DE REUZEN
VECHTEN
VROUW JACOB
Levie rku tidiq e Ru b tie k'
door C. Key
Ï9.
„Die is uit", zei Wim spijtig, „maar 't zijn er
maar drie!" „Ja, als nou de vaders en moeders
't goedvinden, zie je, dan zouden we nog eens
kunnen zien!" En zelfs tante was niet in staat,
om door allerlei bedenkingen Oom over te halen,
z'n toeslemming in te trekken. Natuurlijk vond
Moeder 't goed, oat Wim met Oom meeging. Och,
die jongens zijn nu eenmaal wat wonderlijk soms.
Maar je bent zélf óók jong geweest nietwaar? En
dan: d'r stak immers geen kwaad in.
Die avond lachte de maan tegen "Wim. 't Sloeg
tien uur: de torenklok gaat iets voor. Voor lang
zame nicnschcn, die anders de trein niet halen.
Wim lachte ook. Maar even later lachte hij niet.
Want er kraakte iets op de trap. En toen draaide
de knop van de deur omHéél langzaam gin?
de deur open, op 'n kier. En toén keek er ecu
wóést gezicht om 't hoekje.
En Wim kon niet schreeuwen: net of er een touw
om z'n keel zat. En toen ging het gezicht weer
weg en tegelijk wist Wim, dat er iemand bij 't
raam stond. I-Iij durfde niet te kijken: hij wist
wel, wie 't was. 't Kwam dichterbij, langzaam, als
een sj»oorwagon waar 'n paar mannen tegen
duwen, ©en poes, die op 'n vogeltje loert. En zón
der geluid. Toenzag hij ineens Albert en Cor
en Bram, heel klein, bij z'n wastafel. Hij wou
roepen, mnar hij kon niet. Wijzen, met z'n hand,
maar die zat vastgebonden. Hij huilde zonder ge
luid. Toen, ineens, zagen de jongens de reus, en
zo renden naar de deur, en do reus sprong or
achteraan, dan hoorde hij ze hollen, achter elkaar,
zo boenktcn over de zolder, kwamen ineens weer
de kamer in, en ineens, bom! stonden ze stil.
Wim zag de reus niet, maar wist dat ie bij 't
hoofdeind stond. En ineens zag hij, in de hoek
van de kamer. Oom, met een re\olver in z'n hand.
Allemaal d'r ui tl" riep Oom, „handen omhoog!"
Toen ineens kon Wim lopen. Hij struikelde de
gang op, bang, zag ineens 't trapgat, er was geen
trap, allemaal zand, zand, en oom achter hem. en:
liij sprong naar beneden, z'n armen en z'n vingers
wijd uitgespreid. Overal werd er getoeterd. Hij
viel, viel ,tot ie, boenk, ineens wakker werd. Hij
had z'n been tegen 't ledikant gestoten. Do trom
petter van de kuzerne blies appél: tien uur.
Toen Cor de volgende morgen wakker werd, wist
ie corst niet, wat voor 'n dag 't was. Maar dat
duurde maar heel kort. Vrijdag! En meteen wist
hij: volle maan, reuzen, vandaagl
Albert was ook al wakker. Gisteravond kon hij
niet in slaap komen, en toon had hij eindelijk 't
kussen aan 't voeteneind gelegd, en was zo, om
gekeerd gaan liggen. En nu scheen de zon op z'n
gezicht. Het zou een fijne, warme dag worden!
Ze huddon afgesproken om negen uur bij de Ka-
zcrnclaan te zijn. Bram kwam niet Minuten gin
gen voorhij, hij kwam niet opdagen. En steeds
maar wachtten zo. Op de hele Stationsweg was
geen Bram te zien. Wims eerste opmerking was
geweest; „Mijn Oom gaat ook mee!"
De anderen zwegen verbaasd. „Ja, natuurlijk, en
ik mag van m'n moeder. En dan moeten jullie
't óók vragen, want dat is toch veel beter. En
m'n Oom zegt ook: „Als ze van hun ouders
mogenI"
Toen pus hadden ze 't good begrepen. Cor was
't incest verrukt. Want bij had er echt over in
gezeten, dat ze wat gingen doen, datnu ja,
wuar vader en moeder niets van af wisten. Maar
mi; zo was het heerlijk! Dat mócht natuurlijk:
met den „veldwachter" mee. Zoo noemden ze 'm,
omdat ic altijd zo kwaad keek. Vader zou moeder
Qx-st overreden, en
Bram kwam nog steeds niet opdagen. Wat zou
d'r toch met hem aan de hand zijn? Zeker ver-
sla|K>nl Nou. hij wist wel, welke richting ze gaan
zoudenl Vooruit "maar alvast: de Kazcrnelaan op,
langs 't hok, de Zandlaan in, rechtsaf: daar wus
do springtuin.
Er lagen kiezelsteentjes. Ze deden, wie 't verste
gooien kon. Albert won liet, of gooide Cor toch
nog erder? En daar kwam zowaar Bram ook
eindelijk aan. Hij liep niet eens hard. Hij schopte
kwaad tegen de hei, of die 't helpen kon, dat ie
in zo'n slechte stemming was. Albert won liet toch
nu wel echt, want 't steentje ketste togen 't ge
golfd metaal van een loodsje achter 't kazernehek.
En ineens schrokken do jongens hevig. Want er
was o|>eens iemand, die ze niet hadden horen aan-
komen, vlak bij ben. Hoog te paard, stond hij
achter licn. Hij had een vuurrood gezicht
„Wat doen jullie te gooien?" zei hij met een hog%
meisjesachtige stem, die toch héél boos klonk.
Ja, togen zó'n vijand kan je toch niet op. En
daarom, zonder te antwoorden, draaiden ze zich
om, en maakten, dat ze wegkwamen. De officier
stond even stil. Toen lachte hij zachtjes. „De hei
don!" dacht hij, „"k zal 't ze eens voor goed af
leren." Dan klopte hij z'n vos op de hals, en reed
in draf de jongens na.
Die liepen verschillende kanten heen.
Do luitenant zette z'n paard in .galop en rende
Cor na. Rechts van Cor galoppeerde hij voorhij,
toen naar links en zo naar Albert, die hard terug
liep. De laatste die nagezeten werd was Brain.
Vlak langs de bomen liep hij. Hij hoorde 't go-
boenk van dc paardepoten achter zich.
„O, nü, bijna, bijna,Even keek hij om, en
toen, plof! daar lag hij languit in 't gras.
„Braaf, braaf!" zei de militair tegen 't paard.
„01! nu .ging 't paard over hem heen!! Nu! Nu!!''
Een puar nieter van Bram trok de ruiter aan de
teugels, en 't paard stond ineens doodstil. Alleen
z'n hek knauwde op 't bit. Er waren witte schuim
vlokken op z'n borst Bram was opgestaan, stond
achter een boom de aanval af te wachten, 'n Eind
vorder stond Albert Maar er kwam geen aanval.
De officier draafde rustig weg.
„Nou, zo'n klein endje van ine af hiold ie stil.
'k Zat er béést onder!" vertelde Bram, nog hijgend.
,,'t Was heus zo dichtbij niet!" merkte Albert
nuchter op.
„Hij kon óns niet krijgen!" triomfeorde Wim.
„Hij wou niet!" zei Bram. ,,'t Was toch maar gek
heid", waagde Cor. „Vóst wel", en tegelijk weer
betrok Brams gezicht, want hij dacht aan de bood
schap van z'n vader, ,,'t Gaat niet door, vanavond!"
zei hij toen, somher. „Waaat?" riepen de anderen
door mekaar. „M'n vader weet het!" zei Bram
droefgeestig. „Mijn vader ook!" zei Wim. „Waaut?"
vroeg Bram. En nu vertelde Wim opnieuw. Er viel
een pak van Brams hart! Gelukkig, gelukkig! Zo
kwam het .och nog goed.
En toen ineens, in een aanval van vrolijkheid gaf
hij Albert een stomp tegen z'n arm, en hij rende
weg. Boven op een aarden walletje ging hij staan
dansen, tot de anderen hem er aftrokken en 't een
dolle stoeipartij werd.
XVI. Voorbereidingen
toch eigenlijk geen werk: Zo 'savonds Iaat 'thuis
uit. De jongen had slaap genoeg nodig. Nou ja, 't
is tóch vacantie, hij kan morgen vroeg immers
uitslapen!" vond Vader.
„Ja, maar de voornacht, de eerste uren, dan rust
je 't meest", wist Moeder. „Als we hem dan eens
van zeven tot elf uur in bed stoppen?" «telde
Vader voor. „Dan slaapt ie tóch niet!" „Als hij niet
mug, slaapt ie óók nietMaar, hij rust daa
toch in elk geval!" En zo waren Moeder Vaa
Vessems bezwaren één voor één door Vader Van
Vessem weggeredeneerd, zodat de jongeheer Van
Vessem toestemming kreeg voor de nachtelijke
tocht, onder geleide van den nachtwaker, alias
„veldwachter". Bij Bram had het heel wat meer
voeten in de aarde gehad. Vader was er op togen
geweest. Door zulke toegeeflijkheid stijf jo je
kinderen in hun eigenzinnigheid. En dan: wat oen
dwaas plan: naar oen zandafgraving om daar te
zien, dat sagen op fantasie berusten en dat reuzen
niet bestaan! Neen, dat hoefde je niet met je ogen
te zien, dat kon je zónder je ogen met je verstand-
alléén wel af!
En toen had me zowaar die goeie lobbes van een
Hinus gezegd: „Och, vader, 't zijn toch maar kin
deren. Ze vragen netjes toestemming. Zc gaan
onder geleide; ze hebben vacantia, zc kunnen uit
slapen. Waarom zou onze Bram nou spelbreker
moeten zijn? D'r steekt toch geen kwaad in?
En Stien had zoiets gemompeld van toestemming,
en laat thuiskomen, en toen had Rinus kwajon
gensachtig z'n tong uitgestoken. Zo was vader na
veel moeite overgehaald, en moeder stemde blanco.
Maar Alberts moeder had direct kortaf gezegd:
„Be nacht is om te slapenl We hebben allemaal
onze nachtrust hard nodig. Als vader van de
veiling terugkomt, dan zal ik hem 't plan wel ver
tellen, maar reken er niet op, dat je mag! Het is
roekeloos, ongezond, je bent tóch al niet sterk!"
En haar saaingeknepen lippen lieten duidelijk
zien, dat 't plan niet doorging: vast niet!
Die middag gingen ze om vier uur naar den „veld
wachter". Die was zich net aan 't scheren. „Zo, zo,
jullie zijn dus die nachtbrakers!" zei hij. „Nou, 't
zal me benieuwen of ik hier op 't dorp wel vier
slel handboeien vinden kan!"
„Handboeien?" vroeg Bram angstig.
„Ja, natuurlijk, ik houd jullie aan de ketting. Stel
je voor, dat jullie weglopen!"
„Als er soms geen boeien genoeg zijn", knipoogde
Cor, „hebben wij nog wel een halsband!"
FLIP EN DIK KRENTENMIK
TEKST EN'ILLUSTRATIE VAN H. KANNEOIETER.
i. Vooral de dikke Krentenmik
schrok zó lievig, dat hij haast
achterover viel. Zijn vuisten
zwaaiden bij ongeluk tegen de
springerige bal, die met een knal
juist naast het rode cn woeden
de hoofd van den man, tegen de
kant van het poortje sprong. Hij
trok juist bijtijds zijn hoofd te
rug, int anders had zeker zijn
neus een duwtje van dc bal ge
kregen. De jongens stonden een
ogen-blik versuft de bal na to
staren. Maar zij schrokken op
toen zij weer diezelfde stem
hoorden: „Wacht maar, ik zal
jullie eens."
5. Maar do kapitein, want deze
was hot, had buiten de bal ge
rekend. Want direct nadat deze
tegen de rand van het poortje
was geknald, sprong li ij weer
vrolijk cn met oen sierlijke boog
over liet schip do lucht in en
daalde midden in het groene
water van de gracht. Alle drie
staarden verbaasd do bal na.
Flip vooral wist niet of hij hard
moest weglopen of dut l>'j noS
de ba! morfit nakijken. Ook de
kapitein dacht er niet meer uan
de jongens weg te jugen. Hij
keek eens van de jongens naar
de bal en dacht: „Zie zo, die zijn
zc gelukkig kwijt"
6. De jongens slapten nu mis
troostig van hot schip af cn
keken eens rond of zij toch niet
een middel konden vindon om de
bal te bemachtigen. Zij waren
vast en zeker van plan geweest
om dit gevonden voorwerp op
het politie-bureau te brengen.
Want al waren Flip en Dik
soms rakkers/ze waren eerlijke
jongens en hadden een hart als
van goud. „Ai," schreeuwde
Krentenmik: „Zie jong, daar,
daar ligt oen bootje achter die
schuit We zullen nan den baas
vragen of we daa mi ede oven
onze bal mogen terug halen."
Nou, gelukkig voor hen was de
schipper niet oen van de kwaao-
3ten. Want het mocht, mits zo erg
voorzichtig waren. Nou, dat zou
den zc zeker en ze bedankten den
baas vriendelijk. Flip en Dik
konden zwommen als ratten, dus
was er geen gevaar. Niet lang
daarna hadden zc dan ook de bal
weer terug.
410
Jacoba van Beieren.
Kaar een portret in het Rijksmuseum.
Mevrouw BoudierBakkers boeik over
Jacoba van Beieren,') een belangwek
kende persoonlijkhcid, slachtoffer der
partijtwisten cn pion op het schaak
bord dor groote Europecsche politiek
der 15e eeuw.
L
Het verleden lokt in onze tijd de mcnschen. Is
Ih-ot, omdat het tegenwoordige zoo slecht cn uit
zichtloos is?
Het verleden lokt ook de romanschrijvers. De eene
biografie, de eene historische roman, de eene vie
romancéc is nauwelijks verschenen of de andere
•wordt reeds aangekondigd. Vooral Duitsche en
Engelschc auteurs hebben zich op het genre ge
worpen en weinig groote figuren der Nieuwe
geschiedenis zijn voor deze activiteit veilig. De tijd
komt, dat het leven van eiken staatsman, dichter,
schilder vanaf Erasmus tot Hitler in een roman
zal zijn verwerkt.
Nu bestaat er in do historische romans en biogra
fieën echter groot verschil. Er zijn schrijvers,
wien het eerst en vooral te doen is om het ver
loden, om de toestanden en feiten; het gaat hun
om de geschiedenis.
Zulke auteurs waren Oltmans cn II. J. Schimmel
en vooral Mevrouw Bosboom Toussaint. Anderen
gaat het om den mensoh cn do schoonheid in het
verleden. Ook aan zulke schrijvers openen de ver
gane ecuwen machtige perspectieven. Van Oordt
heeft het met zijn Irmenlo cn Warhol d, van
Schendel met Een zwerver verliefd en
Mcrona bewezen. Historische figuren treden er
nauwelijks in op, de tijd, wuarin ze spelen, is niet
precies bepaald, maar or hangt over do levens erin
„een eigen magische atmosfeer, een metaphysisch
fluïdum", omdat het licht der zakelijke verstan
digheid laaggedraaid" werd, gelijk dr. T. H.
Fischer het uitdrukt.
Mevrouw Boudier Bakker heeft nu het leven van
Jacoba van Beieren tot
onderwerp gekozen van
een historische roman.
Een zeer belangwekken
de stof. Wanneer Ernst
Grocnovelt in zijn be
spreking van dit boek
zegt: „We behoeven el
kander housch niet te
verbloemen, dat ons
Jacoba van Beieren
eerlijk gezegd hcele-
maal niet meer interes
seert", geeft deze kri-
;ikus daarmee blijk,
van het gelezen boek
weinig begrepen te heb
ben en ook gering histo- Mevr. Boudier-Bakker
risch inzicht te bezitten.
Jacoba's geschiedenis is tordoge interessant. Aller
eerst om li aar persoon zelf. Prof. P. J. Blok noemt
deze „een der meest romantische persoonlijkheden
uit onze geschiedenis". Jacoba was inderdaad een
vrouw met ongewone talenten cn moed. „Heeft
zij niet vraagt Blok krijgsbenden aange
voerd, belegeringen geleid, staatkundige plannen
gesmeed trots den besten ridder, den meest er
varen diplomaat in haar omgeving?"
Een niet te breken wilskracht had zij geërfd van
vader en moeder: hoe zou deze haar te pas
komen! Reeds op 16-jarige leeftijd weduwe en
halve wees, daarna gehuwd met een imbeciel,
harer onwaardig, verlaten door haar derden man,
van wien zij hartstochtelijk hield, gevangen gezet
in de Gcntsche Gravensteen, belaagd door mach
tige vijanden als Jan van Beieren en Philips van
Bourgondië, ten slotte alles verliezend aan haar
■tegenstanders, en dan om hot leven van haar
laatsten gemaal moeten smcoken.
„Heeft zij niet nog eenmaal citcercn we Blok
veler harten gowonnen en door haar voorbeeld
cvelon moed ingesproken? Zij is een vrouw in het
harnas geweest, de waardige achterkleindochter
van keizerin Margaretlia, dc waardige bloedver
want harer beroemde oudtante Philippa van
Henegouwen, koningin van Engeland, de waardige
dochter ook harer fiere moeder, Margaretlia van
Bourgondië en baars ridderlijken vaders".
Er is nog een tweede reden, waarom hij, wien
historische aanleg niet ontbreekt, zich voor
„Vrouwe Jacob" intereseoeren moet.
Jacoba van Beieren leefde in het herfsttij der Mid
deleeuwen, de wending ook in de politieke en
maatschappelijke verhoudingen. Jacoba was „de
laatste vertegenwoordigster van óe ridderschap
der 14e eeuw." Van jongsuf was zij opgegroeid in
de leer der superioriteit en souvereinitcit van de
adel. Zij was Hook in hart en nieren. Het Kabel-
jauwsche plebs, de burgers en boeren verachtte ze.
Het werd mede haar ongeluk. In plaats dat zij de
nieuwe tijd erkende en zich bij dc gewijzigde om
standigheden neerlegde, gelijk Jan zonder Vrees
had gedaan in Bourgondië, ging zij er togen in.
Haar reuzenworsteling is dan ook vóór alles „een
worsteling tusschcn den ten ondergang neigenden
feodalen adel en dc in macht wassende steden in
Holland en Zeeland'.
Ilaar persoonlijkheid heeft dc Hoeksche adel aan
zich met alles tartende trouw weten te binden,
heeft ook velen uit het volk en de steden haar
partij doen kiezen. Maar tenslotte moest zij het
ondervinden, dat de dorde stand zich niet meer
de kwellingen van de adel liet welgevallen. Er
waren andere idealen gekomen: voor den ridder
golden als ridderlijke eigenschappen moed, strijd,
roem. Voor de boeren en burgers waren veiligheid,
vrede, welvaart de dierbaarste goederen! ,Die
donkere, plompe massa, die golf als van onder de
aarde opgekomen ging zich storten als een zond
vloed over haar, de ware meesteres".
Jacoba van Beieren is liet slachtoffer van de strijd
tusschen de Hockschcn en Kabeljauwen, tusschcn
lien, die zweren bij de Middolceuwsche tradities en
hen, die hunkeren naar de nieuwe tijd.
En dan is er nog een derde gezichtspunt van
waaruit deze belangwekkende, sympathieke, maar
tragische figuur gezien kan worden: het staat
kundige.
Het is met name in de eerste helft der 15e eeuw,
dat de grondslagen gelegd worden van de staat
kundige consolidocring der Nedeiiandsche gewes
ten. Jammerlijke verdeeldheid brak de kracht der
Nederlanden. Twist en oorlog teisterden alles bij
een anderhalvo eeuw lung steden cn vlakten
dezer lage landen. Groote rampon als die van 1121
waren er mede liet gevolg van.
Is het wonder, dat do staatkundige verwildering
en verwarring hot verlangen deden opkomen naar
©en sterk en vast gezag? Ton slotte zelfs, na het
noodlottig avontuur van de Engelschc invasie in
Henegouwen, naar het gezag, dat men steeds
luid geschuwd: dat van Bourgondië? Het is mede
Jacoba van Beieren geweest, die baars ondanks
door haar politieke fouten aan de vestiging der
Bourgondische macht ten onzent heeft meege
werkt. In haar heeft de Neder la n d s ch e
adel zijn laatste kans gehad, een
eigen nationale dynastie te vormen,
en meteen die kans verspeeld! Denkt U
even in, hoe gansch anders de geschiedenis ge-
loopen zou zijn, indien aan Jucoba de zege ware
toegevallen. Zij ook, had gravin van Henegou
wen, van Holland, Zeeland en Utrecht en hertogin
van Brabant tot de vcreeniging der Dietsohe ge
westen de beslissende stoot kunnen geven. In
plaats echter, dat zij de staatkunde barer landen
hoeft geleid en beheerecht, was zij niet meer dan
een stuk op liet srhaakliorii van dc groote Euro
pecsche politiek der 15e eeuw.
Met name heeft haar onvoorzichtig hulp zoeken
bij Kiigclano, niet alleen haar zelf, maar ook haar
partij de genadeslag toegebracht. Men was in ons
land niet Engelsch gezind en als men dan kiezen
moest tusschen den trouweloozen Engclschman
Humphrey van Glocester en den geslepen pracht-
licvendon hertog van Bourgondië, dan koos men
tenslotte nog maar liever den laatsten.
Zoo is ook internationaal gezien Jacoba van
Beieren een figuur van ingrijpend belang voor de
eerste helft der 15e eeuw. Haar leven en daden
oefenden invloed uit op de stuatkunoe in Enge
land, Frankrijk en Bourgondië en omgekeerd werd
haar lot door de verhoudingen in deze landen ten
sterkste beïnvloed.
Ernst Groenevclt slaat dus wel heel erg de plank
mis, als hij Jacoba van Beieren een figuur noemt,
die „ons hcelcmaal niet meer in eresscert". Hoog
stens mag hij zeggen, dat zij hem niet interes
seert. Voor en na hebben gcsch.edschrijvers met
eenigc voorliefde over haar leven en lotgevallen
uitgeweid en het behoeft niet te verwonderen, dat
„zelfs in de kronieken do dorre takken bloesems
(beginnen) voort te brengen cirde schrijvers beur
telings weemoedig en bewonderend (worden) bij
het beschrijven van zooveel leed en zoovele fieren
weerstand" (Blok).
Reeds de Duitsclier Von Löher maakte deze heldin
tot dc hoofdfiguur van zijn romantisch geschied
werk Jakob aea von Bayern en bewees
daarmee reeds, dat Jacoba's historie alle elemen
ten iu zich draagt zoowel voor historische roman
als historisch drama.
Is het Mevrouw Boudier Bakker gelukt, het beeld
van de ongelukkige gravin, die zoo heldhaftig
tegen de haar belagende machten streed, juist en
gaaf te teekeuen? M. J. L.
Uitgegeven bij P. N. van Kampen, Amsterdam.
Oude hutten onder
boomen.
Naar het schilderij van
Piet van Wijngaardt,
403