Lelie iku ndiqe Ru b tiek JACOBUS BELLAMY Uw Lelünqslfcll'mq waard) HET OUDE ROME 1786 "J" 11 Maart - 1936 Breero—Bellamy—Perk. Het is niet alleen hun ontijdige dood (Breero werd S3 ja-ar, Bellamy 28 en Perk 22), die een verge lijking tussen deze drie diohters als van zelf aaai ons opdringt. Allen stierven, voor ze in dit leven ©en bepaalde bestemming hadden bereikt En tooh hadden ze allen 't leven gekend, beter dan velen die hen in jaren ver hebben overtroltcn. Daarvan spreken hun gedichten. In het leven van alle drie heeft de liefde een grote rol ge speeld. De erotische poëzie vormt bij allen een be langrijk deel van hun nagelaten gedichten. Breero was ongestadig in de liefde, werd door teleurstel ling en door wispelturigheid telkens tot andere meisjes gedreven, wanneer hij zijn „vliegend wild gezioht" niet kon bedwingen. Perk wist in filo sofische bespiegeling z'n weemoed te verheffen tot Platonische bevrediging. Bellamy drukte in naïeve versjes nu eens vol hoop en blijdschap, dan weer vol teleurstelling en smart zijn stand vastige trouw uit voor Fillis (zoals hij Francina Baane noemde), die hem bijna was ontgaan, hem later werd onthouden en hem nooit geheel heeft mogen behoren. Andere punten van overeenkomst bestaan er tus sen deze drie figuren; Ze leefden allen in een tijd van overgang; in een tijd, waarin nieuwe denkbeelden op letterkundig gebied zich een weg baanden. Ze streden allen tegen 't oude, maar geen hunner heeft de overwinning van het nieuwe beleefd. Door vriendschap en artistieke verwantschap wa ren ze nauw verbonden met dichters, die behoor den tot de uitstekendsten van hun geslacht. Met weemoed zijn ze een mensenleeftijd lang her dacht door de vrienden, die hen zo vroeg en zo node hadden zien verscheiden. Ontegenzeggelijk is van deze drie Bellamy de min ste geweest in dichterlijk ta'ent, maar toch heeft zijn populariteit die der anderen overtroffen. Zijn merkwaardige levensloop en zijn innemende ver schijning zijn hiervan wellicht de voornaamste oorzaken. Maar zeven jaar geleefd Men heeft 't wel eens zo uitgedrukt, dat Bellamy maar zeven jaar waarlijk heeft geleefd. Maar zeven jaar heeft hij zich kunnen geven aan din gen, die hem interesseerden, al mag ook van deze levensperiode niet gezegd worden, dat hij toon deed, wat redelijkerwijze voji hem mocht ver wacht worden. 12 Nov. 1757 was Bellamy te Vli«5ingcn geboren. Op 4-jarige leeftijd verloor hij zijn vader, die een geboren Zwitser was. Stoffelijke noodzaak noopte ihem op 12-jarige leeftijd een beroep te kiezen. Als bakkerslcerling heeft hij getracht zijn moeder te steunen in haar sober bestaan. Tien jaar lang heeft hij 't in dit bedrijf uitgehouden, maar zijn afkeer van 't werk leidde vaak tot plichtsverzuim, dat zijn patroons schade berokkende, als hij in stilte verdiept in een boek of mijmerend over een opbloeiend minnedicht (hij begon daar al mee op z'n vijftiende jaar) „een oven met pepsrnooten" liet verbranden. Toen hij 22 jaar was, trok de Vlissingse predikant Ds Te Water zich zijn lot aan: hij verschafte hem 't nodige geld voor de studie en liet hem door don Vlissingsen rector onderwijzen in Latijn en Grieks, om hem zo voor de Universiteit te bekwu- men. Hoewel hij ook bij zijn studiën een niet heel fraai figuur maakte, kon hij toch na twee Jaar ('t ging toen gemakkelijker dan tegenwoor dig) naar Utrecht vertrekken, om daar de theo logische studie te beginnen. Vóór hij deze had voltooid, was hij reeds gestorven; maar was hij blijven leven, dan zou 't zeer zeker de grote vraag geweest zijn, of hij ooit tot 't predikambt zou gokomen zijn: toenemende weerzin in 't voorbe stemde ambt spreekt uit vele zijner brieven. De Patriot. De jaren 1782'86 die Bellamy als student t© Utrecht doorbracht, waren vol staatkundige woe ling en onrust. Vooral Utrecht was 't centrum van patriottische gisting. De vierde Engelse oorlog, met weinig succes gevoerd, vermeerderde de be staande ontevredenheid. De tegenslagen in de strijd brachten allerlei geruchten van ontrouw en verraad over den Stadhouder Willem V, aan 't Engelse vorstenhuis verwant. In schotschrift en pamflet strooiden de tegenstanders van Oranje allerlei valse verhalen rond over de omkoopbaar heid der regeerders. Onervaren jongelui met de beginselen der staatkunde ternauwernood bekend stonden vooraan in de gelederen van 't verzet De vrijwording der Verenigde Staten van Noord- Amerika van 't Engelse juk zweepte hier de geestdrift hoog op. Onder degenen die door op hitsend geschrift trachtten 't vo'k te bezielen tot verzet tegen den Stadhouder, stond Bellamy voor aan. Liever dan zich te wijden aan de studie van 't Hebreeuws, leende hij zijn pen tot 't in elkaar flansen van populaire rijmen, die in de „Post van den Nederrijn" gedurende anderhalf jaar van zijn hand verschenen. Zonder de draagkracht %an zijn woorden te beseffen, verheerlijkte hij de va derlandslievendheid en tevens de daden dengenen, die zich openlijk verzetten. Ten slotte ging hij zover in oen vers. getiteld „Aan eenen verrader des Vader'nnds", Willem V als verrader van de nationale zelfstandigheid te brandmerken, wat een gerechtelijke vervolging van „De Post van den Nederrijn" ten gevolge had. De brallende toon, zonder enige dichterlijke waarde, waarin deze „Vaderlandsche Gezangen" waren gesteld, maar die ons ook tegenwoordig helaas niet vreemd in de oren klinkt, moge blijken uit dit éne citaat uit het bovengenoemde gedicht: Verrader! monster! vloek der aardel Vernederd schepsel der natuurt Gods wraak, die u tot heden spaarde, Verdelge u eens door 's Hemels vuurt.M Maar neen! zij doe u slechts beseffen, Hoe gruw'lijk uwe daden zijn: Geen bliksemstraal kan feller treffen Geen donder meer verschrikk'^ijk zijn! Dan zal uw ziel zich krimpen, 'wringen, Gevoelen wat haar wezen 1st En. in die feite folteringen. Gevoelen wat de Godheid is! De jongste dag. die ooit zat dagen, Lees dan nog op uw aaklig graf: „Hier ligt de vloek van vriend en maagen, „Die 't Vaderland den doodsteek gaf!" Dichterlijk werk Zelandus (onder dit pseudoniem schreef Bellamy zijn „Vaderlandsche Gezangen") moge ongeveer twee jaar van zijn studietijd voor een goed deel gegeven hebben aan onvruchtbare en onbekookte politieke strijd, toch heeft hij in zijn studenten jaren ook voor de letterkunde zijn betekenis gehad. Evenals twee jaar vroeger (1780) de dichterlijke roem Bildcrdijk was vóbrgegaan bij zijn aan komst aan de Leidse Universiteit, zo ook was Bellamy's vermaardheid in 1782 reeds eer in Utrecht dan de student zelf. Vóór zijn Inschrij ving als student had hij een bundelt ie gedichten gepubliceerd: „Gezangen mijner jeugd", groten deels minnedichten die z'n smachtend verlangen vertolkten naar Francina Baane, de dochter van een overleden scheepskapitein. Voorspoed ln do liefde had Bellamy weinig gehad. Had eerst Fill's, met welke naam hij haar steeds betitelt, z'n liefde veracht en zich verlooft met een ander; na de dood van den laatste was ze toeschiete lijker geworden, mnnr nu was de halsstarrige weigering der moeder oorzaak van veel verdriet geworden. Pas twee Jaar na Bellamy's vertrek naar Utrecht gaf de moeder haar consent. In eenvoudige versjes, zonder veel verheffing, maar toch dikwijls lang niet onaardig en ook thans nog goed leesbaar, klaagt de minnaar zijn leed of jubelt hij over aanvankelijk succes. De sen timentele toon, door dc tijd geëist, mist veelal de ziekelijke overdrevenheid, die contemporaine pro ducten ongenietbaar maken. De auteur dezer minneliederen was bovendien, dank zij de tussenkomst van zijn beschermer Ds. Tc Water, „nankwekeling" van 't Haagse dichtgenootschap „Kunstliefde spaart geen vlijt"; een voor ons twijfelachtige eer, maar in die dagen lang niet zonder betekenis. In 't Utrechtse studen ten- en oud-studentengezelschap „Dulcos ante omnia musae" wordt hij met vreugde begroet. Zijn machtige en forse verschijning imponeerden zeer, zijn volle basstem, die zo schoon do poëzie wist to vertolken, wekte bewondering; zelfs de befaamde kaneel redenaar Van der Palm. die de beroemdste toneelspelers zijner dagen beluisterd had, stond verbaasd over de declamatie van den jongen Zeeuw. Weldra neemt hij in dit kunstgezelschap een vooraanstaande plaats in. Terwijl anderen hun studie voltooien en tot eervolle posities gera ken, blijft hij zijn aandacht in hoofdzaak wijden aan .do literatuur, daarbij gesteund en aane-omo©» digd door zijn vrienden. Daar ontstaat o.m. zijn bekendste vers „Roosje", dat hij dichtte na een afspraak met z'n vriend Rau, om in Nederland de romance, in Duitsch- land sinds lang populair, te introduceren. Zelfstandige plaats in dc literatuur. Hoewel Bellamy in de kring der dichtgenootschap» pen was opgekweekt, zoals we boven zagen, heeft hij tooh de kracht gehad zich aan de dichtsleur dier gemoedelijke en kleinzielig-peuterige instel lingen te ontworstelen. Onbenullige kritiek der Hagenaars maakte hem zelfs zo boos, dat hij in 1784 als lid van „Kunstliefde spaart geen vlijt" bedankte. Hij had genoeg van „de poëtische gasthuizen, waarin ieder monsoh, die slegts de bekwaamheid heeft van vooizen en rijmen te kunnen maken, voor een matig prijsje, een plaats voor zijn gant- sche leven krijgen kon." Ook in poëtische vorm heeft hij de kreupele rijmers, die door Apoilo verdreven worden van de dichtberg, zijn critiek met gespaard. Eveneens keert hij zich tegen de rijmdwang der diohtgenoot6chappers en uit reactie beoefent hij bij voorkeur 't rijmloze vers, daarmee bewijzend, dat inderdaad ook zonder rijm goede vergen mogelijk zijn. Ook laakt hij de overdreven senti mentaliteit in zijn „Proeve eener sentimenteel© historie". De nieuwe geest, die zich openbaarde in de lite ratuur, vindt in Bellamy een krachtig verdediger. Hij is een der eersten, die zich stelt naa3t Van Alphen om de waarde van een gezonde en dege lijke literaire critiek te bepleiten. En in een door hem opgericht tijdschrift „De Poëtische Specta tor" bewijst hij metterdaad, wat hij onder behoor lijke critiek verstaat. In de juiste waardering en de goede doelstelling ener literaire critiek ligt li terair-histories zijn grootste betekenis. Zijn vroege dood. Bellamy's grote lichaamskracht, waarvan in d© vriendenkring dc fabelachtigste verhalen in om loop waren, was geen bewijs van een sterk ge stel. Rheumatische pijnen, dikwijls met hoga koortsen gepaard, hebben hem in zijn laatste levensmaanden gekweld. Verschillende verzon, en ook uitspraken tegen vrienden, wijzen er op, dat hij een voorgevoel had vanzijn vroege dood: Neen, mijn jeugd is mij geen Lente! Die Lente vliege ras voorbij! Dan zal mijn blijde Zomer volgent Ik 2ie hom ginds in de eeuwigheid! 11 Maart 1786 stierf hij. De volgende avond werd hij bij fakkellicht in do Sint-Nicolaaskerk te Utrecht begraven. Francina Baane heeft hean 50 jaar overleefd, maar is steeds ongetrouwd ge bleven. Dr J. KARSEMEI.TER. De verhuistransjormator Naar aanleiding van het artikeltje van den heer Nonhebei in No. 9 van ons Zondagsblad over „Verhuizen", schrijft ons de heer G. V. té R.: Voor wat Rotterdam betreft is het aansluiten v/m dgl. transformatoren niet toegestaan. Of dit in andere plaatsen wel het geval is, is m.i. aart ge rechten twijfel onderhevig. Het zal due zaak zijn, alvorens men tot het aansohaffen van zoo'n z..g. verhuistransformntor overgaat, ter plaatse -erst te informeeren, of men deze op het net mag aan sluiten. Er is echter soms ook een andere oplos sing mogelijk. Den Haag b.v. levert stroom van 125 volt, doch stelt, indien mogelijk, op verzoek 220 volt ter beschikking. Boter in de Oudheid Wie eigenlijk do „uitvinder" is geweest van de boter, is niet vast te stellen, maar wel staat vast, dat reeds in de oudste lijden de herdersvolken, di© men toen op de wereld kende, uit de melk van hun dieren allerlei producten bereidden, waaronder kaas en zeer waarschijnlijk ook boter. De oude Germanen waren zeer gesteld op melk en melk producten en van hen leerden de Romeinen zeer waarschijnlijk hoe melk gekarnd kon worden. Do Grieken hebben het geleerd van het Nomaden volk der Scythen of Thraclëre. Maar merkwaardig genoeg werd in die oude tijden boter nooit ge bruikt als voedingsmiddel. Neen, ze was een zalf, die bijvoorbeeld met wat honing vermengd in do mond werd gesmeerd bij mondkwalen, of wan neer kleine kleuters lost hadden met het tandjes krijgen. En daarnevensbrandde men boter in de lampen als er bijvoorbeeld gebrek aan olie was! Ook bij het koken en bakken werd er alleen van boter gebruik gemaakt als de olie ontbrak en tafel- boter kende men heclcmaal nietl >122 Vorige week schreef ik in onze Kinderkrant wat ©ver het oude Egypte, deze week wil ik wat ver tellen over het oude Rome. Dat is nog een zeer belangrijke stad. Als 'k zou vragen: wie kan me de nnam noemen van een man, die in Rome woont, dan zouden jullie alle maal tegelijk zeggen: Mussolini! De stad Rome is héél oud. In sommige geschie denisboeken wordt vermeld, dat ze in 753 vóór Christus werd gesticht, mnnr uit opgravingen is gebleken, dat omstreeks 950 vóór Christus al ver schillende delen van Rome bewoond waren. Er wonen nu ongeveer 700.000 mensen in Rome, maar in de bloeitijd van 't Keizerrijk meer dan een milüoen. De grotere jongens en meisjes weten ook, dat de Apostel Paulus enige jaren in Rome is geweest. Versohillende brieven aan de gemeenten, die we achter in onze Bijbel vinden, zijn door hem in Rome geschreven en algemeen wordt aangenomen, ook al staat dat niet in de Bijbel, dat hij in deze stad op last van keizer Nero is onthoofd. Het oude Rome was op zeven heuvelen gebouwd (de tegenwoordige stad strekt zich over elf heu velen uit.) Beneden woonden dc minder welge stelde Romeinen, langs de helling der heuvels do rijkaards. Het verkeer per as was verboden van zonsopgang tot 's namiddags vier uur. Wél bewogen zich in de morgenuren verschillende draagstoelen met aanzienlijke personen door de nauwe straten. Gor dijnen onttrokken hen aan het oog der voorbij gangers. Talrijke slaven sjouwden met zo'n draag stoel naar de beroemde „thermen" of openbare baden, die Rome in menigte bezat. Het hart van de Romeinse Staat was het Fórum Romanum of Romeinse marktplein (z«e het onder ste plaatje). Hier waren de overwinnaars gewoon de heilige weg (via sacra) te betreden, die naar Jupiters tempel op het Kapitool leidde. Hier ook hielden de afgodspriesters hun lange processies. Redenaars bestegen er het spreekgestoelte, dat ver sierd was met de snebben van veroverde schepen en dus de „óstra" werd genoemd, want een vogel- snebbe of -snavel heette in de taal der Romeinen „rostrum", meervoud „rostra". ln een Romeinse school. Jullie zullen 't wel aardig vinden iets te horen van 't kinderleven in 't oude Rome. Op 't plaatje hierboven zie je hoe een Romeinse school er zo ongeveer uit zag. De magister of „meester" zat vol waardigheid op zijn zetel. Vlak in zijn nabijheid stond de ge vreesde stok, want evenals in Egypte waren ook in oud-Rome de schoolmeesters hardhandige heren,- die steeds het spreekwoord beoefenden: wie niet horen wil. moet maar vrelen. Aan de muren van het schoollokaal hingen knar ten van het uitgebreide imperium (keizerrijk). Iedere leeilïng kreeg een wastafeltje met een „stylus", een metalen staafje om letters of cijfers in de was te krassen. Ortderaan dien „stylus zat ©en vlak gedeelte om de boel weer weg te w ssen, waarna dan opnieuw begonnen kon wórden. Meer gevorderde leerlingen mochten hun kunsten ook beproeven op papier of perkament, vervaardigd van sohape-, geite- of kalfsvellen; zij schreven met inkt! Hun pen was een gesplitst rietje; Zij kregen ook les in Grieks en bestudeerden de dichtwerken van Virgilius. Lang duurden de lessep niet, want de school was meestal reeds om elf uur *3 mor gens afgelopen. In de middag werden de lessen hervat. Van ons twede plaatjo behoef ik eigenlijk n.et voel te vertellen, want van dc Romeinse wagen- R om eins e wagenrennen. rennen hebben de meestcn van Jullie wel meer gehoord. De oudere jongens en meisjes en voor hen in de eerste plaats schrijven we dit stukje hebben misschien het mooie boek „Ben- Hur" wel eens gelezen; daarin wordt veel over die wagenrennen verteld. De wagen-renr.en werden in het circus gehou den en meestal door den keizer met zijn cehele schitterende hofhouding bijgewoond. De vorst nam plaats in zijn loge. omstuwd door soldaten van zijn lijfwacht en rijksgroten. Onmiddellijk daarna schreed een optocht door het circus. Muzi kanten gingen voorop, d<e bliezen op lange trom petten. Een hoge ambtenaar volgde; zijn t *ga glansde van gouden stiksels en gouden palmtak ken versierden zijn tuniek. Een ivoren geaieds- staf hield hij in de hand en rond zijn hoofd was een gouden bladerenkrocn gewonden. Een gevolg begeleidde nem. Dan kwamen de tweewieligo karren, die om het hardst moesten lopen! De wa genmenners hadden rode, blauwe, groene of w:tto onderscheidingstekens rond de slapen; zij menden twee, drie of vier paarden van het edelste blied. Een verzameling houten poppen, afgoden voorstel lend, olifanten en statige priesters besloot do optocht, dit door héél het circus luide werd toe gejuicht. Men zwaaide met zakdoeken, men riep, mén gilde. Plotseling gaf de scheidsrechter het begeerde teken. Deuren van stallen gingen wijd open en vier wagens verschenen in het veld, ieder van een andere kleur. De menners stonden half voorover gebogen en vuurden hun paarden aan wa: ze maar konden. Zeven dolfijnen-figuren (zeedieren) en zeven grote eieren waren te veroveren. Als het laatste voorwerp was bemachtigd, hielden de menners op de witte eindstreep aan, de goai! De belangstelling voor deze wagen-rennen was altijd geweldig. Het oude Rome kende geen groter genot dan „brood en spelen". Men ging grote weddenschappen aan en meermalen is iemand, die schatrijk was, door het verliezen van zo'n weddenschap straatarm geworden. Vooral onder keizer Nero (die regeerde van 37—6S na Christus) zijn er in Rome gruwelijke moord tonelen afgespeeld. Deze keizer verbeelde zich dichter te zijn en om een gedicht over een bran dende stad te kunnen maken liet hij Rome in brand steken. Den burgers van Rome werd echter wijs gemaakt, dat de Christenen de brand had den gesticht. En toen zijn de vreselijke Christen vervolgingen begonnen: duizenden trouwe belij ders werden in het circus om "t leven gebracht. Zij werden voor de wilde dieren geworpen, in Nero's tuinen als fakkels verbrand. Maar de meeste hunner dóchten er zelfs niet aan hun Meester te verloochenen. Met blijdschap, met een gebed, soms zelfs met een psalm op de lip pen gingen zij in de dood. Vooral ook van hen geldt Jezus' woord: Wie vol harden zal tot het einde, die zal zalig worden! II RAADSELS I Met k onaangenaam tot in üe hoogste male. Met d vond ik hiervoor veelmalen huln en bate. a n 1 s e w e m steden p z i k 1 n t o e Als ge uit deze letters twee name vormt, elk van acht letters, houdt ge niets over. Hoe kan dat? En welke zijn die twee stedmi? III. Vult de ledige vakjes in met getallen die van boven naar beneden en van links naar rechte samen 49 zijn. 11 IV. Met p geen één, met h geen been, met geca uurv met w soms duur, met b geen kar, met t in de war. Oplossing raadsels van de vorige week: I. Een speer. II. Het dorp Leeuwen. III. De vier vaartuigen zijn: jol. bark, pink, aak. IV. De he'e zin is: Als ge op een ander u verlaat. Bezie dan op wat grond hij staat. VOOR KNUTSELAARS Een povpenledlkant Wie doet er mee? We gaan deze week een pon penledikant maken. Veel hout hebben we nodig. Aan één sigarenkistje hebben we getoeg. De bovenste tekening stelt een zijkant voor, daar moeten we natuur ijk 2 stuks van maken. De maten heb ik overal bij gezet; dat kan dus niet missen. Middelste tekening het hoofdeinde en onderaan het voeteneind. De '.assen maak je zo diep als het hout dik is. Het geheel lijm je in elkaar en voor stevigheid sla je hieren daar een spijkertje. De bogen op alle tekeningen zijn cirkel bogen, dus je kunt ze allemaal met de passer trekken. Aan de binnenkant lijm je langs dc zij kanten onderaan smalle latjes van 1 cM. breedte daar komen de „onderlagen" op te rusten. GRAPJES Begrepen „Kinderen", zegt de meester, „oen abstract zelf standig naamwoord, is de naam van iets, dat men wel ziet, maar niet kan aanraken. Geef jij eens een voorbeeld, Wim!" Wim: „Een gloeiende pook, meester". Pa wist 't ook tiet „Pa, waarom staat die ooievaar toch op één pool?11 vraagt Henk. „Wel domme jongen, als hij die poot ook nog op trok zou hij immers omvallenl" Zou 't waar zijn Politie: Wat aoe jij daar? Inbreker: lk heb veertien dagen geleden een huis sleutel gevonden en nu probeer ik in welk huis hij past, dan kan ik hem aan den eigenaar terug geven. 131

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12