Q)tm Het prcza der nieuwe zakelijkheid MAANDAG 17_FEBRUARI 1936 door Dr. C. TAZELAAR Het aantal romkns, dat in de laatste Jaren de boekenmarkt „verrijkt", is zo ontstellend groot en van zo verbijsterende gevarieerdheid, dat het den onbevangen toeschouwer, die zich in zijn naïviteit tot ideaal of althans tot taak had gesteld „op de hoogte" ter blijven, gaat duizelen alleen bij de gedachte, dat hij al die lijvige delen zal hebben door te worstelen. Troost kan de zodanige putten uit het besef, dat onder die vele werken er talrijke zijn, die hoogstens zeer tijdelijke waarde hebben. Hele genres zijn er, die naar we ,vast vertrouwen binnen zeer korte tijd op zijn best als extremistische curiositeiten Zullen worden aangemerkt. De „ismen"- oorlog werkt zo radicaal verdelgend, dat een bepaald type nauwelijks erkenning heeft gevonden, of de kenners constate ren al weer zijn naderend einde: een nieuw, „isme* meestal even voos en evenzeer weinig meer dan een woord staat gereed de schlager van de dag te .worden. Bovendien werkt de zeef van de tijd zo ïegelmatig en zo zeker, dat de grootste massa snel wegglijdt naar de ongestoorde vergetelheid, waar zij zich rustig neervlijt naast de niet meer gekende broeders uit Vroeger perioden. Bij deze stand van zaken is er één, die steeds meer aan waarde moet winnen: de betrouwbare, zakelijk en principieel juist voorlichtende literaire kritiek. Deze wordt meer en meer 't kompas, waarop de me nigte moet navigeren. De kritiek van het afzonderlijke boek, die dit individueel toetst en weegt. De kritiek van een be paald tijdperk, die er naar streeft de chaos ©m te scheppen tot een kosmos. En hoe gevaarlijk, hoe moeilijk door gebrek aan distantie dit werk ook zij; dat 't van betekenis is, zal ieder erkennen, die in het onontwarbare kluwen is vastgeraakt. Het is om deze reden vooral, dat we voor 3e poging van dr. Tazelaar, die zich be scheiden aandient als „aanteekeningen over het nieuwste Nederlandsche proza" grote waardering hebben. Daaruit behoeft nog niet te volgen dat zou bij behanda ling van zo recente stof haast onmogelijk zijn dat wc geheel instemmen met de opzet en uitwerking van het boek. Maar hiervoor in de eerse plaats zijn we erken telijk, dat dr. Tazelaar ons biedt een basis, waarop verdere vergelijking en dieper stu die van het materiaal, hier samengebracht, jnogelijk is. En dat te meer, omdat de prtneipfüle Waardering wie had dit anders van de zen auteur verwacht? ondanks de al te bescheiden en daardoor te weinig belovende ondertitel, geenszins gemist, en vooral in 't laatste gedeelte positiever gesteld en breder gedocumenteerd wordt Geeft 't boek alzo meer dan rijn onder titel doet vermoeden, t geeft ook andere dingen dan men -van de hoofdtitel ver wacht. Al behoeft men zich daarover in geen enkel opzicht te beklagen, toch rijst <le vraag, of niet een ruimer titel te pre fereren ware geweest Dat de schrijver .dit ook zelf wel heeft gevoeld, blijkt oun. Uit zijn woorden op blz. 44, waar hij o.a. Zegt, dat de „Bekenntnisroman al lang be stond vóór van nieuwe zakelijkheid spra ke was". Strikt genomen behoren van He hoofdstukken: De reportage-roman, filmische roman, de simultanlstisehe roman, de Bekenntnisroman, de vitalistische ro man en de biographie in romanvorm, al leen de eerste drie thuis onder de nieuwe zakelijkheid. Natuurlijk wordt in stijl structuur der andere soorten de invloed jvan de „vernieuwde volzin1' niet gemist, maar daarom gaat 't toch niet aan deze zonder meer onder de nieuwe zakelijkheid Je rubriceren. Dit alles blijft echter van ondergeschikt belang: Hoofdzaak is de ordenende taak. die Tazelaar in dit boek heeft volbracht. Het is een boek vol waarschuwende ernst tot een groot deel van ons Christenvolk om toch niet, bekoord door de glans der moderniteit, uit het oog te verliezen, dat .we hier te doen hebben met veelzeggende uitingen van een geestesverwildering, die meer en meer om zich heengrijpt en dié voortspruit uit een mentaliteit, die we op ieder ander gebied dan dat der kunst hoogst gevaarlijk zouden achten. Van har te stem ik in met de nadrukkelijke consta tering van de ethische verwerpelijkheid, 'die wij niet vaak genoeg kunnen herhalen. Omtrent de literaire waarde van reportag' en filmische romans zou ik 't gerust wagen me stelliger uit te drukken, 't Is voor mij geen open vraag, of deze „kunstvorm" hoog of laag moet worden aangeslagen. Hij .voor mij de bedenkelijke openbaring een decadente, stuur- en richtingloze tijd. Zoals ik al aangaf, is vooral in 't tweede gedeelte van dit boek (de vitalistische ro man en de biographie in romanvorm) dï principiële weerlegging sterker en af- doender dan in het eerste stuk, waar spe ciaal de nieuwe zakelijkheid in enger be tekenis aan de orde is. Daarom voldoet dat stuk mij beter, al zou ik ook de voorkeur gegeven hebben aan een beknopte, duide lijke typering van 't vitalisme in de eigen bewoordingen van den schrijver boven aanhaling „van de letterlijke bewoordin gengen der modernen zelf" (blz. 57). Dit laatste heeft twee bezwaren: Deze modernen drukken zich vaak in zo over dreven termen uit, dat de woordenvloed de inhoud verduistert; bovendien staan ze allerminst objectief tegenover hun onder werp: een theoretische ophemeling (aan geen praktijk getoetst en daarvan vaak .ver verwijderd) staat a priori bij hen vast. Liever dan door veelvuldig citaat dienen Her gelijke richtingen gewaardeerd te wor den in de bezonken taal van den objectie- Sen, kritisch' i waarnemer. Dio bezonken- Dr C. Tazelaar beid mis ik ook In de inleiding, waar de we zakelijkheid in zijn wezen wordt tekend. Het komt mij voor, dat op blz. 7 b.v. niet duidelijk bet karakter van deze proza- uitkomt» Voor mij is er geen over eenstemming tussen het „rationeele van de natuur van den modernen mensch" en ïven later als typerend verschijnsel aangeduide „begrenzingen zijn hinderlijke belemmeringen: de maten van ruimte en tijd worden veranderd. De ruimte wordt vergroot en de tijd wordt versneld". Wijkt het rationele in de moderne kunst niet steeds verder naar de achtergrond? En is niet dat juist 't kenmerk van de tijd en de kunst, dat de beelden niet meer in zich dragen de herkenning van 't origineel? Wekt ook 't woord reactionnair in de zin: „dat aan deze richting van nieuwe zake lijkheid het reactionnaire ten grondslag ligt", niet misverstand? Dit moet hier toch zeker niet verstaan worden in de klassiek- historische zin des woords? Veeleer is 't bedoeld als: reactie tegen wat vooraf ging; terwijl reactionnair toch meer op 't conservatieve wijst, waarvan de nieuwe zakelijkheid niets heeft. Vertoont boven dien de „optische zegging", waarvan de filmische en de reportage-roman zo vc en die hem m.i. zo banaal en onartistiek (veel meer dan plastisch) maakt, niet veel trekken van overeenkomst met 't impres sionisme van Ary Prins b.v., die ook "t logische het zwijgen oplei en al wat ab stract was, onderdrukte? Een verwijzing naar die reeds lang gestorven richting was niet overbodig geweest; ze had èn 't con tact met 't verleden doen zien èn 't niet absoluut-oorspronkelijke van de modernen beter in 't licht gesteld. Wat ik hoop is dit: Moge dit boek, dat zeker zijn grote verdiensten heelt, spoedig een tweede druk beleven, waarin de schrij ver de resultaten van voortgezette studie, vergelijking en bezinning kan formuleren in onaantastbare en ondubbelzinnige be woordingen. - Ook in de vorm, waarin 1 nu tot ons komt, kan 't velen tot gids dienen en kan 't tot een verheldering leiden, die voor een overzicht van de chaotische productie oi eeuw onmisbaar is. J. KARSEMEIJER Uitg. van J. H. Kok N.V„ te Kampen. waaraeerlng voor het diep-principieele, op hoog niveau gezette, van geloofskracht tril lende woord lot onzen tijd over onzen tijd. Indien er aan de peiling van en den strijd tegen 't moderne heidendom wel eens ont broken heeft do heilige wil tot consequent zien van den geestelijken afgrond, w s we wankelen en dit heeft vaak ontbroken dan is in dit boek van Prof. gc Hartog de bazuin gestoken en klinkt haar geluid helder over de levensgebieden, die enioor bedreigd worden. Als zoodanig wen- schen wij het boek een breeden, ernstigen lezerskring toe. Elke waarschuwing ten deze heeft thans groote waarde; deze ech ter grijpt de gevaren in de kern aan, dwingt oen lezer stelling te kiezen in den strijd der geesten, beter gezegd: tusschen God en den menschenmoorder van den be ginne. Het Avondmaal des Heeren naai de Heilige Schrift. Een Protestant- sche Bijbelstudie. Door G. van Dors- sen. H. J. Paris, Amsterdam, 1935. Een pleidooi voor de transsubstantiatie, speciaal gericht tegen de Gereformeerde Avondmaalsviering. Waartoe dit, vier eeuwen nadat de Hervorming de Mos had afgewezen, nuttig kan zijn, is ons een raadsel. Temeer, daar dit onderwerp nergens aan de orde is. In 1539 schreef Calvijn aan kardinaal Sa dolet: en men zich niet droome, dat het brood veranderd worde in Christus". In 1543 schreef hij aan Karei V: „Wie geeft den mensch het recht, dat woord ontvangen te veranderen in offerand e?" En in 1935 schrijft een Protestant (de titel belooft immers een Prot. bijbelstudie): „En de R.K. Kerk kan met precies hetzelfde, recht (als de Geref.) zich beroepen op de Schrift (met haar leer van het Mieoffer). De bodem, waarop volgens den schrijver dit recht rust, is de lezing van de bekende coorden ..Dit is Mijn lichaam". Tien van de bladzijden wijdt hij aan de vraag of er staat Dat of Dit is Mijn lichaam. Hij kiest oor I» i t, want dan gaat beter op de letter lijke beteekenis van Dit is, enz. Dat zulks dan alleen nog zou kunnen gedoeld hebben op het eenmalige van dat bepaalde brood in Christus' handen op dat oogenblik, komt gansCh niet bij den schrijver op. Doch genoeg. De enthousiaste wijze, waar op de Maasbode reeds terstond na de ver schijning dit boekje verwelkomde, moge den schrijver een vergoeding zijn voor onzen in druk, dat we zelden een zoo doelloos boekje gelozon hebben. Zijn ev. overgang naar de R.K. Kerk zou een minder luidruchtige ken nisgeving wettigen. nieuwe en gewijzigde gezichtspunten geko men zijn was een belangrijke wijziging van verschillende gedeelten natuurlijk noodzakelijk. Prof. Boeke heeft deze twee de druk geheel op de hoogte van de tijd gebracht en daarmede allen die eenig in zicht willen hebben in het leven op aarde de verschijnselen, die dit leven te zien ■eft, aan zich verplicht. Zeer duidelijk worden in dit boek de onderscheiden begrippen beschreven. Niet met professorale geleerdheid, doch in be woordingen en met voorbeelden, die getui gen van groote kennis op dit terrein en met het benijdbaar vermogen dit alles in lot leesbare vorm weer te geven, waarbij dc talrijke illustraties natuurlijk zeer veel hulpmateriaal leveren. Een uitvoerige index maakt het opzoeken m een bepaald onderdeel zeer gemakke- Het wondere, schoone leven en de struc tuur van de cel en de onderdeelen ervan: bet protoplasina, de celkern, de chromoso men, de centrosomen enz. wordt ons duide lijk. Wij lezen (en begrijpen) hoe deze cellen groeien, elkaar bestrijden, zich samenvoe gen en het organisme opbouwen. Het wordt ons duidelijk hoe erfelijkheidsverschijnse len zijn te verklaren en dat het ontstaan van een nieuw organisme nog iets anders is dan dat de bevruchte cellen zich gaan deelen en deelen en samenvoegen, maar dat het organisme ook eigenschappen heeft die cel voor cel niet bezitten. Men leert de beteekenis van de hormonen kennen. En zoo lezende en Jeerende komt i al wijst de schrijver er nimmer op, diep onder de indruk van Gods groote wijsheid en zien we vol bewondering op wat Hij in 't aanzijn riep. Algemeene biologie door prof. dr. J. Boeke. Wereldbiblo- theek N.V„ Amsterdam. Modern heldendom. Door Prof. Dr A. H. de Hartog. Uitgave van J. H. Kok N.V. te Kampen, 1935. Het zal niet nalaten de aandacht te trek ken, dat Prof. de Hartog ditmaal de pers tribune van Kok heeft beklommen, om te zeggen, wat hem op de ziel weegt. Zoo im mers mag men altoos noemen, wat dezen apologeet tot schrijven of spreken dringt. Ook nu is het een diep ernstig wooro, dat hij tot de kinderen van onzen tijd richt. En al zijn er af en toe een paar n^oeilijk to nemen hoogten gelukkig in een taal die begrepen kan worden. En naar wij van harte hopen, ook begrepen z a 1 worden. Want uit den titel heeft men reeds kun nen afleiden, wat hier aan de orde is. Het heidendom in zijn 20ste eeuwsche gestalte, zich openbarende in het naturalisme, het nationalisme en het humanismse, wordt tot. op volle diepte gepcila en getoetst, weten schappelijk en theologisch. De wijze,, waarop Prof. de Hartog de drie verschijningen tee kent, bewijst wel dat de studeerkamer niet zijn eenige observatiepost is. Behalve dooi de uit het volle lewen gegrepen voorbeelden, is deze beschouwing ook boeiend door de actualiteit, welke het Duitschland van dezen dag eraan geeft Vooral ook op dit onderdeel treft u den diepgang van het betoog. In me nig opzicht kan 't zóó degenen, die door de gemiddelde critiek nog niet tot staan zijn tc brengen, tot zegen zijn. Is de teekening onzer dagen binnen het kader van het onderwerp een wel zeer be schamende en ook zeer zorgwekkende, de hooggeleerde schrijver laat niet na, daar tegenover het. volle licht te doen uitschijnen van de Openbaring Gods. Jammer is, dat hij in den ijver om de oogen toch wijd te ope nen voor den omvang van de geestelijke verarming, waaraan onze tijd te gronde gaat als God het niet verhoedt, zich laat gaan in de van hem bekende kleinachting der Schrif tuurlijke bewijsvoering. Op blz. 47 bijv. leest men van „de gedachtelooze eisch van on derwerping aan de Schriften"; op blz. 114, dat men tegen het moderne heidendom moet getuigen „niet slechts door met Bijbelteks ten te veroordeelen", enz.; op blz. 115 we van „een gedachteloos bukken voor Gods Woord". Wij weten wel, dat Prof. De Hartog dit niet zoo fel bedoelt, maar hij kan toch van zich vervreemden, die dit boek óók moeten lezen. Want ver boven onze bedenkingen ook de verbinding van de „geestelijke interna tionale" van den Pinksterdag met Schiller- Beethovens „Seid umschlungen Millionen" kunnen wij niet accepteeren rijst do Prof. Dr Boeke De groef van den bultenlandschen handel en Scheepvaart van Japan sedert het Jaar 1900 en enkele be schouwingen naar aanleiding daar van, door Dr. J. E. Nieuwenhuis. Uitg. H. Veenman en zonen. Wage- ningen. Het is bekend dat het z.g. „gele gevaar" van jaar tot jaar toeneemt In de laatste de cennia is de buitenlandsohe handel en scheepvaart van Japan snel gegroeid. De toenemende industrialisatie deed er het hare aan toe. De schrijver heeft door mid del van statistisch onderzoek deze groei nader willen belichten. Vanzelf kwam hij zoo toe aan de vraag welke beteekenis de toenemende belangrijkheid van Japan in het internationale ruilverkeer heeft, zoowel voor de welvaart van Japan zelf als voor andere landen. De schrijver komt aan het einde van zijn werk tot een tiental conclusies waarvan w-el een van de voornaamste is dat de in dustrialisatie van het Oosten beteekent, dat de ongunstige voet, waarop het Oosten met het Westen ruilt, hoe langer hoe meer ver dwijnt» Dit behoeft echter nog geen vermin derde welvaart van het Westen tc beteeke- nen want industrielanden onderling ikunnen ook zeer goed ruilen; zooals de ruil tusschen de Europeesche landen bewijst. Indien de productie in het Oosten hoe langer hoe meer op Westerschenléést wordt geschoeid zal ook de productievan agrarische goederen worden opgevoerd wat aan de voorziening van het westen met tropische producten ten goede komt. De lage levensstandaard van den Oosterschen arbeider doet echter een wanverhouding tusschen het concurrentie vermogen van het Oosten en het Westen ver wachten met alle voor het Westen onaange name gevolgen. Het is daarom te hopen dat het voordeel van een Westersche productie- techniek in de Aziatische landen tvin alle lagen van de Oostersche bevolking ten goede komt. Dit is naar men weet nog niet .het ge val. De schrijver belicht op aantrekkelijke wijze de vérdere vraagstukken die met Jar pan in hét verre Oosten saamhangen en op tal van vragen kan de lezer een antwoord vinden waaruit hem blijken zal dat het Ja- pansche gevaar verre van te onderschat ten ia „Gandhl, de tragische figuur", door Dr. Ir. H. C van Beusekom (Libellen-, serie Bosch en Keuning, Baarn) Dr. Ir. H. C. van Beusekom, die zich reed^ eerder met de figuur van den Indischen Maj halma heeft beziggehouden, heeft in de bek kende Libellenserie een korte studie over Gandhi gepubliceerd, die in haar beknopte overzichtelijkheid heel sympathiek aandoef, terwijl dit boekje er tevens voor zorgt, dit wij het leven van dezen on versaagden reji- gieus-socialen strijder ook langs de lijnen der jongste politieke.gebeurtenissen kunnen .volgen. In een soort van annex geeft de auteur tenslotte weer, hoe hij als Christen dezen Hindoe ziet, die volgens zijn woord bij na Christen geworden is. MODERNE BOUWKUNST IN NEDERLAND. No. 5. De Mid- denstanilswoning. Hel hu.s voor ééa gezin. W. L. en J. lirutse N. V. Rotterdam. Bij hei bekijken van dit nummer van de serie van 20 monographieën, die thans reeds voor het overgroote deel zijn verschenen, vraagt men zich opnieuw af, of deze wijze ran publicatie voor den leek wel de juiste is. Ook hij de tentoonstellingen van de laatste jaren rijst dezelfde vraag. Meer of minder romantisch werk vindt men naast de uitingen van Nieuwe Zakelijk heid. En als men objectief wil blijven kan het eigenlijk ook moeilijk anders. Het moet worden toegegven, dat de redac tie, wat dit betreft, de objectiviteit hand haaft. Doch het wil ons voorkomen, dat op den leek deze wijze van publiceeren lichtelijk verwarrend werken kan. De volgorde, die alphabetisch is naar de namien der bouwmeesters werkt hiertoe mee en ongetwijfeld zou door een chronologi sche volgorde van het ontstaan dit bezwaar wel, zij bet slechts zeer gedeeltelijk, onder vangen kunnen worden. In het algemeen handhaaft ook dit num mer zich weer op het peil, dat deze uitgave van Brosse kenmerkt- Mooie foto's van meerendeels goede bouw werken. Het onrustige no. 13 zoowel in plattegrond als opbouw had gevoegelijk achterwege kun nen blijven en de beteekenis van 22-24 voor onze Nederlandsche bouwkunst ontgaat ons. Doch van de overige 35 afbeeldingen zijn er vele die uitstekend typeenen wat de Neder landsche bouwmeesters in de laatste 20 jaar op het gebied van het eensgezinshuis heb ben tot stand gebracht Of de drie laatste afbeeldingen van dc dit jaar gereedgekomen flat voor beeldhou wers en schilders van de architecten Zan- stra, Giesen en Symons wel tot deze soort huizen gerekend kunnen worden, betwijfe len we. Niettemin kunnen we de redactie dank baar zijn, dat ze dit weldoordachte bouw- erk van zeer moderne allure in opzet en uitwerking hier ter kennis brengt van breedere groep belangstellenden. Weloverwogen werk is er in dit ook te vinden van Feenstra, Luthman, J. Roodenburgh, Rutgers, F. den Tex en Ver steeg, die allen noe in ietwat romantische richting de oplossing zochten en gaven van het „gezellige" familiehuis. Jan Wils' architectuur streeft meer naar de moderne richting, terwijl Rietveld hierin wel het verst gaat en in zijn soort heel goede bouwwerken tot stand bracht. Afzonderlijk noemen we nog het hier ge publiceerde werk van de Irs. Bijvoet en Duiker, dat wel zeer in het bijzonder ge tuigt van het ernstige werk, dat door deze architecten is geleverd en opnieuw betreu ren doet het overlijden van Duiker, van wien voor de Nederlandsche bouwkunst nog veel te verwachten was. De door deze combinatie gébouwde land huizen in Kijkduin behooren zeker tot het beste wat in de laatste decennia is tot stand gekomen. Voorts krijgt men door de zes toespraken (van Minister Colijn en de vijf Gouverneurs can Suriname) ook een duidelijken kijk op lo beteekenis der Suriname-Zending in be trekking tot maatschappelijke, sociale en paedagogische belangen. En eindelijk: Su riname is een Ncderlandsch bezit; het zijn derhalve in zeer hijzonderen zin »nzc naasten, wier eeuwige belangen volle belangstelling verdienen. Dit boek koopen, is: uw tlpel in de schuld afdoen, ivelke een geestelijk rijk bevoorrecht volk beeft Ion aanzien van zijn arme rijksgenoo- ten in het ver gelegen land. Leerboek Stenografie „Groote", dooi» E. J. Loonstein. Leeraar in de Ste. nografie hij het UL.O. en het Han delsonderwijs te Amsterdam. Deel I. liet onverkorte Schrift. Uitgever: H, A. van Bottenburg N.V. Amsterdam, In do Stenografie komt het op oefening aan en op het juist schrijven van dc letters. Vooral het laatste is een zaak van groot ge wicht. Want duidelijk schrijven werkt het gemakkelijk teruglezen in de hand. De leer», stof in dit boekje is zeer uitgebreid behan deld. Zoodoende kan de leerling de methode gema/kkelijk volgen. Dit boekje zal er bij de leerlingen dan ock wel ingaan. Het ziet er verzorgd uit. hetgeen vooral voor een vak als stenografie een eerste vereischte is. Na de behandeling van de stof vindt men ach terin een groot aantal leesoefeningen waar mee de leerling zijn voordeel kan doen. On getwijfeld zal dit werkje de belangstelling trekken van allen, die de Stenografie „Groo, te" beoefenen. Februari 193$ De nieuwe Taalgids, Prinsenummet Het lag ln de bedoeling prof. Prinsen een bundel artikelen aan te bieden, wan neer hij als hoogleeraar afscheid zou ne men. De dood is echter tusschenbeide ge komen en zoo heeft de redactie van ,De Nieuwe Taalgids" nu een dubbel-nummer aan Prinsens leerlingen ter beschikking gesteld, om hun artikelen als een „In Me- moriarn" aan den heengeganen leermeester den literair belangstellenden aan te bieden. De inleider, dr. J. E. van der Laan, schetst Prinsen als „die eigenaardige dub- belmens, dien wij allen hebben gekend: en ar. Ontvangen Boeken Twee eenwen 17351935. Herden king Suriname-Zending. Uitgege ven door het Zeister Zendings genootschap. Als een hoffelijke afsluiting van, tegelijk een blijvende herinnering aan de indruk wekkende herdenking van het 200-jarig be staan der Suriname-Zending, biedt het be stuur een buitengewoon keurig uitgevoerd gedenkboek aan. Druk en foto's, en ook het omslag getuigen van smaak en kennis, om een grooten vierdag vast. te leggen in een document, dat evenredig is aan de beteeke nis van een zóó langen tijd gehandhaafd en gezegend werk als de Zending van het Zeister Zendingsgenootschap is. De hoofdinhoud wordt gevormd door een uitgebreide weergave van alles, wat er op 17, 18 en 19 September geschied is. Een en ander wordt ingeleid door den heer P. M. Legêne, den inan, wiens werk door een Kon. onderscheiding is geëerd, en van dat werk maakte de voorbereiding van het ju bileum een niet gering deel uit. Ook zijn radio-lezingen van December 1934 en Juni 1935 zijn opgenomen. Ook voor hen en misschien wel juist voor hen die de herdenking niet meege maakt hebben, zal dit fraaie boek een wel kom en een leerzaam! geschiedenis boek zijn van wat de liefde van Christus in Zijn dienaren vermag ten eeuwigen ze gen van verre volken, in wier duisternis het licht der genade nog niet doorbrak. Van Oerwoud tot Plantage door L. Szekely Uitg. Mij. .Elsevier", Amsterdam Een „verhaal van een plantersleven" noemt de schrijver dit omvangrijk boek. Maar in zijn voorwoord achterhaalt hij deze ondertitel door te zeggen, dat „dit boek meer is „Stemmingsbeeld" dan levens beschrijving, stemming, sfeer, atmosfeer van mij en met mij nog van vele honderden kameraden, mijn ondervindingen en de on dervindingen van nog vele andere jonge menschen, die eens één en hetzelfde nood lot ondergaan Daarmede is al duidelijk gemaakt* dat de titel niet de inhoud weergeeft De in houd gaat over een jonge man, die zijn ouders in Buda Pest heimelijk verlaat en met zijn vriend naar Sumatra trekt Zij kwamen daartoe door de brief van een kennis, die in Deli werkte, en hoog opgaf van de verdiensten aldaar. Zonder goed te weten waar Sumatra ligt gaan ze op weg: de vriend heeft het benoodigde reisgeld weten te bemachtigen. Na aankomst te Belawan krijgt de vriend malariakoortsen en daarbij een zoo groot heimwee naar huis, dat hij na enkele dagen met het overgeschoten geld dadelijk terugkeert De schrijver staat met zes centen op zak, als zijn geheele bezitting, alleen in het totaal vreemde land. Hij maakt spoe dig kennis met een groep planters, die uit de rimboe zijn samengekomen om een dag uitspanning te zoeken na weken en maanden van ingespannen, ruwen arbeid in de akelige eenzaamheid van het oer woud. Hij vindt werk en nu begint de be schrijving '-mi het moeilijke, ruwe leven vol narigh' vol gesar door een bruto chef, maar c vol kameraadschap. De wijze, waarop Székely schrijft is boeiend. Zoo boeiend, dat men gevaar loopt dit verhaal als de geschiedenis van allen, die het plantersleven in Indië leven te be schouwen. En toch is dit niet zoo, zooals we reeds opmerkten. De verschillende „ge vallen", die, zooals een pas uit Indië terug gekeerde ons zei, wel eens voorkomen, zijn hier tot één verhaal samengevoegd. Van daar, dat er zooveel spanning in dit boek zit. Vooral ook door de pakkende taal, die de schrijver gebruikt. Zooals men weet heeft mevr. Székely Lulofs ook boeken geschreven over het In disch leven (Rubber, Koelie), speciaal over Deli. Het echtpaur Székely kent van nabij dat land en beschikt over een benijdens waard verhaal-talent. Een talent, dat de lezer meesleept en mee doet leven het leven daar ginds, dat voor velen onbe kend is. Maar, gelijk We reeds opmerkten, het ge vaar is niet denkbeeldig, dat de lezers In dië zullen gaan beschouwen als een land, waar ruwheid, dronkenschap, echtbreuk en meer ondeugden hoogtij vieren. Zoo rnoet men het boek „Van oerwoud tot plantage" niet lezen en het is goed, dat de schrijver in zijn voorwoord getuigt van zijn warme liefde voor het land, waar, zooals hij schrijft, „wij toch den rnooisten tijd van ons leven doorgebracht hebben en waar naar wij, ondanks alles, toch altijd weer naar terug verlangen zullen". Jn het hartje van de rtmboq Tabak-aanplant Prof. Prinsen tist, professor en schilder tegelij kertijd; als ge leerde doordron gen van de waardigheid van zijn ambt» als artist afkeerig van alle „school meesterij". In Re- naissance en Hu manisme, het artistieke en in- tellectueele ont waken aan het einde der Mid deleeuwen, vond hij een beeld van zijn geest' Prof. Prinsen was afkomstig uit een or thodox milieu; het was vooral de invloed van Multatuli, Busken Huet en Vosmaer, die zijn geest in andere richting leidde. Behalve studies over de Renaissance tijd gaf Prinsen veel aandacht aan de 18e eeuw. Steeds was hij er op uit in de Euro- peesclie letterkunde te zoeken naar de al gemeene beginselen, die ook voor de onze gelden. Prinsen heeft ongetwijfeld velen tot de literatuur gebracht, heeft velen smaak doen krijgen in de literatuurstudie. Dr. G. Dekker deelt in een artikel mee, dat niet minder dan vijf proefschriften over Afri- kaansche letterkunde onder zijn leiding geschreven werden. Prinsens „Handboek", „het ons bewaar om ons in moedeloosheid oor te gee aan 'n eensydige geloof aar Engelse kuns en kuituur. Daarmee het hy, die studie van die Nederlandse literatuur gestimuleer tot aiuwe lewe en ons ook ge- prikkel om ons eie jong letterkunde te be studeer met 'n groter strewe na perspec tief". Zonder af te dingen van Prinsens ver diensten moet andererzijds ook worden gezegd, dat vele zijner beweringen zoowel in 't Handboek als de afzonderlijke stu dies, op zwakke gronden steunen en dat zijn oordeel, i-nzonderheid over niet-aesthe- tische waarden met reserve moet worden aanvaai"d. Van de verdere bijdragen in deze „Nieu we Taalgids"-aflevering is vooral belang wekkend de studie van C. F. P. Stutter- heim Jr. over Perks „Iris". Schrijver toont aan, o.i. op deugdelijke wijze, dat Perk vèr gebleven is beneden het nagevolgde voor beeld, Shelley's „Cloud". Natuurlijk zullen er weinig dichters zijn, die op zoo jeugdige leeftijd een gedicht hebben geschreven als Perk zijn „Iris" deed en dat in zijn tijd. Maar er is zoowel in „Mathilde" als in „Iris" <nog zéér veel onzuivers, dat poëzie vaak tot puberteits-lyriek d- deert". De Hoofdakte Dr. Jos. J. Gielen geeft examen-ervarin gen Ned- taal- en letterkunde. Joh. Jansen bespreekt de Angelsaksische nieuwigheid in de onderwijswereld, die in ons land vooral wordt gepropageerd door prof. Kolinstamm en G. van Veen: het stil lezen en de stil-lees-tests. P. A. Eggermont geeft in 120 vragen mei antwoord de voornaamste begrippen uit de oude geschiedenis van het Nederlandsch. Waar elk jaar weer de examen-commis sies klagen over de kennis der candidaten van de hydrografische toestanden in land, zal het artikel van K. Zeeman over „De Waterschappen" zeker belangstelling vinden. De geschiedenis-rubriek geeft het ver volg van dr. Huizenga's behandeling vam Vorrinks „Onze 'opstand tegen Spanje"; een knap stuk van mr. dr. L. W. G. Schol ten over „De parlementaire crisis van 1866'68" en „Examenvragen Alg. Geschie denis". Dr. R. v. d. Wijk vervolgt zijn overzicht der natuurkunde, W. H. Peters zijn School hygiëne, drs. Van Houte zijn speciaal- studie „België". Tot slot „Vragenbus". De Vlaamsche Gids Willy van Cauwenherg zet haar studie voort over „Het cynisme in de hedendaag- sche Vlaamsche LetterkundeZe bespreekt Ernest W. Schmidt, Richard Minne teen der vier dichters van „Het Fonteintje") Eugène Bosschaerts,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 8