Lelie rku nd'iqe Ru b tiek
VONKJES
WEER EEN KRUISSTEEKPATROONTJE
Titelvignet in de oorspronkelijke uitgavt
van „Het Huis Lauemesse".
Mevr. A. L. G. Bosboom-Toussaint
1886 - 13 April - 1936
I.*)
'Afstammeling der refugiè's.
Anna Louise Geertruida Toussaint is een der
«minentste en bewonderenswaardigste vrouwen
uit de 19e eeuw geweest. De Alkmaarse apotfio-
kersdochter werd in 1812 geboren. Van afkomst
■was zij, haar naam wijst 't reeds uit, een Franse
Hugenote, en dit niet alleen van vaders maar
ook van moeders zijde. Met Willem de Clercq en
Busken Huet, beiden haar vrienden, is zij een
dier oorspronkelijk Fransen, die in de cultuur van
Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint
*t nieuwe vaderland een vooraanstaande en lei
dende positie innemen. Als in Willem de Clercq,
maar in tegenstelling met Huet, brandt in haar
nog de geloofsijver van haar voorvaderen. Ver
lieten dezen al wat hun lief was en aantrok op
deze aarde om in den vreemde, naar hun con-
«cientie gebood, te kunnen leven uit hun Pro
testants beginsel; gene stelt heel de macht van
Ibaar studiezin, van haar fantasie en van haar
benijdenswaardige intuïtie in dienst van haar
overtuiging. F.en groot deel van haar artistiek
ocheppen wordt een krachtig en geestdriftig be
lijden van de rijkdom van 't Christelijk geloof.
Naast Da Costa is zij in de 19e eeuw de kam
pioen van 't Protestantisme in de literatuur
Boven 't behoud van haar waarachtig geloof had
mej. Toussaint hier een vaderland gevonden, welks
belden ze vereerde, wiens geschiedenis zc kende
als weinigen harer tijdgenootcn en waarvan ze
de geestesgesteldheid begreep en doorzag niet al
leen, maar ook te schilderen wist, als slechts de
besten van ons volk 't vóór en na haar vermochten.
Haaf leven.
Van deze „onwaerdcerlijcke vrouw", om met
Huygens te opreken, reeds op jeugdige leeftijd
ereburgeres van haar geboortestad, nanr wie nog
bij haar leven een straat in de hoofdstad zijn
naam van 't gemeentebestuur ontving; wier naam
ook in de residentie werd gegeven aan de straat,
waarin ze vele jaren woonde, willen we eerst de
levensloop verhalen.
Uiterlijk moge haar lovensloop niet rijk aan
oohokkendc biezonderheden zijn, tooh heeft m.i.
Gerard Brom gelijk, wanneer hij zegt, dat „haar
hart een slagveld van hartstochten was". Ze was
©en vrouw van karakter, en welke waardering
©en dergelijke kwalificatie ook moge inhouden,
daarmee is tevens gezegd, daf botsingen in hnnr
leven niet ontbraken. Dat liegon al vroeg. Haar
•vader genoot haar volle liefde en waardering
maar met haar moeder leefde zij reeds op jeugdige
leeftijd in min of meer gespannen verhouding.
Bij haar grootmoeder in Harlingen word ze gro
tendeels opgevoed. Voor onderwijzeres opgeleid,
•voorzag ze daarna als gouvernante in Hoorn ecu
tijdlang in haar onderhoud. Gebrek aan geduld
en te grote oplopendheid mogen dit ambt voor
baar minder geschikt hebben gemaakt, toch is de
Hoornse tijd van overwegende invloed op haar
leven geweest. In 't geriefelijk tehuis van do
familie Bruin Kops kwam ze in aanraking met
*t nieuwste en beste dat op letterkundig gebied
binnen en buiten de grenzen versohoen. Ën zo
■was niet alleen een passief genieter cn dus
onvermoeid lezer, maar weldra poogde ze, verta
lende, actief aan 't literair leven doel te nemen.
Déar rijpt de begeerte om te pogen met schrij
ven In haar onderhoud te voorzien. Naar de
Radiolezing gehouden voor de N.GR.V., 8
April 1930; hier en daar bekort.
ouderlijke woning weergekeerd de dagelijkse
omgang met haar moeder bleek weinig vlotter dan
voorheen, maar de vriendelijke tussenkomst van
haar vader bood haar een eigen vertrek, waar zo
van huishoudelijke zorgen verschoond bleef zet
ze haar pogingen, ondanks teleurstellingen bij
uitgevers, krachtig voort. Het verhaal dier teleur
stellingen. door haar zelf gedaan in een op eind
baars levens begonnen, maar spoedig door de
dood afgebroken levensgeschiedenis, vindt de be
langstellende in de Gids van 1886, een half jaar
na haar dood gepubliceerd.
Maar Truitje zo heette ze in de wandeling
hield vol. Ze moge al naar de schertsende uit
spraak van Van Lcnnep „een aangeklede zenuw"
geweest zijn, zo nietig was haar verschijning, ze
moge slechts een wankele gezondheid genoten
hebben, die haar hele leven door de arbeid dik
wijls dubbel zwaar maakte, haar geestkracht was
van ongemene grootte. Ze zette door, en wat
met vertalingen niet lukte, had met oorspronkelijk
werk, haar door Robidé van der Aa geadviseerd,
al spoedig meer succes In 1837 op 25-jarigo
leeftijd (his debuteert ze met haar novelle
Almagro.
Van het jaar 1837 af tot 1882 toe, dus gedurende
een periode van 45 jaar, loopt de belangrijke en
gevariëerde reeks van novellen en romans, waar
over we aanstonds nog' een en ander hopen op
te merken.
Voordat een jaar verstreken is, volgt haar eerste
roman: „De graaf van Devonshire". Van dat otren-
blik af begint haar naam in den lande bekendheid
te krijgen. De jonge redacteurs van de pas op
gerichte Gids, Potgieter en Bakhuizen v. d. Brink,
zoeken haar persoonlijke kennismaking en haar
medewerking voor hun tijdschrift. Ze wordt een
geliefde gast in de pastorie van 't naburige Ilei-
loo, waar de predikant Hasebroek met zijn zuster
een centrum van literair verkeer vormen. Hier
komen de Gids-redacteurs, en Beets en Hofdijk.
In 1840 verrast zij Nederland met haar „Huis
Lauernessc", waarmee ze een roem oogstte, wel
geëvenaard maar niet overtroffen door haar later
werk.
Het verkeer met de Heiloose vrienden bracht voor
mej. Toussaint, na kortstondige vreugd, bittere
en diepe smart, die door haar te pijnlijker moet
zijn gevoeld, daar 't gehele land met de feiten
bekend was. In 1841 nl. verloofde zc zioh met den
even talentvollen als Iichtzinnigcn Bakhuizen van
den Brink. Tot ontsteltenis der vrienden, die er
niets als kwaad van duchtten, voelde zij zich zeer
aangetrokken tot dezen befaamden geleerde, den
groten kenner onzer historie, wien ze zo menige
wenk voor haar historisch onderzoek verschul
digd was. Zijn eervolle promotic te Leiden, kort
na haar verloving, vervulde schrijfster met blijd
schap.
Niet lang duurde 't ongestoord genot In 1843
moest Bakhuizen, door schuldeisers achtervolgd,
naar 't buitenland de wijk nemen. Nog drie Jaar
lang heeft Truitje vastgehouden ann haar ideaal,
eens met v. d. Brink in 't huwelijk tc wor«icn
verenigd. Wel gaven de steeds langer uitblijvende
brieven voortdurend minder hoop, maar pns in
1846, toen v. d. Brink haar eerlijk hnd ingelicht
en 't gebleken was, dat een ander zijn hart be
zat, brak zij definitief de verhouding af
Haar Leicester-trilogic.
Hoe groot moet de geestkracht cnor vrouw zijn,
die juist in de jaren van zo folterend lijden, van
zo beangstigend heen en weer geslingerd worden
tussen hoop en vrees, de moed vindt om 't om
vangrijkste werk, ooit door haar geschapen, voort
te zetten en tc voltooien. In de kracht des geioofs
en hulp van God verwachtend tot 't volbrengen
van haar taak, bestudeert zij twee Jaar lang de
bronnen van 't Leicesterse tijdvak; de periode
door de historici tot die tijd toe te zeer veronacht
zaamd.
Iets van de worsteling in haar gemoed moge blij
ken uit het volgend citaat, genomen uit een brief
aan Da Costa. Zij schrijft: „In plaats van in do
smart weg te zinken, heb ik het hoofd opgericht
en het was oen mijner eerste gedachten, later
door alles wat ik voelde en bad verscherpt: dit
af te doen. Ik ondemome het niet, zonder een
ernstig vertrouwen, dat het een goed werk is
en God het van mij ei6cht, gelijk God er mij do
krachten toe wil vcrlecnen. Meer nog dan Lauer
nessc zal ik 't schrijven met 't oog op den Heer
der gemeente.
Zoo het mij gelukken mocht door dezen arbeid
onder Zijnen zegen een weinig meer gloed te
brengen in het ziclelevcn onzer Kerk: mij dunkt,
ik zou het niet te duur gekocht hebben met do
bittere smart en de uitgestelde hope, die mij den
tijd geeft voor deze onderneming."
Hier spreekt de Christin, dc moedige en fiere, die
zich geroepen weet tot werken zo lang het dag
is, tot woekeren met de talenten, haar door God
geschonken.
En 't resultaat? In 1845 verschijnt „Leicester In
Nederland", een werk van zo grote historische
waarde, dat Groen van Prinsterer 't ten zeerste
prees, terwijl F ruin van mening was, dat geen
historicus van professie, die dit tijdperk in studio
nam, haar werk ongelezen mocht laten. Het is
daarbij een roman, zo uiterst ingewikkeld van
structuur, dat slechts nauwgezette bestudering
ons de kunstige samenstelling kan doen zien en
doen bewonderen. Het i» een indringende behan
deling van historische karakters met een zeker
heid en een draf, die verbaast. Geen ander werk
is zo met haar bloed geschreven. Het is een zucht
naar verlossing, die spreekt uit iedere bladzijde.
Men heeft gestreden over de vraag, in welke
figuur de schrijfster zich zelf heeft getekend? In
de onbegrepen Martina, do vrouw van den strc-
berischen Burggraaf, die geen oog en geen gevoel
heeft voor wat zij ontbeert, maar die rusteloos
jaagt naar posities van eer en invloed? Of in den
kloeken prediker Gideor. Flarensz, die wars van
alle kleine partijzucht, ijvert voor de eer Gods en
de uitbreiding van Zijn koninkrijk? Of spreekt
niet uit ieder persoon in deze roman de schrij
nende onvoldaanheid, die zo menig leven ver
woest?
Voor dit laatste Is m.i. veel tc zeggen: De deerlijk'
gewonde schrijfster heeft hier de moed bezeten,
eigen leed te objectiveren in gestalten, die 't al
gemene levensgemis met haar delen. Daarin
9chuilt voor mi] de betekenis van deze roman, dat
hij door 't persoonlijk lijden is geheven uil do
sfeer van 't epische en in lyrische vrijmoedigheid
de harten durft openen.
Aan Beets schrijft mej. Toussaint: „Goddank heb
ik moed gehad, kracht en licht om een meer sub
jectief boek te schrijven dan ik nog ooit geschre
ven heb."
De lijvige vervolgdelen „De vrouwen van het
Leioerstersche tijdvak" en „Gideon Florensz",
zeker (en vooral 't laatste) niet zonder verdien
ste, boeien mij daarom minder; ze missen de ner-
eoonlijke doorleving. Maar toen het laatste vol
tooid werd (1855), was mej. Toussaint dan ook
al vier ja-ar gelukkig getrouwd met den kerk-
schilder Bosboom, wicus naam blijvend aan dq
hare verbonden is. f
Haar huwelijk.
Over haar huwelijk, dat kinderloos bloef cn waar
in dagen van financiële moeite niet ontbraken,
vooral door de zorg die de opvoeding van do
wezen van Bosboom's overleden broeder met zich
bracht, kan ik kort zijn.
De liefdevolle verering van Bosboom voor zijn
vrouw, die uit alles spreekt, heeft hot m.i. niet
het minst gelukkig gemaakt. Met luister werd
haar zilveren bruiloft gevierd; haar 70ste ver
jaardag bracht haar een nationale hulde, haar
35-jarig huwelijksfeest (3 April 1886) ging niet
onopgemerkt voorbij. Tien dagen daarna overleed
ze, na een ziekte van een enkele dag.
Dr. J. KARSEMEYER.
Een valsche vriend is een ware vijand.
Ondankbaarheid is vaak niet anders dan het
goede geheugen van den weldoener.
Er xijn menschen, die zoolang van het geluk droo*
men, tot zij het verslapen
Dezelfde knie, die zich buigt voor den meerdert
in stand, drukt soms zwaar op de borst van den
mindere.
Hel purperen kleed is vaak gevoerd met hartelced,
Wie niet bidt, is 't werken slaven; wie niet werkt,
is 't bidden spel.
Er is een oogenblikkclijkc voldoening en een Idng
verwijt in élk hard woord, dat wij bezigen, ver»
geet dat nooit.
Booze woorden lijn als distelzaad: waar het valt,
staan straks doornige planten, die U veioondcn tu
V den weg moeilijk makenl 4
il70
zeven, komt het tweede kanonschot de schone
vredo verstoren.
Flip kan lopen! Geweldig! Hard lopen is zijn
trots. Zijn lenige lichaampje schiet eenvoudig
.vooruit, als een pijl uit een boog maar er
zijn langere benen dan de zijne en Flipje ver
liest, op een halve meter afstand van de buut.
Dan vloekt Filip. Van teleurstelling om zijn ne
derlaag. O, hij denkt er helemaal niet bij; hij
doet het ook niet expres maar niettemin
vloekt, hij, met de zwaarsto vloek, die wij ken
nen. En dat klinkt de jongens, die thuis en in
de school altijd zo heel anders Gods heilige
naam horen gebruiken, pijnigend en vreemd in
de oren.
„Verroest" is natuurlijk als woord of als verwen
sing ook niet in dc haak. Hoe noemt meneer
dat ook weer? Een krachtterm, die je beter niet
gebruiken kunt.
Maar nou ja enfin je hebt wel eens zo
iets noodig om extra stevig je mening te zeggen.
En dan iedereen weet toch, dat een mens niet
verroesten kan.
Je bent toch immers niet van ijzer gemaakt?,
Gebeuren kan 't dus al vast nooit.
Maar vloeken waar Gods naam bij te pas
komt dat doet pijn. Aan oren en hart beide
doet het pijn.
„Zog, je hoeft niet te vloeken", stelt Theo zich
vierkant tegenover Flip.
„Vloeken? Vloek ik?"
„Ja, je zegt Neen, Theo's mond wil niet de
zelfde hutelijke uitdrukking vormen.
„Je vloekt" eindigt hij zijn zin. „En erg ook".
Oorlog! oorlog! al weer! Flipjes ogen steken, een
diepe trek komt om zijn mond.
„Nou, gaat dat jou wat aan? 'k Zal toch zeggen
wat ik wil?"
„Moet jij weten. Maar je bent hier op een Chris-
tclijko school, en
„Ja, juist; misselijk genoeg!"
„Hè!"
Nu Is het de beurt aan do blauwe bende, om
vraagteken gezichten te maken.
Flipje geniet van zijn triomf.
„Natuurlijk, misselijk genoeg. Of wat dacht Je,
dat ik voor m'n plezier hier was? Wat heb ie
aan al die flauwe onzinl Maar er is hier geen
openbare school.
Daarom! Daarom stuurt m'n pipa me hierheen
en omdat ze me thuis kwijt willen wezen.
Daarom!"
Hij gooit het er uit, die Flip. Met wèlbehagen.
En zijn ogen schieten kleine vlammetjes in de
richting van de blauwe bende.
„Maar daarom kan jij het vloeken hier wel
laten".
„Voor jou zeker
„Nee; voor God".
(Wordt vervolgd)
ritslijnen. In de middelste rechthoek komt de fotoi*
Het bovenste (op de tekening) uitgesneden vier
kant is om het steunstuk in te zetten.
Heb je alles uitgesneden en geritst, dan wijst zicÜ
de weg vanzelf.
Plak het foto'tje aan de binnenzijde vast met
'n stuk olifantspapier.
FLIP EN DIK KRENTENMIK
TEKST EN ILLUSTRATIE VAN H. KANNEOIETER
„Mijnheer Vuurman," zei de
magere man, „zoals u ziet, heb
ik alles meegebracht wat u ge
vraagd heb. Hier staat mijn
foto-toestel en In deze rol heb
ik het springzeil."
„Mijnheer Kiek," zoo sprak nu
de dikko man, „ik ben blij, dat u
aan alles heb gedacht. U ziet, ik
heb m'n brand wee rpak aange
trokken. Mijn touw en brandbijl
hangen op dc goede plaats. Mijn
helm, waar mijn vrouw zoo trots
op is en die zij elke dag met
kachclglans poetst, staat te blin
ken op mijn hoofd. U ziet, mijn
heer Kiek, ik ben geheel gereed.
Maar laten wc eens dat spring*
■»il uit elkaar halen."
Dat deden beiden dan ook.
Maar plotseling zei Vuurman:
„Muer wie moet nu dat zeil
vasthouden als u de ioto van
mij maakt?"
Dik, die evenals Flip alles ge
hoord had, gaf zijn vriend een
wnenk en sprong naar voren.
„Mijnheer Vuurman," zei Dik
heel kordaat. „Wij tweeën, mijn
vriend Flip en ik, zullen dat veil
wel vasthouden. Laat mijnheer
Kiek maar op zijn gemak oen
mooie foto van u maken."
Mijnheer Vuurman schrok eerst
van beiden. Maar toen hij die
stevige Dik zag staan gaf hij
mijnheer Kiok een knipoogje en
zei .Denkt u, die zij beiden dat
zeil zouden kunnen vasthouden?"
Mijnheer Kiek keek van den vet
ten Dik naar den magcren Flip.
„Nou wat de een te veel heeft,
heeft de andere to weinig, maar
we zullen het proberen. Gaat uw
gang maar, mijnheer Vuurman,
ik maak vast mijn foto-toestel in
orde."
Mijnheer Vuurman plaatste oen
ladder togen een huis aan en
ging vlug naar boven.
Flip en Dik keken elkaar ver
baasd aan. Wat gaat die dikko
mijnheer Vuurman nu beginnen?
6. Tot hun grote schrik zagen
se mijnheer Vuurman helemaal
omhoog klauteren cn daarna op
het dak van het huis stappen.
Hun verwondering steeg ten top
toen zij mijnheer Vuurman tot
mijnheer Kiek hoorden zeggen:
„Nou mijnheer Kiek, ik ben ge
heel gereed."
Mijnheer Kiek draaide nog wat
aan een paar knoppen van zijn
toestel en toen hoorden de beide
jongens tot hun grote angst zeg
gen: .Mijnheer Vuurman, als ik
mijn hand opsteek dan moet u
springen in het zeil."
Nu begrepen Dik en Flip plot
seling waarvoor zij het zeil vast
hielden. Zij hadden alleen maar
gedacht de beide mannen van
dienst te zijn door het zeil even
tjes vast te houden. Maar
angstzweet brak hen uit bij de
gedachte als mijnheer Vuur-'
man
Plotseling ging de hand van
mijnheer Kiek omhoog alsof hij
hen allen wilde groeten. Toen
boog hij zich heel plechtig voor
over.
„Kan je zien, wat dat is?" vroeg Henk Op de ruit
aan zijn zus Miep.
„Natuurlijkl een huisjesslak", antwoordde die.
„Leuk! ik ga hem dadelijk in kruisjes namaken".
En ze begon er maar meteen aan.
Kom meisjesl nu jullie ook maar eens gauw aan
de slag.
Weet jullie, dat een lapje wafeltjesstof héél ge
schikt is voor een eetslabbe? Er gemakkelijk te
bewerken ook: je maakt eenvoudig in elk vier
kantje een kruisje. Vérder zou je je krachten eem.
kunnen beproeven op een sierhanddoek of een
spatkleed achter de wastafel, eveneens varv
wafeltjesstof te maken en met één onzer patroon
tjes to versieren.
RAADSELS
I. Een stroom van Nederland
Een dorp daar achtei; aan,
Zij vormen saam een dorp
In Utrecht. Nu aan 't raanl
II. *k Sta midden tussen zeven letters,
Ik ben van leer, ook van papier,
Wat overblijft, dat is ontkennend,
'k Bedoel het woord der andre vier.
't Geheel is grijs, bedekt het licht.
En hindert ons bij 't vergezicht.
III. Wie heeft vier poten en kan niet lopen?
IV. Wie heeft een voet zonder tenen?
Oplossing raadsels van de vorige week:
I. ader dader.
II. re kei
fa bel
III. gerecht.
IV. Helenaveen.
VOOR KNUTSELAARS
Een foto-standaard
Deze week hebbe we een werkje, waaraaal
jongens en meisjes kunnen meedoen.
Van dun karton maken we een eenvoudige en
gemakkelijke standaard voor kleine foto's.
We beginnen met dc tekening, welke weinig
moeite oplevert, over te brengen op dun karton.
De maten zijn overal aangegeven.
Snijd langs de dikke lijnen. De stippellijnen zijn
179