WINTER Natuurleven in het Barre Jaargetijde DE OUDSTE BURCHT IN WESTELIJK NEDERLAND (Deel IV van .Een jaar Natuurleven" „Eindelijk!" zei ik, toen een zending van Schel- tema en Holkema's boekhandel te Amsterdam, op mijn schrijftafel gedeponeerd werd. Nog voor ik het uit de papieren windselen had opgediept wist ik, dat het 't vierde deel van de wonvler- echoone serie; „Een jaar Natuurleven" zou zijn. „Winter" vertoefde tot dusver te komen, maar was nu gearriveerd. „Eindelijk!" zeiden mijn kennissen, die ik trium- la n tol ij k het fraaie boekdeel liet zien. Ze hadden al zoo vaak gevraagd: „Is het er nog niet?" En met spijt in mijn stem had ik steeds weer moeten antwoorden; „Neen, nog niet!" Maar nu was het er. Weer even mooi uitgevoerd. Even mooi? Lest heugt best, maar ik zou zeggen, het is nog mooier dan de andere deelen, als dat mogelijk is. Maar de wintertijd is een dankbare tijd voor liet maken van pracht natuurfoto's. Omdat de zwart wit opnamen dan het meest overeenkomen met do natuur zelf. liit vierde deel van de ons lief geworden serie: „Een jaar Natuurleven", maakt deze compleet. Het is een standaardwerk geworden voor minnaars van natuurstudie, d.w.z. bewonderaars van de echte natuur. Het geeft de natuur in nog zelden, ïieen nooit geziene hoeveelheid van de fraaiste loto'a. Foto's waar onbegrijpelijk veel tijd, geduld, De bunzing op jacht. overleg, routine en kunst voor noodLg is om zo zóó te krijgen als ze hier staan afgedrukt op het fraaie kunstdrukpapier. Wij hebben enkele van die 174 foto's laten cll- cheeren om onzen lezers een flauw beeld te geven van wat hier geboden wordt, 't Is een echt flauw t>o«,.d: krantenpapier is niet in staat het fijne der afbeeldingen weer te geven. Maar naast deze schat van foto's geven de schrij- lcalngen; hij weet precies wanneer er dit of dat „gegeven" wordt, de zomer wordt afgepast naar de verschillende tennis- en zwemwedstrijden, „Kaagweek" of wielerwedstrijden. Voor den koddebeier evenwel niet; die spreekt van den terugkeer der kievieten, de eerste wulpen; dan weet hij dat het half Februari of de eerste Maart is. Hij ziet naar de eerste bloeiende duin- viooltjes en weet dan dat het tijd is, om weer uit te zien naar de morieljes. Hij moppert als de koekoek twee dagen over tijd is of de kieften oen dag of wat te laat aan „den leg gaan". Hij spreekt van een vroeg voorjaar, als hij zijn wulpen drie maal heeft kunnen rapen. De patrijzenjacht doet hem weten dat het einde Augustus wordt, de eer ste houtsnippen, welke hij opstoot, vertellen liet hem. „We schieten al weer aardig op", zegt hij dan, „de volgende week schrijven wij „trek- maand", dan komen de eerste bonto kraaien." Nooit heeft hij het over April, altoos zal hij spre ken van „eizoekerstijd". Als hij iets bijzonders ontdekte en mij beduiden wil, wanneer dat was, dar vertelt hij mij dat door middel van „de duin- roosjes waren uitgebloeid" of „de konijnen had den al jongen als een vuist zoo groot." Als „Oomc Jan" en Jan Strijbos met ons paan dan is er veel te genieten. Dat blijkt als men dit gedeelte van het boek leest en telkens een krie beling krijgt, dat men ook niet inderdaad mee kan gaan. Het grootste gedeelte van dit deel wordt door Wigman in beslag genomen, die met ons door bosch en over heide dwaalt en het zeer vele inte ressante ons wijst en er zoo prettig over vertelt. Zoo gaat de Natuur voor ons open in volle win- terschoon-heid. En als hij zoo vertelt wat boven en voor ons is te zien, gaat hij verder: „Wo vergeten bij de algemeene indrukken echter niet hetgeen aan onzen voet te vinden is aan let terlijke indrukken. Ik bedoel de sporen en pren ten, die alom in de sneeuw staan en die vooral op een dun plekje z.g. spoorsneeuw duidelijk uitsluitsel geven omtrent de dieren, welke deze verraderlijke teokenen achterlieten. De kennis dezer zaken is voor eiken jager en opzichter uiter aard van groote beteekenis en de natuurvriend Spoor van een wulp. vindt er een bron van genot en leering, van gisam enmissen in. Wie hierin thuis wist te ge raken, ie anderen buiten een eind voor; het stof van den weg, de dauw van den ochtend, een ge knikt sprietje, een gekantelde twijg, een gescheurd spinneweb en menig ander teeken duidt aan, dat een ander wezen hier reeds passeerde en som migen zijn zóó kundig, dat zij het met vrij groote zekerheid ook nog kunnen idcntificeeren. Od do luchtigste spoorsneeuw weet echter de onervaren wandelaar taal noch tekst te duiden en tevergeefs breekt hij zich het hoofd bij de ontcijfering der eenvoudigste runen, welke de geschoolde natuur vriend reeds in 't voorbijgaan zonder moeite deter mineert. Het groote witte veld i9 als een raadsel boek en de oplossing van elke rebus stemt den puz?.elaar tot nieuwe voldoening. In het begin lijkt alles abracadabra .maar bij eenige studie zit er tóch eén onmisbare lijn in dezen schijnbaren kris-kras en wir-war." Zoo gaat het door. Bladzijde na bladzijde vertel len het vele, dat bosch en heide te zien geven. Tot eindelijk het voorjaar komt. „Onverdroten zingen de akkerleeuweriken al van Vrouwendag op hun kluit of hokpost, in de hoogo reigerhorsten van de kolonie langs de bockwei- landcn liggen de eerste kopergroene eiren, giste ren tripte er koket een witte kwikstaart over het pad en zagen wij de staartméesjes bedrijvig met bouwstoffen voor hun kogelwoning vliegen, wilde eenden broeden, overal op de rogge kraaien «le patrijzen, eiken dag kan het eerste kievitsei in de krant staan en we beginnen alweer herinneringen op te halen aan 't bolderen der korlianon, hoe voorbarig dat lijkt Maar toch wie zou er nu nog over den winter willen praten!?" Neen, nu beginnen we maar weer aan het eerste deel: de Lente. En we lezen dit alles nog eens en gaan weer en weer de mooie platen kijken van alle vier deelen, die altijd door een verrassing voor ons bieden. Ook al lazen we het reeds eerder. Onze litteratuur is mot deze vier deelen wat do afdeeling „Natuurbcsolirij vingen" aangaat wel Béér verrijkt. Door Koning Rijp bctooverde berken vers, Interessante lectuur. H. J. de Stoppelaar, Jan P. Strijbos en A. B. Wigman zij.n bekendo schrijvers, die de Natuur liefhebben en dat toonen door de gloed, waarmee ze die Natuur weten ie schilderen en dus de liefde overbrengen. Wat ze schrijven dwingt tot lezen. Zoo eenvoudig, zoo als het ware causeerend, en daarom zoo juist teekenend is deze lectuur. Hr,or hoe de Stoppelaar een besneeuwd landschap teekent: „Wit is de wereld, wit aiover. Gedempt zijn de geluiden. Ingepakt in blank dons ligt de aarde te rusten, met bontkragen om staan huizen, hegeen, hoornen, één witte, vredige wereld; sla pend. niet ademend, niet golvend; alles in rust, strakke, ongeplooide rust. De molens hebben de wieken afgezet met vierkantjes van wit. De wit bepoeierde kruinen van de iepen om de boerderijen staan lijk reuze bloemen bij de blanke daken op. Op 't witte boen6tap schuurt de meid dc melkbus sen met roode handen. _Met hoog getilde pooten loopt een kat stalwanrtsHo! dan is de lucht aan de horizont liohtgrocn en hoogerop gekleurd met winterech blauw en hel en gulden schijnt net zonlicht over alles als vrouw Halle haar bed heelt uitgeschud over de aarde." Als naar gewoonte voert Strijbos ons mee op zijn zwerftochten langs de kustzoom. En hij laat zich weer leiden door „Oome Jan", die hij het type van het genus-koddobeier noemt. De koddebeier, die geheel op de natuur zich instelt. „Voor den stedeling zijn er de vaste avondjes van concert, opera en tooneel, van bioscoop ea 418 De burcht te Oostvoome In het Oudheidkundig Jaarboek wijdt Dr. J. Kalf, directeur van Monumentenzorg, een artikel aan de ontgraving van den burcht te Oostvoome, welke vermoedelijk in zoodanigen staat kan wor den gebracht, dat men zich een voorstelling kan (Uit: „Een jaar Natuurleven') vormen van de indrukwekkende, maar grimmige en nog zoo weinig geriefelijke veste, die hij eens was. De op een hoogte staande burcht bestond uit een donjon van 12.6 m. in het vier kant in het midden, omgeven door een ringmuur op het grondplan van een binnen een ellips bo- schreven on regel matigen achthook, waarvan do grootste miodellijn. vrijwel evenwijdig aan de richting Noord-Zuid, 42 m. en de kleinste 37 in. bedraagt. Het door den ringmuur omsloten burcht plein is aan de Westzijde met een binnenwerks 1.80 m. breedo trap verbonden aan een eenigszins .trapeziumvormig poortgebouw, 8.40 lang en met evenwijdigo zijden van 8.60 en 8.20 m., waarvan de as een hoek van 20 gr. maakt niet dien van den donjon. Het poortgebouw was mot een brug, waarvan de grondslagen van het Oostelijk land- hoofa en twee pijlers zijn teruggevonden, over de gracht gekoppeld aan een voorburcht (het Hof van Voorne )die omgeven was door een muur, waar van een gedeelte is blootgelegd. De ringmuur om het burchtplein was ten Noorden en ten Zuiden versterkt met aan de binnenzijde open., ongeveer halfronde torens, met een binnenwerksche mid dellijn van 2,70 m en ten Oosten met een recht- hoekigen toren van 5.20 X 6.20 m. Ten Noorden van deze toren zijn dc grondslagen gevonden van een aan de üinnenzijoe teeren den ringmuur aan gebouwd vertrekje, 2 bij 3.50 m. binnenwerks. De geheele aanleg doet sterk denken aan dien van een reeks van Engelsche kasteelen, waarvan men thans algemeen aanneemt, dat zij gebouwd zijn volgens een type, dat door Willem den Ver overaar in Engeland werd ingevoerd (dus na 1066). De 0,660,90 m. dikke schildmuur, waartegen op zeer ongelijke afstanden, varieerend van 1.40 tot 4 m. pijlers staan van ongelijke lengte en zwaarte, waarop do bogen hebben gerust, die een gemid deld 3 m. breede weergang drongen, is zelfstandig goweest en ouder dan de weergung. Het koepelgewelf in den donjon van Oostvoome wijst op een vroeger tijd dan de ruïne van Tev- lingcn en ac burcht van Leiden, welker ringmuren Hermelijn in wintervacht (UU: „Een jaar Natuurleven".) tot in kleinigheden op elkander gelijken. En de geheel in baksteen uitgevoerde kraagstecnen, waarop de gewelfaanzetten rusten, vertoonen nog een Romaansch profiel. Gezien ook de geringer afmetingen en de zooveel grootere zwaarte van zijn muren, mag men den donjon van Oostvoome gerust voor een halve eeuw onder houden dan dien van Teylingen, meent Kalf, en hoewel „het huis van den Heer van Voorne" het eerst in 1280 wordt vermeld, acht hij een stichting in de tweeoe helft van de twaalfde eeuw geenszins on waarschijnlijk. Doch slechts de donjon, de overige gebouwen en de ringmuur zijn van later tijd. Nu zooveel metselwerk werd blootgelegd is het natuurlijk zaak dit zóó af te dekken en te bescher men, dat het behouden blijft, bosluuit Kalf. Er is «en plan jeugdige werkloozen hier aan het werk te zetten (elders klaagt hij over weinig werklustige werkloozen) en er zijn zóóveel losse steenen be schikbaar gekomen, dat het vermoedelijk mogelijk zal blijken niet alleen dc meest noodzakelijke voorzieningen te treffen, maar ook de muren plaatselijk liooger op te trekken en omgevallen stukken recht te zetten, zoodat ook de leek iets meer begrijpt van den zin van deze overblijfselen. De trap, die naar den donjon leidt is nu al zóó imposant, dat men niet kan nalaten te droomen van een gedeeltelijken herbouw, om de aaneen schakeling: brug, poortgebouw, trap, donjon dui delijk te doen spreken... maar waar blijft het go- weten van den oudheidkundige ,als hij zijn fan tasie den vrijen teugel laatl Voorloopig heb ik den veiligsten weg gekozen en door de bekwame hand van den architect aan mijn bureau, den heer A. Oger, de aan oude afbeeldingen te ont- leenen gegevens met onze vondsten en mijn ver moedens laten samenvatten tot een reconstructie- teekening van den burcht in welstand, die onge twijfeld in veel opzichten in strijd met dc werke lijkheid zal zijn, maar in de groote lijn toch wel een beeld geeft van den oudsten burcht in het Westelijke deel van Nederland, waarvan nog iets overbleef. Uw belangstelling waard;) Overleg bij zwaluwen In Japan zijn de huizen den geheelen dag open en in veie daarvan komen zwaluwen hun nesten bouwen. De bowoners plaatsen eenige centimeters onder het plafond, kleine, in den rnuur plankjes, die eensdeels dienen moeten om de ton te-steunen, anderdeels om te voorkomen dat er vuil op de matten valt, waarop de Japanners ■Uiterst zindelijk zijn. Dit laatste schijnen de zwaluwen zeer goed te be grijpen en óok dat, als zij hot in dit opzicht wat al te bont maakten, men hun de gastvrijheid wel sens zou kunnen opzeggen. Daarom brengen zij do ongerechtigheden hunner jongen, al naarmate die worden geproduceerd, naar buiten en dat wel zóó, dat er nooit iets op de matten valt. Dit is evenwel nog niet alles; tenminste naar het beweren der Japanners. Zij zeggen, dat wanneer zij zwaluwen hun nesten op de plankjes willen doen bouwen, die zeer dun on van dennenhout gemaakt zijn, zij er voor zorgen die zóó aan den muur to bevestigen, dat de nerf van het hout daarop lood recht staat. Als dc nerf aan den wand evenwijdig liep zou het plankje onder het gewicht van het nest kunnen breken of ten minste zoo buigen, dat het nest gevaar liep er af te vallen. Ook beweren zij, die er de proef van namen, oat zij nimmer een zwaluwenpaar een nest hebben zien bouwen op een plankje waarvan de draad evenwijdig liep aan dc lijn, volgens welke het don muur raakt. De zwaluw, waarvan dit wordt verhaald, is van dezelfde soort als de onze. De kracht van een zwaardvisch Nog steeds interessant is wat hierover een kleine halve eeuw geleden werd meegedeeld. In Mei van het jaar 1888 passeerde het Noord- sche schip Prins Eugenius, op reis van Montevideo naar Quebec, het eiland Fernando de Noronha, toen men op eons een hevigen schok voelde, die door een trillende beweging van het ganscho vaar tuig werd gevolgd Het was te donker om te kun nen onderscheiden op welk voorwerp men had gestooten; maar den volgenden dag bemerkte men dat het schip ecu lek had en gedurende de gan- eche verdere reis moesten de pompen aan don gang worden gehouden. Bij het lossen van het schip te Quebec zag men dat het zwaard van een zwaardvisch de meeste onzer lezers zullen dit aan weerszijde, als een zaag, met lange landen voorziene werktuig ken nen, door de kiel stak. Toen later het schip to Greenock werd gedokt, bleek het dat het afgebroken deel van het zwaard door de koperen huid en een 15 centimeters dikke plank van vurenhout was heengedrongen en dat bet 28 centimeters diep in bet schip stak. Het Joodsche jaar De tamelijk ingewikelde Joodsche kalender ver toont veel overeenkomst mpt den Griekschen. Ook hier telt het gewone jaar 6 maanden van 29 en 6 maanden van 30 dagen. Ook hier per cyclus van Melon 7 schrikkeljaren van 13 maanden. De 13e maand wordt na den Adar (Juni) ingelascht en heet Veadar (tweede Aaar). Het jaar begint omstreeks de herfst-nachtevening (21 September). De Joodsche jaartelling vangt aan met de schepping der wereld die door Rubbi Hil- lel (4e eeuw na Chr.) gesteld werd op 3761 voor Christus. Egypte kende reeds van oudsher het zonnejaar. Het officieele jaar telde 365 dagen (360 gewone dagen en 5 extra dagen), gewijd aan de 5 planeten Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus. Daarnaast echter had men het siderische zonne- Jaar van dag leeren kennen, dat aanving met den ortus heliacus van Lothis (de helderste ster des hemels, Sirius). De galvanoplastiek Op 24 December a.s. is het honderd jaar geleder,, dat te St. Petersburg in een der dagbladen dt uitvinding der galvanoplastiek werd vermeld er, beschreven. M. H. Jacobi was in 1835 door den keizer alle* Russen naar Petersburg geroepen, om op de Newa proeven te doen met aoor elektro-magnetisme ge dreven vaartuigen. De stroom werd hem geleverd docr Danicl-elementcn van groote afmeting, op wier koperen elektroden hij na eenigen tijd een vrij aanzienlijke hoeveelheid koper vond neergesla gen. Eerst meende hij, dat de man, die ze go- maakt had, hem had bedrogen; maar spoedig zag hij den waren oorsprong van dat neerslag ra en begon hij het naar willekeur voort te bren gen. Eenige oagen voor het boven vermeld dag bladartikel verscheen, had hij aan keizer Nico- laas een galvanoplastisch gereproduceerde gravure aangeboden. Jacobi werd in 1801 te Potsdam geboren. Hij stierf te Petersburg, waar hij sedert 1835 gewoond hadL KRUISWOORDRAADSEL 1. Deel van het oog. 2. Overblijfsel. 3. Zijrivier van de Elbe. 4. Stad in Pommeren. 5. Duitsch veldheer in den wereldoorlog. 6. Bekentenis (Fr.). 7. Grasveld (Eng.) 8. Stad in Nieuw-Roemen 16, 9. Zweedsche jongensnaam. 10. Rivier in Rusland. 11. Roemeensche munt. 12. Stad in Thüringen. 13. Meisjesnaam. 14 Iets, wat iedereen heeft De oplossing die men ons niet behoeft toe te zenden geven wij in hot nummer van volgende week. OPLOSSING van het Lettorraadsel nit het vorige nummer: Aneta. Ranonkel. Ara. Nonne. Takel 419

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 16