behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT De verhooging aan het Kruis DE VERDWENEN KRIJTJES door D. Stein ort 1) „Wim! VVimwaar zit je? Kom eens gauw hier!" riep Mevrouw de Vries door het ge opende raam. Van achter het schuurtje kwam Wim te voorschijn en liep vlug naar zijn modder toe. „Wat is er, Moe?" „Ik heb niets geen suiker meer en ptraks komt Pa thuis om koffie te drinken. Wil jij even een pond halen? Hier heb je twee-en- twintig cent. Vlug doorlopen, en je geld niet verliezen, hoor vent." Wim stak het geld in zijn zak en stapte vlug weg. Om hem heen, sprong Fok, een mooie hond met springerig wit haar. Bij de slagerswinkel liep Fok brutaal naar binnen en snuffelde langs de grond, of hij geen velletje of beentje vinden kon. De slager schopte zijn richting uit. Fok deinsde over zoveel onvriendelijkheid, verschrikt achteruit. Maar op de stoep, een behoorlijke afstand van die nare man verwijderd, was hij niet bang meer en begon hij hard te blaffen. Wim floot en Fok rende hem achterna. De winkeljuffrouw gaf een flikje toe. Wim brak er een stukje voor Fok af, die het haastig ophapte en dan gingen ze op een drafje naar huis. Aan tafel vroeg VVim: „Mag vanmiddag na schooltijd Lenie Klein komen spelen? Ze heeft thuis niets. Geen zusjes, geen broertjes en ook geen Moeder. Ze heeft alleen maar een Vader en die komt meestal thuis als ze al op bed ligt." De laatste zin had Wim in één adem gezegd en nu rustte hij even. Toen begon hij weer: „Heus Moe, het is een echt leuk kind. Weet U wat ze doen wil? Ze zegt, als U eens uit moet, dat zij dan best op Zusje wil passen." Moeder glimlachte terwijl ze Zusje een lepeltje pap voerde en zei„Die Lenie lijkt me wel een hei' meisje, je moet haar maar eens mee brengen, Wim. Zusje zal 't ook wel prettig vinden als ze een nieuw speel makkertje vindt, is 't niet, kleintje?" Zusje gaf haar mening te kennen, door hard met haar lepeltje op het emaille bordje te slaan. Moeder nam vlug het bordje weg. „Zeg kleine wildebras, ben je zó bly over het nieuwe vriendinnetje?" Vader tilde Zusje in de lucht en nam haar toen op zijn schoot. Het beviel Zusje best, nog even door Vader geknuffeld te worden, voordat ze naar haar bedje werd gebracht om haar middagdutje te doen. Ze nestelde zich tegen Vader aan en kraaide tegen Fok, die jacht maakte op een vlieg. Moeder waarschuwde dat 't schooltijd was. Wim haakte zijn jas van de kapstok en gaf Vader en Moeder een kus. Moeder liet hem uit en keek hem na, tot dat hij om de hoek verdwenen was. Op school, toen Wim langs de bank ging waar Lenie in zat, fluisterde hy „Moe vindt 't goed, dat je om vier uur komt spelen, fijn hè?" 't Eerste uur hadden ze schoonschrijven. Verleden week hadden ze geleerd om met inkt te schrijven en sommige kinderen knoeiden nog zo. Bij iedere knoeipot deed de juffrouw voor, hoe je je pen moest beet houden en dat duurde zo lang. Nee, schoonschrijven was niets prettig. Wim keek eens naar Lenie, die was ook al klaar. Eindelijk ging de bel. Gelukkig, de schlofschriften werden opge haald en de rekenschriften uitgedeeld. Wim kon goed rekenen en hij was nieuws gierig, wat hij voor cijfer hy had gekregen voor de laatste sommen. Vlug deed hij zijn schrift open. V,oor rekenen negen, en schrijven acht. Jammer, dat hij die ene som fout had ge maal Lenie keek achterom en zei met een blij ge zichtje: „Een zeven." Lenie kon niet erg goed rekenen. Ze had meestal maar een vijf of zes. Ze was dus nu erg in haar schik met de zeven. De juffrouw zette een paar rijtjes sommen op het bord en de kinderen gingen aan 't rekenen. De eerste twee rijtjes waren erg gemakke lijke deelsommet jes. Maar van de laatste drie waren de getallen veel groter. Een kwartier vóór de tijd waren alle kinde ren klaar en toen kwam het leukste van de schooldag. De juffrouw ging, als beloning voor het ijverige werken, voorlezen. De kinderen schoven genoegelijk naar elkaar toe en met pret-ogen zaten ze te wachten, op wat de juffrouw zou gaan vertellen. Om 4 uur liepen Wim en Lenie naast elkaar naar huis toe. „Dit is nu Lenie." Wim duwde Lenie, die in de kamerdeur was blijven staan, naar zijn Moeder toe. „Zo, lieve kind, kom jij eens bij Wim spe len? Daar heb je gelijk in hoor. Hier hebben jullie ieder een lekkere zure appel. Gaan jullie nu eerst maar wat in de tuin spelen, dan ga ik intussen Zusje halen." „O zeg, wat heb jij een hoge schommel, laten BROERTJE IS JARIG Broertje is vandaag jarig. Eén jaar is hij pas. Dat is nog erg klein. „Nu moet hij ook op een plaatje", zegt Moeder. Ze zet Broertje in Vaders stoel. Maar o, dat wil hij niet! „Nee, nee!", roept hij hard, „grond pele, grond pele!" Hij wil liever op de grond, die stoute baa3. „Kom Hermannetje", zegt Moeder, „blijf nu even mooi zitten. Dan zal Oom Kees een plaatje van je maken". Maar Herman wil niet. „Grond pele, grond pele!" schreeuwt hij maar. „Ik weet al wat", zegt Moeder. Ze neemt Bruun. Bruun is de oude beer van Hermannetje. Die moet naast hem in de stoel zitten. Maar Herman duwt Bruun weg. ïlcrmanncljc kijkt er naar met grote ogen. IN DE WINKEL „Juffrouw hoeveel kost dit stofje 'k Vind het goed zo mooi van kleur, 'k Moet een jurk voor Toosjc maken, Kijk,-ginds stuul ze, hij de deur." „Toosjc, Toosje kom eens kijken Vind je dit geen prachtig goed?" Toosjc lief is wat verlegen, Weet niet wut ze zeggen moet. Maar haar kleine oogjes stralen Moe ziet wel, 't doet haar plezier „Nu juffrouw, 'k zal het maar kopen. Geef mij uiaar een el of vier." ROEL DASMUS. we er gauw op gaan!" juichte Lenie toen ze de tuin in kwamen. „Met z'n tweeën ga je veel hoger als alleen". Wim keek met een goedkeurende blik naar Lenie, die zo hard als ze kon afzette en nog lang niet bang was. Lenie keek bly om zich heen en babbelde aan. één stuk door. „Als ik in de hoogte ben, kan ik over liet huis van de buren helemaal de boerderij van boer Hannsen zien." Ze gooide fier haar hoofdje, waar de blonde krulletjes om heen sprongen, in haar nek en begon te zingen „Schommelen, schommelen, heen en weer". Bij de twede regel viel Wim ook in. Wat klonk 't aardig, die twee vrolijke kinder stemmen daar achter in de tuin. Mevrouw de Vries stond, met Zusje op haar arm, te kijken naar het vrolijke tweetal daar op de schommel. Het kleine blonde meisje en haar eigen donkere jongen. Terwijl ze zongen: „Losjes hou ik de touwen vast", keek Lenie de kant van het huis op en zag daar Mevrouw met het kindje staan. (Volgende week verder „Nu zit Bruun er óók op!" „Wacht eens even!" zegt Oom Kees. ïIÜ neemt zijn horloge. Dat hangt hij aan een haakje van de lamp. O, wat schommelt de lamp nu! Het gaat al maar heen en weer, heen en weer. Hermannetje kijkt er naar met grote ogen. Hij steekt zijn wijsvinger in ziin mond. „Ta, ta!" roept hij blij. En hii schatert van pret. „Gauw!" roept Moeder. Oom Kees drukt op het knopje. „Ziezoo", zegt hij, „dat is al klaar." „O" roept Moeder, „nu zit Bruun er óók op!" Ja, Bruun zit nog stil in het hoekje van de stoel. Hü kykt óók naar de lamp, met zijn glimmende zwarte oogjes. Hij denkt: „Ik zit toch wel stil. Ik kan veel meer dan dat domme jongetje." Maar Bruun is ook al een héél oude, wijze beer. GREETH GILIIUIS-SMITSKAMP. ZATERDAG 4 APRIL No. 14 JAARGANG 1936 En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzoo moei de Zoon des menschen verhoogd worden, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hcbbc. Johannes 3 li -13. In het nachtgesprek met Nicodemus heeft Jezus onder vele andere ook dit aangrijpende woord gesproken, 't Was bestemd om den leeraar in Israël over den weg des heils te onderrichten: om tot liet koninkrijk der hemelen in te gaan was niet slechts een nieuwe geboorte uit den Geest noodig, een werk van genade in den mensch dus, maar bovendien een niet minder groot genade werk rour den mensch namelijk (Ie verhooging van den Zoon de» menschen. In laatste instuntic is hiermede zijn verhooging tot den hcmclschen troon des Vadem bedoeld, waardoor Hij .uiicrmntc verhoogd zou worden 11a zijn uitermate diepe vernedering. Maar deze ver heffing zou de vrucht zijn van een voorafgaande verhooging aan het kruis, en daürop doelt in zonderheid het woord tot Nicodemus. Jezus trekt oen parallel tusschcn de koperen slang in het overbekendo verhaal aangaande Israels' reis door de wildernis naar liet Beloofde land en zijn eigen Persoon. De Heere had het oude volk om zijn murmureeren zwaar gestraft door hot oordeel der vurige, gif tige slangen, wier boot doodolijk was. Een gan- sche menigte was reeds gevallen, oer hot volk zijn zonde beleed, 011 0111 Mozes' voorbidding ver zocht, opdat do Heere de slangen van hen mocht wegnomen. De voorbede van Mozes word genadig verboord. Maar dan toch op zülk oen wijze en door zfilk een middel, dat er een geloof,soofening van 't volk verdacht" word 0111 er baat bij te vin den. Op Gods bevel mankte Mozes een koperen slang naar de gelijkenis dor vurige slangen, bij stelde ze op een sleng, zoodat zij boxen liet ster vende volk uitstak en overal zichtbaar was. En daarbij ontvangen allen, die gebeten en daarmede aan den dood vervallen waren, de troostrijke belofte: ..Het zal geschieden, dal alwie genoten is, als bij baar aanziet, zoo zal bij leven." Dit aanzien en ópzien was een geloofsdaad. Ver standelijk was bet niet te begrijpen, boe een blik op een koperen slang, die als een banier in 't midden des volks verhoogd werd, genezing aan de kranken kon brengen. Niet het verstand, maar 't geloof aan Gods belofte moest er bij werkzaam zijn, en waar dit geschiedde, word nicinanu be schaamd: zoo wie in 't geloof op dit heilsieeken den blik richtte, bleef levend! i Naar Jezus' eigen verklaring xvas dc koperen slang, als een banier opgericht, een oudtestamen tisch tj |>o van Hem zelf. Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd beeft, alzoo moest de Zoon des menschen verhoogd worden aan liet vlookhoui des kruises, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige loveu hel>ho. Christus,en de koperen slang? Wal holrben zij mol elkaar gemeen? Mozes' koperen slang xvas een getrouwe afbeelding van de giftige slangen, die dood en verderf ver spreidden. De gedaanle xvas bij beide volmaakt gelijk. De glinsterende kleur was gelijk. Hei ge hèjjje aanzien xvas gelijk en móest ook gelijk zijn. Maar er was één punt van verschil; de koperen slang was zonder gif, en dit is nu juist de zaak, waar bet 0111 te doen is. Gij vindt haar óók bij den Zoon des menschen, wanneer gij Hem vergelijkt met de andere men schen, zooals xvij de koperen slang met de vurige vergeleken hebben. God heeft Hem in de wereld gezonden, niet als een zondaar, maar wel in de gelijkheid des zondigen vleeschcs, zooals Paulua schrijft. Hij was den broederen in alles gelijk, ja, maar zonder zonde.. Juist daarom heeft Hij de zonde der wereld op zich kunnen nemen om haar in zijn eigen zondeloozen Persoon te boeten, en haar op, Golgotha aan den vloek over te leveren. Gelijk in dc koperen slang het doodende gil als 't ware tot erts verstijfd en aldus schadeloos ge maakt werd, è.lzoo heeft de Zoon des menschen in eigen Persoon het gif der zonde als 't ware doen stollen en van zijn vcroordeelende kracht be roofd, daar Hij zelf onder Gods oordccd er onder wilde bezxvijken. Zóó was het in den Heilsraad bepaald. Daarom zegt Jezus tot Nicodemus; „alzoo moei de Zoon des menschen verhoogd worden", verhoogd aan bet kruis, gelijk dc koperen slang aan dc steng, maar óók verhoogd door de prediking des Woords, die het Evangelie des kruises voor aller oog in dc gansche wereld moet opheffen om haar te doen weten, dat, gelijk door ééne misdaad de schuld gekomen is over alle menschen, alzoo ook door één rechtvaardigheid de genade komt over alle menschen tot rechtvaardigmaking des levens. Ziedaar het doel van Jezus' verhooging. Hij is aan 't kruis geslagen, opdat een iegelijk, Op den Rietstok in Jesus' handen O Riet, daer ik u zie in Jesus' hand gedragen, Sta ik verslagen Met ecnen zucht; Want zoo gij wankelt in den wind en lucht, Zoo wankel ik in al mijn doen. Ik magli, helaes! niet goets van mij vermoen; Dit hart van binnen Lact zich verwinnen, En van lusten voên. Mijn Godt! Mijn zalighcit! nu smeek ik oij uxv lijden En bitter strijden. Verleen mijn ziel, Die zxvuk als riet, zoo menigmaal verviel Tot zonden, die den Helschen brand Verdienden, nu voortaen een vaster staut, Om niet zoo even Als tiet te lieven In den wind gojilant. FRANCOIS VAN HOOGSTRATEN. die in Hem gelooft, niet verderve, maar liet eeuwige leven hebbe. De koperen slang stuitte do verdervende kracht van het slangengif bij allen, die het in hun bloed droegen omdat zij gebeten waren, zoodra zij l>oetvanrdig en geloovig tiaar liet Toeken dos hei Is ópzagon, zij keerden terug tot gezondheid en leven. Er zullen misschien ook wel menschen geweest zijn, die dit heilsmiddel versmaadden, omdat het hun niet duidelijk was, hoe een blik op dc kojieren slang hun jammer en ellende kon genezen. Maar wie in gehoorzaamheid het lieilbegccrige oog op de glinsterende stip in de verte of dicht nabij ves tigde, voelde de koortshitte xvijken en het leven tot zich wedcrkceren. De Heere had hun dc genezing inderdaad zeer ge makkelijk gemaakt, liaar den mensch gesproken, door de koperen slang hoog op te doen heflen, zoodot zij biiuion ieders gezichtsveld was, en nie mand er vergeefs naar behoefde te zoeken, 't Was voor de doodolijk kranken en uitgeputton niet noodig zich naar do steng heen te sloepen of er zich naar boven, te laten dragen. Wóar zij ook met den dood lagen te worstelen, met den blik van hun oog konden zij toch nog wel het Heils- teeken aanzien, het groote toeken van Gods ge nade, die lalcr in Christus en dien gekruisigd in do wereld zou verschijnen. Voor óns staat de kruisbanier opgericht. Zoolang gij 11 zelf in geestelijken zin voor kern gezond houdt, zult gij vermoedelijk niet naar den Gekruisigde omzien, althans niet 0111 door zijn striemen genezen te worden. Weet gij echter, en belijdt sij hel met droefheid, dat gij xvcl niet door de vurige slangen in de woestijn, maar dan toch door de listige oude slang gebeten zijt, en dat zij haar doodende gif in uw hart gc«poten heeft, o, zie dan niet uitsluitend naar binnen, noch achterom naar uw schuldige vcrloden, noch om u heen, 0111 bij de menschen luilp en heil te zoo ken. Zie liever óp lol den Gekruisigde, leg al uxv geloof in uw blik, en gij zult niet aan '1 eeuwig verderf ten prooi vallen, maar liet eeuwige leven uit genade verkrijgen. /O Voor oen iegelijk, die gelooft, is deze .genade. Wat is dit ruim en velen omvuttcndl 't Is niet een iegelijk zonder meer, maar begrensd door wat Jezus er bij zegt: een iegelijk, die gelooft. Is er dus éénig oprecht geloof in uxv hart, dan kunt gij er verzekerd van zijn, dat er ook voor u genezing bij Christus en zijn kruis te vinden is, Hij zal zijn belofte dan aan u waarmaken: „Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen." 't Kan zijn, dal gij ernstig gebeten zijt door de slang der zonde, .die gij, xvic weet hoe lang, aan uxv boezem gekoesterd hebt. 't Kan zijn, dat het naar ïnenschelijk oordeel hopeloos met u gesteld is. en zelfs de vromen bij zich zelf denken: die man is e \'er heen om nog behouden te worden, 't- Kan zijn, dat gij aan uxv eigen zaligheid xvan- lioopt, en meent liet Kaïns-toeken nu reeds aan uxv voorhoofd te dragen. Nochtans is de redding ock nog binnen liet bereik der diepst ge va tl.-non en dcj- vertwijfelden, die zich reeds con prooi van 't eeuwig verderf wanen, indien zij ter elfder ure mot een verbrijzelden geest on con saiicckcnd óp« zien tot den Man van smarte, die voor goddeloo- rzen gestorven is, 0111 hun schuld in zijn bloed t« bedekken. po genudo is voor oen iegelijk, die gelóóft. Maar let xvcl! 't geloof is iets anders dan en vrome stemming, of dan oen toestemmen, dut er. een God is. 't Zaligmakend geloof wendt zich tot Christus, die zijn ziel tol een schuldoffer voor verloren zondaren gesteld heeft. E11 dit geloof kunt gij desnoods kenbaar maken door een zwijg'-ntten blikzie hol I*am Gods, dut dc zonde der wereld wegneemt! 157

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 11