Vetvolqvethciul
BESCHAVING
1
R§
s
SÜ
II
a
és
m
1
s
a
s
5
a
B
s§
u
ii
u
r
1
s
ff
H
ja
IJ,
H
üi
a
I
II
®r
3
Naar het Engelsch van
M LC. Pickthall
(Slot)
„Ze maakt alles anders", zei Cumnor geërgerd,
„alleen maar doordat, ze er is". Hij keek naar Burt.
„Zeg, ik heb je nog niet verteld over het land
dat ik vond ten Noorden van de Kamaristiqui.
Heel nieuw land, nog geen blanke is er geweest,
en 't is er best. Ik dacht dat volgend jaar jij en ik
wel konden
„Ja". Burt scheen niet te luisteren. Ilij staarde
over het meer. „Ik geloo! niet, dat ik ooit eerder
gezien heb hoe uiooi die berken zijn als de blaren
vallen", zei hij. Cumnor keek. Van een dozijn
kleine boomen, liet er één, grooter dan de rest,
z'n gouden kroon peinzend over het water han
gen. „Iemand" besloot Buit opeens zijn overpein
zingen „hoorde dat zaakje met dien broer eens
in orde te maken."
„Ach, dot zijn onze zaken toch niet", bromde
Cumnor. Hij voelde vaag, dat er iets met hem aan
de hand was, dat ei- een soort vreemde kracht
in hem werkte. Hij dacht verlangend aan de wijde
eenzame velden van de Kamaristiqui. Er drukte
hem iets. Dat kon toch niet de nabijheid van Burt
zijn of van een zwijgende jonge vrouw met een
kind? Hij voelde zich altijd ongemakkelijk als hij
zooveel incnschen om zich heen had.
Maar hij voelde zich meer da.n ongemakkelijk toen
hij op een rnorgen een stuk papier in de muur
naast z'n bed gestokon vond. Dat rnoest Burt daar
4s nachts stilletjes gebracht hebben. Daarop siono:
„Ik kan liet er niet bij late zitte ik ga weg om
die broer te halc jij moet op ze passé als ik weg
hen ik kom goed terug."
Woedend ging Cumnor op weg om visch te van
gen voor 't ontbijt. „Wat mankeert Harry?" vroeg
hij het Zilveren Meer. „Wat mankeert hij?"
Door zijn verwi.tidering vergat hij bijna hoe on
rechtvaardig hij zelf behandeld werd.
Een dag, twee dagen, drie dagen gingen voorbij.
Cumnor vermeed .Mejuffrouw Yomitch" zoo veel
mogelijk. Ze vermeed hein niet maar zocht hem
ook niet op. Vreemd, stil, bedaard, bewoog ze zich
daar in de verlatenheid van die vervallen straat
jes, zoekend tus.sc.hen al die half-vergane bouwsels
naar beschutte hoekjes, waarin de zon op de stille
baby zou kunnen schijnen.
Cumnor wist nooit wanneer hij plotseling legen
haar aun zou loopen als ze daar zoo zat, naar het
Zuiden starend, één en al geduld.
Soms neuriede ze een droevig wijsje. Of ze maak
te kransan voor zichzelf en het kind uit de gou
den berkabladorcn. Het viel Cumnor op, dal ze
erg jong moest zijn. Slechts één keer volgde ze
hem en sprak. „Weg?" vroeg ze. „Weg/"' Hij
zag, dat er tranen in haar reeën-oogen stonden.
Tot z'n eigen verrassing streelde hij lielkoozend
haar hand dn schreeuwde hij togen haar, alsof ze
hein niet kon verstaan omdat ze doof was: „Ja,
maar hij komt goed terug."
Tevreden glimlachte ze logen hem. Die oogen van
haar zochten geen toekomst; zc scheen geen be
zorgdheid voor zichzelf te kennen. Ze vertrouwde.
De dagen gingen verder. De eerste vorst kwam.
Er kwamen uren van storm en regen, die dc droge
En legde voorzichtig haar hand op zijn geweer
392
geraamten van Zilverstad wat dichter bij hun
graf in het meer brachten. Achter dikke mist
ging rood de zon op, de nachten waren donker en
bitter koud. „Juffrouw Yomitch" en de baby
werden dikker en Cumnor was or trotsch op. Maar
Burt kwam niet.
Als de banden van zijn niet erkenden plicht te
erg knelden, ging Cumnor de bosachen in, koos
een boom uit en oefende daar voorzichtig de hand
grepen op, waal-mee hij Burt bij zijn terugkomst
zou begroeten. Maar toen de tijd steeds venier
ging, zonk de harde vuist midden onder dit
vreemde amusement neer, en de booze oogen staar
den naar het Zuiden. „Ik kan er niks an doen",
zei Cumnor, „maar ik geloof, dat ik blij zal zijn
den vent terug te zien. En misschien geef ik hem
toch wel niet z'n verdiende pak slaag, als ik hem
zie."
Maar hij zag hom niet.
Toen „Juffrouw Yomitch" weer beter was, was hij
weer verhuisd naar de overkant van dc straat, üp
een nacht van razende storm keek hij op en zag
dat een natte hand bezig was bij zijn geïmprovi
seerde deur van latten en zeildoek. Nog een oogen-
blik en daar stond Burt. Het vuile water liep van
z'n gezicht en schouders. Hij kwam twee stappen
naar binnen, zei „Ik heb t gedaan", en sloot z'n
oogon, terwijl hij daar stond. Het was geen zwakte
of ziekte, alleen, maar slaap. Cumnor ving hem
op toen z'n knieën het begaven, en legde hem
neer bij het vuur dat in den gei mpro viseer den
haard tegen den regen en den storm in brandde
kreeg hem op een of andere manier uit z'n drijf
natte kleeren, en wikkelde hem in een deken. Een
of twee maal stopte Cumnor voedsel in z'n mond,
en dat at hij gulzig op zonder wakker te worden.
De regen en wind hielden op. Mist volgde toen de
morgen aanbrak. Burt werd wakker, strekte zich
uit, kleedde zich aan, en at. Dan, naar Cumnor
kijkend, zei hij weer, rustig: „Ik kreeg hem."
„En wat heb je hem gedaan?" vroeg Cumnor.
„Ik heib hem ingehaald ergens bij dc Moquat. Ik
bracht hem terug. Ik kreeg hem hier. Kom."
Stil en verbaasd volgde Cumnor hem door do
mist, door dc verdronken ruine die eens een stad
geweest was. Zilverstad was een verkeerd begin
geweest. De Natuur veegde het weg.
Ze gingen een hut binnen die nog ergens hovwn-
aan de straat stond. De mist ging met hen mee
naar binnen. Door den damp heen zag Cumnor
een grooten kerel vastgebonden aan een paal op
den grond zitten.
„Ja", zei Burt kalm na een korte stilte. „Dat
is 'm. Sip Yomitch. Het is wel een groote vent
om weg te loopen voor een meisje en een kind,
vind je niet?"
Ja, en 't was ook een sterke vent voor Burt om
hern in z'n eentje terug te brengen van de MoquaL
„Dit hier", zei Burt, tegen oen paar bundels op
den vloer schoppend, „is zijn eten. Hij had genoeg
genoeg voor twee, hcclemaal tot aan ac Nevel-
rivier. Geef hem wat te eten."
Ze maakten zonder wat te zeggen zijn handen los
en gaven hem voedsel. Hij at met dierlijke ge
luiden en telkens een vlugge blik naar boven uit
z'n scheeve oogen. Hij scheen te beven en te hui
veren toen de ondoordringbare mist weg dreef, en
misschien om de zelfde reden scheen Burt daar
groot en onverzettelijk te staan, met een vrees
aanjagend geduld. Als Sip Yomitch de zonde was,
dan was Burt het oordeel an alles bij elkaar mis
schien de eerste gerechtszitting die ooit In Zilver
stad gehouden was. Druppels vielen op hen van
het doorweekte dak en In de stilte hoorde Cumnor
de langzame ademhaling van Burt. Hij zei, op
tamelijk onvaste toon: „Wat ga je met hem doen?"
„Kom maar kijken."
Zonder een woord te zeggen, begon Burt den door
weekten slakker als 't ware uit te rusten voor een
lange reis, bond de pakken voedsel op z'n rug, en
leidde hem de hut uit. Cumnor volgde, met een
gevoel, of hij zoowel letterlijk als figuurlijk z'n
adem inhield.
Ze gingen de heuvel achter de stad op en een
mijl de bosschcLi in. De berken stonden er wit
als spoken in de mist, die nu in lange flarden weg
dreef.
Een groep sparren stond donker tussohen dc ber
ken en de mist Burt hield stil.
Hij zei: „Dit is de plaats, waar hij haar achter
liet en er van tusschcn ging. Hij verliet haar, ter
wijl ze sliep een meisje rnet een kind en
nam al het voedsel." Hij oraaide zich om naar
Cumnor als wachtte hij op diens instemming.
Haastig zei Cuinnor: „Dat is zoo."
„Dus", zei Burt, „zullen wij hem hier laten."
Hij haalde den bundel van den rug van den man
en gooide dien op den grond. Er was een plotse
linge woede in die beweging geweest; het pak
sprong open, en goed ineel en thee an suiker vielen
op den rotsigen bodem. Cumnor begon te be
grijpen.
Tol h\j stond te wachten tot zij spreken zou.
Burt zei: „Als we hem hier laten om naar de
Nevelrivier te komen zoo goed hij kan zonder
een geweer, zonder voedsel, om te bevriezen of te
verhongeren, te leven of te sterven, zooals hij haar
ir.i de steek liet dan is dat rechtvaardig, is 't
niet?"
Hartstocht klonk in zijn stem, maar zijn verweerde
gezicht was kalm, zijn oogen waren kalm en ern
stig. Cuiunor kende wraak, hij kende de snelle
wraak dip oog om oog en tand om tand eischt, do
wet van de wildernis. Hier was iets, dat hem bang
maakte. Hij keek van Burt naar cem man, dien
Burt zeventig mijl teruggebracht had, had gevan
gen-genomen en -gehouden, en bewaakt en heel
dien weg voor zich uit gedreven had, opdat hij
hier, waar hij gezondigd had, geoordeeld zou
worden, en zei „Ja".
„Het geeft hein net zoo 'n goede kans als zij had?"
„Ja"
De wind zuchtte in de sparron en wierp op hen
een regen van druppels als tranen van medelijden.
De kleine groep slond daar zonder zich te bewegen.
Cumnor wachtte. Burt wachtte ook, zijn gezicht
een beetje opgeheven. Langzaam tilde hij zijn ge-
woer op, tot het op één lijn was met dc borst van
Yomitch. „Als je niet binnen één minuut op weg
ben naar dc Nevelrivicr", zei hij kalm, „schiet ik
je neer waar je staat." Hij keek weer naar Cum
nor. „Dat is recht, is 't niet?" zei hij.
„Ja". Maar 't was Cuinnor of dat laatste woord
niet gesproken was, alsof er hier toch iets aan ont
brak, hoewel het recht was.
Sip Yomitch aarzelde bij de keus van het leven
als zijn oordeel of de zekerheid van de dood.
„Ga!" zei Burt.
Licht als een blad werd een varbonden hand over
zijn eigen hand op het geweer gelegd.
Ze haddon niet gehoord, dat zij hen gevolgd was,
maar ze was er. En het leek alsof de mist op
klaarde en de hamel haar met gouden licht be
groette dat scheen om haar hoofd en het hoofd
van het kind, dat togen haar schouder rustte.
Druppels schitterden als juweelen in haar haar,
haar oogen waren juweelen van oneindige blijd
schap toen ze naar Burt keek. Weer ging Cumnor
het begrijpen. Zij hoorde daar te zijn. Onwille
keurig ging hij achteruit, alsof er daar bij hen
niet langer plaats voor hem was. Zoo liet hij haar
staan tusschcn den man, die haar liefhad, en den
man, die haar in de steek gelaten had oin te
sterven.
„Maryl" zei Burl.
Ze koek van hem naar het voedsel dat op den
grond gevallen was en naar het geweer in zijn
hand, cn dan naar den man, die haar op die plaats
alleen gelaten had. Ook zij begreep. Haar stralen
de blijdschap bleef, maar er huiverde iets door
heen, zooals de wind door helder water.
Burt keek gespannen naar haar. „Mary" zei hij op
zacliten toon, „ik ging Sip Yomitch achterna, en
vond hem, en vocht niet hem, en bracht hem hier
terug, oni wat hij jou gedaan heeft. Wat hij jou
gedaan heeft, wilden wij hem doen. Hij verdient
niet beter. Maar jij hebt angst en honger geleden,
jij bent alleen in de bossehen geweest; jij hebt
geprobeerd hem achterna te loopen, en j ij hebt
hem geroepen totdat je viel, j ij hebt daar bij
Zilverstad geleefd als een wolf in z'n hol, en hebt
govischt en gestolen opdat het kind etan zou
krijgenJ ij moet zoggen, wat er met hem
gedaan moet worden".
Hij- zweeg. De drie mannen wisten dat het laatste
oordeel was aan hen, wien kwaad gedaan was. Ze
wachtten tot zc spreken zou.
Maar zij bleef in haar gouden stilte, zc sprak geen
woord, gaf slechts een toeken.
Ze pakte voorzichtig Burts geweer beet Hij liet
het haar. Ze zette het tegen den dichtst bijzijnden
hoorn. In plaats daarvan gaf ze hem het kind.
Ze raapte het gevallen voedsel op in haar sjaal
en gaf het aan Sip Yomitch terug. Bevend nam hij
het aan. Dan ging zo naar Burt Ze legde haar
De oplossing die men ons niet behoeft toe to
zenden geven wij in het nummer van volgen
de week.
HORIZONTAAL:
1 gard.
4 hoofddeksel.
7 Egyptische zonnegod.
9 volkomen ontwikkeld insect
12 haag.
12a snel.
14 slede.
15 meisjeenaam.
17 erwtensoep.
19 uitroep van verwondering
21 compagnon.
23 raming.
24 lidwoord.
27 rund.
29 welkome versnapering.
31 voorzetsel.
32 kreet.
33 getij.
35 met (Latijn)
30 verleden tijd.
37 rijksgrond.
38 uitroep.
40 voorzetsel.
42 persoonlijk voornaamwoord,
43 spil.
45 familielid.
47 hetzelfde (afkorting).
48 aanwijzend voornaamwoord.
50 vader des vaderlands (Latijn).
51 beet.
52 teer.
54 muzieknoot.
55 lengtemaat.
56 lidwoord.
57 deel van een schip.
58 nieuwe maan.
60 schoonmaken.
02 god in de Grieksche mythologie.
63 voorzetsel.
64 uitroep van minachting.
66 vragend voornaamwoord.
67 rivier in Italiö.
69 lidwoord (Fr.).
70 muzieknoot.
72 hoewel.
73 voorzetsel.
75 hectare.
76 numeri.
78 daar.
79 ter gedachtenis (Lat.;.
81 muzieknoot.
83 lengtemaat.
85 meisjesnaam.
87 binnen.
89 uitroep.
90 door vriendenhand bezorgd (Lat.
VERTICAAL:
2 niets meer over.
3 vroeger.
5 sinterklaasgebak.
6 voor.
8 doctor in do letteren
10 ofschoon.
11 bosje rijshout.
12 vestibule.
13 aangenaam.
15 meisjesnaam.
wijsbegeerte (Lat.),
gebiedende wijs van „gaan".
een heilige.
pasgang.
uitroep.
geschenk.
goud (Fr.).
gift.
vaartuig.
persoonlijk voornaamwoord.
muzieknoot.
vleesch.
schop.
iets vermakelijks.
genoemde prijs.
rivier in Duitschland.
lekkernij op Sinterklaas.
Europeesch land.
tuimeling.
viervoetig dier.
bijw. van graad.
om de aandacht te trekken.
torenkauw.
familielid.
geheel gevuld.
let wel.
klaar.
Sint.
dier.
oosterlengte.
bloeiwijze.
tegenwoordig.
dat is (Lat.).
muzieknoot
pers. voornaamwoord.
onder anderen.
Chineesche afstandsmaat.
achter.
dichtbij.
OPLOSSING
DAMRUBRIEK
Redacteur: W. HOEKSTRA, Tulpeboomstraat 6,
Den Haag. Inzendingen uitslnitend aan dit adres.
Voor alle vraagstukken geldt: Wit begint en wint.
Oplossingen moeten worden ingezonden niterlijk
10 dagen na plaatsing.
1EKERWEDSTRIJD
Wedstrijdprobleem no. 9
Auteur: A. VAN DOMMELEN, Rotterdam
m
m
'm
m
m
m
m
z....
m
m
s
m
m
m
m
wm
M
m
Zwart: 810, 13, 14, 16, 20, 23, 26, dan op 45.
Wit: 17, 21, 22, 27, 30, 34, 35, 37, 41, 42, 46.
Wedslrijdproblecm no. 10
Auteur: A, MANTEL, Hengelo
i"i
m m
van het Kruiswoordraadsel alt bet vorige nummer
Horizontaal: 1. Dnil; 4. rang; 7. nor; 8. hel; 9.
Renn; 10. neen; 11. Gerda; 12. stop; 14. Mies; 10.
stap; 17. asem; 19. Riesa; 21. rand. 23. Neel; 25.
eed; 26. Ice; 27. noen; '28. Etna.
Verticaal: 1. durf; 2. Inn; 3. Longohardcn; 1.
renaissance; 5. ale; 6. gong; 13. tot; 15. Epe; 17.
as; 18. kran; 20. Elsa; 22. nee; 24. eet.
UIT ONZEN LEZERSKRING
Probleem van A. D. J. Boerstoel, Den Haag
1
2 3
6
Km
11
MM. Mm
16
#J
SS
26
S
s
a
36
9
a
tl
46
xm
ia m
46 47 48
49 SU
Zwart: 3, 8, 11—13, 18, 19,
25, 40.
Wit: 24, 26-29, 33, 34, 45, 50.
Oplossing:
Wit
Zwart
1. 24—20
15X24
2. 50—44
40X49
3. 27—22
18X27
4. 45—40
49X35
5. 3-1—30
35X24
6. 29X161
wint
Voordcel in de
opening
(Voor beginners)
Speel dc volgende zetten:
Wit
1. 33-28 1
'2. 39-33 1
3. 44—39 1
4. 33—29?
Stand
É8
m
m m
'SM-
p
5
m
KÊ
^/WÊ
W 9
9,
i
15
m
9
9
9, IJ
25
21
feS
a
ggg
Pf|up
m
35
m
m
45
m
46
47
48
50
21—27
16X27
18X27
13X44
Zwart; 7, 9, 10, 12, 14, 17, 19, 20, dam op 16.
Wit: 18, 21, 23, 27, 28, 32, 35, 37, 49.
Wees maar niet bang, Marie, hij kwispelt nog
met zijn staart.
397