kinder P krant Lelteikundiqe Rubriek1 DE REUZEN VECHTEN VROUW JACOB VONKJES door CKey 20) 'All*ert ging (óch. Natuurlijk! Vader had, toen le thuiskwam, kortaf gezegd, dat d'r niks van kamep kon. Dat vond ie echt gemeen. De andere jongens mochten toch óók? Waarom hij dan niet? Hij zou toch de anderen niet wakker maken? Do „veldwachter" ,gii)g 'och mee? Maar hij zóu zo wel 's! Laten zien dat ie wèl durfde! Dat ie niet bang was voor hullic allemaal Albert was zó verontwaardigd, dat ie geen ogen blik moer dacht aan 't slechte van z'n plan. Zelfs dacht ie uit, hoe 't zijn zou, als hij eens wègliop! Wat zouden zo zookenl Ha. dan hadden ze hun verdiende loon. Ja, dót moest ie eigenlijk doen: weglopen. Wat zonden ze bang zijn. Eigen schuld! „Hadden we 'ra nou maar mee laten gaan, van- narht!" zou moeder zeggen, „dan was tie niet weggelopen." Maar toch zou hij dat plan niet uit voeren: weglopen is geen lolletje. Je hebt g°en eten. 011 geen huis, en do politie zoekt jo, en 't is 's ii ach Is koud en donkcrl Toch koeslerde hij met warmst reiende gedachten 't plan om weg te lopen en nóóit meer terug to komen, zólang, totdat hij eindelijk vond. dat het eigenlijk edelmoedig zijn zou, als hij alléén maar 's nachts naar de zandafgraving g'ng, en dan weer terug kwam. Z'n vader en moeder mochten nog blij zijn. dut ie dót alléén maar deed! Niet alleen is stilletjes weglopen niet verkeerd, niet slecht, geen zonde, maar 't is zelfs heel lief van hem, dat ie geen erger dingen doet Zo'n domme, ongehoorzame Albertl 17. Spanning De zomerse nachten zijn kort. De mensen werken voel eii irunnon de zon geen rust. 't Wordt som- iniae nachten zelfs helemaal niet donker; 't sche mert maar zo wat. Als je heel alleen 's nachts op bent, en voor 't raam naar huiten kijkt Of als je buiten loopt, de straten zijn donker: 11a elven gaan de luntaarns uit. Iedereen slaapt; ieder een Of als je langs de ltosrand loopt, voorzichtig, om de boomstronken Dat is fijn. net een sprookje, of oen droom 's Nachts is alles heel anders dan overdag. Er *ijn mensen, die zeggen, dat 't niet waar is. Maar een boom is 's nachts een reus. net als bij Klein Duimpje. En er zijn ook wel kabouters: tussen «Ie takken en struiken kraakt het some wót erg. Hier woont Blauwbaard ook en de Schone Slaap ster. En hier is Luther gevangen genomen. Do Wartburg staat in een dik hoek van den meester: allemaal bomen hoven elkaar. En de barmhartige SamaritaanDe jongens weten do boom wel, waar de rovers loerden Hij reed op een ezeltje. Net als die Spaanse potr tenkooplul zag hij er uit Er zijn donkere wolken die elkaar achterna zitten. Het dorp slaapt, en do zon slaapt ook. Maar de „veldwachter" slaapt niet Hij zorgt er voor. dat anderen rustig slapen kunnen. Hij bo- Bcherint 't eigendom; hij is 't ook, die do jongens beschermen zal. Langs 't huis van Cor was hij gegaan; Cors vader had voor 't raam gekeken. Hij had geknikt: ,,'k Vertrouw hom u wel toe!" had dat knikje betekend, „die dwaze, avontuurlijke jongen van me." En Cor, een beetje onzeker nog op z'n benen» liuulde z'n longen boordevol frisse nachtlucht. „Die vader van Jou houdt óók veel van je, zeg!" bromde de „veldwachter", „dat ie voor je opstaat om je te wekken. Dat doe ik nooit vnn m'n leven!" Wat geen wonder was: de „veldwachter" had geen kinderen. En Wim had hem alleen maar 's in f.*n hand geknepen. Zo I i«*|M'ii ieder aan een kant 't Acacia plein: Rechtsaf. Bram stond voor de deur. Z'n moeder zat boven achter 't gordijn van de onverlichte slaapkamer. Vader stond ook buiten. „TI brengt hom wel weer veilig thuis, hé?" en liij drukte den „veldwachter" de hand. Nu Albert nog. Net op de Stationsweg terug, za gen ze hem al aankomen. Hij liep op 'n drafje, 't Stel was compleet. En nu liepen ze sumen in 't donker. Do maan mnnkte, dat alles spookachtig glom, maar de voetstappen van den „veldwachter" die hol opklonken, en z'n genoeglijk gebrom stelden de jongens gerust. Heerlijk, zo V» avonds uit! Toch pruatten ze niet veeL Wus het 't angewon© uur, do vreemdo stilte, het dwaze kloppen van hun hart? Akelig en toch héérlijk! Zo liepen maar stil voort De „veldwachter" 'n beetje vóór. Dan de jongens. Dat 't volle maan was, zo hadden er niet eens op gelet Zo zagen 't niet, dat do scha duwen van do liomen geknakt tegen dc huizen omhóóg staken. Ook niet 't witte lampje van een konijn, dat dwars over de weg heen schoot Want hun gedachten waren bij de zandafgraving; Zou d'r wat gebeuren? Nee, natuurlijk niet! Maar je kon toch nooit weten. Als er nou tóch eens bijvoorbeeld zand naar beneden viel? Zo waren nu vlak bij do kazerne. Jo zag 't hek al. „Kwart voor twaalf," zei de „veldwachter", en tegelijk keerde hij zich om. 'n Eind terug klonken ruzie makende stemmen. Hoog en gillend-schei een vrouwustom. Dan, don kere! reigend 'n man. De woorden verstonden ze niet „Hier blijven, julliel" zei de nachtwaker, en shol liep hij in do richting, waar 't geluid vandaan kwam. Er bonsde iets hards, ver weg, toen rin kelde er glas. De jongens waren heel langzaam doorgelopen. Daar stond 't schilderhuis. De schildwacht rees plots op" van een kar, waar hij had zitten dutton. „Halt, wie daar?" brulde hij, en, ziende, dat 't maar jongens waren, zei hij niet z'n gewone stem; „Hebben jullie sigaretten, Jongens?" Dc jongen* luidden géén sigaretten. „Hoe laai is 't zowat?" vroeg hij toen. „Tien minuten over kwart voor twaalf', zei Bram snugger, „tenminste zowat, denk ik!" De schildwacht grinnikte. De jongens keken of Wims oom nog niet kwam. Dat duurde nog wel oven. „Toe, opschieten nou!" wilden ze wel roepen: ,,'t is zó twnalf uur!" En nauwelijks had de „veld wachter" hen ingehaald, en schouderophalend ge zegd „Niets te zien, alleen ruit kapot, zokor 'n dronken kerel," toen ze werden opgeschrikt door de eerste dreunende slag van dc torenklok. „ï/ipon, lopen!" riep Wim, en hij pakte den „veld wachter" zo maar bij z'n arm. „Lopen!" hijgde ook Bram. En daar draafden ze allemaal, of hun leven er van afhing. Albert was Cr 't eest Hij h-hijgdeDan, alle vier tegelijk, de anderen. Niels te zien. „Dc- kloksteunde de „veldwachter". „Ja!" knikte Cor bovestigend. „Neet" schudde de „veldwachter", en dan .pufto iiij weer: „De klók niet, maarMaar do jongens keken naar do zandafgraving. Niels to zien. Wim probeerde z'n oom te helpen. „Do klok Is vóór!" vond hij uit Eindelijk, hè, wat bomde die klok lang, eindelijk kon de „veldwachter" uit z'.i woorden komen was 't nou nog geen twaalf? 't Leek wel twintig! Met een verwijtende armzwaai in de richting vaa dc bimbammeudo klok, zei de veldwachter: „De bróndklok". En nu Wisten ze 't ineens: De brandklok! Brandt 18. Brand Brand! Vuur, rook, vlammen, water, blinkende helmen, olie jassen, 'n spuit, 't dak!, ladders. Spring dan! Redt de kinderen! L<oBliangende haren....;» Ouwe BramZiekenhuis. Brand, brand!! En nu ging. bet dravend, terug. Achter hen 't stil-glimménd zand, cn opzij de klok» Grijze golven, die over alles heen warrelen'in wilde wenteling. Als donkere grijphanden, die nnur alle kanten woest uitschieten. Boven in 't hoofd van Cor wus 't helemaal leeg. Zoals wanneer de. meester jo wat Vraagt, jo weet 't niet en met je voor hoofdrimpels wil je 't antwoord tóch opvissen. Alleen dreinde er een hamer ergens daarliovon dzjingdzjingü op dc maat van 't doffe klok- gubom. Albert is 't angstigst: Nu worden zo thuis wakkert Nu mérken ze 't! Al z'n heldenmoed is lééggelopcn. Hij zegt niet trots: „Wat zullen ze hang zijn. als ik er niet ben!" Hij zegt, hij denkt» hibeer-bang: „Daar zal -wat voor ine opzitten» straks... O, wat ben ik begonnen!" Hij is bang voor stróf. Hij heeft 't wel verdiend: ze hadden nog zó gezegd, dat 't niet mocht. Hij kan wel hui len, maar: hij is een jongen...... Ze zijn nu op 1e Stationsweg. Ziezoo, Cor is thuis. Vooruit: nu Bram! Dc „veldwachter" moet ze zo gauw moge lijk kwijt, die jongens! De ouders zullen ongerust .worden! En steeds is daar do klok; boem, boem, boem! En ze lopen... ze lopen..-, ze lópen maar Het dorp. Lichten In huizen flitsen aan. lien paar ramen open, waar mensen uitpuilden, hoofd-draaiend in alle richtingen. Iien politieagent liep heel bard. Z'n sabel stak vooruit, die liield-ie vast Iien deur: open-dicht. Een man met een regenjas aan en op pantoffels. Zonder hoed. Nóg een man, en nóg één. Een vrouw ook. Allemaal rennen ze over de Stationsweg. Loven in óc (oren zwaait hel klokketouw, en dreunt de klok. Door heel de omtrek... gejaagdheid, angst, paniek! „De klok: hoor!" „Wat is dat?" „O, Jan, word 's wakker; luister 's!" 7. Nu zouden ze de hal naar liet bureau brengen en er niet moor tegen trappen. Samen stap ten ze in do richting daarvan. Zij moesten oen weggetje langs waarvan uan de éne zijde een oude schutting liep. „Wacht eens even, Flip," zei Dik. „Even lezen wat daar op dat aanplakbiljet staat, daar, op die sebiitting." Ilij legde de bal even achter zich neer en begon 10 lezen. „Klim niet over dezo schutting en wacht u voor do hond," las Dik hui-dop. „Nou," zei Flip, „ik zal wel zo wijs zijn 0111 mij niet door eon hond to laten bijlen." „En ik bon er niet ban.g voor," zei Dik. „Iaitcn zo maar eend opkomen nis ze durven," pochte hij. 8. Op hetzelfde moment schar relde een klein mopshondje lungs de schutting en ging regelrecht nieuwsgierig op dc grote bal af, die achtor Dik lag. Hij snuffelde er eens aan cn sprong dan vlug weer achteruit, terwijl zijn korte staartje beflig zwaaide. Ver baasd zagen «Ie beide jongens naar het lieostje. „Hé," zei Dik, „dat Is ook toe vallig. dat we bet over bonden hebben. Nou, als ze dan deze malle mopshonden bedoelen, dun ben ik helemaal niet buiig, hoor!" 9. Maar 0, woo. Dc mops had zo'n schik in die bal gekregen, dat hij deze met z'n dikko snuit begon weg te rollen, zo hard hij kon. „Hé," schreeuwde Dik, „dat moet je niet doen, het is onze bal en die moeten we op het Bureau Maar jawel, onze mops luisterde helemaal niet naar de bevelende stein van den jongen en met een flink vaartje stoof hij weg ach ter de bal, vrolijk keffend. Flip en Dik er natuurlijk nrbler aan. Stel je voor, zij zouden zich niet voor de gek laten houden door zo'n mal dier. Maar wat was dat, daar bad jo warem pel een twede mops, precies een ders als do eerst o. 422 Ina Boudier-Bakkers eerste histo- rische roman. Boeiend, bock, maar geen gaaf kunstwerk. touis Maigron stelt als eischen aan de historische roman: Ilij make gansch een tijdperk uit het ver leden weer levend, 111 den vollen rijkdom vaa al wat er in omging, idealen cn vooroor- dcelcn, zeden en gebruiken; hij geve voor een oogenblik de illusie, dat we tijdgenooten zijn van eeil voorbijgegaan leven, van een vergeten beschaving. Prof. Prinsen, dlo deze woorden aan een werk van Maigron ontleent, begint zijn studie over dë oude en nieuwe historische roman met óe op merking, dat de kunstenaar voor alles kennis moet verkrijgen van het tijdvak en de personen en gebeurtenissen in do tijd, waarin zijn boek 'speelt. Mevr. Boudicr— Bakker heeft hot zich wel niet gemakkelijk gemaakt niet dezo voorstudie, zij hééft aan het boek twee on een half jaar gewerkt en er zonder twijfel heel wat bronnenstudie aan ten koste gelegd. Wel moet worden bedacht, dat zij geen geschied kundige van professie is, en daarmee aan ern stige historische vergissingen bloot s tond. (Zie noot 2.) Verder heeft Mevr. poudierBakker een zoo ruim gebruik gemaakt van het reeds genoemde werk van Von Löher, dat velen in navolging van Ter Braak haar hebben beschuldigd.van plagiaat. Hot komt ons echter voor, dut deze beschuldiging, hoe juist op zichzelf, over de waarde van Vrouw Jacob niet beslist. Het plagiaat veroordeelt mevr. Boudiers Iniek niet, hoogstens kan het dienen als verklaring vun het mislukken ervan als kunstwerk. Immers, het vorkrijgen van een goed inzicht in de historische feilen en toestanden moge nog zoo noodzakelijk zijn voor liet schrijven van een liis- torischo roman, liet is niet ólles. Do kunstenaar inoot van qczo gegevens een harmonisch gpheel maken, een levensbeeld, (jut echt, niet alleen historisch, maar ook psychologisch verantwoord is. Hij moet een vizio op dut leven hebben, hij moot do diepe krachten kennen cu doen zien, welke clo levens drijven, hij moet de stijl, do sfeer in overstemming brengen niet het gegeven. In dat alles 1111, dingen dus die het verhaal op heffen tot een hoogor orde, namelijk lot kunst, is do schrijfster vun Vrouw Jacob maar al te veel to kort geschoten. Sommige spannende gebeurtenissen, waarvan Jacoba's leven vol was, zijn spannend beschreven. Schrijfster roept een folie Indruk op van de heerlijke momenten in Jacoba's' leven, dagen van geluk en bevrediging, gelijk toen zij als gravin word gehuldigd, aan bet Engelscbe bof verkeerde, zegevierde in de slag bij Alphen. Ook de vereen zaming van de gravin, het verliezen van alle grooto ware vrienden, is goed geteekond: Bredo- rodc, die viel in Gorcums ëtrnton en Adriaan, de bastaard van haar grootvader, die viel voor DordL Er is in dit boek fraaie beschrijvingskunst: de dood van Jean vun Tourruine, de aanval op Gor- cura, Jacobs voor de Ilaud van Brabant om het ontslag der Holliuidseho hofdienaren ongedaan te maken, het verblijf in en de vlucht uit de Graven steen te Gent pii zoovele meer. Dit boeiende lxiok geeft een inzicht in veel, wat anders onverklaarbaar lijkt. Immers, do daden van den nicnsch worden bepaald door zoo velerlei factoren, kleinigheden in woord en gebaar zijn soms do oorzaak van sympathie of antipathie, van sterke steun of blijvende haat. Zulke subtiele in vloeden vindt men niet in het geschiedenisboek beschreven. Een enkel voorbeeld: als Jucoba met haar oom Jan zonder Genade spreekt over het riiWaardschap over Holland eo Zeeltlml, zou zij zeker met hem, die voor het kind van zijn broer wel sympathie had, tot een vergelijk hebben kun nen geraken. Doch Jaroba wist zich mooi en jong en sterk cn zij stootte hem af met de woorden: „Wil mijn oom van Beieren nog oen eisch stollen, ik zal hem aan in overleg met mijn oom en neef van Bourgondiö cn van ile Staten van antwoord dienen." Dat zij Rourgondiè hem voor do voeten wierp, als een dreiging, beduidde den laatsten band broken. Dc Beier verhief zich, en bijna zonder groet, reed hij weg van den Land- oag. Of om een ander voorbeeld te noemen. Mevrouw Boudier—Bakker heeft iu Jucoba vooral zoeken te benaderen dc grondkrachten des levens, de moto rische drang voor haar dudon. Zij heeft die mec- nen te onldekken in buar liefdeleven. Hartstoch telijk heeft Jacoha eerst Willem van Arkcl") cn later Humphrey van Gloccster liefgehad, en voor do laatste Hefoo eigenlijk ullos, ook liaar volk en partij cn zaak opgeofferd. Die liefde deed haar volhouden toen ulies verloren scheen, liet einde van die liefde toen Humphrey met een ander gehuwd was deed haar do strijd opgeven, toen liij er goed voorstond. Ik weet niet, in hoeverre 'schrijfster in de psychologie do historie geweld! heeft aangedaan, bet moet echter onmiddellijk worden toegegeven, dat tal van regeeringsdaden en beslissingen van Jaroba door luuir blijven - vasthouden aan den geliefden gemaal van over zee, ook nadat hij haar in do steek heeft gelaten, worden verklaard. De kunstenaar heeft op den historieschrijver voor, dat hij zich niet Jioeft te beperken tol wat voor oogen is, maar peilen kan naar de diepste overleggingen der harten. Door dat peilen vormt de kunstenaar niet zelden zich een persoonlijke vizio, een persixmlijke interpre tatie der figuur, welke veel raadselen verklaait. Zoowel geschiedkundig als psychologisch gezien, is Vrouw Jacob een boek, dat de moeite der omvangrijke lectuur loont. Alle Nederlandscbe crltiei erhter Dr. Rit ter, de bewonderaar van Mevr. Boudier tort et A travers voorop die zich over Vrouw Jacob reeds hebben uitgesproken, zijn eenparig van oordeel, dat do roman helaas geen gaaf kunstwerk is ge worden. Er is op zijn kunstgehalte heel wat af te dingen. Het meest opvallend zijn wel de stijlgebroken. Het aantal Germanismen is groot. Hinderlijk zijn de tallooze onnoodige omzettingen van de volg orde dei- woorden: „Dc Beier, van zijn spionnen weet liet." „Zij kan alleen maar denken er aan, dat Humphrey komt." Ook de beeldspraak Is vaak ongelukkig uitge vallen. Of knn deze vergelijking fraai genoemd worden: Jacoha die „als een meteoor een staart van aanbiddende, lietoovcrdc mannen urlitor zich aantrok."? „Er was een geluld in baar hersenen, in haar hart, dat als een ziekte daarin geworteld bleef: de dreunende slag van de zware dichtval lende deur."? Togenover deze slaaltjes van plastiseh onvermo gen slaat zeer zeker welgelukte beeldspraak. Een enkele maal wordt de uanuaeht getroffen door rake typeeringen als dlo van Jan van Brabant, den verdorven slappeling: „de juisto woorden te moeten vinden en altijd dc verkeerdo to zeggen een waardigheid te moeten ophouden, die hij wist niet te bezitten." Maar dit zijn uitzonderingen. Een boek, waarin bij massa zinnen voorkomen van dit type: „Met het leger ging hot niet glad" en „Omstuwd van dit gevolg van edelen werd naar Mons opgotrokken" verraadt een absoluut gebrek aan stilistische zelfkritiek bij zijn auteur. Zeer streng Ls deze nooit geweest, zelfs niet in de beste romans van Iua Boudicr, thans is zc geheel afwezig. Wie aan lichtgeraaktheid lijdt, loopt kans elkt dag de gevolgen van die kwaal te voelen. liet komt er niet zoozeer op aan, hoe men d& dingen zegt; veel meer, hoe men ze denkt. Wie alles wat geen haast heeft spoedig afdoet zal meestal volop tijd hebben voor dingen, did geen uitstel kunnen lijden Er zijn lasten, die ons leven lichter maken. De begeerte om groot te schijnen, heeft reedt menigeen klein gemankt. Een scherpe tong is het een!gr snijdende werktuig dat door bestendig gebruik niet stomp wordt. Als gij koopt wat gij niet noodig hebt, zuil gij weU licht op den dunr moeten verkoopen wat gij niet kunt missen. Met deze stijlkwestie hangt ook direct samen, dat schrijfster iiicenuuloii meer redeneert dan uitlieeldt. Sommige figuren zijn te ostentatief go- toekend. Ik denk aan Jan van Brabant, maar ook aan Humphrey, Van de meeste .personen wordt meer verteld op do manier als een leeraar in de geschiedenis dat lot zijn klasse c.oet, dan dat hun persoonlijkheid voor ons oog oprijst uit hun woorden en daden. Vele malen wordt Jan van Brubant als een nie- teling lvesdireven. Maar dat moet niet telkens weer met zóóveel nadruk naar voren gebracht worden, er behoeft niet telkens als er van dezen ongelukkigen echtvriend van Jacoha gesproken wordt, gewag gemaakt van zijn „onbenullig kna^ .pengeziebt" en ,,de machteloosheid zijner persoon* lijkbeid." Helaas is Mevrouw Boiuiier niet bij machte geble ken, baar figuren zoo kracht iff uit to beelden, dat zc dc illusie geven van realiteit. Hei blijven vaak! te veel papieren {toppen, van wie verteld wordt» Terwijl toch bet karakter van een echte roman* figuur is, dat zij een eigen leven leeft. Ook do compositie van Vrouw Jacob is zwak; Kr is te veel overhoop gehaald. Vele historische toelichtingen en verklaringen hadden achterwege kunnen blijven. Het boek is geen eenheid, geen synthese geworden De helft kon er af. Maar schrijfster heeft niet kunnen kiezen, heeft veeJ belangrijke en interessante historische stof persé willen meededen en onderbreekt daarvoor le vaak haar verbaal Het book werd zoodoende een lap- peimeken. Het zijn al deze gebreken: stilistische, plas tische en compositioneele welke Mevr. Boudiers laatste werk afbreuk doen. Niet dat zij uit bron nen beeft geput of Von Lóbers werk in veler opzichten heeft gevolgd of „overgeschreven" kan haar vooral worden aangerekend, al kan daarvoor geen aannemelijk üxctiiHworden bijgebracht, mnaC dat haar schoppende geest bet verzamelde mate riaal niet hoeft weten te ordenen en samen to vatten 011 to kristalliseeren ln schoono vorm». Mevr. Boudicr is iu du poging daartoe helaas blijven stoken. P. N. van Kampen» Amsterdam 1935. 2) Dr. II. Brucli verklaart iu liet Vaderland van 19 Nov. j.l. het verbaal van r.c liefde van: Jacoha voor. Van Arkol voor fabel. Daarmee wordt aan Mevr. Boudiers beschrijving van de eerste episode van J&onlia's strijd in Holland alle reëcla basis ontnomen. Slot Teilingen, waar Ja eoba van Beieren haar laatste levensjaren sleets 41;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 13