ONVERGELIJKELIJKE SMART
VAN PAUWTJE EN
PIET VAN OPA
door N. W. v. Diemen de Jel
Ilè, nu durft ze toch haast niet naar binnen.
Even blijft ze voor het raam staan kijken.
Wat een vogels! Grote en kleine, gele en
bruineen kijk daar staat een grote
kooi met allemaal Pieten, allemaal Pieten I
En zie, daar is de vogelman ook.
Nu zal ze toch niet langer blijven staan. Ze
voelt haar hartje wel erg kloppend-maar dat
zal wel over gaan. Als ze maarkeen andere
Piet heeft voor Opa.
Pauwtje stapt de winkel binnen.
„Zo, kleine meid," zegt de vogelman. „Wat
wou .ie hebben?"
Pauwtje licht het kooitje op. „Een Piet,"
zegt ze.
Wat kijkt die vogelman toch ineens vreemd.
Hij neemt het kooitje uit Pauwtjes hand eu
begint de dode Piet van Opa te bekijken.
„Die is dood," zegt de vogelman.
„Ja," knikt Pauwtje.
„Hoe komt dat?" vraagt hij.
„Heeft de poes gedaan."
„Zo. En moet jij nu een andere vink komen
kopen
Pauwtje knikt.
„Voor wie?"
„Voor Opa."
„Kan je Opa dan zelf niet komen?"
„Ziek," antwoordt Pauwtje.
„En je vader dan, of je moeder7'
„Zijn uit!"
„Zo. Waar woon je?"
„Daar," zegt Pauwtje, en ze wijst van welke
kant ze gekomen is.
„Toch zeker niet ver?" vraagt de vogelman.
„Neen," geeft Pauwtje ten antwoord.
Ze wil nog meer zoggen, maar ze kan niet.
Ze wordt bang. Haar lipjes beginnen te
beven. Die vogelman vraagt ook zoveel!
Waarom geeft hjj niet dadelijk een andere
Piet?
Gelukkig voor Pauwtje merkt de vogelman,
dat ze bang wordt.
Hij tikt haar met twee vingers zacht tegen
haar wang en kijkt haar vriendelijk aan.
„Jij bent een flinke meid, hoor," zegt hij.
„Jij kunt al goed boodschappen doen. Heb
je geld bij je?"
Pauwtje doet haastig het 8 paar doos je open.
Ze grabbelt alles bij elkaar en stopt het den
vogelman in de hand.
„Nou, nou", zegt de vogelman, „dat is een
hele hoop bij elkaar. Allemaal centen."
Hij zet het kooitje met de dode Piot op de
toonbank en begint de centen te tellen.
Pauwtje kijkt vol spanning toe.
Eindelijk is het tellen afgelopen.
„Vier centen te weinig", zegt de vogelman.
Toen was het opeens, of Pauwtje erge pijn
voelde; daar binnen, waar haar hartje
klopt.
Vier centen te weinig. Nu kan ze geen
andere Piet voor Opa kopen. Ach, ach, vier
centen te weinig!
De tranen springen haar in de ogen.
„Wat is dat nu?" zegt de vogelman lachend.
„Ga je schreien? Kom, kom! Jij zult een
andere Piet hebben, hoor! Maar dan geen
traantjes meer, zeg!"
De vogelman kijkt Pauwtje nu zo vriende
lijk aan, dat ze zelfs begint te lachen. Zo
maar door haar tranen heen.
„Zo, dat is beter", zegt hij. „Laat jij het
zonnetje maar eens schijnen."
Nu neemt de vogelman het kooitje weer
van de toonbank. Hij haalt de dode Piet er
uit. Voorzichtig neemt hij uit zijn eigen
grote kooi een andere vink. En die wordt in
het kooitje van Opa gezet. Vervolgens
neemt hij een stuk papier en doet dat om
het kooitje.
„Goed er om houden, kleine meid", zegt hu'.
„Anders wordt het beestje bang. Zeg dat
maar aan je Opa."
Pauwtje had nu wel kunnen zingen en
springen, zo blij is ze.
Voorzichtig neemt ze 't kooitje aan, en stapt
de winkel uit. Maar voor ze bij de deur is,
kijkt ze toch nog even naar de dode Piet
van Opa.
Overgelukkig stapt ze met de nieuwe Piet
naar huis.
Heel zachtjes sluipt ze de gang door, regel
recht naar de kamer van Opa.
Even luistert ze aan de deur, of Opa er
ook is.
Maar neen, hoor! Het is doodstil in de
kamer.
Ze doet de deur open en gaat naar binnen.
Kijk, daar ligt de stok van Opa nog op de
divan. Die zal ze zo aanstonds weer op zijn
oude plaatsje zetten. Maar eerst moet de
kooi met de nieuwe Piet op het tafeltje, op
OM NA TE TEKENEN TE KLEUREN
DE SCHARENSLIEP
Jongens, komt toch pauw eens kijken.
ITier is Klaas, de scharensliep.
Weel ie wel die man die strakjes
Met zijn schorre stem zo riep:
„Scharenslièp!"
Sss9 ssss. gaat het vluppc wieltje
Trrr trrr. als hij messen slijpt.
Te moet lachen, als hij ophoudt,
Roept, en met zijn ogen knijpt:
„Scharenshèp!"
Kijk, die messen eens paan blinken!
Wel. wat knipt die schaar weer goedb..,..
Maar de slimme scharenslijper
Roept bij alles, wat bij doet
„Scharensliép!"
Ach, nu paat de slijper verder
En zijn wapen doet: piep-piep......
Hoor. dnai is hij weer aan 't roepen,
Juist, zoals hij strakjes riep
„Scharenslióp!"
ROEL DASMUS.
WIE IS ZO STERK
Wie kan een lepe emmer opbeuren? Ja, daar lach
je om. maar dat doe je dun toch vóór je beurt.
Luister maar. Je paat zo dicht bij de muur staan,
dat, als je je voorover buigt, jo hoofd do muur
raakt. Zie op het plaatje De emmer heb je tussen
de muur en |e zelf staan. Puk nu met beide han
den de emmer vast. breng hem tot op de hoopte
van je borst en probeer dan, zonder dat je de
voelen van de plaats zet, met de emmer op de
zelfde hoopte gehouden, recht op te gaan staan.
Aan t proberen en je lacht niet meer. Je zuu tot
de ontdekking komen, dat een lege emmer ook
zwaar kan zijn!
zij van de boekenkast.
Haar spaardoos zet ze zo lang op de grote
tafel, vlak bb de Bijbel van Opa.
Nu is het net of die glimmende hoeken van
de Bijbel haar niet boos meer aankijken.
Gelukkig!
Met het kooitje in beide handen loopt ze
naar het tafeltje
Zo, daar staat de kooi nu weer, precies in
het midden.
Hè, hè, Pauwtje heeft het warm gekregen.
Haar wangen gloeien.
Nu moet het papier nog van de kooi.
Daar gaat het, één - twee - drie!
Zie zo, nu kan de nieuwe Piet zien waar
hij is.
Maar wat doet hü raar. En wat kijkt hij
angstig.
Zou hij het niet naar zijn zin hebben in de
kamer van Opa?
Kijk, nu begint hij ook al door de kooi te
fladderen. Net als de cude Piet.
Pauwtje doet een paar stapjes achteruit.
Dat hielp. Piet wipt op zijn stokje.
Hij draait zijn kopje alle kanten uit. Nu
kijkt hij zeker eens goed, waar hü toch
wel is.
Hoor, daar zegt hg een paar keer, „piet,
piet, piet!"
Pauwtjes hart begint vlugger te kloppen.
Dat is van blijdschap.
Nu zal Opa helemaal niet merken, wat er
gebeurd is. En Opa kan dan ook niet boos
op haar zgn. En va niet, en moe niet, en
en de Here.
Pauwtje staat met wijd open ogen naar de
nieuwe Piet te kijken. En het is net, of er
een stemmetje daar binnen in haar praar.
En dat stemmetje zegt al maar: „Toch ben
je stout geweest, toch ben je stout geweest.
Eén is er die dat weet! Eén is er die dat
weet!"
(Volgende weck verder
,132
ZATERDAG 14 MAART No. 11 JAARGANG 1936
Gaat het ulleden niet aan, gij allen,
die overweg gaat? schouwt het aan en
ziel, o/ er eene smart zij gelijk mijne
srhart. die mij aangedaan is, waar
mede de Hcere mij bedroefd heeft ten
dage der hiltigheid zijns tooms.
Klaagl 1 12.
Jeruzalem wa9 voor elk Israëlietisch hart do
heilige stad, wier schoonheid minder in de palei
zen dan in den tempel bestond, die daar op den
bercr Zion lap nis de plaats die de Heere tot zijn
woonstede verkoren had. De Psalm was uit het
hart des volks gegrepen: „Indien ik u vergeet,
o, Jeruzalem! zoo vergete mijne rechterhand zich-
zelve! Mijne tong klevc aan mijn gehemelte, zoo
ik nan u niet pedenke, zoo ik Jeruzalem niet
verhette boven het hoogste mijner blijdschap1"
Wat was er van die natuurlijke en geestelijke
heerlijkheid overgebleven, toen de heiligheid van
's Heeren toorn tegen het rijk begenad'grte volk
wegens hun volgehouden zonden ontstoken was?
Het rechtvaardige oordeel des Almachtipen was
over het volk gekomen, het werd gevankelijk naar
Babel weggevoerd om er zeventig jaren in bal
lingschap te verkeeren; en de stad zelve met haar
prachticen tempel lag verwoest, neergehrand en
smadelijk vertreden, alle schoonheid was geweken,
Israëls' roem en heerlijkheid was in puin gevallen,
en nu wordt in het eerste der klaagliederen
deze vernederde stad voorgesteld onder het beeld
eener rouwende jonkvrouw, die deze vernedering
uitschreit in de woorden van den tekst: „Gaat
het uliedcn niet aan. gij allen die overweg gaat?
schouwt het aan en ziet. ot er eene smart zij
gelijk mijne smart, die mij aangedaan ia. waar
mede de Heere mij bedroefd heeft ten dage dor
hittigheid zijns tooms."
Is dit alleen een klacht van Jeruzalem?
Neen. 't is tevens een profetie van de klacht die
opgaat uit duizenden harten bij het aanschouwen
van Jezus' bittere lijden en van den smaad die
Hem aangedaan werd. Immers, de gunst Gods,
die vanuit den tempel over Israël straalde, was
een zinnehpeld van de genade en waarheid die
later in Christus onder ons zou komen taberna
kelen. F.n wanneer wij Hem in deze weken stap
voor stap op zijn lijdensweg volgen, en wij zien
hoe diep Hij vernederd, ja. onder smaad en hnon
bedolven wordt, dan vinden wij daarin de hoog
ste vervulling van 't klaaglied der nedergewor-
pen heilige stad; Schouwt het aan en ziet, of
er eene smart zij gelijk mijne smart!"
Onvergelijkelijk is Jezus' smart geweest. Nooit
was er In 't verleden een lijden, en nooit wil er
één zijn in de toekomst, dat ook maar van verre
met het zijne 'c vergelijken is. Job zeide wel,
dat. als zijn verdriet rcrht gewogen wierd, en men
zijn ellertde in een weegschaal ophief, het zwaar
der dan het zand der zecön bevonden zou wor
den. maar hoog ho»cn het zijne uit stijgt het
lijden van Ciristua
Gij kunt hierbij denken aan de phvsieke pijnen,
die Hij in enkele uren heeft moeten doorstaan.
Opecnhoopinp vnn smarten, die geen tijd laten
om tot verademing te komen, doet het ancero
nog drngelijkp lood tot den graad van hot ondra
gelijke klimmen, 't Was bij Jezus slag op slbg:
de kinnebakslagen, de gecselstriemen, de kruisi
ging. de vorsmnchting in onduldbaren dorst,
er lager, geen weken of dagen tusschen, maar
het ééne leed volude haast terstond op het anrtero,
en naarmate de draagkracht afnam, kwanten do
klappen feller aan.
Veel zwaarder dan do HchamclijJte smarten wus
het zieleltjden van Christus. Gij denkt er bij aan de
angsten van Gethsemané, die Hem bloed deden
zweeten; aan den brandenden Judas-kus. die tot
in zijn ziel doorbrandde, erger dan vitriool of
helsche steen; aan de slokken en zwaarden, waar
mede men in Gethsemané tegen Hem uitging om
Hem te vangen, alsof Hij een moordenaar was;
aan de krenking zijner persoonlijke eer door Hem
van Godslastering te beschuldigen; aan de ver
loochening door Petrus, die Hem als een zwaard
door de ziel gegaan moet zijn; aan het daemo-
ntsch spel op Golgotha, waar Hij door zijn eigen
volk gehoond, gevloekt en verstooten werd.
deze opecnhoopirie van zielepijn was veel zwaar
der te dragen, dan alle phvsieke smarten suam.
't Is waar ook vele martelaren hehhon ïnerici
folteringen naar lichaam en ziel moeten verara
gen. Jezus" ongerepte menschelijke natuur voeido
het lijden echter veel scherper dan de onze, die
door de zonde vergroold en verhard is. En ver
geet ook niet, dat de martelaren iiun pijnen heb
ben kunnen verdragen, omdat zij een machtigen
steun m hun God vonden Maar deze hulp word
aan Jezus in zijn lijden ontzegd. Toen het leed
bet toppunt bereikte, werd Hij van God veriaicn.
Ilij was een Éénzame in den meest volsireiUeu
zin des vvoords. van God en menschen vers'oo-
tenschouwt he' aan en ziet. of er eene smart
zij gelijk mijne smart die Mij aangedaan is,
waarmede de Heere Mij bedroefd heeft ten dage
der hittigheid zijns toornsl
<5
Let vooral op de laatste woorden!
Wie heeft Hem die onvergelijkelijke smarten aan
gedaan? 't Is niet Kajnfus of Pilutus alléén. T Zijn
niet de Joden alléén, 't Zijn niet de tongeren en
beulen alléén, 't Zijn ook niet de zondige menschen,
waartoe wij allen behooren. alléén, 't Is evenmin
de satan-alléén, ofschoon ook deze zijn alsem in
Jozus -lijdensbeker druppelde Muar 't is in aller-
hoogste instantie God zelf. die al dit leed over
den Zoon des welbehngens gebracht heeft, 't is do
Hcere der Heeren. die Hem mot deze smarten be
droefd heeft ten dage der hittigheid zijns toornsl
Golgotha was de dag der hittigheid zijns looms,
de dag der afrekening met ónze ongerechtigheden.
Dudr Is zijn verbolgenheid losgekomen, nadut Hij
haar eeuwenlang ingehouden had; inplaats vnn
de mcnschhetd ten tweeden male door een zond-
vloed te verdelgen. Zij is losgekomen tegen Hem,
die nooit zondaar geweest is. maar voor on~ wel
zonde gemaakt is: Hij is om ónze overtredingen
verwond; otn ónze ongerechtigheden is Hij ver
brijzeld; de stral. die óns den vrede brengt, was
op Hem. en door zijn striemen is ons genezing
gewordende toorn voor Hem. do geiiado
voor óns!
Zulk een Middelaar is waardig, ciat een iedop do
volle aandacht aan Hem schenkt. De dichter
wendt zien daarom tot allen en een iegelijk, zeg
gende; .Gaat het ulieacn niet aan. gij allen d-o
over wea gaai!" Hij denkt er bij aan de v«'lo
wegen, vanwaar men de verwoeste stad kon zien
liggen. Wij denken er bij aan den levensweg,
waarlangs wij allen voortgaan de één met Suspcn-
den tred. de ander met forsche schreden, do een
met een bekommerde ziel. de ander met een licht-
zinnig hart. En zie. tot die allen komt de vraag,
nu Golgotha weder in 't gezicht komt: „Gaat liet
ulieden niet aan. gij allen, die overweg gaa:
Velen schijnen te meenen dat het hun volstrekt
niet anncaat wat er op Golgotha geschied is ova
een verloren wereld van vloek en dood te bevrij
den door haar met God te verzoenen en het
eeuwige leven voor strafschuldigen te verwerven.
Dit zijn de volmaakt onverschilligen, die g'-cn
ooa noch voor hun zonde, noch voor Christus ver
lossing hebben En toch gaat het ook hun aan:
het kruis is voop dezulken geen tecken doe neils,
maar des gericlits, waarvoor zij eens moeten
verschijnen, en dot niemand zal kunnen ontvlie
den. zeggende: 't gaat mij niet aan!
Zijt eij in eigen oog echter zondaar gew-»r.lcn,
dan wandelt gij 't kruis niet voorbij, maar «ij
fluistert in "t geloof: dftt gaat mij aan! daér werd
mijn zonde geboet mijn schuld beiaald. mini
vloek in zegen veranderd, en mijn dood in zonde
en misdaden door 't eeuwige leven vervang«n,
dat gaat mij aan! Gij ziet en aanschouwt dan
aan 't kruis een smart zonder weerga. Maar gij
ziet cn aanschouwt er ook een zaligheid, die in«-t
Iets anders op aarde onvergelijkbaar is. Wunt
eerst aan don voet des kruises leert gij het woord
verstaan: „Hetgeen het oog niet heeft gezien, en
het oor niet heeft gehoord, en in het hart des
menschen niet is opgeklommen,"dftt beeft
God in Christus bereid dengenen, die Ilcm lief
hebben.
WELHAAST ZAL 'T LENTE ZIJN
-J&r.
Welhaast zal 't Lente zijn!
Klinkt vroolijk mi, mijn zangen,
En zingt lot Lente's eer
Het lied van mijn verlangen!
Welhaast zal 't Lente zijn!
Dan rusten ruwe vlagen,
Dan wordt ons hart verkwikt
Door luwer, blijder dagen!
Welhaast zal 't Lente zijn!
Reeds knoppen onze boomen;
Opnieuw wordt overal
Gods scheppend woord vernomen!
Welhaast zal 't Lente zijn!
Dan hoort men In de dreven
Der voog'len blijde zang
Aan 't nieuw ontwaakte leven!
Dan rulsc.ht door 't zachte groen
Weer 't lied der nachtegalen;
Dan zal een zoeler zon
Een schooner aard bestralen.
Dan zien wc op veld en wei
Meer 't levend feestkleed groeien,
En. waar de voet ook treedt,
De schoonste bloemen bloeien.
Welhaast zal 't Lente zijn!
Dau bloeit en juicht heel de aardo,
Als waar' do dag vernieuwd
Van Edcns levensgaarde!
Welhaast zal 't Lente zijn!
Klinkt vroolijk nu. mijn ïangen,
En zingt tot I^ente's eer
Het lied van mon verlangen!
B. TEN KATE.
121