DES DOODS SCHULDIG
PAUWTJE EN
PIET VAN
W v. Diemen de Jet
OPA
door N
6)
VAN
Daar hoorde Pauwtje opeens de stem van
moe in de gang. En de stem van Doortje.
Ze zeggen wat tegen elkaar. Maar Pauwtje
kan het niet verstaan.
Zal ze naar moe gaan, in de gang?
Neen! Dan zal moe ineens weten, dat haar
Pauwtje in de kamei van Opa is geweest.
Ze wacht, tot moe de huiskamer is ineegaan.
Nu loopt ze vlug de kamer van Opa uit.
Gauw de deur achter zich dicht, de gang
door, naar moe.
„Zo schat", zegt moe, „ben je daar?"
„Ja moe!"
„Heb je je niet verveeld?"
„Neen moe!"
„Kom eens bij rre."
Pauwtje stapt naar moe en drukt zich stjjf
trgen haar aan.
„Kind., wat heb je een kleur! Heb je het zo
warm?"
.,.Ja moe!"
„Hoe komt dat?"
Pauwtje draait wat heen en weer en drukt
haar hoofdje stevig tegen moeders borst
aan. Ze weet niet, wat ze antwoorden moet.
„Nou", dringt moe aan, „hoe komt het, dat
je zo warm bent?"
„'k Weet niet. moe."
AFGELUISTERD GESPREK
Zeg lees jij 't Kleuterkrantje ook altijd?
Ja natuurlijk waarom vraag je dat zo?
Wel ik heb toch zo te doen met dat arme
Pauwtje.
Ja. k vind het erg Jammer voor dat kind,
want t is «nijd zon hel meisje.
Nou zeg je moet 't nog niet verder vertellen,
maai 'k heb gehoord dat alles nog goed afloopt.
O ja. nou daar ben ik erg blij om. hoor!
EEN STRAATTONEELTJE
144
Pauwtje's stem beeft een beetje, als ze het
zegt.
Hoe dat komt, weet ze wel.
Ze durft niet opkijken. Moe zou zeker zien,
dat ze jokt.
Daar hoort ze Opa de trap afkomen. Die
gaat nu vast naar zijn kamer. Ja, hoor
maar, daar loopt hy de gang al door.
„Daar is Opa", zegt Pauwtje. Meteen laat
ze haar moe los en rent de huiskamer uit.
„Pauwtje!" roept moe.
Maar Pauwtje hoort het al niet meer.
Opa gaat luist zyn kamer binnen, als ze by
zijn deur is.
Achter hem aan stapt ze binnen.
„Zo, ben jy daar ook, Pauwtje?" vraagt
Opa.
Pauwtje knikt.
Opa doet de deur dicht en stapt langs de
divan naar zyn stoel.
„Hé", zegt hy verwonderd, „hoe komt myn
stok op de divan?"
O, wat schrikt Pauwtje daarvan.
Opa neemt de stok op.
Die hoort in het hoekje by de kooi. Opa zal
hem er weer neer zetten.
Hè, nu schrikt Opa toch ook eens.
Niet van de stok, maar van Piet.
Wat begint die vink toch opeens door de
kc°' te vliegen, ai wilder en wilder.
„Hoe komt dat toch?" denkt Opa. „Was Piet
bang vciui zyn baas geworden?"
„Hou, hou. Piet!" bedaart Opa. „Kalm wat,
ventje!"
Maar Piet wordt niet kalm.
Hoe dichter Opa by hem komt, hoe wilder
Piet wordt.
En als Opa de stok in het hoekje achter de
kooi zet, lykt Piet wel razend.
Wild vliegt hy tegen de tralies aan.
Hy klauwt er fladderend tegen op.
Nu begint hy weer door de kooi te vliegen.
Eindelyk valt hy uitgeput onder in de kooi.
Daar zit hy. al maar hygend en nu en dan
piept hij even.
Met een paar grote verschrikte ogen ziet
Pauwtje het aan. Och, och, wat gaat dia
nieuwe Piet toch te keer. Wat moet ze toch
doen? Zal ze het aan Opa vertellen, dat dit
een andere Piet is? Maar het is net, of ze
niet spreken kan.
Opa gaat een beetje achteruit, wat verder
van de kooi.
Hy houdt zyn armen op de rug.
Zo, dat helpt.
Piet wordt wat rustiger.
„Maar Piet," zegt Opa, „maar vent, wat
scheelt je toch? Zie je niet wie ik ben? Waar
om doe je zo mal? Gauw. ga eens netjes op
je stok zitten. En zeg me eens behoorlijk
gcededag."
Maar Piet zegt niets. En hy blyft al maar
angstig zitten kijken.
Opeens meent Opa wat vreemds aan Piet te
zien.
„Hé Piet." zegt hij. „wat zie ik nou aan je?"
PLAATJES KNIPPEN
Plaatjes knippen uit do krant
Jongens, wat een pret!
'k IToud de schaar good in mijn hand;
Als jo daarop lot
En je knipt mooi langs de lijn
Gaat het zeker goed!
Auwat doet mijn vinger pijn
Moeder, help, hij bloedt
Jan, je bent oen domme vent
Knip je weer verkeerd?
Dat je toch niet wijzer bent!
Heb je je erg bezeerd?
'k Doe er vlug oen lapje om
't Bloeden houdt dan op.
Wees nu voortaan minder doin
En let beter op.
Scharen zijn voor lcindren niet
Leg haar liever weg.
Hier, een snoepje voor 't verdriet,
Huil maar niet meer, zeg!
ROEL DASMUS.
Wie doet dat meneer Flamingo na?
Opa doet een stapje vooruit en zet zyn
bril op.
„Maar ventje," verbaast Opa zich, „hoe kom
jy nou aan die gele veertjes by je staart?
Die heb ik nog nooit by je gezien."
Opa schuift een beetje opzy.
Zo, nu kan hij zijn Piet nog beter bekijken.
Opa's verbazing wordt al groter.
„Maar ventje," zegt hy, „hoe heb ik het
toch met je? Zyn de veertjes van je kopje
donkerder geworden? En wat ziet je staart
er uit!
Het lijkt wel, 01 er een muis aan geknab
beld heeft
Wat is er toch met je gebeurd?...
Het is net, of je veel dikker bent dan van
morgen
Heb je zoveel gegeten?
Maar dat kan niet. Je had bijna geen zaad
in je bakje. Het is vreemd, het is vreemd!"
Opa draait nog wat om de kooi heen en kijkt
en kykt!
Neen, hy begrypt er niets van, helemaal
mets!
Daar in de kooi zit zyn Piet en neen,
toch is het zyn Piet niet! Er moet iets
freemds gebeurd zijn.
Opa keert zich om, naar Pauwtje.
Opeens valt zyn oog op Pauwtje's spaar-
doos, daar vlak bij zyn Bijbel.
„Hè, hoe komt die doos hier?" vraagt Opa
verwonderd.
„Is dat jouw spaardoos niet. Pauwtje?"
Tegelijk kykt hij haar met een paar strenge
ogen aan.
Nu kar. Pauwtje het niet meer uithouden.
Ze snelt de kamer uit, de gang door, de huis
kamer in.
Geiukkig, moe is er. Ze zit by de tafel.
Pauwtje vliegt op haar toe.
Ze slaat haar armen om moeders hals.
Ze drukt haar hoofdje dicht tegen moeders
schouders aan, en begint luid te schreien.
„Maar Pauwtje, maar kind," vraagt moe
verbaasd, „wat is er gebeurd? Wat man
keert je?"
(Volgende week verderl
I
1
f?
--
--
Uit het venster van de (omilio Op-de-ruit gezien.
TATERDAG 21 MAART No. 12 JAARGANG 1936
En de Hoogepriester, verscheurende zijne
kleederen, zcide: Wat hebben wij nog
getuigen van noode? Gij hebt de Gods
lastering gehoordwat dunkt ulieden?
En zij allen veroordeelden Hem des
doods schuldig te zijfu
Markus li 63-61
ITet Sanhedrin of de Groote Raad der Todon,
waarvan de fungcerende Hoogepriester Kaïaios
ambtshalve de Voorzitter was. genoot zelfs 10 den
tijd der romeinsche overheersching de eer het
hoogste keikelijke rechtscollege te zijn. De Romei
nen hadden er de macht aanmerkelijk van beknot.
Alle burgerlijke en politieke zaken waren aan zijn
bevoegdheid onttrokken 't Mocht slechts goils-
dienstige twistgedingen berechten en beslechicn,
't was daarin zelfs bevoogd de doodstraf uit to
spreken, maar de voltrekking van het vonnis was
slechts mogelijk na approbatie door den burger
lijken rechter, den stadhouder Pontius Pilatus.
Toen Jezus, na in Gethsemané gevangen genomen
te zijn en een verhoor door Annas ondersaan te
hebben, vóór den Grooten Raad geleid werd, was
het doodvonnis feitelijk reeds over Hem geveld.
Toen Hij oen tijd geleden Lazarus opgewekt had,
en daardoor een groote beweging te zijnen gun
ste onder het volk ontstaan was, hadden de Raads
leden al gevreesd, dat Allen in Hem zouden gc-
looven. en hun geestelijke macht over het volk een
hopelooze knak zou ontvangen. Bij die gelegen
heid bad Kaïafas het beruchte woord tot ziin
medeleden gesproken: „Gij verstaat niets; en gij
overlegt niet, dat het ons nut is. dat óén mensch
sterve voor het volk. en het geheele volk niet
verloren ga"m.a.w. die lastige en gevaar
lijke Jezus moest tot eiken prijs uit den wog
geruimd worden, de geestelijke leiding der massa
zou hun anders zeker ontglippen.
Zijn dood was dus al oen besloten zaak.
En nu Kajafas Hem dAAr gebonden vóór hst
Sanhedrin ziet slaan, krijgt hij zijn kans, een
éénige kans, die hij gretig met twee handen aan
grijpt. Van zijn kant gezien is de eeheele recht
spraak een ledige vertooning. Maar van Gods
kant gezien was het grimmige ernst, omdat In
deze zaal beslist zou worden naar 's Heeren heils-
raad. en dan in anderen zin dan Kajafas bedoeld
had. dat er Eén voor velen zou sterven, opdat een
geheel groot volk uit allo geslachten niet verlo
ren mocht gannl
Het rechtsgeding oen ijdele vertooning?
Wij kunnen het kwalijk anders noemen. Wij ver
nemen niets van een aanklacht of een acte van
beschuldiging waarin een concrete overtreding op-
geteekpnd staat. Hoe 19 dit bij een proces-voering
moeelijk? Ka ia fas moet nu nog mannen zoeken
om een of ander togen Jezus te getuigen, maar
hij kan ze niet vinden. Geen wonder, voorwaur.
Gij kunt de gansehe wereld afzoeken zonder ook
maar iemand te vinden, die iets tegen Jezus naar
recht en waarheid wee! In te bronzen. Is het een
misdaad de boodschnp der zaligheid te verkondi
gen? melaatschen te reinigen? den blinden de
oogen le openen? dooden op te wekken?wel
daden zijn geen misdaden, waarop de doodstraf
staat. Er zijn er duizenden, die vóór Jezus wil
len getuigen, omdat zij de zaligheid aan Hem le
danken hebben. Maar getuigen tegen Hem zijn
nergens te vinden,tenzij men valsche getui
gen zoekt
Inderdaad is Kajafas gewetenloos genoeg om
valsche getuigen te zoeken, die Jezus' woorden
ovei den tempel zijns lichaams dermate verdraaien,
als zou Hij zich aan de heiligheid van Zions stee-
ncn tempel vergrepen hebben. Ofschoon oofc dit
getuigenis niet éénjarig was en uit dien hoofde
geen rechtsgrond voor oen vonnis bood, onder
vraagt de Hoogepriester Jezus op dit punt, maar
Jezus gaat niet op valsche aanklachten inHij
zweeg stilt
Hij is dan ook niet op het valsch getuinenis van
underen gevonnisd, maar op zijn zeifgctuigems.
Kajafas vraag» Hem ten el".de raad: „Zijt Gij de
Christus, de Zoon des gezegenden Gods9"zijt
Gij waarliik 1e aan de vaderen beloofde Mes
sias. de Gezalfde, dien wij eeuwenlang verwacht
hebben? en daarbij de Zoon des levenden Gods,
God uit God. Licht uit Licht? Dit is hel span
nendste oogenblik der gansehe wereldgeschiedenis.
De groote Zwijger van zooever moét nu sprSRen.
En nu steekt Hij er in de zaal de vingers voor
op. en bevestigt onder code, dat Hij is wat Kaja
fas zeide: ..Ik ben het!"
Jezus sprak hiermede zélf zijn vonnis uit. De
voorzitter vliegt in voorgewende verontwaardiging
op. rukt en scheurt hartochtelijk aan zijn onder-
kleed, en roept zijn medeleden toe: „Wat nebhen
wij nog getuigen van noode? Gij hebt de Gooslas-
tering gehoord?" En zij allen veroordeelden Hem
des doods schuldig te zijn.
Hoe bitter moet Jezus onder deze proces-voering
geleden hebben. De aanklacht van Godslastering
heeft Hem dieper gekrenkt dan de kinnebaksla
gen, die men Hem daarna toediende. Nooit had
Hij iets anders dan de eere Gods gezocht. was
zijn spijs 's Vaders wil te volbrengen, zijn Naam
te heiligen, in de verborgen omgang met Hem te
verkeeren. zelfs geheele nachten in 't gebed door
te brengen,en déze Jezus, in wiens mond
geen bedrog gevonden was. zou God gelasterd
hebben!
Onder al die leden van het Sanhedrin was er
niet één. die het voor Hem opnam. De enkele ver
borgen di"ci|)elen. die Hij er had. waren absent,
vermoedelijk om zich niet in moeilijkheden »c
brengen. En zoo heeft Jezus bij de gebruikelijke
persoonlijke rondvraag bij de aanwezige leden:
„Wat dunkt tl?" dertig, veertig, vijftig maal ge
hoord cn gevoeld als hamerslagen, die ach»ore**n-
volgcns op zijn hart neerbonsden: des doods schul
dig.... des doods schuldig,... des doods schuldig!
Als wij dAAr voor den rechterstoel gestaan had
den. zeker, dan zouden wij niet één op duizend
bij alle annklachten kunnen antwoorden. Er zijn
geen valsche getuigen noodig om iets tegen ons
aan te voeren. Indien wij ons eigen hart bij 't
licht des Geestes onderzoeken, en aan al onzo
overtredingen Bedenken van der jeugd af lot lo
ouderdom toe, voorwaar, er zou geen eind aan do
acte van beschuldiging komen, 't zou een zwarte
lijst zijn om van te huiveren. Jezus zeide tot Ka
jafas. die als rechter over Hem zat. dat de rollen
eens omgekeerd zouden worden. Wanneer Hij
weder kwam op de wolken des hemels om to
oordcelen de levenden en de dooden. dan zou do
rechter de aangeklaagde, en de Aaneeklaagde do
Rechter worden. Goed! Maar als wij ons nu lil
den geest voor dien Rechter plaatsen, wat kun
nen wij dan nnders doen. dan ons met eigen
-hand het vonnis op het voorhoofd schrijven: .des
doods schuldig?" Dit vonnis past niet op lezus,
maar wól op óns. Er rest ons slechts één conclu
sie: het vonnis is naar menschelijk oordcel ueer«
gekomen op den verkeerde!
.<7
De 17e eeuwsche steenen korenmolen te Schoort
(N.H.), die door een geldinzameling over het
geheele land voor afbraak gespaard Is. werd deze
week door de Ned. Vereen. „De Hollandsche
Molen" aan de gemeente Schoorl overgedragen»
Naar menschelijk oordeel, jat
Maar geenszins .laar het oordeel Gods, die den
Christus, don Zoon des gezegenden Gods Sn de
wereld gezonden heeft, om te zoeken en zalig te
maken wat verloren was. en zichzelf als ..ver
loren" erkent. Volgens diens heilsraad zou no
straf niet neerkomen op de schuldigen, die haar
verdiend hehben wegens de veelheid en zwaarte
hunner zonden, mnnr op den éénig Onschuldige,
die in hun plaats wilde treden, om het vonnis in
eigen hart op te vangen voor allen die In Hem
als hun Middelaar en Borg gelooven.
De lieden, die Gods genade niet kennen, zien la
de zaal van Kajafas n!nts anders Jan een gru
welijk onrecht, een ten hemel schreiend onrecht.
Zij wijzen u op Jezus' onschuld en herhalen u
uit den Bijbel dat Hij onnoozcl. onbesmet, atgn-
scheidcn van de zondaren was. Niemand kan
zoggen als Hij: „Wie uwer overtuigt Mij van
zonae?" Zelfs een Judas moest erkennen: „Ik heb
verraden onschuldig bloed". Neen. er is niets op
af te dingen: het ..des doods schuldig" heeft den
verkeerde getroffen.
Gij kent echter iets van de onbegrijpelijke ge
nade Gods die Christus in uwe plaats gesteld
heeft: de Onschuldige niemt de plaats der vhul
digen in, de schuldige die van den Onschuldige,
En dan. in dAn is net vonnis niet over den ver
keerde, maar over den rechte geveld En dank zij
die plaatsbekleodcnde liefde moogt gij danken:
De Heer verlost cn spaart
Zijn volk. dat op zijn hulp vertrouwt;
Het zal. door Hem in gunst beschouwd,
Niet schuldig zijn verklaard.
133