Lelie i-ku nd'tqe Ru Ij riek' Uit de Engelsche Literatuur Ter geegenheid van de honderdste Verjaardag van Pickwick Papers" Het kenmerk van de 18e eeuw is een zekere zelf ingenomenheid. Uit onze eigen geschiedenis we ten we dat maar al te goed; niet voor niets werd er de naam „pruiketijd" aan gegeven. In andere landen was het al niet veel beter. Ook in Enge land was dezelfde geestesgesteldheid de heer- schende. Men was voldaan over wat bereikt was en geloofde dat het met de wereld nu wel in ordo was. De rede, het nuchtere verstand, stelde in staat alles te begrijpen en te verklaren. De invloed van Engeland was in de wereld hoe Charles Dickens Toen kwam in Frankrijk de omwenteling. Do band met het verleden werd verbroken en men meende dat een nieuwe tijd van vrijheid was gekomen. Op een afstand als er nu ontstaan is, kunnen we gerust zeggen, dat het niet te ver wonderen vult, dal er iets losbarstte en dat het evenmin te verwonderen valt dat vrijheidlievende geesten gingen dweepen met wat in Frankrijk gebeurde. De toen nog jonge Engelsche dichter Wordsworth ging naar Frankrijk, vol geestdrift voor wat daar plaats had, Burns, de uit het volk opgekomen Schotsche dichter, smokkelde zelfs kanonnen. Maar Frankrijk gaf ontgoocheling. De terreur schrikte af en er ontstond in Engeland bij do dichters een gevoel van teleurstelling, zooals men die prachtig verwoord vindt in de ode van Cole ridge „France". Er ontstond ook een tegen Frank rijk gerichte beweging; er hadden arrestaties plaats en nog al krasse veroordeolingen werden uitgesproken. Er begon een anti-Fransche stem ming te komen. Wordsworth draaide om, en na niet te lange tijd zou de teleurstelling hom ultra conservatief maken. Southey had een wild revo lutionair drama geschreven, maar het was niet gepubliceerd en op een oogenblik dat hij met groote kans van slagen zich beijverde om bij hot hof in de gunst te komen, werd dit product van hem door zijn vijanden in druk gegeven! Cole ridge en Southey waren met groote idealen bezield geweest en met nog een vriend hadden ze in Amerika een soort communistische gemeenschap willen stichten, die ze „pantisocracy" zouden noe men. Toen het er op aan kwam bleef men maar liever thuis. Toen stond een nieuwe generatie van didders op, die door en door revolutionair waren. Het waren atheïsten, zooals Shelley en Byron, door Southey de Satanistische school genoemd. Byron schreef een buitengewoon bijtende satyre na de dood van Koning George III. Southey had als „poet laureate" de gestorven koning, die niet precies een van de belangrijkste was geweest, op buitengewoon vleiende wijze verheerlijkt. Dit maakte Byron woedend en hij schreef „The Vision of Judgment", wat een buitengewoon goddeloos stuk is. Toch kon ook in Engeland de verandering niet uitblijven, al was men nog zoo conservatief ge worden, ook Engeland zou tenslotte van de vcr- anderrle geest de gevolgen moeten aanvaarden. In 1832 kwam eindelijk de kiosrechthervormlng tot stand, waarbij aan het Middeleeuwscho systeem van samenstelling van het parlement een eind kwam. Tot nog toe waren er heel wat zoo genaamde „rotten boroughs', die een of meer parlementsleden afvaardigden en waar geen of misschien nog 10 menschen woonden, maar dio vroeger om de een of andere reden belangrijk waren geweest, terwijl moderne industriesteden als Binninghum niemand hadden om hen tc ver tegenwoordigen. Ook op sociaal gebied broeide cr iets in het land. De tijd was zwaar van zorgen. Na de Napoleon tische oorlogen was er een depressie gekomen, waarvan in de literatuur Thackeray een schets geeft in de figuur van Amelia's vader Scdley. De invoering van machines maakte vele men- sche werkeloos. Men kan hierover lezen „Song of the Shirt" van Thomas Hood, „Cry of the Children" van Mrs. Browning, „Corn law Rhy mes" van Ebenezer Elliott on „John Halifax, Gen tleman" van Mrs. Craik. Midden in deze kommervolle tijden klonk er een vroolijke lach door Engclund. Dickens was voor het publiek verschenen met zijn „Pickwick- Papcrs". Hij bracht oen zekere ontspanning op dc gezichten en als zoodanig kan men zijn werk waar deer en. Carlyle drukte door zijn geschrifua velen terneer; hij was zelf nog al somber en natuurlijk uitte zich dat in zijn werk Maac Dickens was van nature blijmoedig. Charles Dickens had een zeer moeilijke jeugd achter de rug. Men kan er, bohalve bij z'n bio graaf Forster, over lozen in „David Coppcrfield", dat voor een groot deel auto-biografisch is. De jonge David, die in een wijnhandel als flesschcnspoeler wordt tc werk gezet, is Dickens zelf. Z'n vader, die in „David Coppcrfield" te vinden is als Mr, Micawbcr, met z'n onvergetelijk „Something will turn up", had veel schuldeischers en kwam daar door in de Marshalsca-gcvangenis terecht. De jonge Charles kwam toen in een schoensmecrzaak, waar. z'n werk bestond in het opplakken van etiketten. Het werd de bitterste tijd van zijn leven en nog ia latere jaren werd hij er door in zijn droomen gekweld. „Pickwick-Papers", of, zooals dc titel eigenlijk luidt „The Posthumous Papers of the Pickwick Club", is de geschiedenis van een viertal Londe- naars, die de stad uitgaan en allerlei vermake lijke avonturen beleven. Mr. Pickwick krijgt een knecht Sam Wcller, die een der meest bekende figuren uit de literatuur is. Het was dezer dagen honderd jaar geleden, dat dit wereldberoemde boek uitkwam. Waar was het succes van Dickens eigenlijk in gelegen? Hij kende z'n tijd uitnemend, hij gaf weer wat „the average man" van die tijd voelde. Hij hield van Londen, z'n boek was de straat van de wereldstad. Hij snoof de geur van de ver welkte koolbladen op, zegt Forster, alsof het do ademtocht as van „comic fiction" en hij was voorbestemd om er weer frischheid en geurigheid aan te geven. Dickens laafde de menschen aan de nooit op drogende bron van zijn optimisme en zijn ver telkunst Hij boeide hen van begin tot eind. Met voorliefde schildert hij de stiefkinderen der sa menleving en in deze schetsen komt zijn men- schenliefde uit. Hij had een warm hart voor de ellende van de zwakken en voor het harde leven van de verdrukten en voor hen, die door de maatschappij worden uitgeetooten. A Christmas Carol" is een overdreven teokening van een mam- mondienaar, die op Kerstavond ziet, dat z'n leven verkeerd is. We kunnen er Dickens door in z'n hart kijken, dat warm klopte voor de arme ver- stootenen, die aan de zelfkant van de maat schappij moesten leven, zooals Bob Crachitt met z'n gezin. Er valt ook wol iets op Dickens af tc dingen. Natuurlijk. Men kan bijv. zeggen, dat de wijze, waarop h{{ ongetrouwde oudere dames, die over de huwbare leeftijd heen zijn, schildert, toch eigenlijk niet te pas komt. De scenes met Miss Rachaol zijn naar onze opvattingen ruw. Maar men moet niet een schrijver beoordeclen naar het standpunt van een latere eeuw, doch naar z'n eigen tijd. En in die tijd meende men, dat grollen op „spinster aunts" niet van gebrek aan goede smauk getuigden. Trouwens, ook tegenwoordig verkoopen vele nette menschen nog ongepaste moppen over schoonmoeders. Ilceft Dickens nog iets voor onze tijd? In zekere zin wel. Ook onze tijd is zwaar van zorgen; wat optimisme en een gezonde lach op z'n tijd kan ook nu geen kwaad. Maar wordt Dickens nog gelezen? Wel door wie in literatuur belang stelt. Maar leest men buiten die kring Dickens nog?. Enkele tientallen jaren geleden wel, maar als men tegenwoordig een onderzoek instelt bij jon gelui onder de 20 jaar, dan blijkt gebrek aan belangstelling voor dit soort werk. Dickens en Scott, wier werken vroeger verslonden werden, evenals die van Van Lennep en Bosboom-Tous- saint, rnen slaat ze thans helaas tnaar al te vaak over. Dat is jammer, want men kan hun werken beter lezen, dan veel van wat tegenwoordig als „literatuur" aan de markt komt. Pr. langer hoe grootcr geworden. In de lGc eeuw werd er nog nauwelijks mee gerekend. Spanje had toen de hegemonie, die daarna ter zee op Neder land overging. Spanje ging het eerst te gronde; het hielp hier zelf aan mee door het verspillen van z'n krachten in dc koloniën en door de dwaze exclusivistischc politiek van z'n regeerders. Hol land kwam toen aan bod, maar de geografische omstandigheden waren van dien aard, dat het toch op den duur niet tegen de grootere landen liet zou kunnen uithouden. Hoe gunstig het ook gelogen was, Engeland had een nog gunstiger positie. De ligging van dit land is oorzaak, dat gekweekt kon worden wat men pleegt te noemen oen insulaire geestesgesteldheid, en daardoor een vertrouwen in eigen kracht en eigen kunnen. Het geloof kon ingang vinden, dat God speciaal Enge land had uitverkoren; zelfs con geloovig dichter als Milton schreef nog, dat het Gods gewoonte was, als Hij zich aan zijn dienaren openbaart, dit eerst aan z'n Engelschcn tc doen. Het ging echter met Engeland, zooals het altijd in het leven gaat. Er waren menschen die de schouders ophaalden over deze houding; er ge beurden dingen, die aan de zelfvoldaanheid en het gevoel van onoverwinnelijkheid een knak gaven. De oorlog met dc Amerikaansche koloniën liep minder gunstig af. Engeland moest de onaf hankelijkheid van dit gebied erkennen. Ook op het vasteland van Europa kreeg het onder Napo leon in Frankrijk een geweldige mededinger. Maar hier komt nu juist de insulaire geestesge steldheid naar voren. Terwijl heel de wereld zich aan de revolutie en aan de revolutionaire begrip pen overgaf, ging Engeland zich verzetten. Het werd conservatief en instincmatig werden dc opdringende moderne ideeën er tegengestaan. Want ook in Engpland waren andere ideeën op gekomen. Het moet erkend worden, dat men in dit land nooit tot uitersten is vervallen, maar altijd uiet bezadigdheid het juiste midden tracht te vinden. Toch zijn in Engeland zelf de revolutionaire ideeën aangekweekt en gekoesterd. Er ontstond oen drang naar verandering, een ontevredenheid met het bestaande. Er stonden schrijvers op. die nieuwe geluiden doden hooren en bij die schrij vers ging ieinuml nis Rousseau luisteren, om dan in Frankrijk op z ij n wijze daarop voort te wer ken. Zoo kon het gebeuren, dat een door en door fatsoenlijk schrijver al Richardson voor Rousseau de bron van inspiratie kon worden. Eigenlijk revolutionair was echter Pen man als Blakc. Hij is oen buitengewoon moeilijk auteur, die men moet lezen en herlezen om er een klei nigheid van te verstaan. Maar zijn ideeën over goed en kwaad, over dc mensch, zijn opvatting van het leven en van dc religie zijn totaal anders dan die van zijn tijdgenoolen. Jezus was voor hein de groote revolutionair. Een illustratie uit het eerste hoofd stuk van Pick wick Papers'". Kom maar op,'* zei de huurkoet sier, Jiom maar op alle vier." ,158 Een mislukte zeiltocht Cor Korclanr was dol op water. Zijn vader kon hem geen groter pleizicr doen dan hem eens mee te nemen op een roeitochtje of iets dergelijks. Maar aangezien ze dan een boot moesten lenen, gebeurde dat niet zo heel vaak. Wel had Cor z'n broer Piot een groote kano met een flink zeil er op in het naburige knnaal, maar moedor vond Piet nog te jong om met zo'n gevaarlijk ding mee te gaan. Verbeeld je dat ze eens omsloegen! Ze durfde er niet aan denken, en daarom hielp het Cor niets al zeurde hij zo nu en dan eens flink. Cor vond dat natuurlijk erg flauw van zijn moeder. Hij kon immers al een beetje zwemmen, en bovendien, Piet was nog nooit omgeslagen. Daarom is het te begrijpen, dat Cor bijna een meter hoog sprong toen op een mooie zomerdag Vader on Piet zouden gaan zeilen en hem beloof den dat hij mee mocht Tsjonge, wat was dio Cor in z'n knollentuin. Dc hele nacht droomde hij er van. Hij zag zich al aan het roer zitten en met groote snelheid over het water scheren. Net alsof hij zelf moest gaan zeilen, in plaats van dat hij eens een keertje mee mocht. Toen dc bewuste middag was aangebroken, stond er een flink en frlsch windje. Piet vond zelfs dat het eigenlijk tc hard waaide. Met z'n drieën in een boot die eigenlijk maar berekend was op twee personen vond hij wel een beetje riskant Je zat zo bekrompen als er soms iets gebeurde! Maar vader zei dat het niets geen kwaad kon, 2odat Piet toen verder geen bezwaren meer maakte. Zo nam do tocht een aanvang. Wat ging dat heerlijk. Cor was helemaal niet bang en genoot volop. Schuin scheerde do boot over het water, zodat dc golfjes telkens over het gangboord kwa men en soms bijna in de boot liepen. Ze moesten helemaal over één kant gaan hangen om niet om te slaan. Piet was bovenop het dek gaan zit ten en hing zo ver mogelijk buiten de boot, die met een reuze vaart door dc wind werd voort gedreven. Het zeil stond strak gespannen en Piet moest hard aan de echootslijn (zo heet het touw waarmee je het zeil moet vasthouden) trekken. Al spoedig haalden ze een bootje, waar een klein zeiltje op stond, in. Dat vond Cor fijn hoor. Nu kon je eens zien hoe hard hun boot ging. En Piet durfde ook .veel schuiner tc gaan dan dio ander. In z n harj hoopte Cor, dat Piot zou zeggen: „Nu Cor, nu moet jij maar eens een eindje zeilen, jö.Dat zou hij toch zeker bast kunnen/ Er was nog al wat aan ook. Je hield die schootslijn maar vast en met het roer zorgde je dat je in de goede richting ging. Nee, daar was niets goen kunst aan. Maar toch durfde hij het niet te vragen. Want dio grote broer van hem had er een handje van om iemand zo gemeen uit te lachcnl Enfin, het ging toch heerlijk. De golven spoelden telkens over het dek heen, tot aan de kuiprand toe en klotsten zo leuk tegen de voorkant aan. Je haren wapperden in de wind. Vader, Jic een klein kaal kruintje op zijn hoofd begon te krij gen dat wildo hij andere heus niet weten, hoor had daarom z'n hoed maar op gehouden. Maar hij moest goed oppassen, anders waaide hij zo het water in. (De hoed natuurlijk!) En h\j (had wel tien lucifers nodig om één sigaar aan tc steken, tot groot vermaak van z'n beide vuien. Hij bromde wel een beetje toen ze hom uitlachten, maar och, hij meende het zo kwaad niet Tot nu toe hadden ze de wind precies op zij ge had, zodat ze tuin één stuk door konden varen. Maar als ze dadelijk om dc bocht waren, gouden ac dc wind mee krijgen en dus terug moeten laveren. Dat was eigenlijk pas zeilen, zie j=». ,Zo voor dc wind of met constante zijwind, dat kon iedereen wel. Maar om te laveren moest je wel enige handigheid hebben om zo tegen de wind toch vooruit te komen. Vlak voor ze de bocht zouden nemen waarschuwde Piet dat ze zich goed vast moesten houden en op hun hoofd passen, want om zo gemakkelijk mogelijk de bocln te nemen zou hij „gijpen". (Gijpen betekent da' je met een zeilboot met de wind meedraait, in jilaats van er tegen in zoals meestal gedaan wordt. Het zeil schiet dan plotseling van de ene kant naai de andere, en daarom is deze manier van draaien nog al gevaarlijk. Je kunt er gauw mee omslaan.) Daar gebeurde het dun. Piet zette niet een plot selinge beweging het roer om, even begon het zeil hevig te klapperen en toen sloog het ineens met een ruk om, terwijl Piet gauw van de ene kant van de boot op de andere wipte. Zodoende lag de kano meteen op haar andere zijde. Dit alles ging echter zo hard dat Piet de schootslijn uit z'n handen liet glippen. Nu is dat niet zo heel erg. Zo lang de boot nog vaart genoeg heeft kun je dan even „bijdraaien", dat wil zeggen baar met de kop op de wind sturen, zodat het zeil dan in het verlengde van de boot komt te liggen. Dan is het heel gemakkelijk om de lijn weer op te visschen. Cor wist daar natuurlijk niets van, en omdat hij onder de mast zat kon hij tamelijk gemakkelijk bij de gaffel (dat is de onderste stok waar het zeil aan vast zit). Hij zou wel eens even helpen. Net alsof het zo hoorde leunde hij helemaal bui ten boord en trok de gaffel naar zjch toe. Piet schreeuwde nog wcl: „Blijf af met je vingers," maar het was al te laat. Nog terwijl hij het zei sloeg de boot al om tot grote schrik van Vader en Cor, en op hetzelfde moment lagen, ze alle drie in het water te spartelen! De boot bleef met het zeil op het water gestrekt drijven, zodat Cor en Vader zich gauw vastgrepen en er aan gingen hangen. Want zwemmen met je kleren aan i6 lang niet gemakkelijk. Piet zag hier echter geen been in en stond een eindje ver der lustig water to trappen. Hij scheen de zaak nog al vrolijk op te vatten: luidkeels lachte hij de beide drenkelingen uit. Vader en Cor voelden zich echter helemaal niet op hun gemak. Met angstige gezichten klemden zij zich vast, ieder ogenblik verwachtend dat de hoot helemaal zou zinken. „Jou drommelse jongen," riep Vader tegen Piet, „zie liever dat je ons helpt in plaats van zo' idioot te lachen!" Voorlopig hielp dat echter niet. Piet bleef onbedaarlijk schateren, zodat hij zich bijna niet meer drijvende kon houden. Maar het was dan ook geen gezicht: Cor kwam net* met het puntje van zijn neus boven de kano uitkijken, maar als je Vader Korelaar zag, dat was nog komieker. Hij had eon hoed op en een sigaar in zijn mond, en zo stak hij net even boven het water uit. Geen gezicht gewoon! Piet kon het niet laten om zijn papa eerst nog eens te plagen en riep: „Vader, pas maar op dat uw sigaar niet uitgaat." Manr tenslote kreeg hij toch wel een beetje mede lijden met de schipbreukelingen. Daarom zwom hij zo vlug mogelijk naar de kant („die broer van me kan toch wel goed zwemmen," dacht Cor, „zo maar met al je kleren aan en dan een paar honderd meter ver!"), en haalde daar een klein kano'tje van een goede kennis. Toen hij er mee hij het „wra£" gekomen was, stapte liij zelf maar weer pardoes overboord en konden Vader en Piet naar de kant peddelen. Piet zwom er wel achter aan. Cor mocht peddelen, anders zou hij het tc koud krijgen en Vader ging al z'n zakken vast leeg maken. De hele boel droop: z'n portefeuille, z'n Een zeilwedstrijd op zee. Dat is wat anders dan met een kano, hèl Een groote tweemaster met volle tuigage zakboekje, z'n sigaren en wat al niet meer. Waf jc noemt „watersnood". En Piet begon al weer te treiteren, die plaaggeest. „Je kon toch al zo goed zwemmen, broertje?", sarde hij. „Waarom ben je dan niet naar do kant gezwommen?" Cor zei maar niet veel terug. In ieder geval begreep hij nu toch wel dat hij nog een beetje te klein was oin zelf te gaan zeilen! Maar het naarste karweitje kwam nu nog: do natte boel moest opgeruimd en de boot „geborgen" worden. Dat was lang goen pretje, Piet mopperde toen tenminste wel eens! Maar je moet er ooit oens wat voor over hebben als je wilt zeilen! d. S. RAADSELS i. Gij vindt In mij niet louter goud, Maar zilver ook en vreemd zelfs bloetX Zo g' aan mijn hoofd en d vertrouwt, Dan gaat het u gewis zeer goed, Als gij Gods Woord Niet slechts aanhoort. Maar daaraan ook bestendig doet. XI. 1 2 3 4 Mijn 1 en 2 zij vormen safim Dc naam van een hond; Mijn 1 en 4 een oproerling, Die wet en plichten schond, 3, 4 is een verdicht verhaal Uit 't plant- of dierenrijk; 1, 3 zijn noten voor do zang, Aan d en f gelijk. III. Sta ik voor u, dan eet gij mij; Staat gij voor mij. 'k veroordeel u of spreek u vrij], IV. Welke plaats ls dit: Leen van Hce. f Oplossing raadsels van de vorige week: L kip zoM er LIMBURG hrUno alle G II. Thoribecko Zwolle. III. broek roek, IV. tien niet. OPLOSSING Van de Rebas uit het vorige nummer 'Alleen door eigen werk, eigen strijd zal de mensch de be teekenis van tweespalt en smart, maar ook van levensvreugde verstaan. 167

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12