HET KORPS MARINIERS
Kolonel C. 3. 0. Dorren
Het is alweer een tijdje geleden dat het korps
Mariniers jubileerde. Belangstellend Nederland
leefde mee met het feestende prachtkorps. Vooral
de Rotterdamsche burgerij heeft veel gezien en
gehoord en gelezen in die dagen wat „de" Ma
riniers betrof. Maar
wie van U, lozers, is
er wel eens in de
kazerne geweest, wie
van U heeft 't korps
In zijn huisvesting
aanschouwd, wie
gehoord en gezien
wat er gebeurt als er
piet gemarcheerd,
niet geoefend, gepara
deerd, of gejubileerd
wordt? Zeker heel
weinigen!
Welnu, mag ik U
biviteeren? We gaan
samen het korps be
zoeken. We hebben
de toestemming van
den kolonel en we
mogen overal komen
Gaat U mee? Wc
zoeken het bekende
gebouw aan het
Ooetplein en stappen
op de donkere deur
toe, maar nee, we overleggen even samen, keeren
op onze schreden terug en gaan eerst naar het
Schuttersveld. Welke Rotterdammer kent het
niet? Het groote veld dat als exercitieterrein dient
voor het te Rotterdam liggende gedeelte van het
korps. Er liggen nl. ook Mariniers in garnizoen
in Den Helder en Soerahaja. Dan zijn nog kleine
onderdeelen ingedeeld in Amsterdam en Vlissin-
gen en.... natuurlijk op de schepen van de Konink
lijke Marine. Op de grootcre schepen de z.g. „lan
dingsdivisies" en op de kleinere enkele man
schappen voor politiedienst aan boord en voor
algerneene werkzaamheid. Op de onvolprezen
K XVIII was één Marinier ingescheept als oppas
ser van de officieren. Men had hem al gauw „de
landingsdivisie" gedoopt.
Maar propos, hoorde U zoo juist dat gedaver?
Komt U mee, dan gaan we eons kijken! Oh, we
Kien het al. Een sergeant, een z.g. drilsergeant
(dit woord kan wel, maar moet zeer .zeker niet
ongunstig worden uitgelegd) is bezig met -zijn
groep. Hij heeft de taak om de jongens de exer
citie bij te brengen. Nu, flat gaat hem best af!
Slechts enkele jongens bewegen de oogen om ons,
burgers die hun domein betreden, eens op te
nomen, maar dc meesten staren strak voor zich
uit. Geen wonder! Ze hebben nauwelijks tijd om
van de eene beweging uit, weer feilloos de vol
gende uit te voeren. Hun geweer is haast niet in
rust. Geschouderd, gepresenteerd, bij de voet, in
rust. De commando's volgen elkaar zéér snel op.
Ineens zitten ze op één knie en „vuren". Daar
staan ze weer op. Vliegensvlug. Bajonet óp!
Bajonet af! Ha. nu begrijpen we waarom de Ma
riniers zoo schitterend naar buiten optreden,
llier wordt geëxerceerd op de ouderwetsche en
«•enig goede manier. Hier is exercitie paedago-
giek, zóó leert men hoe een soldaat moet weten te
gehoorzamen. Werkelijk, het is één knal die we
hoor en bij het commando „zet óf geweer!" Het is
een imponeerendo aanblik die "ons goeddoet in
«leze tijd. We denken onwillekeurig aan de Mari
niers op hun militaire wandelingen. Elke echte
Rotterdammer kont hen. „Thijs en Piet" (tamboer
en pijper) voorop. Nu weten we waar ze dat
voortreffelijk marcheeren geleerd hebben. Kijk
«laar is juist een andere sergeant bozig om zijn
discipelen te laton marcheeren.
Zóó eenvoudig is 't niet lezers! Althans niet om
liet goed te doen, om het zóó te doen als de Ma
riniers.
Maar er is meer te zien. De gaskamer is er'om
practisch het gasmasker te gebruiken. We leven
in een tijd dat zoo iets vreeselijks noodig is; de
mannen moeten de gassen geroken en met het
masker in de gaskamer practisch geoefend heb
ben vóór zij volwaardig marinier zijn.
Wij bezoekers wandelen verder het terrein op.
Daar zien we een klimschutting, een stuk loop
graaf en een bok om te springen. Dat alles is
noodig om de practische oefeningen te houden
die de Mariniers tot het bekende modelkorps
maken. Zéker, ze gaan ook naar Harskamp en
Waalsdorp maar hier zijn ze in hun marinemilieu.
Het is werkelijk een lust om te zien hoe de jon
gens zich eraan geven.
Onlangs had Lk het genoegen met de kolonel mee
te loopen op zijn inspectie van twee afgeëxerceerde
recrutenklassen. Alles werd gedemonstreerd onder
de oogen van de bij uitstek deskundige korpschef.
Men kon zien dat de jongens hun best doden
eneen beetje zenuwachtig waren. Geen won
der, als de man met de vier gouden banden
zwijgend staat tóe te kijken, met kennersblik.
We hebben een en ander gezien en gehoord. Nu
wandelen we naar het Oostplein om de kazerne
te bekijken. Als we binnentreden ontvangt de on
derofficier van de wacht ons en meldt aan den
officier-wachtcommandant dat er bezoek is. Cor
rect, als altijd bij de marine, treedt deze op ons
toe en wijst een gids aan die het heele gebouw
met ons zal doorwandelen. Kijk, daar hebben we
kapitein die eerste officier der kazerne is. Hij
draagt de luitenant-wachtcommandant op ons per
soonlijk rond te leiden. Dat is een eer die we vol
gaarne acceptceren. Zoo loopen we dan de lange
gang door en nemen een kijkje in de keuken of
wel kombuis.
Alles in het gebouw, ook de dag- en wachtindee-
ling geschiedt met scheepstermen. De „zeuntjes"
(jongsten der groepen of „bakken" die aan een
tafel eten) halen juist het eten. „Opschaften" heel
dat hier. De kombuis mondt uit op een soort hall
waarlangs we ook de binnenplaats bereiken kun
nen. Onze luitenant-geleider stelt ons voor om
even „baksgewijs" mee te maken. De landrotten-
taal noemt zooiets „middagappel" De manschap-
pon die de middagdienst hebben staan feilloos
opgesteld en worden aan de le officier gepresen-
teerd. Do/ze deelt de middag in. Direct valt ons
weer op hoe hier in dit oude korps model wordt
gediepd. Het is een lust voor het oog, en ook voor
het oor, want na eenige knallende commando's
gaan de deuren naar de straat open en de troep
marcheert, achter de tamboers en pijpers óf naar
het Schuttersveld.
Wij vervolgen onze wandeling langs zalen, porta
len, deuren en vertrekken en we worden bepaald
met een soort medelijden vervuld. Medelijden?
Inderdaad lozers, het is bedroevend te zien hoe
dit elite-weermachtdeel gehuisvest is. Het gebouw
is niet alleen te klein maar dientengevolge be
paald gebrekkig. Als we dc barbiers-„winkel"
(een ruimte van eenige M3.) met slecht licht, de
wapenkamer, de schoenmakerswerkplaats., de ad-
rninistratielokalon en de wachtverblijven zien
kunnen we alleen bewondering hebben voor de
voortreffelijke wijze waarop het korps zich weet te
behelpen. Een nieuwe kazerne zou hard noodig
zijn, maar's lands financiën
In de kamer waar de eerste officier, de in jaren
op hein volgende kapitein en de luitenant-adju
dant hun „bureau" hebben slaken we onwilllekeu-
rig een zucht. Slecht verlicht en veel te klein.
Hier moet men tóch bespreking houden met meer
dan 10 menschen soms. We bezien de „kamer"
van den officier van administratie, die de korps
huishouding bcheerL Droevig! Ja droevig is de
kózer.ueering; óf is het korps. Merkwaardige te
genstelling. Toch is er wel een reden voor te vin
den. In dat oude gobouw is „sfeer", er is een
sfeer die allen die het korps hebben gediend, be
kend is. Dat is de sfeer die het korps Mariniers
zoo doet uitblinken, dc sfeer die de mamum een
trots ingeeft; dc trots van „wij-zijn-het-keurkorps".
Het korps dat een der grootste Hollanders, de on
vergetelijke Michiel de Ruyter, oprichtte. Het korps
dat op 270 jaren ongerepte krijgsmanstraditie mag
terugzien, dat een aantal namen in het vaandel
voert van plaatsen waar het zich heeft onderschei
den. Toen ons detachement Mariniers in het Saar»
gebied was, dachten de Duilschers dat er Ln Hol
land alleen soldaten waren. Het is Ln deze dagen,
waarin de K XVIII film Hollands oude roem ter
zee nog eens dik onderlijnt, een goed iets, te we
ten dat de Mariniers er zijn, de Mariniers, die
„als 't moet" paraat zijn, maar dan ook wérkelijk
paraat; zóó paraat als de groote stichter van het
korps bedoeld heeft. Presenteert 't geweor!
Leve het korps zeesoldaten!
Bd.
Bij Juliëtte in
't Godshuuzeke
In een der nauwe straten van een Vlaamsohe
stad, ligt achter een groote zware muur één der
„Godshuuzekes", zooals men die in Vlaanderen bij
tientallen vinden kan. De toegang tot deze'ver
scholen stille plek verkrijgt ge door een even
zware deur of liever oude poort
Zoodra deze zware deur achter mij dicht valt is
het mij alsof alle drukte en geroezemoes van het
stadsverkeer verre van mij is, alsof mijlen ver
weg is wat in werkelijkheid eenige meters af-
siand van mij gebeurt.
Nauwlijks is de echo, die de dichtvallende poort
veroorzaakt, verstorven, of eenige der bewoonsters
van dit „hofje" komen naar buiten om zich te
overtuigen of de binnenkomende niet voor haar
kwam. Dit is dus voor mij een welkome ge
legenheid te informeeren of ik hier terecht ben.
Ik vraag aan het naast bij mij staande oude
moedertje of hier in dit „huuzeke" Juliette woonL
Vele monden bevestigen mijn vraag en meer clan
één hand strekt zich in de richting van haar
huisje. Naast het kleine bidkapelletje, in het
huisje met geraniums, dóór woont zij.
Juist als ik zal kloppen wordt de deur jmor mij
opengedaan en zie ik in een genoegelijk glim
lachend gerimpeld gelaat. Twee door groeven om
geven oude oogen kijken „kinderlijk" mij aan en
een tandenlooze mond lispelt: „Wat wille molière?"
„Ik zoek Juliette, de kantwerkster."
„Die ben ik mehère."
„Dan moet ik bij u zijn om kant te koopen."
Wijd wordt nu de deur verder geopend en do
vriendelijke oude vrouw noodigt mij binnen te
gaan.
Zonder dat ik iets vraag, zonder een woord harer
zijds plaatst zij haar kantwerksterstocstel voor de
deuropening, grijpt een oude stoel en zet zich
aan 't werk. Juliette gaat kantklossen. En ik denk
dadelijk aan 't liedje van Hullebroek: „losjes,
losjes, losjes, vliegend gaan de klosjes van den
eenen kant naar den andren kant". OnnavoU' aar
gaan de handen over 't paarse kussen en klop
pend en klakkend stooten de klosjes tegen elkaar.
Ik draai mij es om enin één oogwenk is haar
gehcele hebben en houden overzien. Tegen de ach
terwand troont het hooge bed, waarover een met
kant bezette sprei hangt tot bijna op de met
zand bestrooide grond. Boven het bed hangen een
paar wandteksten. Rechts is de schoorsteen, waar
boven een verweerde spiegel domineert. Lin<ts
staat een grooten eikenhouten linnenkast, waar
bovenop een drietal sterk gekleurde reliquieh
pronken. Voor het raam, achter de bloedroode
geraniums staat een kleine tafel waarop o.m. een
koffielichtje vriendelijk brandt. Naast haar oude
leunstoel, vanwaar zij nooit anders buiten ziet
dan een oude muur, verzakt, bemosd, hier en daar
door wat bloemen bedekt, stond zoo even bij mijn
binnenkomen haar „weefwerktuig".
Ik informeer voorzichtig wat zij nu wel met dat
klossen verdient.
„AI9 't meeloopt, en ik de gansche dag van de
morgen tot de avond doorwerk dan haal ik 3 fr.
mehère." Maar zij moet wel. Zij mag hier vrij
Waar het eten wordt klaar gemaakt. En waar het wordt opgemaakt.
326
rntsm
we een winkeltje opgezet en 't ging goed. Zoo
hebben we jaren gelukkig geleefd en nu een paar
jaar terug is hij gesiorven. Dat was een \<ap,
mehère. Ik mag hier nu wonen, de buren neoucn
dat aan den director gevraaed voor mij. Ik ver
koop veel kant. Ach mehère 'k hebbe nooit
spijt gehad da 'k hem getrouwd heb. Hij is een
ijveraar geworden voor 't kapelleke, hij heeft
veul traetaatjes verkocht en ook weggegeven aan
de katholieken hier. En 't is gek, mehère, maar
zij mochten ons toch nog wel.zien. We gingen
iederen Zondagavond samen naar 't kap'elleKe en
1 zijn gelukkige jaren geweest."......
Juliette blijf' zitten staren naar de bloemperkjes
voor haar huisje en zwijgt. Een paar groote tra
nen biggelen langs de vermagerde kaken, terwijl
de oogen lachen van stil geluk over de sprekenae
rust van deze verscholen plek achter grauwe,
zware, verweerde muren
Dan, plotseling, als ontwaakt, vliegen de handen
weer over 't kussen en schijnt zij de verloren tijd
weer te willen achterhalen die zij met haar (voor
haar) aandoenlijk verhaal heeft verpraat.
A. W. VERHORST.
Uw belanqsifcllinq waard)
wonen, maar in haar onderhoud moet zij toch
voor een goed deel zelf voorzien, en de paar jaar
dat zij nu hier is, is dat toch goed gegaan. „Och
de menschen in de stad kennen me allegaar en
ook de katholieken (zij bedoelt dus klaarblijkelijk
met „de menschen" de weinige protestanten die
©r zijn) zijn heel goed voor me. Ja ik ben nu
al jaren en jaren protestant, weet uwe; wil uwe
es hooren hoe dat zoo gekomen is?"
„Ik wil dat natuurlijk graag hooren, Juliette,"
zeg ik.
Ik moet de tweede en laatste stoel nemen die er
is (behalve haar leunstoel).
Juliette legt de handen in haar schoot, kijkt mij
eerst nog eens onderzoekend aan alsof zij zich
wil overtuigen van mijn ernstige bereidheid tot
luisteren en begint dan haar levensgeschiedenis
met: „dat kwam zoo!"
„Ik was een meiske van zoowat 17 of 18 jaar en
ik was een goede klant van ,,'t Violetje", dat
tegenover het protestantsche kapelleke is.
Ik kwam daar veul, in dat staminetje, ze ver
kochten daar lekkere pottekes bier en der waren
altijd veel jongens. Op een keer had ik heelegaar
geen goesting om bier te drinken, ik was kwaad
de deur uitgeloopen en: hoe 't kwam wéét ik niet
meer, maar ik slenterde langs 't Violetje, en in
©ens daclit ik: ja onze pastore zegt dat je nooit
naar dat kapelletje mag gaan, want als je er één
keer geweest ben wil je er wéér heen, en nou
ga 'k juist!
En wat had die pastere daar eene skoone sermoen.
Ik bleef de heele dienst en de volgende Zondag
ging ik er wéér heen.
Maar m'n vader kwam 't te hooren. Hij zei: „Ju
liette, jij gaan daar niet meer naar toè, of ik sla
u de beenen kapot."
„Nou mehère, 'k wou mijn vader geen verdriet
doen, maar 'k wou óók niet meer uit 't kapelleke
wegblijven. Ik zei: „Vader, ik zal je gehoorzaam
wezen op één voorwaarde: dat ge ééne keer met
mij naar dat kapelleke gaat, en als ge 't daar
slecht voor mij vindt zal ik 't laten, maar éérst
met me meegaan, ééne keer."
„En, mehère, wat denkt u!? Vader ging mee en
zei toen we naar huis gingen niks; ik vróèg niks
©n hij zéi niks, en de volgende Zondag zei vader:
„Juliette ik ga nog één keer met u mee naar 't ka
pelleke." Toen zei vader; „Juliette, gade gij maar
naar 't kapelleke, 't ken geene kwaad." Later is
vader ook protestantsch geworden, en hij heeft
veel voor 't kapelleke gedaan, d'en Pastere van
toen hield veel van mijn vader. Vader is pas
protestant geworden toen Moeder gestorven was.
Maar mehère, naar 't Violetje ging ik niet meer,
tenminste langena niet zoo veel meer als eerst.
Ik kreeg een Bijbel van den Pastere, en hij leerde
mij lezen. Wat was dat skoon toen ik al spel
lende, die verhalen ging lezen. Ik weet nog dol ik
voor 't eerst zelf de gelijkenis van de verloren
zoon kon lezen. Door dat langzame lezen schrok
ik eigenlijk toen ik las dat de Vader zijn zoon in
de verte al zag" Juliette pinkt een traan weg
en even trillen de lippen.
Toch heb ik niet makkelijk mijn kerk kunnen
verlaten,'en ik hield ook wel van onzen pastoor.
Hij werd altijd kwaad als ik veel vroeg en dat
was jammer, 't was toch een brave mensch.
Zij plaatst haar
kantwerksters-
toestel voor de
deuropening,
grijpt een oude
stoel en zet lich
aan 't werk.
Onze pastere gaf mij zoo'n ekoonen sermoen al
tijd en dan dat zingen in 't kapelleke, allemaal
tegelijk. Mijn Vader vroeg toen iedren Zondag
waarover de Pastère gepreekt had en toen 't
's winters donker was is Vader weer meegegaan
en veel later is tie ook protestantsch geworden.
En toen pas hebben wc samen belijdenis gedaan.
En toen ben ik getrouwd mehère, met een man
die vroeger met mij kermes6e vierde; vast geene
preciese man, niks serieus. Ilij zei dat hij met mij
trouwen wilde; „goede" zei ik, „op ééne voorwaar
de"; „en die is!?" „Da ge met mij naar 't kapel
leke ga, direct."
Dat nam die an, mehère. Hij ging mee, nóg eens
en nóg eens. Toen zei hij op eenen keer: .Juliette,
ik late mijn potteke bier staan en mijn jenever
ik word ook protestant." En dat is gebeurd,
mehère. En toen is 't pas goed geworden. Hij was
een gewiekste knutselaar, maar zwierf altijd nog
op kermessen met koopwaar. Maar later hebben
Hoe de pen uitgevonden wera
De uitvinder van de pen is een zekere Joseph
GilotJi. Hij was horlogemaker van zijn vak. Terwijl
deze Joseph bezig was een klok te repareeron,
brak de punt van een zijnor instrumenten af.
Even later moest hij zijn naam onder een stuk
zetten en toen hij zijn veeren pen niet vinden kon,
probeerde hij het met de afgebroken punt. 't Ging
best. En hij kwam op het idee om een metalou
schrijfpen te maken. De horlogemaker is door zijn
uitvinding een gefortuneerd man geworden.
Moderne sprinkhanen-bestrijding
De Russische luchtvloot kreeg onlangs bevel om
in de Oekraïne gifgasbommen te strooien ten
einde het land te beveiligen tegen een uit liet
zuiden naderende sprinklianenzwerm.
In verband met het levensgevaar voor menschen,
dat deze methode meebrengt, is men begonnen
met het afvoeren der bevolking. Men wil namelijk
gebruik maken van blauwzuur en dit is een van
de gevaarlijkste substanties die er bestaan, daar,
wanneer het eenmaal op het lichaam heeft inge
werkt, toediening van een tegengif niet mogelijk is.
Opdat de strijd zoo gunstig mogelijk verloopt, wil
men tevens gebruik maken van vlammenwerpers.
Ook in Duitschland heeft men ter bestrijding van
insecten vliegmachines gebruikt. In boschrijke
streken zijn arseenpreparaten in pocdervorm ver
spreid. In Noord-Afrika is men er vorig jaar niet
in geslaagd de sprinkhanen meester te worden.
„'f Violetje".
127,