Otis kori vet-haul TOCH GOEIE JONGENS EEN KIJKJE IN HET AQUARIUM Moeizaam strompelde hij vorder, worstelend tegen de felle wind. Langzaam slechts vorderde hij. De Btorm maakte het hom zoo moeilijk en z'n koffer was zoo zwaar. En hij was al zoo oud. 't Viel niet mee, nu nog zelf z'n kost te moeten verdienen. Eerst had hij een ultdragerswinkeltje gehad, maar 't ging niet langer. De enkele klant die nog kwam, kocht zonder ie betalen. Nu woonde hij in oen klein huisje en ventte met negotie. De buurvrouw zorgde voor z'n wanne prakje en ver der redde hij zichzelf. Diep gebogen liep hij, 't hoofd weggezakt tussohen te hooge schouders.Wan hopige pogingen deed hij om het- te kleine ver schoten hoedje, dat eens groen geweest was, vaster op zijn hoofd te drukken. Kloin, zielig figuurtje. Eén van de velen, wier leven voorbij gaat in .grauwe eentonigheid, zonder veel zonneschijn. „Gortt Gerrit!" Hoog gilde de jongensstem, om hoven 't gebulder van de wind uit te komen. 't Lukte. Een breede armzwnai van Gert gaf to kennen, dat hij z'n vriend gehoord had. „Of je meegaat: eieren halen." „Nee jö, 'k moet planken wegbrengen voor m'n vader." „Dan ga 'k mee, die eieren, dat kan straks wel." Dikke vrienden waren ze. Gort en Anton. Altijd waren ze samen. Samen haalden ze guitenstreken uit en samen droegen ze de straf er voor. Samen zagen ze op tegen de groote broers, die al een lange broek droegen en dikke rookwolken bliezeu uit hun pijpen. En samen voelden ze zich ver verheven l>oven de kleintjes, die nog niet eens naar school gingen. Nu was 't Zaterdagmiddag en deden ze boodschapjx'n. Gerts vader was timmer man en Gert vond het heerlijk net als vader met planken op z'n rug te sjouwen. Of, zooals nu, net Anton samen, en dan elk één der einden op dc schouder. Het zwiepen van do planken tusschen hen in maakte hen vol blijheid en ze vonden 't heerlijk hun krachten te meten met de wind. 't Maakte ze baldadig en uitgelaten. Jolig voelden re zich. Winnen zóu die het niet, die booze wind. „O, kijk nóu es!" juichte Anton plots. Door de schok, waarmee hij bleef staan, gleden de planken van Gorts schouder. Maar die had geen tijd om nijdig uit te vallen, zóó nam 't dwaze schouwspel, daar vóór hom, zijn aandacht ixi beslag. De wind had een slachtoffer gevonden: een klein, verschoten hoedje huppelde over de straat en een oud mannetje holde er achter aan, zoo hard z'n korte beentjes het toelieten. De jongens schóterdcn: 't Was ook géén gezicht!! Schuw keek het mannetje op. Daar waren ze weer, z'n plaaggeestenAltijd hadden ze 't op hem voorzien! Omdat hij oud was en een bult had. Ze scholden hem altijd uit 't Meest voor dromedaris. Spotten met z'n gebrek, dat konden ze. Kon hij 't soms helpen, dat hij een bult had, en een kaal hoofd! Eens had iemand hem aangeraden z'n bakkebaardjes over te plaatsen op z'n kale hoofd. En nu gingen er weer een paar staan lachen om dat ie z'n hoed niet krijgen kon. Een machtclooze woede laaide in hem op. Was hij maar jonger en sterker! 0, dan zóu hij ze! Maar dan zouden ze hem immers niet zoo treiteren. Ze zouden niet diirven. Nu durfden ze wèl! Doch hij vergat één ding: de jongens lachten niet uit plaagzucht, maar uit onbezorgde levensblijheid. Wat wisten zij van pijn en angst voor die plage rijen? Ze lazen in die oude oogen niet de wereld van verdriet. Ze zagen alleen dat wonderlijko mannetje met z'n kale hoofd en z'n bakkebaardjes, dat mannetje, met z'n kromme rug en z'n fladde rende jaspanden, hollen achter bet hoedje, dat steeds verder hipte. Ze moésten wel lnrhen. Eindelijk hód hij hetl Vlak bij de jongens bleef het liggen en hijgend bukte de man zich. En guitige trok gleed plots over Gerts gezicht: „Kom mee, ik weet wat," fluisterde hij tegen Anton. Die werd nieuwsgierig. Als Gert iets ver zon, was 't meestal de moeite waard! Samen traden ze op 't mannetje toe. Gert nam z'n pet af en vroeg: „Hé baas, weet u wat het toppunt van eenzaamheid is?!" Er volgde geen antwoord. Verwondering en ach terdocht streden op het oude gezicht om de voor rang. Toen, met een lange uithaal, joelde de hooge Jon gensstem: „Eén haar op een kaal hoofd!" Anton proestte hot uit Die Gert tochl Hoe ver zon hij het! Maar 't mannetje lachte niet 't Rimpelige gezicht werd paars van woede. Hakkelend zocht hij naar woorden. Scheldwoorden, waarmee hij kon tooncn, dat hij niet hang voor ze was. Toen werd hot hem te machtig, 't lang opgekropte verdriet .trilde in vreemde plooien om z'n dunne lippen. In de crijze bakkebaardjes gleden twee dikke trnn- u Toen ging hij verder. En 't was of hij nóg dieper vooiovcr liep en of z'n kromme rug nóg krom mer was. Gert schrok. Dót bad hij niet verwacht. En niet hodoeld ook. Was dat nu zóó erg? Hij had het wel eens tegen hun hakker ook gezegd en die had er hartelijk om gelachen. Maar nu „O Gert kijk daar eens!" Verschrikt riep Anton het. En toen Gert in de aangewezen richting keek, stond hij als aan de grond genageld. Wnnt wie keek daar tusschen de gordijnen door nuur bul Er? i nmpel in het vlakke levev van het oude stadje Veere ...een Aeremuisclie visscherman is binnen gevallen en aan de kade wordt even praatje gemaakt. ten, naar hén? ,,'t Is Van Vloten, jö, d'r zit wat voor ons opl 'En vanavond is 't net zijn beurt!" Gert en Anton gingen op do knapenvereeniging. Twee leiders waren er, die om de beurt kwamen'. En nu had meneer Van Vloten, wiens beurt 't vanavond was, hun plagerijen gezien. Dc donkero oogen keken dreigend door de groote brilleglazcn naar buiten. Schuw namen de jongens de planken woer op. De wind blies nog even fel, maar ze lieten er zich niet moer door aansteken. Al hun jool was verdwenen. Aldoor zagen ze vóór rich die in- droeve oogen. „Durf jij vanavond wég te blijven?" 't Was Anton, die de stilte verbrak. „Durf jij te gaan", was de ongeduldige woder- vraag. „Ik heb vanavond buikpijn." „Ik nóu al." „Wat moeten we dan?" „Als we de volgende week gaan, is meneer Sterk cr weer en over 14 dagen is de heele zaak ver geten." „Maar als Vader hoort, dat ik verzuimd heb!" aarzelde Anton weer. „Dat vind ik nog zoo erg niet. Vader zal 't zich' best in kunnen denken. Die heeft vroeger ook wel groote menschcn geplaagd. Hij heeft 't zélf ver teld!" Gert glimlachte om de herinnering aan al die guitenstreken. Maar dadelijk verdween de glim lach weer. Want Gert dacht aan Moeder. Hij zag al vóór zich Moeders stil verwijtende oogen. Neen, dan had hij nog voel liever een pak slaag van Vader. Maar 't was immers heelemaal niet zeker, dat iemand er iets van hoorde? 't Zou wel heel toevallig zijn. „Maar waar blijven we?" „In 't bosch. Daar ziet geen mcnsch jc!" Aldus werd afgesproken. Die avond regende het De wind was wat gaan l'.ggen en nu góót het Stórtte het. Anton kwam Gert halen voor de knapenvereeniging. „Wat een wanboffen, zeg! Je kan toch niet drijfnat thuja komen als je do heele avond op de vereenigiug geweest bent?" „Natuurlijk niet, maar 'k weet wel raadWe heblien in onze schuur een zolder, die alleen ge bruikt wordt voor oude planken en zoo. Maar 's avonds komt er niemand. Ddiir gaan wc naar toe Anton keek bedenkelijk. „Moet je es gesnapt wor den als je naar boven gaat!" „Och vent, met zoo'n wind hoort niemand je toch!" „Ta maar, als de hond begint te blaffen?" „Dan worg ik 'm!" Wat blufte die Gert! „En we hebben natte sohoenen; 't geeft sporen op de trapZe merken 't vast." Gerts geduld raakte uitgeput. Hij stampvoette. Jij ook aHijd! .Tij hebt altijd wat! Ga jij dan naar de knapenvereeniging met jc vinger in je mond een sti efpredikatie aanhooren! Die trap is nota bene heelemaal achter in de schuur. We moeten wel over twintig zakken niet krullen. Dan zijn je schoenm immers al lang weer schoon. En anders noem ik wel op me. om vanavond nog die trap af te dwei len!" Anton gaf toe. Moést wel toegeven omdat ie ook niks anders wist. Ze hadden in een portiek staan beraadslagen. Nu maar meteen nnar de zolder. Jammer: in do keuken waar ze langs moesten, was 't licht aan. Lang zoo veilig niet. Toch maar gewaagdOp hun tcenen slopen ze de steeg inNu even stilstaand, dan weer verder: voetje voor voetje. Eerst Gert, dan Anton. Ineens deinsde Gert terug voor een plotselinge lichtvlek: de keukendeur ging open. Een stem deed luidruchtig. Arie, Gerts oudste broer! „Akelige vent," mompelde Gert. Anton gleed terug in het donker. Maar Gert wist zich ontdekt, en stapte do keuken in. „M'n boek," deed hij gejaagd. Haastig greep hij in de kast om de hoek van de keukendeur en haalde er een hoek uit. Merkte niet eens, dat het een sprookjesboek van Miesje was. Met een vaart trok hij de deur wr dicht. „Nou is 't veloren", zei hij spijtig tegen Anton, blaar nu was 't Anton die doorzette. „Welnee jö, we probecren 't nóg eens. Nou is 't licht uit". *t Avontuur begon bekoring voor hem te krijgen. Voor de tweede maal slopen ze door de donkere steeg. En nu lukte het! 't Was een heele toer om de schuurdeur onhoor baar open te krijgen. Maar de wind was zoo goed, eens flink te bulderen. En de hond bleef rustig in z'n hok. In de schuur kon je geen hand voor je oogen zien. Lang schar relden ze rond, om de trap te vinden. Voorzichtig om zich njet tc stooten, en toch ook weer haastig, want als er eens iemand in de schuur kwam en 't licht aanknipte Op de zolder leek 't nóg al donkerder. Zóó don ker hadden re 't nog nooit meegemaakt. Tastend Bochten ze naar een kist om op te zitten. Jc kunt toch goen twee uur blijven staan. En op de grond? Moeder zou vragen of er in de consistorie geen stof werd afgenomen. Anton vond wat. Een platte kist. Die omkeeren was het werk van een oogcnblik. Er ritsel-tikte iets over do vloer. „Er zit zand In," fluisterde hij. „Stiffert." schold Gort, „daar moet Arie de messen, nee slijpen." „Moet jij maar n«et zeggen, dat er alleen ouwe rommel staat. Dan denk ik natuurlijk, dat het nooit gebruikt wordt. Ga nou wat voorzichtig zib- ten, want de bodem is niet nl te bast." Maar 't was al te laat. De kist was lager dan 420 Donderdagavond WAT DEZE WEEK DE AANDACHT TROK MET IRR1TEERENDE REGELMAAT komen elke week dezelfde verschijnselen te- nuj. Vroeger dacht men daaraan niet, maar toen men statistieken ging aanleggen bleek de regelmatigheid wel degelijk een belangrijke factor in de geschiedenis. Dr Kuypcr en het is hem vaak kivalijlc geno men argumenteerde er zelfs zijn verzelce- ringstheorie mee; betoogend, dat wie Gods hand in al 't gebeuren ziet, daaruit de noo- dige lessen moet trekken. Natuurlijk moet men hierbij de dingen groot zien en in breed verband Anders zou men tot dwaze conclusies komen en elke week in de krant verwachten: een interessante stranding bij Egmond; een auto-drama als bij Wieringcn; een fraude in orerheidsdinist, zooals deze thans Ambt-llardenberg in be roering brengt: een bankierszaakje als te Amsterdam; de aanhouding van valsche munters op wie de politic het echt gemunt had; de regenbuien, welke sedert begin Sep tember onze stemming bedorven hebben, al beweert de weerwijze, dat het weer dit iaar weer was als voorheen; een aanval van di verse Kamerleden en deze gesecondeerd door eenige professoren op dc door heel de oruter- tuijswereld ook de Christelijke aan vaarde vereenvoudigde spelling; een minis- tersrrisls, zooals men thans weer voorspe.lt: branden, inbraken, roofovervallen, jubilea van domtnê's uit deze en vorige eeuweneen remise-partij tusschen de wereldkampioenen in het Schaakspel, die al maar worstelen om elkaar schaakmat te zetten; gunning van bouw van tankbooten en..wat er verder volgt, want we zijn er nog lang niet. Neen, dit gebeurt niet elke iveck, althans niet in dezelfde vorm en op gelijke wijze; maar overigens geldt er toch van: er is niets nieuws onder de zon. Zelfs gaat dat op voor minder regelmatig voorkomende zaken. Als daar zijn: Na Prof. Visscher maakte zich eerst Mr Duys, daarna Mr Westerman van zijn vartij los. Daar zit ook lijn in. Alleen maar, het „heengaan" was wel zeer verschillend. Het loslaten van Prof. Visscher ran het partijverband, waarin hij zich vele jaren met eert bewoog op zich zelf diep betreu rend. mag tueh gezegd, dat zijn houding heel wat flinker en sympathieker is dan die der anderen. Prof. Visscher is zeker méér anti-revolutionair gebleven dan Duys nog voor de S.D.A.P. en Westerman voor N.H. voelt; maar Prof. Visscher stond van zijn zetel op, de anderen hieven zitten. Op verzoek, zegt Mr Westerman. Volkomen waar: de nationale partij bij uitnemendheid die voor alles eenheid zocht, is dermate verdeeld, verschrompeld en in verval ge raakt, dat zij geen rcpresenlabel opvolger voor het zittend Kamerlid heeft. Maar daarmee is de positie van Mr Wesfer- man niet gered. Hij behoort niet meer hij N. II.; hij is N.S.B.-er geworden; foei, wat een i>olitiek gekonkel om als rein-geculti- vcerde N.S.B.-er op een besmette politieke zetel te blijven kleven. Gelukkig staan daar twee andere dingen tegenover. Het keurkorps der mariniers, de roem van Botterdam, het militaire nakroost van de Wit en dc Rvyter, herdacht deze week op bescheiden, maar militaire, voet zijn Z70-jariq bestaan. Beter gezegd: het wegens de oorlog uitgestelde 250-jariq bestaan. Bot terdam vierde dat feest opgewekt mee. De mariniers hebben het hart des volks gestolen. Blijkbaar heeft dit op de mode wethouders en sommiqe ronde raadsleden zooveel in druk gemaakt, dat ze de feestelijkheden bij woonden. Of is het een radicale omdraai? Dat zou men niet zeggen ah men leest hoe gaarne de roode pers nog van drijvers naar bewapening spreekt. Enfin, zoodra het noodiq is. weet ze wel uit een ander raatje te tappen en een andere taptoe te blazen. Dal geeft den burger moed. En voorts mag vermeld, dal juist nu een herziene, ver beterde uitgare van een Boomseh-katholiek Beginsel- en Werkprogram verscheen en ddLis 't omgekeerde van benepenheid dat dit program, voor het in de partijver gade- ring aan de orde wordl gesteld, voor open bare bespreking beschikbaar is, zoodat vriend en vreemde zijn oordeel geven lean. Dat is politiek van hooger gehalte dan dat iemand blijft zitten, op een stoel, welke \>ol- gens eigen zeggen wankel en vermolmd h. Van menschen, die het zoo frisch van de lever welen te zeggen, dat anderen „de. poll- tieke buit verdeclcn" had men zoo iets niet verumcht. TVaarlifk, dódr zit ook de historische regel maat in. Een aquarium! Welk een wereld van herinnerin gen aan het vele schoons, dat in een aquarium valt waar te nemen, roept dat woord in de ge dachten van een aquariumliefhehber op. Herinne ringen aan een prachtig stukje natuur onder water, dat men, rustig gezeten in de huiskamer, kan bekijken. Ilct is dan ook niet te verwonderen, dat het aan tal beoefenaren der aquariumliefhehberij gestadig toeneemt, want niet alleen is zoo'n aquarium mooi om van tijd tot tijd eens te aanschouwen, maar mooier nog zijn de waarnemingen, welke daarin regelmatig zijn te doen. Denken wij alleen maar eens aan het interessante liefdesspel der visschen in het voorjaar, wanneer zij in hun schoonste kleuren prijken; aan de zorgvuldige ver- zonging van het jongbroed, zooals dc stekelbaars dit doet; aan de voldoening, die het geeft, als de in ons aquarium geboren jonge vischjes voor spoedig opgroeien, en wij de ontwikkeling daar van van dag tot dag kunnen volgen! In het nu volgende zal ik een en ander vertellen van hetgeen er in een aquarium al zoo te be leven is. Ik noemde hierboven even de stekelbaars. Inder daad is aan dit vischje zeer veel merkwaardigs te beleven. Wanneer we in het voorjaar een paar tje dezer visschen in een eenvoudig, goed beplant aquarium onderbrengen, en de omstandigheden daartoe gunstig zijn .zullen we zien, dat het ste kelhaarsmannetje, pronkend in de mooiste kleu ren, met prachtig rood en groenblauw aan keel en huik, begint met het bouwen van een nestje. Op den bodem van het water wordt van planten- deelen en ander materiaal oen aardig nestje ge bouwd, met twee openingen, waarvan de voorste wijd is, zoodat het vischje er gemakkelijk door heen kan, de achterste daarentegen zeer nauw. Als hot nestje geheel pereed is, gnat het stekelbaars- mannetje op zoek naar een wijfje. Het kuitrijpe wijrje, te herkennen aan den grooten buikomvang. wordt door het mannetje naar den ingang van het nestje gejaagd en naar binnen gedreven. Als overtuigend bewijs zijner liefde geeft de stekel baarsman zijn wederhelft dan een gevoelige knauw in haar staart Het wijfje schrikt hiervan, en wringt zich met geweld door de nauwe tweede ojjeping heen. Hierdoor worden echter alle eitjes afgestreken, en blijven achter in het nestje. Het stckelbaarsmannetje verdwijnt nu op zijn beurt in het nestje om de eitjes te bevruchten, waarna hij op zoek gaat naar andore kuitrijpe wijfjes, waar mode hetzelfde spelletje wordt uitgevoerd. In de natuur paart de stekelbaars wel met 6 of 7 wijfjes tegelijk. De bevruchte eitjes worden nu door het mannetje zorgvuldig bewaakt en verzorgd. Elk dier, dat het durft bestaan om in de nabijheid van het nest te komen, wordt door den stekelbaars vol woede, met opgezette rug- en buikstekels, verjaagd. Ook de uitkomende jongen worden nog eenigen tijd door hun vader verzorgd en verdedigd. Zoodra deze ech ter zoover zijn, dat ze zelfstandig voedsel kunnen zoeken enz., laat de vader hen in den stcok, en vindt er dan ook heelemaal geen bezwaar meer in om, als hij toevallig één zijner jongen ontmoet, dit netjes op te hapjien en te verslinden. Het „va- der-instinct" heeft blijkbaar alleen maar invloed zoolang eieren en jongen nog hulpbehoevend zijn. Nog veel merkwaardiger dan de stekelbaars, wat de voortplantingswijze betreft, is een groep van grootendeels in het Zuidelijk deel van Noord-. Amerika, Midden-Amerika en Zuid-Amerika voor komende vischjes, de levendbarende tandkarpers, welke geen eitjes, doch levende jongen ter wereld brengen, evenals dit bij de zoogdieren het geval is. Tandkarpers heeten zij. omdat zc, in tegenstelling tot de gewone karperachtigen, ook tanden hebben op dc bovenste randen der kieuwbogen. De meeste soorten bereiken slechts een zeer geringe grootte, vaak niet meer dan enkele centimeters, en zijn in een verwarmd aquarium zeer gemakkelijk to houden en te kweeken. Een zeer bekend vertegenwoordiger dier levend- harende tandkarpers is do zwaarddrager (Xipho- phorus helleri), wplke men hierbij afgebeeld vindt. Den naam zwaarddrager heeft het diertje te dan ken aan het feit, dat hij dc mannetjes het onderste gedeelte van de staartvin uitgegroeid Is tot een lang, zwaardvormig aanhangsel, zooals op dc af beelding duidelijk te zien is (het linkschc dier ia het wijfje, het rechtsche het mannetje). Wanneer de bevruchting heeft plaats gehad, en do eitjes zich aan het ontwikkelen zijn tot larfjcs, wordt dit aan het wijfje kenbaar door het op treden van een zwarte vlek achter aan den buik. De jongen worden, als ze voldragen zijn, meestal met twee tegelijk uitgestooten. Direct na de ge boorte zijn ze in staat om zelfstandig voedsel lot zich te nemen. Zc zijn dan ook reeds vrij groot, nl. 5 7 millimeter. Het aantal jongen is gering, slechts 3060 stuks per worp. Bij oudere wijfjes is dit aantal grooter dan bij jonge. Ik heb hier nu een tweetal vischsoorten in het kort besproken, de eerste hoort thuis in het in- landsche aquarium, de tweede kan w een ver warmd tropisch aquarium gemakkelijk gehouden worden. Vanzelfsprekend is het aantal voor een aquarium geschikte visschen buitengewoon groot. Noemen we slechts, wat hot inlandsche aquarium betreft, den bittervoorn met zijn eigenaardige broedver- zorging, de diverse voornsoortcn, de karpers, zeel ten, modderkruipers, enz. Karpers en zeelten kun nen zoo „mak" worden, dat ze het voedsel tus schen de vingers van hun verzorger wegsnoepen, ja zelfs zich uit het water laten nemen, zonder to spartelen! Onder de uitheemsche visschen, welke in een koud- water aquarium gehouden kunnen worden, is do Amerikaanschc dwergmeerval merkwaardig. Dit dier hoeft zijn smaakzintuigen in dc geheelo huid verspreid liggen, hetgeen door een aardig proefje is na te gaan. Men bevestigt een propjo watten op de punt van een stokje en dompelt het nu in bouillon. Men raakt nu met het zoo gc- pracpareerde watje oven zachtjes de flank van den rustig op den bodem van het aquarium lig- gouden meerval nan. Het dier proeft met zijn huid de bouillon en draait zich direct om, teneinde het lekkere hapje met den bek te gaan opsabbelen. Van de tallooze soorten tropische visschen ver meld ik slechts de verschillende prachtbarbeeltjes en karjierzalmpjes, de mooie paradijs- en kemp- visschen, en last not least, de statige Brnziliaan- sche Maanvisch welke om zijn kalme majestueus© venschijning wel „koning der siervisschen" ge noemd wordt. Behalve de visschen kunnen in een aquarium nog tal van andere dieren worden gehouden, welko de aandacht ten volle waard zijn, zooals bijv. do watersalamanders, verder de zoetwaterslakken en -mosselen, diverse waterinsecten en vele andere. Voor fiitmaal wil ik het echter bij dit algcmccno overzicht laten. C. VAN DUIJN Jr. Ingemetselde vogels Een zonderlinge wijze van nestelen en broeden' hoeft men waargenomen bij de Korwé, een soort van neushoren vogel in Afrika. Deze vogel is iels grooter oan een okstor; hij heeft een zwarte met wit besprenkelde kleur en zijn zeer groote, om gebogen, roode snavel heeft van boven een uit was, dat iots op een horen gelijkt. De Korwé's zijn zeer schuw en nestelen in holten van boomstom men, terwijl de holten worden toogemetscld om do broedende wijfjes tegen roofdieren en boomslan gen te beschutten. Zoodra het wijfje de door haar uitgekozen holte met haar eigen vecrcn hoeft be kleed, legt zij haar eieren, broedt ze uk en bo schermt haar jongen tot zij kunnen vliegen. Ge durende dien tijd wordt zij formeel gevangen go- houde.n, want zoodra zij in haar nest plaats noemt om haar moederlijke plichten te vervullen, metselt het mannetje do opening letterlijk met klei toe. Slechts een kleine, hartvormige opening, waarin zijn snavel past, blijft er over, want het is nu zijn plicht om het wijfje en de jongen, 2 3 maanden lang, van voedsel te voorzien. Door deze bezigheden wordt hij ten laatste zoo af gemat en mager, dat hij soms van uitputting en koude neervalt en sterft, vooral dan wanneer do lucht door stortbuien eensklaps sterk wordt af gekoeld. Hot ingometselue wijfje wordt daaren tegen dikwijls zoo vet, dat het door dc inJ>oor- lingen als een lekkernij wordt beschouwd. Deze openen dan ook alle nesten, die ze kunnen vin den, om er de vogels uit te halen. 417

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 15