behoorende bij
DE ROTTERDAMMER
OP EEN EZEL
O KOM. O KOM,
IMMANUEL!
JL
EEN ANGSTIGE AVOND
DIE VROLIJK EINDIGDE
Vader en moeder zitten alleen in de huis
kamer.
De drie kinderen, Marietje, Alie en Kees zgn
zoo juist naar bed en 't is heerlijk rustig in
de kamer. Vader leest de krant en moeder is
druk bezig Kees z'n broek te verstellen.
Alleen het tikken van de klok wordt gehoord.
Maar opeens klinkt van boven een angstige
stem. 't Is Marietje. „Pa!" roept ze ver
schrikt. „Pa&aa!"
„Wat zou dat nu zijn?" zegt vader verwon
derd en hij loopt naar de gang. „Wat is er?"
roept hij aan de trap.
.,0 pa, kom toch eens boven!" 't Is weer
Marietje, die roept. Alie en Kees huilen.
Met een paar grote stappen is vader boven.
En ook moeder komt eens kijken.
„Wat is er nou?" vraagt vader weer en z'n
stem klinkt wel een beetje boos.
„Er zijn inbrekers op de vliering," zegt
Marietje.
Alie en Kees houden op met huilen. Nu
vader en moeder ook boven zijn, voelen ze
zich niet meer zo bang.
„Inbrekers!" roept Vader lachend. „Malle
kinderen, hoe kom je daar nu aan?"
„Daar begint 't weer!" zegt Kees opeens en
vader en moeder luisteren nu ook.
Van de vliering klinkt gestommel, eerst
zachtjes maar steeds duidelijker. Wat mag
daar toch gebeuren?
„We zullen eens gaan kijken!" zegt vader,
die nog niet bang is, maar Mientje houdt
hem bij de arm vast.
„Hier, pa," zegt ze en geeft haar vader de
mooie wandelstok, die ze hem met z'n drieën
op zijn verjaardag hebben gegeven.
Moeder heeft een blaker gehaald, en voor
zichtig steekt vader de kaars aan.
Bij de zolderdeur blijven ze allen staan luis
teren, en als 't lawaai op de vliering weer
begint, wil Kees de trap afstormen. Maar
door de schrik struikelt hij en valt holder da
bolder naar beneden.
Gelukkig heeft hij zich niet erg zeer gedaan
en op moeders arm komt hg weer naar
boven.
Een poosje is het stil, maar dan begint da
herrie daar boven weer opnieuw.
„Wat kan dat toch zijn?" zegt moeder,
„'t Zijn vast inbrekers of spoken!" begint
Marietje weer, en Alie wil weer gaan huilen.
Maar vader lacht en zegt: „Wat zijn jullie
toch bange kinderen! Spoken zijn er niet en
inbrekers zullen op onze vliering ook niet
rijk worden!"
En dan staat vader klaar om de vlieringtrap
op te gaan.
„Neem de stok mee!" smeekt Marietje en in
de ene hand de blaker, in de andere hand
de stok gaat vader naar boven
Moeder, Marietje, Alie en Kees staan hem
Weet Je nog dat Pa Opderait de vorige week zijn
hondje Jim nazat, toen deze deugniet op de hazen
jacht ging? Die zat maar liefst twee van die lang
oren achterna en hij meende ze wel alle twee te
kunnen vangen. Maar het zat 'rn niet glad. De
haasjes liepen harder dan de hond en toen meneer
Opderuit Jim weer aan de lijn had, was het ge
vaar helemaal goweken. Toen rustten de haasjes
wat uit. Ze gingen op hun achterpootjes zitten on
keken mekaar eens lachend aan, of ze zeggen
wilden: „Wat verbeeldt zo'n hond zich well"
Ze zitten doodstil. Net goed om ze na te tekenen.
na te kijken en wachten met grote spanning
op de afloop.
Als vader op de vliering komt, is 't er o zo
stil. Er is van inbrekers of van spoken niets
te zien.
Maar opeens hoort hg weer 't geluid, dat
zoveel schrik heeft gebracht.
Daar staat een grote mand met een deksel
er op, en in die mand zit iets 'iets, dat
leven maakt en de mand doet schudden.
DE LACHENDE HAASJES
Vader schopt eens tegen de mand.
„Miaauw!" antwoordt een gedempt en be
nauwd stemmetje.
Vader licht het deksel cp en houdt de blaker
vlak bg de mand. En daarin ligt Mini,
de poes!
Ze komt vaak op de vliering, want ze heeft
er eens een muis gevangen.
Ook deze avond ging ze weer eens kijken.
Ze was in de mand gesprongen, maar toen
was het deksel dichtgeklapt en Mini zat op
gesloten. Ze was angstig geworden, krabde
met haar scherpe nagels langs het vlecht
werk en sprong als dol heen en weer in de
lage ruimte.
„Ik heb de inbreker, hoorroept vader
lachend, „komen jullie allemaal maar eens
kijken!"
En zo eindigde deze avond vol schrik en
angst nog o zo vrolijk!
Een hele poos later, toen Marietje, Alie en
Kees al lang sliepen, ging Mini wéér naar
de vliering.
Ze was helemaal niet bang, ook al brandde
bp de vliering nooit licht.
Toch was 't er deze avond niet donker,
want de maan scheen net door 't zolder
raampje.
Mini keek boos naar de grote mand nóóit
zou ze dóór weer in gaan!
Ze ging rustig in haar eigen mandje liggen.
Ze hield zich heel stil en luisterde of ze
geen muisje hoorde.
Maar de muizen kwamen deze nacht niet.
Toen sliep ook Mini in
De tand
Hansje verontschuldigde zich, omdat hij gisteren
niet op school kon komen, daar hij hevige kiespijn
had gehad.
Onderwijzeres: „Doet je kies vandaag dan nog
pijn?"
Hansje: ,Dat weet ik niet, de dokter hoeft hcan
gehouden".
424
ZATERDAG 14 DECEMBER No. 50 JAARGANG 1935
Verheug u zeer, gij dochter Sions,
juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet
uw Koning zal u komen, rechtvaar-
dig en Hij is een Heiland; arm en
rijdende op een ezel, en op een veu
len, een jong der ezelinnen*
Zacharia 9 9.
Het is een wonderlijke gestalte, die Zacharia in
profetisch licht ziet naderen: een koning op een
ezel!
Naar oostersche begrippen behoort bij een koning
een rijdier: het paard.
Mochten al vroeger koningszonen op witte ezelin
nen hebben gereden, dat was in Zacharia's dagen
lang voorbij. Dat was in het grauwe verleden,
waar niemand meer van wist Sinds Salomo's da
gen was het paard het vorstelijke rijdier.
Dat paard, edel van lijn, forsch van bouw, fier
van gang, vlug van loop, was in harmonie met
den luister, dien mén van oen koning met recht
mocht verwachten. Dat vurig stampende en onge
duldig hinnekende strijdpaard was den konrng
waardig, als hij uitreed onder zijn volkl
En nu wordt hier aangekondigd de komst van een
koning op een ezel!
Toen. gelijk nu, had ieder in het oosten, die zich
over zekeren afstand wilde verplaatsen, zijn ezel.
Ongeveer gelijk ieder in ons vaderland er zijn
rijwiel op na houdt. De ezel was het alledaagsche
dier. Daar reed ieder op.
Zal er nu een koning komen, zóó eenvoudig en
arm, zóó van allen koninklijken luister ontdaan,
dat er voor hem niet anders is dan de bonkige
rug van een ordinairen ezel?
Is dat uw koning, o dochter Sions?
Moet ge bij de nadering van zulk een koning nu
juichen, o dochter van Jeruzalem?
Is dat uw schoone toekomst, o volk, dat naar
des Heeren Naam is genoemd?
<3-
Er is in de oudtestamentische profetie aangaande
den te wachten Messias tweeërlei lijn.
Er is allereerst de koningsbelofte.
Die koningsbelofte is al. héél oud.
Daar heeft Jakob, de aartsvader, al op zijn sterf
bed van getuigd, toen hij sprak van den Silo uit
Juda, wien de volkeren zouden gehoorzaam zijn.
Daar heeft Nathan van moeten spreken, toen hij
aan David de toezegging moest doen van zonen en
een Zoon, die tot in eeuwigheid zou zitten op zij a
troon.
Daar heeft David zelf van gezongen, van den
Koning, gezalfd over Sion, den berg van Gods
heiligheid. Van zijn Hoere, tot wien de Heere heeft
gesproken: „Zit aan Mijn rechterhand!"
Die koningsbelofte is door de profetie herhaald,
ook toen het scheen, als zou ze worden gelogen
straft in den tijd der ballingschap. Er zou een
rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van
Isai. Er zou aan David een rechtvaardige Spruite
worden verwekt.
Naast die koningsbelofte was er nu nog een
andere profetie. Gelijk vooral Jesaja die had moe
ten verkondigen in dat deel zijner godspraken, dat
ais heilige nalatenschap voor het godvruchtig
overblijfsel uit de ballingschap bestemd zou zijn.
Dat was de profetie van den „knecht des Heeren".
Die knecht des Heeren zou de ongerechtiirheden
van het volk des Heeren op zich nemen. Hij zou
als Man van smarten om anderer overtredingen
worden verwond en verbrijzeld.
Er was in de profetie van den Messias dus tweeër
lei lijn.
Van den koning. En van den knecht,
cr
Tot dusver stonden die beide profetieën van den
komenden koning en van den vernederden knecht,
naar het schijnen kon, vrijwel los van elkander.
Alsof er wellicht twee verschillende verlossers te
wachten waren.
De koning in heerlijkheid. En de knecht in ver
nedering.
Do eene in luister. De andere in armoe.
Voortschrijdend van glorie tot glorie, de eerste.
Wegzinkend van smart in smart, de tweede.
Maur zie nu hier den groei in de openbaring Gods
omtrent den Messias.
Hier in Zacharia's jubel boodschap blijken die twee
nu één te zijn. De verwachting van den koning
en die van den knecht vallen hier samen tot éen
verwachting.
De koning is knecht De knecht is koning. Koning
en knecht. Knecht en koning.
Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig en Hij
is een Heiland! Maar verwacht nu om dien Ko
ning heen geen uiterlijke glorie! Hij komt arm
en rijdende op een ezel! De Koning is knecht!
Maar ook omgekeerd.
Ziet ge dien' arme op zijn ezel? Die arme is uw
Koning, o dochter Sions, over wien ge juichen
moogt, o dochter van Jeruzalem! In do figuur
van dien knecht nadert u uw Koning, rechtvaar
dig en Hij is een Heiland!
Ja, zóó moet het!
Zóó is het goed!
Een koning op oen ezel!
<3"
Ja, zóó is onze Heere Jezus Christus, de eenig-
geboren Zoon van God, in de volheid des tijds in
deze wereld verschenen!
Expresselijk heeft de Heiland bij Zijn koninklijken
intocht, waarmede Zijn laatste lijdensweek zal in
zetten, zich zulk een ezel laten brengen. Hij wilde
deze profetie zoo letterlijk mogelijk vervullen!
Om te doen zien dat. Zijn koningschap geheel
O kom, o kom, Immanuël!
Naar U ziet uit Uw Israël.
Verduisterd is ons hart door angst;
de nacht der wereld is op 't bangst.
O Gij, die uit de dienstbaarheid
Uw volk eertijds hebt uitgeleid,
bezoek ook nu Uw erfdeel weer,
neig Uwe heem'len en daal neer.
O, toon in 't lang beloofde Kind,
door Wien ons hart den vrede vindt,
dat licht en liefde ons bestraalt,
wanneer Gij tot ons nederdaalt.
O kom, Verlosser, 's Vaders Zoon!
Dor zon gelijk is Uwe troon.
Wij lijden hier zoo grooten nood.
Wees Gij voor ons het Levend Broodl
Verheug, verheug Israël!
Hij komt, Hij komt, Immanuël!
Yen!, veni, Emanuel. Twaalfde eeuw.
Uit: Geestelijke liederen uit den schat
van de Kerk der eeuwen*
Banden Zondagsblad 1935
Vanaf heden zijn banden voor het
Zondagsblad iaargang 1935 te bestel
len. Prijs per band met uitvoerig register
- 65 cents -
Op te geven aan de Administratie
andersoortig is dan het koningschap van eenigm
wereldvorsL
Ten bewijze, dat Zijn koninkrijk niet komt met
uiterlijk gelaat, maar vap zuiver geestelijken aard
wil zijn.
Hij, die uit don hemel is, verheft zich niet hoog
boven Zijn volk op het fiere strijdpaard. Hij buigt
zich als koning héél dicht af tot Zijn volk. Arm
mei de armen. Een geringe onder de geringen.
Knecht.
Want Zijn gang naar deze wereld is geweest eon
gang naar een kribbe. En deze gang naar de
kribbe is een gang naar het kruis.
In Zijn laatste lijdensweek komt Hij Jeruzalem
binnen. Hij komt naar Kajafas. Hij komt naar
Pontius Pilatus. Hij komt naar Golgotha. Hij
komt naar den dood.
De Zoon des menschen is wel waarlijk Koning!
Gij zegt, dat Ik een Koning ben? Hiertoe ben ik
geDoren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen!
Maar Zijn koninkrijk is niet van deze wereld!
De Zoon des menschen is niet gekomen om ge
diend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel
te geven tot een rantsoen voor velen!
Hij is wel waarlijk Koning.
Hij is tegelijk Knecht
Koning en Knecht
Koning op een ezell
En zóó heeft Zijn volk van eiken tijd Hem nu
noodig!
Gij weet de genade van onzen Heere Jezus
Christus, dat Hij om uwentwil is arm gewordm,
daar Hij rijk was, opdat Gij door Zijne armoede
zoudt rijk wordent
Als wij enkel bedenken, wie Hij eigenlijk Ls: de
eei.iggeboren Zoon van God, God uit God, Licht
uit Licht, éénswezens met den Vader cn den Hei
ligen Geest, het afschijnsel van Gods heerlijkheid
en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid,
dan zouden we van Hem kunnen terughui veren!
Dan blijven we op een afstand. Hij stnut zoo on
eindig hoog boven ons. We durven niet naar Hein
toe, wij, arme zondaars en zondaressenl We hou
den ons vreemd van Hem! En ver!
Maar Hij, de Koning, rechtvaardig en een Heiland
is tegelijk de Knecht,* arm en rijdende op een
ezel!
Kan Hij dichter naar ons toekomen?
Kan Hij zich dieper tot ons afbuigen?
We behoeven niet op onze teenen te gaan staan
en onze halzen te rekken om naar Hom op te zien!
Hij is vlak bij ons!
Zoo diep tot ons afgebogen, dat het niet diepec
kan en niet dioper behoeft!
Op een ezel!
Kom, dat is een Koning, die naar de bede van
Zijn geringste, ja scliuldigste onderdanen luisteren
wil.
Ge kunt tot Hem komen, precies zooals ge zijt!
Hij heeft gezegd en zegt het vandaag nog: Wie
tot Mij komt, zal Ik qeenszins uitwerpen!
De komst van dezen Koning, die tegelijk Knecht
is, heteekent het eeuwig behoud van Zijn arm en
ellendig volk, dat op Hein heeft leeren hopen!
413