worden behandeld; de R.-K. Missie en de bui tenlandsche Zending worden afzonderlijk besproken. En eindelijk wordt de Zendings- taak der toekomst overzien. Het boek is ruim voorzien van kaarten en bevat 16, meest statistische bijlagen, zoodat vergelijking met andore Zendingdrijvende JOH. RAUWS F. J. F. VAN HASSELT landen voor belangstellenden in die landen mogelijk is. Bij de lezing trof ons de uiterst bescheiden ruimte, ingenomen door de beschrijving van de Zending der Gercf. Kerken. Zij beslaat toch 31 regels, terwijl het boek 186 bladzijden telt. Bij den buitenlander, die dan de 3e bijlage (Algemeene statistiek) leest, waarin die Zending met uiteraard hooge cijfers pa- raisseert, zal dit vragen doen rijzen, die hij echter niet beantwoord ziet. Daar komt bij, dat de woorden Reformed Church nu eens voor de Ned. Herv., dan weer voor de Geref. Kerken worden gebezigd. Hoewel wij, op de functies der vier schrij vers lettende, een en ander wel kunnen be grijpen, is het toch te betreuren, dat juist door hen, niet een meer evenwichtige, met de feiten accordeerende verdeeling der stof is gegeven. Overigens hebben wij alle lof voor de hel dere, alzijdige en overzichtelijke wijze, waar op het boek, ondanks de bijdrage van vier verschillende auteurs, een hechte eenheid geworden is. SCHOUWING EN OPVOEDING. Door Dr. E. D. Kraan. Nr. 34 van de serie „Voor onderwijs en opvoe ding", uitgaven van het Geref. Schoolverband. Amsterdam, N. V. Dagblad en Drukkerij De Standaard 1936. Als een schrijver voor het opstellen van een brochure van 40 bladzijden 122 boeken en geschriften raadpleegt, dan kan men zeker zijn van een „verantwoord" be toog. Dr. Kraan le vert zulk een betoog en wil daarin de aandacht verscher pen op het principe dat Geref. scholen behooren te leven uit het Verbond Gods. Daartoe me moreert hij de des betreffende momen- Dr. E. D. KRAAN en wendingen der geschiedenis, en geeft een overzicht van wat de Chris telijke denkers van vroeger eeuwen hebben geleerd. Uit die historie laat hij twee lessen spreken: le. dat de Reformatie haar stand punt niet nam in de praktijk; 2e. dat onder scheid te maken is tusschen het Verbond zelf en de bediening des Verbonds. Vervolgens wordt de bondspositie der kin deren uit Geref. ouders bezien en aan haar ook de dialectische theologie getoetst; in zonderheid komt hier de beteekenis van den doop ter sprake. De van het zi zuivere pad afwijkende opvattingen (volksbond, volks kerk, uit- en inwendig verbond, verbond en ambt, de z.g. ruimere doopspraktijk e.d.) worden voorts behandeld, waarna Dr. Kraan zijn onderwerp belicht in de verhoudingen Kerk en Verbond en Opvoeding en Verbond en de wegen wijst, waarlangs z.i. een naar het Verbond geordende opvoeding behoort te gaan, DE KERK ROEPT. Een bundel ge tuigenissen tot hen, die in de ge meente hun geloof belijden. Uitgave van B. ten Brink en M. Stenvert Zn., te MeppeL Met het oog op de vele jeugdigen, die in dezen tijd openbare belijdenis des geloofs afleggen, haasten we ons met de aankondi ging van dit zooeven door ons ontvangen boek ter bespreking. Het is een belijdenisgeschenk bij uitne mendheid. Aan de samenstelling er van hebben meegewerkt de predikanten Dr. G. Oorthuys, Ds. F. J. Pop, Dr. E. Emmen, Ds. J. A. van Nie, Ds. J. R. Wolfsenberger. Ds. L. D. T. Poot en Ds. A Dönszelmann, die respectievelijk de volgende onderwerpen be handelen: „Het Verbond Gods", „Geloof", „De Kerk", „Iverkgaan", „Volharding" „Het Heilig Avondmaal" en „Stad zonder tempel". De auteurs van dit boek zijn allen predi kanten der Ned. Herv. Kerk. 't Spreekt dps vanzelve, dat hun werk allereerst en aller meest bestemd Is voor hen. die in de Ned. Herv. Kerk belijdenis des geloofs begeeren af te leggen. Doch wij houden ons overtuigd, dat alles wat in dit werk gezegd wordt over geloo- v e n en b e 1 ij d e n, zoozeer instemming zal vinden bij allen, die de Geref. belijdenis liefhebben, dat ook in ruimeren kring dit werk belangstelling en waardeering zal y inden. Al hebben verschillende auteurs den In houd van dit boek verzorgd, toch kan met het volste recht worden gezegd, dat het werk een eenheid vormt. Het geheel wordt be-heerscht door de Ver bon dsged ach te, die als een gouden draad door gansch de Heilige Schrift heen loopt. Gaarne bevelen we dit mooie en hoogst ernstige boek aan. Het spreekt ons van Christus als den eenigen en volkomen Zalig maker. Het bepaalt ons eenerzijds bij de volslagen onbekwaamheid van den natuur lijken mensch tot geloof en bekeering, doch ook anderzijds bij den rijkdom der genade in Christus. Die niet enkel de zaligheid verwierf, maar ook to e p a s t door Zijn Geest JAVA, Gedichten van J. J. de Stop pelaar. Van J. J. de Stoppelaar lazen we vele jaren geleden reeds verzen: hij behoorde tot de school van Venvey zij 't niet in engeren zin, evenals b.v. J. Thomson, van wien we als dichter de laatste jaren niet veel meer hoorden. I-Ioe 't mogelijk is dat een dichter na jaren zich vernieuwen kan, blijkt uit deze Indi sche poëzie. De titel dekt den Inhoud van dit sober-voornaam uitgegeven bundeltje: hier is de atmosfeer van het tropische Ne derland, bij dagen en bij nachten; hier is een stem die ons suggereert de bedwelmende pracht van het Javaansche landschap. Sedep Malem (Geurig is de nacht) De dessa slaapt. De vuren zijn gedoofd. Nog hangt een zweem van rook onder de boomen. Ik heb vandaag in het geluk geloofd. Hoe moeizaam sterft het hart toch aan zijn droomen. De weg is stil. De donkre Aamarinden Buigen een koepel in de zoele nacht, Hier kan verlangen slechts verlangen vinden: Een enkel mensch, die eenzaam is en wacht En langzaam ga ik, tot het plots gebeurt: Een zwakke windzucht uit het roerelooze, Zoodat opeens de nacht naar bloemen geurt, Adembenemend van de tuberozen. Wat een edele kunst al is ze voor velen allicht uit de tijd, immers een simpel na tuurgebeuren, dat den dichter dreef tot een zingende notitie; want meer is zoo'n vers niet. Maar meer dan dit behoeft het; wil het ook niet wezen. Prachtig beheerscht, een enkele regel als die laatste, waarin de geur der tuberozen bedwelmt als alleen in zoo'n tropennacht mogelijk is- Soms herinnert dit bundeltje al te sterk aan een poëtisch verleden, o.a. als het heet: Aurora neemt haar zilvren sluiers saam, orwijl de palmen wuivend zich ontstrara- men, Hier kruinen ruischen op den geurgen aam Van de uchtend, wiegend op de hooge stammen. Die „Aurora" hadden we al bijgezet In het mausoleum der rhetorische grootheden: hier leeft ze nog. En dat „ontstrammen" is wel wat stram in de gewrichten. Maar 'iet liefde-lied dat dan volgt is niet „stram": O kom, mijn lief. Zie hoe de morgen wacht Nog zijn uw oogen liefdezwaar en loom. Nog zijn uw haren geurig van de nacht En om uw lippen teedert nog de lach Waarmee gij wegzonkt in uw zoete droom, Maar, o mijn lief, hoe lokt de jonge dag. In de tropische sfeer dezer verzen is veel zwoelte; ook in andere dan strikt atmos ferische zin: we bemerkten dat in enkele verzen waarin de sensualiteit aan 't woord is, in veel weelderige beelden zich uitput om het verlangen te versieren. In die zin zijn deze verzen wel wat rhetorisch-verjaard. Maar een dichter is hier aan 't zingen die het métier verstaat, die echt-ouderwetsch in de slotstrofe zijn hoogste hoogte bereikt. Zóó b.v. in „De Groote Boom", waarvan dit het slot: „Maar straks als de avond beeft van zachte kleuren En 't gansche land in teere tinten vaagt, Dan staat de boom zijn volle pracht te beuren, Alsof hij T rood van duizend rozen draagt. Wat ten klankenweelde ruischt door deze poëzie, die de zinnelijkheid van deze kunst bewijst. Dit bundeltje bewijst weer dat de schoonheid van alle tijden is; deze verzen doen niets dan de natuur verheerlijken, haar pracht symbolisch belichten: die alte geschichte, hier weer nieuw verhaald. Soms zijn deze verzen etherisch als het aroma van de bedwelmend-geurende rozen. Witte rozen. 't Was of do witte rozen niet meer zoogen, Alsof zij dreven in het bevend licht, Alsof zij, zwevend uit het licht getogen, Waren rozen, witte rozen van licht. 't Was of de witte rozen opwaarts stegen, Of zij zich tilden op de vloed van 't licht. En toen alsof zij zachtjes nederzegen...... Rozen, witte rozen van licht. Een enkele keer is er iets meer In deze verzen dan natuur-verheerlijking, lets van diepere zin dan de schoone schijn alleen. Sonnet. Wie tot mij komt, moet door de stilte komen, Want van ver weg een avondstille laan, Zijn mijn gedachten, zooals donkre boomen, Die tót aan 't huis van mijn verlangen staan. Wie né mij gaat, mpet door huu aandacht gaan, Diep door de stilte van hun koel betoomen; Nü, dat geen stormen meer de torsen slaan. Want de avond groeit naar hun berustend droomen. Klop aan mijn deur: Geen dienaar doet u open. Ga van mij weg: Geen vreemdling laat u uit. Ik beu liet zelf, die u het huis ontsluit Na „Bruiloft in Europa" geeft Marianne Philips hier een aantal novellen, geschre ven en gepubliceerd in de jaren 1927 1934. Van deze korte verhalen is „De biografie van een tijdgenoot" zeker de belangwek kendste, waarin zij de levensgang van een burgerman beschrijft, die zich opwerkt tot opvolger van zijn patroon trouwt met het nichtje van de patroon, veel geld verdient in de koffie en door de terugslag onder gaat, met als finale: een beroerte. Een gegeven, dat slechts weinige auteurs zou aantrekken om er „een verhaal van te maken". Doch de meest banale stof wordt in de handen van Marianne Philips op een zóó eigen en persoonlijke wijze „levend" dat men er door verbaasd wordt.. Haar stijl Is nuchter en zonder do ver moeiende adjectieven der na-tachtigers. On danks deze „zakelijkheid" is er het mede- d oogen. De laatste twee korte verhalen „De Dren keling" en „Weensche Film" zijn door een bepaald dwingend-suggestieve manier van schrijven meesterlijk. Marianne Philips is een der weinige Ne derlandsche auteurs, die de stijl der nieuwe zakelijkheid op de juiste wijze weet toe te passen. Noch de bekende Ehrenburg-foefjes heeft zij noodig, noch suggereert zij „vaart" door kortademigheid. Voor het overige, zij 't dan dat zij zich weinig of niet begeeft op het terrein dor pathologie, zooals vele jongere moderne auteurs, vindt men bij haar ook nauwelijks meer dan een oprechte vertolking van het menschelijke leven zonder God. P. J. R. TWAALF KINDERLIEDJES Woorden en muziek van Piet Zwager De bekende Haagsche componist van kin derliedjes Piet Zwager heeft deze twaalf gemaakt in opdracht van de commissie voor het Vacantie-kinderfeest te Den Haag Ze zijn uitgegeven bij Albers en Co. en hebben de aanbeveling van den Haagschen wethou der van onderwijs meegekregen. We behoeven hier niet veel over te zeg. gen. Wie een liedje kent als „Liesje heeft kiespijn" heeft al dadelijk een voorstelling van de beeldende kracht der muziek die Piet Zwager in staat is te schrijven. En we mogen zeggen, dat het meerendeel van deze twaalf liedjes niet voor „Liesje" onderdoet. Als voorbeeld is te noemen „Ruzie in het kippenhok", met een tekst, die heel het ge val raak schildert en muziek, die deels oo- bootsend en deels sfeer-teekenend is, of .Verhuizen", met al de heerlijkheid die het te voorschijn komen van vergeten speelgoed enz. geeft, of „De groote schoonmaak", met de echte rommel-stemming en de „berus ting" daarin, omdat het nu eenmaal niet anders kan. Kinderkoorleiders vinden hier weer een prachtaanvulling voor hun trouwens in dezen tijd lang niet schrale repertoire. SCHUILPLAATSEN EN BEVEILI GING TEGEN LUCHTAANVALLEN door A H. van Leeuwen, architect B.N.A en Ir. H. Sangster, ingenieur- architect Leiden, A. W. SijLhoffs Uitg. Mij. N.V. „Waar nieuwe wegen worden gebaand, zijn wegwijzers van noode. Aldus zullen de schrijvers van dit werkje het hebben ge voeld. De bescherming van de burgerbevol king tegen de gevolgen van aanvallen uit de lucht heeft allerwege belangstelling. Maar het is een terrein, dat nog onderzocht en verkend moet worden. Voor wie het gaat betreden, is alles nieuw en dientengevolge in verschillende opzichten onzeker. Des te noodiger zijn practische wenken. Moge het den schrijvers gelukken, velen tot raadsman te zijn Mogen evenzeer hun raadgevingen nimmer tot den toets der werkelijkheid komen!" Zoo schreef de minister van binnenland- sche zaken, Mr. J. A. de Wilde in een woord vooraf bij dit boekje, en met volledige in stemming kunnen wij dit cite^ren. Want in ons land ls helaas al to veel nagelaten de Alex, van der Horst schrijft over het schandelijk agitatie-boek „Die Geheimnisse der Weisen Zions". dat door den Minister van Onderwijs van het Derde Rijk als ver plicht voorgeschreven is, evenals Hitiers „Mein Kampf" en Rosenbergs „Der Mythus des XX Jahrhunderts". De Bernsche rechtbank verklaarde vorig jaar de brochure eenvoudig tot Schundlitera- tuur en verbood de verspreiding ervan bin nen de grenzen van Zwitserland. De bewij zen voor de echtheid konden niet geleverd, De ontdekking van de vervalsching is to danken aan een correspondent van het Lon- densche dagblad „The Times" te Cons tan ti- nopel in 1921. Desniettegenstaande gaat do naziregeering voort het boek, dat moet door gaan als bewijs voor de misdadige bedoe lingen en handelingen der joden, in millioe- nen exemplaren over de wereld te versprei den Piet Schepens bespreekt Scandinaafscha werken van Viksten ALbert. Hildur Dixelius, Kristmann, Gudmundur Kamban. Dr. Peeters noemt Latzko's „Ruiter op den Regenboog" een heerlijke prestatie. Dr Fon- che doet de figuur van een Vlaamschen krijgsgevangene en 't beeld van 't Vlaam sche land voor ons oprijzen uit „Die Laternq über die Tür van Gravin von Baudissin". DE HOOFDAKTE Johan Janssen vergelijkt de functies intel lect, intelligentie, intuïtie en instinct en verslaat twee hoofdakte-examens opvoed kunde uit 1935. Van dr. Gielen is een omvangrijke bij drage over leven en werk van .Joost van den Vondel". K. Zeeman besluit zijn studie over onze „Waterschappen", Dr. Huizenga zijn behan deling van de speciaalstudie „Onze opstand tegen Spanje". Dezelfde geeft een overzicht van wat er in 1935 voor belangrijks Ln de wereld voorviel. Drs. Veldkamp bespreekt de energie en energie-omzettingen. Dr. Rodwijk vervolgt het natuurkunde-overzicht en Drs. Van Houte zijn speciaalstudie België. Maart 1936. Stemmen des Tijds Wouter van Riesen vervolgt De vru ch- telooze Strijd. Dr. Kernkamp besluit zijn studie over een recent probleem: Enge land en Egypte. Dr. F Muller Jz. gaat na de „Situatie van de klassieke opleiding in Nederland". Eduard Hou bolt houdt een beschouwing over „De Maris tentoonstelling te Den Haag". Prof. Diepenhorst schetst welke de inhoud en verwachtingen zijn van het Plan van den Arbeid. Dr. C. Tazelaar houdt een nabetrachting op het feest vaa De Boekenberg. Prof. Vogelsang doet Interessante mede- deehngen over de wijze, waarop vroeger en thans het boek werd beschouwd als voor werp van schoonheid. Hierbij gaat het dus om het uiterlijk van het boek: lettertype, bladspiegel, illustratie, band vooral. Roel Houwink houdt een pleidooi voor het literaire boek en weerlegt hen. die over de literatuur spreken als over „maar fantasie". Verder een groot aantal besprekingen en een fragment uit een boek dat op komst is van Marsman en Vestdijk. De Hollandsche Revue. Dit nummer ls vanzelf vooral gewijd aan de onderwerpen, die thans het meest in aller aandacht staan: de internationale verhou dingen. Ontvangen Boeken Van het „Leerhoek der Engelse Taal voor Bpginners. door P. Eindhoven en P H van Overbeeke, dee! II ls bij de N.v! W. Versluys te Amsterdam een twaalfde druk verschenen. Deze druk is geheel gelijk aan de vorige.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12