Q)tm
Het prcza der nieuwe zakelijkheid
MAANDAG 17_FEBRUARI 1936
door Dr. C. TAZELAAR
Het aantal romkns, dat in de laatste
Jaren de boekenmarkt „verrijkt", is zo
ontstellend groot en van zo verbijsterende
gevarieerdheid, dat het den onbevangen
toeschouwer, die zich in zijn naïviteit tot
ideaal of althans tot taak had gesteld „op
de hoogte" ter blijven, gaat duizelen alleen
bij de gedachte, dat hij al die lijvige delen
zal hebben door te worstelen.
Troost kan de zodanige putten uit het
besef, dat onder die vele werken er talrijke
zijn, die hoogstens zeer tijdelijke waarde
hebben. Hele genres zijn er, die naar we
,vast vertrouwen binnen zeer korte tijd op
zijn best als extremistische curiositeiten
Zullen worden aangemerkt. De „ismen"-
oorlog werkt zo radicaal verdelgend, dat
een bepaald type nauwelijks erkenning
heeft gevonden, of de kenners constate
ren al weer zijn naderend einde: een
nieuw, „isme* meestal even voos en
evenzeer weinig meer dan een woord
staat gereed de schlager van de dag te
.worden.
Bovendien werkt de zeef van de tijd zo
ïegelmatig en zo zeker, dat de grootste
massa snel wegglijdt naar de ongestoorde
vergetelheid, waar zij zich rustig neervlijt
naast de niet meer gekende broeders uit
Vroeger perioden.
Bij deze stand van zaken is er één, die
steeds meer aan waarde moet winnen: de
betrouwbare, zakelijk en principieel juist
voorlichtende literaire kritiek. Deze wordt
meer en meer 't kompas, waarop de me
nigte moet navigeren. De kritiek van het
afzonderlijke boek, die dit individueel
toetst en weegt. De kritiek van een be
paald tijdperk, die er naar streeft de chaos
©m te scheppen tot een kosmos. En hoe
gevaarlijk, hoe moeilijk door gebrek aan
distantie dit werk ook zij; dat 't van
betekenis is, zal ieder erkennen, die in het
onontwarbare kluwen is vastgeraakt.
Het is om deze reden vooral, dat we voor
3e poging van dr. Tazelaar, die zich be
scheiden aandient als „aanteekeningen
over het nieuwste Nederlandsche proza"
grote waardering hebben. Daaruit behoeft
nog niet te volgen dat zou bij behanda
ling van zo recente stof haast onmogelijk
zijn dat wc geheel instemmen met de
opzet en uitwerking van het boek. Maar
hiervoor in de eerse plaats zijn we erken
telijk, dat dr. Tazelaar ons biedt een basis,
waarop verdere vergelijking en dieper stu
die van het materiaal, hier samengebracht,
jnogelijk is.
En dat te meer, omdat de prtneipfüle
Waardering wie had dit anders van de
zen auteur verwacht? ondanks de al te
bescheiden en daardoor te weinig belovende
ondertitel, geenszins gemist, en vooral in
't laatste gedeelte positiever gesteld en
breder gedocumenteerd wordt
Geeft 't boek alzo meer dan rijn onder
titel doet vermoeden, t geeft ook andere
dingen dan men -van de hoofdtitel ver
wacht. Al behoeft men zich daarover in
geen enkel opzicht te beklagen, toch rijst
<le vraag, of niet een ruimer titel te pre
fereren ware geweest Dat de schrijver
.dit ook zelf wel heeft gevoeld, blijkt oun.
Uit zijn woorden op blz. 44, waar hij o.a.
Zegt, dat de „Bekenntnisroman al lang be
stond vóór van nieuwe zakelijkheid spra
ke was".
Strikt genomen behoren van He
hoofdstukken: De reportage-roman,
filmische roman, de simultanlstisehe roman,
de Bekenntnisroman, de vitalistische ro
man en de biographie in romanvorm, al
leen de eerste drie thuis onder de nieuwe
zakelijkheid. Natuurlijk wordt in stijl
structuur der andere soorten de invloed
jvan de „vernieuwde volzin1' niet gemist,
maar daarom gaat 't toch niet aan deze
zonder meer onder de nieuwe zakelijkheid
Je rubriceren.
Dit alles blijft echter van ondergeschikt
belang: Hoofdzaak is de ordenende taak.
die Tazelaar in dit boek heeft volbracht.
Het is een boek vol waarschuwende ernst
tot een groot deel van ons Christenvolk
om toch niet, bekoord door de glans der
moderniteit, uit het oog te verliezen, dat
.we hier te doen hebben met veelzeggende
uitingen van een geestesverwildering, die
meer en meer om zich heengrijpt en dié
voortspruit uit een mentaliteit, die we op
ieder ander gebied dan dat der kunst
hoogst gevaarlijk zouden achten. Van har
te stem ik in met de nadrukkelijke consta
tering van de ethische verwerpelijkheid,
'die wij niet vaak genoeg kunnen herhalen.
Omtrent de literaire waarde van reportag'
en filmische romans zou ik 't gerust wagen
me stelliger uit te drukken, 't Is voor mij
geen open vraag, of deze „kunstvorm" hoog
of laag moet worden aangeslagen. Hij
.voor mij de bedenkelijke openbaring
een decadente, stuur- en richtingloze tijd.
Zoals ik al aangaf, is vooral in 't tweede
gedeelte van dit boek (de vitalistische ro
man en de biographie in romanvorm) dï
principiële weerlegging sterker en af-
doender dan in het eerste stuk, waar spe
ciaal de nieuwe zakelijkheid in enger be
tekenis aan de orde is. Daarom voldoet dat
stuk mij beter, al zou ik ook de voorkeur
gegeven hebben aan een beknopte, duide
lijke typering van 't vitalisme in de eigen
bewoordingen van den schrijver boven
aanhaling „van de letterlijke bewoordin
gengen der modernen zelf" (blz. 57).
Dit laatste heeft twee bezwaren: Deze
modernen drukken zich vaak in zo over
dreven termen uit, dat de woordenvloed
de inhoud verduistert; bovendien staan ze
allerminst objectief tegenover hun onder
werp: een theoretische ophemeling (aan
geen praktijk getoetst en daarvan vaak
.ver verwijderd) staat a priori bij hen vast.
Liever dan door veelvuldig citaat dienen
Her gelijke richtingen gewaardeerd te wor
den in de bezonken taal van den objectie-
Sen, kritisch' i waarnemer. Dio bezonken-
Dr C. Tazelaar
beid mis ik ook In de inleiding, waar de
we zakelijkheid in zijn wezen wordt
tekend.
Het komt mij voor, dat op blz. 7 b.v. niet
duidelijk bet karakter van deze proza-
uitkomt» Voor mij is er geen over
eenstemming tussen het „rationeele van
de natuur van den modernen mensch" en
ïven later als typerend verschijnsel
aangeduide „begrenzingen zijn hinderlijke
belemmeringen: de maten van ruimte en
tijd worden veranderd. De ruimte wordt
vergroot en de tijd wordt versneld". Wijkt
het rationele in de moderne kunst niet
steeds verder naar de achtergrond? En is
niet dat juist 't kenmerk van de tijd en
de kunst, dat de beelden niet meer in
zich dragen de herkenning van 't origineel?
Wekt ook 't woord reactionnair in de zin:
„dat aan deze richting van nieuwe zake
lijkheid het reactionnaire ten grondslag
ligt", niet misverstand? Dit moet hier toch
zeker niet verstaan worden in de klassiek-
historische zin des woords? Veeleer is 't
bedoeld als: reactie tegen wat vooraf
ging; terwijl reactionnair toch meer op 't
conservatieve wijst, waarvan de nieuwe
zakelijkheid niets heeft. Vertoont boven
dien de „optische zegging", waarvan de
filmische en de reportage-roman zo vc
en die hem m.i. zo banaal en onartistiek
(veel meer dan plastisch) maakt, niet veel
trekken van overeenkomst met 't impres
sionisme van Ary Prins b.v., die ook "t
logische het zwijgen oplei en al wat ab
stract was, onderdrukte? Een verwijzing
naar die reeds lang gestorven richting was
niet overbodig geweest; ze had èn 't con
tact met 't verleden doen zien èn 't niet
absoluut-oorspronkelijke van de modernen
beter in 't licht gesteld.
Wat ik hoop is dit: Moge dit boek, dat
zeker zijn grote verdiensten heelt, spoedig
een tweede druk beleven, waarin de schrij
ver de resultaten van voortgezette studie,
vergelijking en bezinning kan formuleren
in onaantastbare en ondubbelzinnige be
woordingen. -
Ook in de vorm, waarin 1 nu tot ons
komt, kan 't velen tot gids dienen en kan
't tot een verheldering leiden, die voor een
overzicht van de chaotische productie oi
eeuw onmisbaar is.
J. KARSEMEIJER
Uitg. van J. H. Kok N.V„ te Kampen.
waaraeerlng voor het diep-principieele, op
hoog niveau gezette, van geloofskracht tril
lende woord lot onzen tijd over onzen tijd.
Indien er aan de peiling van en den strijd
tegen 't moderne heidendom wel eens ont
broken heeft do heilige wil tot consequent
zien van den geestelijken afgrond, w
s we wankelen en dit heeft vaak
ontbroken dan is in dit boek van Prof.
gc Hartog de bazuin gestoken en klinkt haar
geluid helder over de levensgebieden, die
enioor bedreigd worden. Als zoodanig wen-
schen wij het boek een breeden, ernstigen
lezerskring toe. Elke waarschuwing ten
deze heeft thans groote waarde; deze ech
ter grijpt de gevaren in de kern aan,
dwingt oen lezer stelling te kiezen in den
strijd der geesten, beter gezegd: tusschen
God en den menschenmoorder van den be
ginne.
Het Avondmaal des Heeren naai
de Heilige Schrift. Een Protestant-
sche Bijbelstudie. Door G. van Dors-
sen. H. J. Paris, Amsterdam, 1935.
Een pleidooi voor de transsubstantiatie,
speciaal gericht tegen de Gereformeerde
Avondmaalsviering. Waartoe dit, vier eeuwen
nadat de Hervorming de Mos had afgewezen,
nuttig kan zijn, is ons een raadsel. Temeer,
daar dit onderwerp nergens aan de orde is.
In 1539 schreef Calvijn aan kardinaal Sa
dolet: en men zich niet droome, dat het
brood veranderd worde in Christus". In 1543
schreef hij aan Karei V: „Wie geeft den
mensch het recht, dat woord ontvangen
te veranderen in offerand e?" En in 1935
schrijft een Protestant (de titel belooft
immers een Prot. bijbelstudie): „En de R.K.
Kerk kan met precies hetzelfde, recht (als de
Geref.) zich beroepen op de Schrift (met haar
leer van het Mieoffer).
De bodem, waarop volgens den schrijver
dit recht rust, is de lezing van de bekende
coorden ..Dit is Mijn lichaam". Tien van de
bladzijden wijdt hij aan de vraag of er
staat Dat of Dit is Mijn lichaam. Hij kiest
oor I» i t, want dan gaat beter op de letter
lijke beteekenis van Dit is, enz. Dat zulks
dan alleen nog zou kunnen gedoeld hebben
op het eenmalige van dat bepaalde brood in
Christus' handen op dat oogenblik, komt
gansCh niet bij den schrijver op.
Doch genoeg. De enthousiaste wijze, waar
op de Maasbode reeds terstond na de ver
schijning dit boekje verwelkomde, moge den
schrijver een vergoeding zijn voor onzen in
druk, dat we zelden een zoo doelloos boekje
gelozon hebben. Zijn ev. overgang naar de
R.K. Kerk zou een minder luidruchtige ken
nisgeving wettigen.
nieuwe en gewijzigde gezichtspunten geko
men zijn was een belangrijke wijziging
van verschillende gedeelten natuurlijk
noodzakelijk. Prof. Boeke heeft deze twee
de druk geheel op de hoogte van de tijd
gebracht en daarmede allen die eenig in
zicht willen hebben in het leven op aarde
de verschijnselen, die dit leven te zien
■eft, aan zich verplicht.
Zeer duidelijk worden in dit boek de
onderscheiden begrippen beschreven. Niet
met professorale geleerdheid, doch in be
woordingen en met voorbeelden, die getui
gen van groote kennis op dit terrein en
met het benijdbaar vermogen dit alles in
lot leesbare vorm weer te geven, waarbij
dc talrijke illustraties natuurlijk zeer veel
hulpmateriaal leveren.
Een uitvoerige index maakt het opzoeken
m een bepaald onderdeel zeer gemakke-
Het wondere, schoone leven en de struc
tuur van de cel en de onderdeelen ervan:
bet protoplasina, de celkern, de chromoso
men, de centrosomen enz. wordt ons duide
lijk.
Wij lezen (en begrijpen) hoe deze cellen
groeien, elkaar bestrijden, zich samenvoe
gen en het organisme opbouwen. Het wordt
ons duidelijk hoe erfelijkheidsverschijnse
len zijn te verklaren en dat het ontstaan
van een nieuw organisme nog iets anders
is dan dat de bevruchte cellen zich gaan
deelen en deelen en samenvoegen, maar
dat het organisme ook eigenschappen heeft
die cel voor cel niet bezitten. Men leert de
beteekenis van de hormonen kennen.
En zoo lezende en Jeerende komt i
al wijst de schrijver er nimmer op, diep
onder de indruk van Gods groote wijsheid
en zien we vol bewondering op wat Hij in
't aanzijn riep.
Algemeene biologie door prof.
dr. J. Boeke. Wereldbiblo-
theek N.V„ Amsterdam.
Modern heldendom. Door Prof. Dr
A. H. de Hartog. Uitgave van J. H.
Kok N.V. te Kampen, 1935.
Het zal niet nalaten de aandacht te trek
ken, dat Prof. de Hartog ditmaal de pers
tribune van Kok heeft beklommen, om te
zeggen, wat hem op de ziel weegt. Zoo im
mers mag men altoos noemen, wat dezen
apologeet tot schrijven of spreken dringt.
Ook nu is het een diep ernstig wooro, dat
hij tot de kinderen van onzen tijd richt. En
al zijn er af en toe een paar n^oeilijk
to nemen hoogten gelukkig in een taal
die begrepen kan worden. En naar wij van
harte hopen, ook begrepen z a 1 worden.
Want uit den titel heeft men reeds kun
nen afleiden, wat hier aan de orde is. Het
heidendom in zijn 20ste eeuwsche gestalte,
zich openbarende in het naturalisme, het
nationalisme en het humanismse, wordt tot.
op volle diepte gepcila en getoetst, weten
schappelijk en theologisch. De wijze,, waarop
Prof. de Hartog de drie verschijningen tee
kent, bewijst wel dat de studeerkamer niet
zijn eenige observatiepost is. Behalve dooi
de uit het volle lewen gegrepen voorbeelden,
is deze beschouwing ook boeiend door de
actualiteit, welke het Duitschland van dezen
dag eraan geeft Vooral ook op dit onderdeel
treft u den diepgang van het betoog. In me
nig opzicht kan 't zóó degenen, die door de
gemiddelde critiek nog niet tot staan zijn tc
brengen, tot zegen zijn.
Is de teekening onzer dagen binnen het
kader van het onderwerp een wel zeer be
schamende en ook zeer zorgwekkende, de
hooggeleerde schrijver laat niet na, daar
tegenover het. volle licht te doen uitschijnen
van de Openbaring Gods. Jammer is, dat hij
in den ijver om de oogen toch wijd te ope
nen voor den omvang van de geestelijke
verarming, waaraan onze tijd te gronde gaat
als God het niet verhoedt, zich laat gaan in
de van hem bekende kleinachting der Schrif
tuurlijke bewijsvoering. Op blz. 47 bijv. leest
men van „de gedachtelooze eisch van on
derwerping aan de Schriften"; op blz. 114,
dat men tegen het moderne heidendom moet
getuigen „niet slechts door met Bijbelteks
ten te veroordeelen", enz.; op blz. 115
we van „een gedachteloos bukken voor
Gods Woord". Wij weten wel, dat Prof. De
Hartog dit niet zoo fel bedoelt, maar hij kan
toch van zich vervreemden, die dit boek
óók moeten lezen.
Want ver boven onze bedenkingen ook
de verbinding van de „geestelijke interna
tionale" van den Pinksterdag met Schiller-
Beethovens „Seid umschlungen Millionen"
kunnen wij niet accepteeren rijst do
Prof. Dr Boeke
De groef van den bultenlandschen
handel en Scheepvaart van Japan
sedert het Jaar 1900 en enkele be
schouwingen naar aanleiding daar
van, door Dr. J. E. Nieuwenhuis.
Uitg. H. Veenman en zonen. Wage-
ningen.
Het is bekend dat het z.g. „gele gevaar"
van jaar tot jaar toeneemt In de laatste de
cennia is de buitenlandsohe handel en
scheepvaart van Japan snel gegroeid. De
toenemende industrialisatie deed er het
hare aan toe. De schrijver heeft door mid
del van statistisch onderzoek deze groei
nader willen belichten. Vanzelf kwam hij
zoo toe aan de vraag welke beteekenis de
toenemende belangrijkheid van Japan in het
internationale ruilverkeer heeft, zoowel voor
de welvaart van Japan zelf als voor andere
landen. De schrijver komt aan het einde van
zijn werk tot een tiental conclusies waarvan
w-el een van de voornaamste is dat de in
dustrialisatie van het Oosten beteekent, dat
de ongunstige voet, waarop het Oosten met
het Westen ruilt, hoe langer hoe meer ver
dwijnt» Dit behoeft echter nog geen vermin
derde welvaart van het Westen tc beteeke-
nen want industrielanden onderling ikunnen
ook zeer goed ruilen; zooals de ruil tusschen
de Europeesche landen bewijst. Indien de
productie in het Oosten hoe langer hoe meer
op Westerschenléést wordt geschoeid zal
ook de productievan agrarische goederen
worden opgevoerd wat aan de voorziening
van het westen met tropische producten ten
goede komt. De lage levensstandaard van
den Oosterschen arbeider doet echter een
wanverhouding tusschen het concurrentie
vermogen van het Oosten en het Westen ver
wachten met alle voor het Westen onaange
name gevolgen. Het is daarom te hopen dat
het voordeel van een Westersche productie-
techniek in de Aziatische landen tvin alle
lagen van de Oostersche bevolking ten goede
komt. Dit is naar men weet nog niet .het ge
val. De schrijver belicht op aantrekkelijke
wijze de vérdere vraagstukken die met Jar
pan in hét verre Oosten saamhangen en op
tal van vragen kan de lezer een antwoord
vinden waaruit hem blijken zal dat het Ja-
pansche gevaar verre van te onderschat
ten ia
„Gandhl, de tragische figuur", door
Dr. Ir. H. C van Beusekom (Libellen-,
serie Bosch en Keuning, Baarn)
Dr. Ir. H. C. van Beusekom, die zich reed^
eerder met de figuur van den Indischen Maj
halma heeft beziggehouden, heeft in de bek
kende Libellenserie een korte studie over
Gandhi gepubliceerd, die in haar beknopte
overzichtelijkheid heel sympathiek aandoef,
terwijl dit boekje er tevens voor zorgt, dit
wij het leven van dezen on versaagden reji-
gieus-socialen strijder ook langs de lijnen
der jongste politieke.gebeurtenissen kunnen
.volgen.
In een soort van annex geeft de auteur
tenslotte weer, hoe hij als Christen dezen
Hindoe ziet, die volgens zijn woord bij na
Christen geworden is.
MODERNE BOUWKUNST IN
NEDERLAND. No. 5. De Mid-
denstanilswoning. Hel hu.s voor
ééa gezin. W. L. en J. lirutse
N. V. Rotterdam.
Bij hei bekijken van dit nummer van de
serie van 20 monographieën, die thans reeds
voor het overgroote deel zijn verschenen,
vraagt men zich opnieuw af, of deze wijze
ran publicatie voor den leek wel de juiste
is.
Ook hij de tentoonstellingen van de laatste
jaren rijst dezelfde vraag.
Meer of minder romantisch werk vindt
men naast de uitingen van Nieuwe Zakelijk
heid.
En als men objectief wil blijven kan het
eigenlijk ook moeilijk anders.
Het moet worden toegegven, dat de redac
tie, wat dit betreft, de objectiviteit hand
haaft.
Doch het wil ons voorkomen, dat op den
leek deze wijze van publiceeren lichtelijk
verwarrend werken kan.
De volgorde, die alphabetisch is naar de
namien der bouwmeesters werkt hiertoe mee
en ongetwijfeld zou door een chronologi
sche volgorde van het ontstaan dit bezwaar
wel, zij bet slechts zeer gedeeltelijk, onder
vangen kunnen worden.
In het algemeen handhaaft ook dit num
mer zich weer op het peil, dat deze uitgave
van Brosse kenmerkt-
Mooie foto's van meerendeels goede bouw
werken.
Het onrustige no. 13 zoowel in plattegrond
als opbouw had gevoegelijk achterwege kun
nen blijven en de beteekenis van 22-24 voor
onze Nederlandsche bouwkunst ontgaat ons.
Doch van de overige 35 afbeeldingen zijn er
vele die uitstekend typeenen wat de Neder
landsche bouwmeesters in de laatste 20 jaar
op het gebied van het eensgezinshuis heb
ben tot stand gebracht
Of de drie laatste afbeeldingen van dc
dit jaar gereedgekomen flat voor beeldhou
wers en schilders van de architecten Zan-
stra, Giesen en Symons wel tot deze soort
huizen gerekend kunnen worden, betwijfe
len we.
Niettemin kunnen we de redactie dank
baar zijn, dat ze dit weldoordachte bouw-
erk van zeer moderne allure in opzet en
uitwerking hier ter kennis brengt van
breedere groep belangstellenden.
Weloverwogen werk is er in dit
ook te vinden van Feenstra, Luthman, J.
Roodenburgh, Rutgers, F. den Tex en Ver
steeg, die allen noe in ietwat romantische
richting de oplossing zochten en gaven van
het „gezellige" familiehuis.
Jan Wils' architectuur streeft meer naar
de moderne richting, terwijl Rietveld hierin
wel het verst gaat en in zijn soort heel
goede bouwwerken tot stand bracht.
Afzonderlijk noemen we nog het hier ge
publiceerde werk van de Irs. Bijvoet en
Duiker, dat wel zeer in het bijzonder ge
tuigt van het ernstige werk, dat door deze
architecten is geleverd en opnieuw betreu
ren doet het overlijden van Duiker, van
wien voor de Nederlandsche bouwkunst nog
veel te verwachten was.
De door deze combinatie gébouwde land
huizen in Kijkduin behooren zeker tot het
beste wat in de laatste decennia is tot
stand gekomen.
Voorts krijgt men door de zes toespraken
(van Minister Colijn en de vijf Gouverneurs
can Suriname) ook een duidelijken kijk op
lo beteekenis der Suriname-Zending in be
trekking tot maatschappelijke, sociale en
paedagogische belangen. En eindelijk: Su
riname is een Ncderlandsch bezit;
het zijn derhalve in zeer hijzonderen zin
»nzc naasten, wier eeuwige belangen
volle belangstelling verdienen. Dit boek
koopen, is: uw tlpel in de schuld afdoen,
ivelke een geestelijk rijk bevoorrecht volk
beeft Ion aanzien van zijn arme rijksgenoo-
ten in het ver gelegen land.
Leerboek Stenografie „Groote", dooi»
E. J. Loonstein. Leeraar in de Ste.
nografie hij het UL.O. en het Han
delsonderwijs te Amsterdam. Deel I.
liet onverkorte Schrift. Uitgever: H,
A. van Bottenburg N.V. Amsterdam,
In do Stenografie komt het op oefening
aan en op het juist schrijven van dc letters.
Vooral het laatste is een zaak van groot ge
wicht. Want duidelijk schrijven werkt het
gemakkelijk teruglezen in de hand. De leer»,
stof in dit boekje is zeer uitgebreid behan
deld. Zoodoende kan de leerling de methode
gema/kkelijk volgen. Dit boekje zal er bij de
leerlingen dan ock wel ingaan. Het ziet er
verzorgd uit. hetgeen vooral voor een vak
als stenografie een eerste vereischte is. Na
de behandeling van de stof vindt men ach
terin een groot aantal leesoefeningen waar
mee de leerling zijn voordeel kan doen. On
getwijfeld zal dit werkje de belangstelling
trekken van allen, die de Stenografie „Groo,
te" beoefenen.
Februari 193$
De nieuwe Taalgids, Prinsenummet
Het lag ln de bedoeling prof. Prinsen
een bundel artikelen aan te bieden, wan
neer hij als hoogleeraar afscheid zou ne
men. De dood is echter tusschenbeide ge
komen en zoo heeft de redactie van ,De
Nieuwe Taalgids" nu een dubbel-nummer
aan Prinsens leerlingen ter beschikking
gesteld, om hun artikelen als een „In Me-
moriarn" aan den heengeganen leermeester
den literair belangstellenden aan te bieden.
De inleider, dr. J. E. van der Laan,
schetst Prinsen als „die eigenaardige dub-
belmens, dien wij allen hebben gekend:
en ar.
Ontvangen Boeken
Twee eenwen 17351935. Herden
king Suriname-Zending. Uitgege
ven door het Zeister Zendings
genootschap.
Als een hoffelijke afsluiting van, tegelijk
een blijvende herinnering aan de indruk
wekkende herdenking van het 200-jarig be
staan der Suriname-Zending, biedt het be
stuur een buitengewoon keurig uitgevoerd
gedenkboek aan. Druk en foto's, en ook het
omslag getuigen van smaak en kennis, om
een grooten vierdag vast. te leggen in een
document, dat evenredig is aan de beteeke
nis van een zóó langen tijd gehandhaafd en
gezegend werk als de Zending van het
Zeister Zendingsgenootschap is.
De hoofdinhoud wordt gevormd door een
uitgebreide weergave van alles, wat er op
17, 18 en 19 September geschied is. Een en
ander wordt ingeleid door den heer P. M.
Legêne, den inan, wiens werk door een
Kon. onderscheiding is geëerd, en van dat
werk maakte de voorbereiding van het ju
bileum een niet gering deel uit. Ook zijn
radio-lezingen van December 1934 en Juni
1935 zijn opgenomen.
Ook voor hen en misschien wel juist
voor hen die de herdenking niet meege
maakt hebben, zal dit fraaie boek een wel
kom en een leerzaam! geschiedenis
boek zijn van wat de liefde van Christus
in Zijn dienaren vermag ten eeuwigen ze
gen van verre volken, in wier duisternis
het licht der genade nog niet doorbrak.
Van Oerwoud tot Plantage
door L. Szekely Uitg. Mij.
.Elsevier", Amsterdam
Een „verhaal van een plantersleven"
noemt de schrijver dit omvangrijk boek.
Maar in zijn voorwoord achterhaalt hij
deze ondertitel door te zeggen, dat „dit
boek meer is „Stemmingsbeeld" dan levens
beschrijving, stemming, sfeer, atmosfeer
van mij en met mij nog van vele honderden
kameraden, mijn ondervindingen en de on
dervindingen van nog vele andere jonge
menschen, die eens één en hetzelfde nood
lot ondergaan
Daarmede is al duidelijk gemaakt* dat
de titel niet de inhoud weergeeft De in
houd gaat over een jonge man, die zijn
ouders in Buda Pest heimelijk verlaat en
met zijn vriend naar Sumatra trekt Zij
kwamen daartoe door de brief van een
kennis, die in Deli werkte, en hoog opgaf
van de verdiensten aldaar. Zonder goed te
weten waar Sumatra ligt gaan ze op weg:
de vriend heeft het benoodigde reisgeld
weten te bemachtigen. Na aankomst te
Belawan krijgt de vriend malariakoortsen
en daarbij een zoo groot heimwee naar
huis, dat hij na enkele dagen met het
overgeschoten geld dadelijk terugkeert
De schrijver staat met zes centen op
zak, als zijn geheele bezitting, alleen in
het totaal vreemde land. Hij maakt spoe
dig kennis met een groep planters, die uit
de rimboe zijn samengekomen om een
dag uitspanning te zoeken na weken en
maanden van ingespannen, ruwen arbeid
in de akelige eenzaamheid van het oer
woud. Hij vindt werk en nu begint de be
schrijving '-mi het moeilijke, ruwe leven
vol narigh' vol gesar door een bruto
chef, maar c vol kameraadschap.
De wijze, waarop Székely schrijft is
boeiend. Zoo boeiend, dat men gevaar loopt
dit verhaal als de geschiedenis van allen,
die het plantersleven in Indië leven te be
schouwen. En toch is dit niet zoo, zooals
we reeds opmerkten. De verschillende „ge
vallen", die, zooals een pas uit Indië terug
gekeerde ons zei, wel eens voorkomen, zijn
hier tot één verhaal samengevoegd. Van
daar, dat er zooveel spanning in dit boek
zit. Vooral ook door de pakkende taal, die
de schrijver gebruikt.
Zooals men weet heeft mevr. Székely
Lulofs ook boeken geschreven over het In
disch leven (Rubber, Koelie), speciaal over
Deli. Het echtpaur Székely kent van nabij
dat land en beschikt over een benijdens
waard verhaal-talent. Een talent, dat de
lezer meesleept en mee doet leven het
leven daar ginds, dat voor velen onbe
kend is.
Maar, gelijk We reeds opmerkten, het ge
vaar is niet denkbeeldig, dat de lezers In
dië zullen gaan beschouwen als een land,
waar ruwheid, dronkenschap, echtbreuk en
meer ondeugden hoogtij vieren. Zoo rnoet
men het boek „Van oerwoud tot plantage"
niet lezen en het is goed, dat de schrijver
in zijn voorwoord getuigt van zijn warme
liefde voor het land, waar, zooals hij
schrijft, „wij toch den rnooisten tijd van
ons leven doorgebracht hebben en waar
naar wij, ondanks alles, toch altijd weer
naar terug verlangen zullen".
Jn het hartje van de rtmboq
Tabak-aanplant
Prof. Prinsen
tist, professor en
schilder tegelij
kertijd; als ge
leerde doordron
gen van de
waardigheid van
zijn ambt» als
artist afkeerig
van alle „school
meesterij". In Re-
naissance en Hu
manisme, het
artistieke en in-
tellectueele ont
waken aan het
einde der Mid
deleeuwen, vond
hij een beeld
van zijn geest'
Prof. Prinsen was afkomstig uit een or
thodox milieu; het was vooral de invloed
van Multatuli, Busken Huet en Vosmaer,
die zijn geest in andere richting leidde.
Behalve studies over de Renaissance
tijd gaf Prinsen veel aandacht aan de 18e
eeuw. Steeds was hij er op uit in de Euro-
peesclie letterkunde te zoeken naar de al
gemeene beginselen, die ook voor de onze
gelden.
Prinsen heeft ongetwijfeld velen tot de
literatuur gebracht, heeft velen smaak
doen krijgen in de literatuurstudie. Dr. G.
Dekker deelt in een artikel mee, dat niet
minder dan vijf proefschriften over Afri-
kaansche letterkunde onder zijn leiding
geschreven werden. Prinsens „Handboek",
„het ons bewaar om ons in moedeloosheid
oor te gee aan 'n eensydige geloof aar
Engelse kuns en kuituur. Daarmee het hy,
die studie van die Nederlandse literatuur
gestimuleer tot aiuwe lewe en ons ook ge-
prikkel om ons eie jong letterkunde te be
studeer met 'n groter strewe na perspec
tief".
Zonder af te dingen van Prinsens ver
diensten moet andererzijds ook worden
gezegd, dat vele zijner beweringen zoowel
in 't Handboek als de afzonderlijke stu
dies, op zwakke gronden steunen en dat
zijn oordeel, i-nzonderheid over niet-aesthe-
tische waarden met reserve moet worden
aanvaai"d.
Van de verdere bijdragen in deze „Nieu
we Taalgids"-aflevering is vooral belang
wekkend de studie van C. F. P. Stutter-
heim Jr. over Perks „Iris". Schrijver toont
aan, o.i. op deugdelijke wijze, dat Perk vèr
gebleven is beneden het nagevolgde voor
beeld, Shelley's „Cloud". Natuurlijk zullen
er weinig dichters zijn, die op zoo jeugdige
leeftijd een gedicht hebben geschreven als
Perk zijn „Iris" deed en dat in zijn
tijd. Maar er is zoowel in „Mathilde" als in
„Iris" <nog zéér veel onzuivers, dat
poëzie vaak tot puberteits-lyriek d-
deert".
De Hoofdakte
Dr. Jos. J. Gielen geeft examen-ervarin
gen Ned- taal- en letterkunde.
Joh. Jansen bespreekt de Angelsaksische
nieuwigheid in de onderwijswereld, die in
ons land vooral wordt gepropageerd door
prof. Kolinstamm en G. van Veen: het stil
lezen en de stil-lees-tests.
P. A. Eggermont geeft in 120 vragen mei
antwoord de voornaamste begrippen uit de
oude geschiedenis van het Nederlandsch.
Waar elk jaar weer de examen-commis
sies klagen over de kennis der candidaten
van de hydrografische toestanden in
land, zal het artikel van K. Zeeman over
„De Waterschappen" zeker belangstelling
vinden.
De geschiedenis-rubriek geeft het ver
volg van dr. Huizenga's behandeling vam
Vorrinks „Onze 'opstand tegen Spanje";
een knap stuk van mr. dr. L. W. G. Schol
ten over „De parlementaire crisis van
1866'68" en „Examenvragen Alg. Geschie
denis".
Dr. R. v. d. Wijk vervolgt zijn overzicht
der natuurkunde, W. H. Peters zijn School
hygiëne, drs. Van Houte zijn speciaal-
studie „België". Tot slot „Vragenbus".
De Vlaamsche Gids
Willy van Cauwenherg zet haar studie
voort over „Het cynisme in de hedendaag-
sche Vlaamsche LetterkundeZe bespreekt
Ernest W. Schmidt, Richard Minne teen
der vier dichters van „Het Fonteintje")
Eugène Bosschaerts,