Otis kori vet-haul
TOCH GOEIE
JONGENS
EEN KIJKJE IN
HET AQUARIUM
Moeizaam strompelde hij vorder, worstelend tegen
de felle wind. Langzaam slechts vorderde hij. De
Btorm maakte het hom zoo moeilijk en z'n koffer
was zoo zwaar. En hij was al zoo oud.
't Viel niet mee, nu nog zelf z'n kost te moeten
verdienen. Eerst had hij een ultdragerswinkeltje
gehad, maar 't ging niet langer. De enkele klant
die nog kwam, kocht zonder ie betalen. Nu woonde
hij in oen klein huisje en ventte met negotie. De
buurvrouw zorgde voor z'n wanne prakje en ver
der redde hij zichzelf. Diep gebogen liep hij, 't
hoofd weggezakt tussohen te hooge schouders.Wan
hopige pogingen deed hij om het- te kleine ver
schoten hoedje, dat eens groen geweest was, vaster
op zijn hoofd te drukken. Kloin, zielig figuurtje.
Eén van de velen, wier leven voorbij gaat in
.grauwe eentonigheid, zonder veel zonneschijn.
„Gortt Gerrit!" Hoog gilde de jongensstem, om
hoven 't gebulder van de wind uit te komen.
't Lukte. Een breede armzwnai van Gert gaf to
kennen, dat hij z'n vriend gehoord had.
„Of je meegaat: eieren halen."
„Nee jö, 'k moet planken wegbrengen voor m'n
vader."
„Dan ga 'k mee, die eieren, dat kan straks wel."
Dikke vrienden waren ze. Gort en Anton. Altijd
waren ze samen. Samen haalden ze guitenstreken
uit en samen droegen ze de straf er voor. Samen
zagen ze op tegen de groote broers, die al een
lange broek droegen en dikke rookwolken bliezeu
uit hun pijpen. En samen voelden ze zich ver
verheven l>oven de kleintjes, die nog niet eens
naar school gingen. Nu was 't Zaterdagmiddag en
deden ze boodschapjx'n. Gerts vader was timmer
man en Gert vond het heerlijk net als vader met
planken op z'n rug te sjouwen. Of, zooals nu,
net Anton samen, en dan elk één der einden op
dc schouder. Het zwiepen van do planken tusschen
hen in maakte hen vol blijheid en ze vonden 't
heerlijk hun krachten te meten met de wind.
't Maakte ze baldadig en uitgelaten. Jolig voelden
re zich. Winnen zóu die het niet, die booze wind.
„O, kijk nóu es!" juichte Anton plots. Door de
schok, waarmee hij bleef staan, gleden de planken
van Gorts schouder. Maar die had geen tijd om
nijdig uit te vallen, zóó nam 't dwaze schouwspel,
daar vóór hom, zijn aandacht ixi beslag.
De wind had een slachtoffer gevonden: een klein,
verschoten hoedje huppelde over de straat en een
oud mannetje holde er achter aan, zoo hard z'n
korte beentjes het toelieten.
De jongens schóterdcn: 't Was ook géén gezicht!!
Schuw keek het mannetje op. Daar waren ze weer,
z'n plaaggeestenAltijd hadden ze 't op hem
voorzien! Omdat hij oud was en een bult had. Ze
scholden hem altijd uit 't Meest voor dromedaris.
Spotten met z'n gebrek, dat konden ze. Kon hij 't
soms helpen, dat hij een bult had, en een kaal
hoofd! Eens had iemand hem aangeraden z'n
bakkebaardjes over te plaatsen op z'n kale hoofd.
En nu gingen er weer een paar staan lachen om
dat ie z'n hoed niet krijgen kon.
Een machtclooze woede laaide in hem op. Was hij
maar jonger en sterker! 0, dan zóu hij ze! Maar
dan zouden ze hem immers niet zoo treiteren. Ze
zouden niet diirven. Nu durfden ze wèl!
Doch hij vergat één ding: de jongens lachten niet
uit plaagzucht, maar uit onbezorgde levensblijheid.
Wat wisten zij van pijn en angst voor die plage
rijen? Ze lazen in die oude oogen niet de wereld
van verdriet. Ze zagen alleen dat wonderlijko
mannetje met z'n kale hoofd en z'n bakkebaardjes,
dat mannetje, met z'n kromme rug en z'n fladde
rende jaspanden, hollen achter bet hoedje, dat
steeds verder hipte. Ze moésten wel lnrhen.
Eindelijk hód hij hetl Vlak bij de jongens bleef
het liggen en hijgend bukte de man zich.
En guitige trok gleed plots over Gerts gezicht:
„Kom mee, ik weet wat," fluisterde hij tegen
Anton. Die werd nieuwsgierig. Als Gert iets ver
zon, was 't meestal de moeite waard!
Samen traden ze op 't mannetje toe. Gert nam
z'n pet af en vroeg: „Hé baas, weet u wat het
toppunt van eenzaamheid is?!"
Er volgde geen antwoord. Verwondering en ach
terdocht streden op het oude gezicht om de voor
rang.
Toen, met een lange uithaal, joelde de hooge Jon
gensstem: „Eén haar op een kaal hoofd!"
Anton proestte hot uit Die Gert tochl Hoe ver
zon hij het!
Maar 't mannetje lachte niet 't Rimpelige gezicht
werd paars van woede. Hakkelend zocht hij naar
woorden. Scheldwoorden, waarmee hij kon tooncn,
dat hij niet hang voor ze was. Toen werd hot
hem te machtig, 't lang opgekropte verdriet .trilde
in vreemde plooien om z'n dunne lippen. In de
crijze bakkebaardjes gleden twee dikke trnn- u
Toen ging hij verder. En 't was of hij nóg dieper
vooiovcr liep en of z'n kromme rug nóg krom
mer was.
Gert schrok. Dót bad hij niet verwacht. En niet
hodoeld ook. Was dat nu zóó erg? Hij had het
wel eens tegen hun hakker ook gezegd en die had
er hartelijk om gelachen.
Maar nu
„O Gert kijk daar eens!" Verschrikt riep Anton
het. En toen Gert in de aangewezen richting keek,
stond hij als aan de grond genageld. Wnnt wie
keek daar tusschen de gordijnen door nuur bul
Er? i nmpel in het vlakke levev van het oude stadje Veere ...een Aeremuisclie visscherman is binnen
gevallen en aan de kade wordt even praatje gemaakt.
ten, naar hén? ,,'t Is Van Vloten, jö, d'r zit wat
voor ons opl 'En vanavond is 't net zijn beurt!"
Gert en Anton gingen op do knapenvereeniging.
Twee leiders waren er, die om de beurt kwamen'.
En nu had meneer Van Vloten, wiens beurt 't
vanavond was, hun plagerijen gezien. Dc donkero
oogen keken dreigend door de groote brilleglazcn
naar buiten. Schuw namen de jongens de planken
woer op. De wind blies nog even fel, maar ze lieten
er zich niet moer door aansteken. Al hun jool
was verdwenen. Aldoor zagen ze vóór rich die in-
droeve oogen.
„Durf jij vanavond wég te blijven?" 't Was
Anton, die de stilte verbrak.
„Durf jij te gaan", was de ongeduldige woder-
vraag. „Ik heb vanavond buikpijn."
„Ik nóu al."
„Wat moeten we dan?"
„Als we de volgende week gaan, is meneer Sterk
cr weer en over 14 dagen is de heele zaak ver
geten."
„Maar als Vader hoort, dat ik verzuimd heb!"
aarzelde Anton weer.
„Dat vind ik nog zoo erg niet. Vader zal 't zich'
best in kunnen denken. Die heeft vroeger ook wel
groote menschcn geplaagd. Hij heeft 't zélf ver
teld!"
Gert glimlachte om de herinnering aan al die
guitenstreken. Maar dadelijk verdween de glim
lach weer. Want Gert dacht aan Moeder. Hij zag
al vóór zich Moeders stil verwijtende oogen. Neen,
dan had hij nog voel liever een pak slaag van
Vader. Maar 't was immers heelemaal niet zeker,
dat iemand er iets van hoorde? 't Zou wel heel
toevallig zijn.
„Maar waar blijven we?"
„In 't bosch. Daar ziet geen mcnsch jc!"
Aldus werd afgesproken.
Die avond regende het De wind was wat gaan
l'.ggen en nu góót het Stórtte het. Anton kwam
Gert halen voor de knapenvereeniging. „Wat een
wanboffen, zeg! Je kan toch niet drijfnat thuja
komen als je do heele avond op de vereenigiug
geweest bent?"
„Natuurlijk niet, maar 'k weet wel raadWe
heblien in onze schuur een zolder, die alleen ge
bruikt wordt voor oude planken en zoo. Maar
's avonds komt er niemand. Ddiir gaan wc naar
toe
Anton keek bedenkelijk. „Moet je es gesnapt wor
den als je naar boven gaat!"
„Och vent, met zoo'n wind hoort niemand je toch!"
„Ta maar, als de hond begint te blaffen?"
„Dan worg ik 'm!" Wat blufte die Gert!
„En we hebben natte sohoenen; 't geeft sporen op
de trapZe merken 't vast."
Gerts geduld raakte uitgeput. Hij stampvoette. Jij
ook aHijd! .Tij hebt altijd wat! Ga jij dan naar de
knapenvereeniging met jc vinger in je mond een
sti efpredikatie aanhooren! Die trap is nota bene
heelemaal achter in de schuur. We moeten wel over
twintig zakken niet krullen. Dan zijn je schoenm
immers al lang weer schoon. En anders noem ik
wel op me. om vanavond nog die trap af te dwei
len!" Anton gaf toe. Moést wel toegeven omdat
ie ook niks anders wist.
Ze hadden in een portiek staan beraadslagen.
Nu maar meteen nnar de zolder. Jammer: in do
keuken waar ze langs moesten, was 't licht aan.
Lang zoo veilig niet.
Toch maar gewaagdOp hun tcenen slopen ze
de steeg inNu even stilstaand, dan weer
verder: voetje voor voetje. Eerst Gert, dan Anton.
Ineens deinsde Gert terug voor een plotselinge
lichtvlek: de keukendeur ging open. Een stem
deed luidruchtig. Arie, Gerts oudste broer!
„Akelige vent," mompelde Gert.
Anton gleed terug in het donker. Maar Gert wist
zich ontdekt, en stapte do keuken in. „M'n boek,"
deed hij gejaagd. Haastig greep hij in de kast om
de hoek van de keukendeur en haalde er een hoek
uit. Merkte niet eens, dat het een sprookjesboek
van Miesje was. Met een vaart trok hij de deur
wr dicht.
„Nou is 't veloren", zei hij spijtig tegen Anton,
blaar nu was 't Anton die doorzette. „Welnee jö,
we probecren 't nóg eens. Nou is 't licht uit".
*t Avontuur begon bekoring voor hem te krijgen.
Voor de tweede maal slopen ze door de donkere
steeg. En nu lukte het!
't Was een heele toer om de schuurdeur onhoor
baar open te krijgen. Maar de wind was zoo goed,
eens flink te bulderen.
En de hond bleef rustig in z'n hok. In de schuur
kon je geen hand voor je oogen zien. Lang schar
relden ze rond, om de trap te vinden. Voorzichtig
om zich njet tc stooten, en toch ook weer haastig,
want als er eens iemand in de schuur kwam en
't licht aanknipte
Op de zolder leek 't nóg al donkerder. Zóó don
ker hadden re 't nog nooit meegemaakt. Tastend
Bochten ze naar een kist om op te zitten. Jc kunt
toch goen twee uur blijven staan.
En op de grond? Moeder zou vragen of er in de
consistorie geen stof werd afgenomen. Anton vond
wat. Een platte kist. Die omkeeren was het werk
van een oogcnblik. Er ritsel-tikte iets over do
vloer.
„Er zit zand In," fluisterde hij.
„Stiffert." schold Gort, „daar moet Arie de messen,
nee slijpen."
„Moet jij maar n«et zeggen, dat er alleen ouwe
rommel staat. Dan denk ik natuurlijk, dat het
nooit gebruikt wordt. Ga nou wat voorzichtig zib-
ten, want de bodem is niet nl te bast."
Maar 't was al te laat. De kist was lager dan
420
Donderdagavond
WAT DEZE WEEK
DE AANDACHT TROK
MET IRR1TEERENDE REGELMAAT
komen elke week dezelfde verschijnselen te-
nuj. Vroeger dacht men daaraan niet, maar
toen men statistieken ging aanleggen bleek
de regelmatigheid wel degelijk een
belangrijke factor in de geschiedenis. Dr
Kuypcr en het is hem vaak kivalijlc geno
men argumenteerde er zelfs zijn verzelce-
ringstheorie mee; betoogend, dat wie Gods
hand in al 't gebeuren ziet, daaruit de noo-
dige lessen moet trekken.
Natuurlijk moet men hierbij de dingen groot
zien en in breed verband Anders zou men
tot dwaze conclusies komen en elke week
in de krant verwachten: een interessante
stranding bij Egmond; een auto-drama als
bij Wieringcn; een fraude in orerheidsdinist,
zooals deze thans Ambt-llardenberg in be
roering brengt: een bankierszaakje als te
Amsterdam; de aanhouding van valsche
munters op wie de politic het echt gemunt
had; de regenbuien, welke sedert begin Sep
tember onze stemming bedorven hebben, al
beweert de weerwijze, dat het weer dit iaar
weer was als voorheen; een aanval van di
verse Kamerleden en deze gesecondeerd door
eenige professoren op dc door heel de oruter-
tuijswereld ook de Christelijke aan
vaarde vereenvoudigde spelling; een minis-
tersrrisls, zooals men thans weer voorspe.lt:
branden, inbraken, roofovervallen, jubilea
van domtnê's uit deze en vorige eeuweneen
remise-partij tusschen de wereldkampioenen
in het Schaakspel, die al maar worstelen om
elkaar schaakmat te zetten; gunning van
bouw van tankbooten en..wat er verder
volgt, want we zijn er nog lang niet.
Neen, dit gebeurt niet elke iveck, althans
niet in dezelfde vorm en op gelijke wijze;
maar overigens geldt er toch van: er is niets
nieuws onder de zon. Zelfs gaat dat op voor
minder regelmatig voorkomende zaken. Als
daar zijn:
Na Prof. Visscher maakte zich eerst Mr
Duys, daarna Mr Westerman van zijn vartij
los. Daar zit ook lijn in. Alleen maar, het
„heengaan" was wel zeer verschillend.
Het loslaten van Prof. Visscher ran het
partijverband, waarin hij zich vele jaren
met eert bewoog op zich zelf diep betreu
rend. mag tueh gezegd, dat zijn houding
heel wat flinker en sympathieker is dan die
der anderen. Prof. Visscher is zeker méér
anti-revolutionair gebleven dan Duys nog
voor de S.D.A.P. en Westerman voor N.H.
voelt; maar Prof. Visscher stond van zijn
zetel op, de anderen hieven zitten.
Op verzoek, zegt Mr Westerman. Volkomen
waar: de nationale partij bij uitnemendheid
die voor alles eenheid zocht, is dermate
verdeeld, verschrompeld en in verval ge
raakt, dat zij geen rcpresenlabel opvolger
voor het zittend Kamerlid heeft.
Maar daarmee is de positie van Mr Wesfer-
man niet gered. Hij behoort niet meer hij
N. II.; hij is N.S.B.-er geworden; foei, wat
een i>olitiek gekonkel om als rein-geculti-
vcerde N.S.B.-er op een besmette politieke
zetel te blijven kleven.
Gelukkig staan daar twee andere dingen
tegenover. Het keurkorps der mariniers, de
roem van Botterdam, het militaire nakroost
van de Wit en dc Rvyter, herdacht deze
week op bescheiden, maar militaire, voet zijn
Z70-jariq bestaan. Beter gezegd: het wegens
de oorlog uitgestelde 250-jariq bestaan. Bot
terdam vierde dat feest opgewekt mee. De
mariniers hebben het hart des volks gestolen.
Blijkbaar heeft dit op de mode wethouders
en sommiqe ronde raadsleden zooveel in
druk gemaakt, dat ze de feestelijkheden bij
woonden. Of is het een radicale omdraai?
Dat zou men niet zeggen ah men leest hoe
gaarne de roode pers nog van drijvers
naar bewapening spreekt. Enfin, zoodra het
noodiq is. weet ze wel uit een ander raatje
te tappen en een andere taptoe te blazen.
Dal geeft den burger moed. En voorts mag
vermeld, dal juist nu een herziene, ver
beterde uitgare van een Boomseh-katholiek
Beginsel- en Werkprogram verscheen en
ddLis 't omgekeerde van benepenheid dat
dit program, voor het in de partijver gade-
ring aan de orde wordl gesteld, voor open
bare bespreking beschikbaar is, zoodat
vriend en vreemde zijn oordeel geven lean.
Dat is politiek van hooger gehalte dan dat
iemand blijft zitten, op een stoel, welke \>ol-
gens eigen zeggen wankel en vermolmd h.
Van menschen, die het zoo frisch van de
lever welen te zeggen, dat anderen „de. poll-
tieke buit verdeclcn" had men zoo iets niet
verumcht.
TVaarlifk, dódr zit ook de historische regel
maat in.
Een aquarium! Welk een wereld van herinnerin
gen aan het vele schoons, dat in een aquarium
valt waar te nemen, roept dat woord in de ge
dachten van een aquariumliefhehber op. Herinne
ringen aan een prachtig stukje natuur onder
water, dat men, rustig gezeten in de huiskamer,
kan bekijken.
Ilct is dan ook niet te verwonderen, dat het aan
tal beoefenaren der aquariumliefhehberij gestadig
toeneemt, want niet alleen is zoo'n aquarium
mooi om van tijd tot tijd eens te aanschouwen,
maar mooier nog zijn de waarnemingen, welke
daarin regelmatig zijn te doen. Denken wij alleen
maar eens aan het interessante liefdesspel der
visschen in het voorjaar, wanneer zij in hun
schoonste kleuren prijken; aan de zorgvuldige ver-
zonging van het jongbroed, zooals dc stekelbaars
dit doet; aan de voldoening, die het geeft, als de
in ons aquarium geboren jonge vischjes voor
spoedig opgroeien, en wij de ontwikkeling daar
van van dag tot dag kunnen volgen!
In het nu volgende zal ik een en ander vertellen
van hetgeen er in een aquarium al zoo te be
leven is.
Ik noemde hierboven even de stekelbaars. Inder
daad is aan dit vischje zeer veel merkwaardigs
te beleven. Wanneer we in het voorjaar een paar
tje dezer visschen in een eenvoudig, goed beplant
aquarium onderbrengen, en de omstandigheden
daartoe gunstig zijn .zullen we zien, dat het ste
kelhaarsmannetje, pronkend in de mooiste kleu
ren, met prachtig rood en groenblauw aan keel
en huik, begint met het bouwen van een nestje.
Op den bodem van het water wordt van planten-
deelen en ander materiaal oen aardig nestje ge
bouwd, met twee openingen, waarvan de voorste
wijd is, zoodat het vischje er gemakkelijk door
heen kan, de achterste daarentegen zeer nauw. Als
hot nestje geheel pereed is, gnat het stekelbaars-
mannetje op zoek naar een wijfje. Het kuitrijpe
wijrje, te herkennen aan den grooten buikomvang.
wordt door het mannetje naar den ingang van
het nestje gejaagd en naar binnen gedreven. Als
overtuigend bewijs zijner liefde geeft de stekel
baarsman zijn wederhelft dan een gevoelige knauw
in haar staart Het wijfje schrikt hiervan, en
wringt zich met geweld door de nauwe tweede
ojjeping heen. Hierdoor worden echter alle eitjes
afgestreken, en blijven achter in het nestje. Het
stckelbaarsmannetje verdwijnt nu op zijn beurt in
het nestje om de eitjes te bevruchten, waarna hij
op zoek gaat naar andore kuitrijpe wijfjes, waar
mode hetzelfde spelletje wordt uitgevoerd. In de
natuur paart de stekelbaars wel met 6 of 7 wijfjes
tegelijk.
De bevruchte eitjes worden nu door het mannetje
zorgvuldig bewaakt en verzorgd. Elk dier, dat het
durft bestaan om in de nabijheid van het nest te
komen, wordt door den stekelbaars vol woede, met
opgezette rug- en buikstekels, verjaagd. Ook de
uitkomende jongen worden nog eenigen tijd door
hun vader verzorgd en verdedigd. Zoodra deze ech
ter zoover zijn, dat ze zelfstandig voedsel kunnen
zoeken enz., laat de vader hen in den stcok, en
vindt er dan ook heelemaal geen bezwaar meer in
om, als hij toevallig één zijner jongen ontmoet,
dit netjes op te hapjien en te verslinden. Het „va-
der-instinct" heeft blijkbaar alleen maar invloed
zoolang eieren en jongen nog hulpbehoevend zijn.
Nog veel merkwaardiger dan de stekelbaars, wat
de voortplantingswijze betreft, is een groep van
grootendeels in het Zuidelijk deel van Noord-.
Amerika, Midden-Amerika en Zuid-Amerika voor
komende vischjes, de levendbarende tandkarpers,
welke geen eitjes, doch levende jongen ter wereld
brengen, evenals dit bij de zoogdieren het geval is.
Tandkarpers heeten zij. omdat zc, in tegenstelling
tot de gewone karperachtigen, ook tanden hebben
op dc bovenste randen der kieuwbogen. De meeste
soorten bereiken slechts een zeer geringe grootte,
vaak niet meer dan enkele centimeters, en zijn
in een verwarmd aquarium zeer gemakkelijk to
houden en te kweeken.
Een zeer bekend vertegenwoordiger dier levend-
harende tandkarpers is do zwaarddrager (Xipho-
phorus helleri), wplke men hierbij afgebeeld vindt.
Den naam zwaarddrager heeft het diertje te dan
ken aan het feit, dat hij dc mannetjes het onderste
gedeelte van de staartvin uitgegroeid Is tot een
lang, zwaardvormig aanhangsel, zooals op dc af
beelding duidelijk te zien is (het linkschc dier ia
het wijfje, het rechtsche het mannetje).
Wanneer de bevruchting heeft plaats gehad, en do
eitjes zich aan het ontwikkelen zijn tot larfjcs,
wordt dit aan het wijfje kenbaar door het op
treden van een zwarte vlek achter aan den buik.
De jongen worden, als ze voldragen zijn, meestal
met twee tegelijk uitgestooten. Direct na de ge
boorte zijn ze in staat om zelfstandig voedsel lot
zich te nemen. Zc zijn dan ook reeds vrij groot,
nl. 5 7 millimeter.
Het aantal jongen is gering, slechts 3060 stuks
per worp. Bij oudere wijfjes is dit aantal grooter
dan bij jonge.
Ik heb hier nu een tweetal vischsoorten in het
kort besproken, de eerste hoort thuis in het in-
landsche aquarium, de tweede kan w een ver
warmd tropisch aquarium gemakkelijk gehouden
worden.
Vanzelfsprekend is het aantal voor een aquarium
geschikte visschen buitengewoon groot. Noemen
we slechts, wat hot inlandsche aquarium betreft,
den bittervoorn met zijn eigenaardige broedver-
zorging, de diverse voornsoortcn, de karpers, zeel
ten, modderkruipers, enz. Karpers en zeelten kun
nen zoo „mak" worden, dat ze het voedsel tus
schen de vingers van hun verzorger wegsnoepen,
ja zelfs zich uit het water laten nemen, zonder to
spartelen!
Onder de uitheemsche visschen, welke in een koud-
water aquarium gehouden kunnen worden, is do
Amerikaanschc dwergmeerval merkwaardig.
Dit dier hoeft zijn smaakzintuigen in dc geheelo
huid verspreid liggen, hetgeen door een aardig
proefje is na te gaan. Men bevestigt een propjo
watten op de punt van een stokje en dompelt het
nu in bouillon. Men raakt nu met het zoo gc-
pracpareerde watje oven zachtjes de flank van
den rustig op den bodem van het aquarium lig-
gouden meerval nan. Het dier proeft met zijn huid
de bouillon en draait zich direct om, teneinde het
lekkere hapje met den bek te gaan opsabbelen.
Van de tallooze soorten tropische visschen ver
meld ik slechts de verschillende prachtbarbeeltjes
en karjierzalmpjes, de mooie paradijs- en kemp-
visschen, en last not least, de statige Brnziliaan-
sche Maanvisch welke om zijn kalme majestueus©
venschijning wel „koning der siervisschen" ge
noemd wordt.
Behalve de visschen kunnen in een aquarium nog
tal van andere dieren worden gehouden, welko
de aandacht ten volle waard zijn, zooals bijv. do
watersalamanders, verder de zoetwaterslakken en
-mosselen, diverse waterinsecten en vele andere.
Voor fiitmaal wil ik het echter bij dit algcmccno
overzicht laten.
C. VAN DUIJN Jr.
Ingemetselde vogels
Een zonderlinge wijze van nestelen en broeden'
hoeft men waargenomen bij de Korwé, een soort
van neushoren vogel in Afrika. Deze vogel is iels
grooter oan een okstor; hij heeft een zwarte met
wit besprenkelde kleur en zijn zeer groote, om
gebogen, roode snavel heeft van boven een uit
was, dat iots op een horen gelijkt. De Korwé's zijn
zeer schuw en nestelen in holten van boomstom
men, terwijl de holten worden toogemetscld om do
broedende wijfjes tegen roofdieren en boomslan
gen te beschutten. Zoodra het wijfje de door haar
uitgekozen holte met haar eigen vecrcn hoeft be
kleed, legt zij haar eieren, broedt ze uk en bo
schermt haar jongen tot zij kunnen vliegen. Ge
durende dien tijd wordt zij formeel gevangen go-
houde.n, want zoodra zij in haar nest plaats
noemt om haar moederlijke plichten te vervullen,
metselt het mannetje do opening letterlijk met
klei toe. Slechts een kleine, hartvormige opening,
waarin zijn snavel past, blijft er over, want het
is nu zijn plicht om het wijfje en de jongen,
2 3 maanden lang, van voedsel te voorzien.
Door deze bezigheden wordt hij ten laatste zoo af
gemat en mager, dat hij soms van uitputting en
koude neervalt en sterft, vooral dan wanneer do
lucht door stortbuien eensklaps sterk wordt af
gekoeld. Hot ingometselue wijfje wordt daaren
tegen dikwijls zoo vet, dat het door dc inJ>oor-
lingen als een lekkernij wordt beschouwd. Deze
openen dan ook alle nesten, die ze kunnen vin
den, om er de vogels uit te halen.
417