rnmrmm behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT EERSTE DRONK HOE EEN ZWERVER EEN GOED TEHUIS VOND door A. Wagner 't Was vol in de slagerswinkel van Vink. De klanten, die wachten moesten, maakten een praatje met elkaar en zo merkte niemand, dat een kleine zwarte hond stilletjes de deur van de winkel binnensloop. Hij zocht haastig snuffelend de grond af, of hij niet een beentje of een stukje vlees kon vinden, „Ha, daar had hij een beentje!" Maar net wilde hij erop gaan knabbelen, toen slager Vink hem in 't oog kreeg. Toen was 't gauw met Fiks smulpartij gedaan. Slager Vink joeg hem de deur uit: „Vort straathond. Maak dat je wegkomt! Ksssst!" Weg was Fik al. Arme Fik. Een straathond had de slager hem genoemd. Ja, dat was hij. Altijd zwierf hij op straat. Hij had wel een baas gehad, maar die had hem zó slecht be handeld, dat Fik weggelopen was. Nu zwierf hij maar wat rond en sliep 's nachts, waar hij een geschikt plekje vond. Zijn eten moest hij zelf zoeken. Nu was 't bij de slager misgelopen, maar daarom niet getreurd. Fik liep straat in, straat uit. Hij kwam in een buitenwijk. Hier stonden mooie huizen met tuinen er voor. Van één van die tuinen was 't hek open. En wat zag Fik in de tuin? Een schotel met heerlijk eten en twee poe sen, een oude en een jonge, die zich aan dat eten te goed deden. Dat was te veel voor Fik. Langzaam sloop hij de tuin in. Toen hij vlak bij de schotel gekomen was, liep de oude poes boos weg. Ze moest niets van honden hebben. Er was nog eten op het bord. Fik keek eens om zich heen. Zou hij durven? Zou hij een hapje nemen? Hij had zo'n honger en 't zag er zo lekker uit. Kom, hij zou 't er maar op wagen. Even later ging de huisdeur open en een jongen van een jaar of tien kwam naar bui ten. Wat zag hij daar? Daar stonden hond en poes vriendschappelijk uit één schotel te eten. Gauw ging Peter, zo heette de jongen, zijn moeder halen. Zij moest 't zien, vond hij. Moeder vond 't erg aardig, maar van wie was die hond? Ja, van wie? Peter had hem nooit in de buurt gezien. Zeker een zwerver, dacht Moeder. Een zwerver? Peter dacht even na. Hij had zolang naar een hond verlangd. Als dit nu een zwerver was, zouden ze die dan niet kunnen houden? Wat dacht Moeder daarvan? Nou, Moeder was er niet erg voor te vinden. Een hond was zo lastig in huis. En je wist niet, wat dit voor een beest was en of hij nog een baas had. Hij zag er wel niet erg verzorgd uit. Peter liep eens naar de hond toe. Fik liep niet weg maar liet zich gewillig aanhalen. „Kijk Moeder?" riep Peter blij. „Hjj is lief. Ziet U wel? Laten we hem houden, toe Moeder!" Moeder moest lachen. Ze deed Peter wel graag een plezier, maar Ze wist raad. Vandaag mocht de hond in ieder geval blijven. Moeder zou aangeven bij de politie, dat er een hond gevonden was en kwam er geen baas hem halen, dan mocht Peter hem houden. Zo gebeurde 't. Er kwam natuurlijk geen baas en zo kwam Fik bij Peter in huis. En Peter zorgde erg goed voor zijn hond, hoor! Bij deze baas dacht Fik er niet meer aan om weg te lopen. Hij was blij, dat hij een goed tehuis had gevonden. Opgepast door Jo Hint on Nog een poosje wachten, Dan komt Sinterklaas Uit het verre Spanje Hier, met Pieterbaas. Zakken vol cadeautjes, Koek en marsepein Brengt hij mee voor kind'ren Die gehoorzaam zijn. Opgepast, hoor jongens! Luister goed naar Moe; Anders krijg je klappen Met de harde roe! Ook op school goed luist'ren; Blijf je best maar doen. Dan stopt Sinterklaasje Vast wat in je schoen! Zwarte Piet was booso al een hele tijd. Sint Nicolaas had daar eerst geen erg in. Met de dag echter werd het erger, net zo lang tot zijn goede meester het wel moest merken. „Zeg eens Piet," zei Sint Nicolaas vriende lijk, „ik geloof dat er met jou iets niet in orde is." „Hoe komt u erbij, meester," antwoordde Zwarte Piet. „Nee nee Piet," vervolgde de Sint, „je hoeft mü niet om de tuin te leiden.... Ik weet alles." „Gunst ja," dacht Piet, „dat is waar ook." „Je bent ontevreden, Piet. En dat mag niet." Zwarte Piet boog het hoofd en zijn ogen vulden zich met tranen. „Ja Sint Nicolaas," zei Piet, „ik zal het u maar zeggenIk heb de laatste tijd al tijd ruzie met mijn vriendjes." „Ruzie? Waarover dan." „Over u." „Over mij Sint Nicolaas keek erg verbaasd. „Ja, ze zeggen altijd dat het mijn schuld is," vervolgde Zwarte Piet. „Wat is jou schuld?" „Dat u bij hen nooit eens wat lekkers komt brengen." Sint Nicolaas kreeg een steek in zijn hart. Piet had gelijk. Ieder jaar mocht hij overal mee naar toe om lekkers aan de kindertjes te brengen, maar nog nooit had Sint Nico laas een bezoek gebracht aan Pietenburg, het land van de nikkertjes, waar Zwarte Piet zijn kameraadjes had. Toen maakte Sint Nicolaas op een holletje alles gereed om naar Pietenburg te gaan. En zo zien jullie hier op het plaatje hoe Sint Nicolaas de nikkertjesstad binnenrijdt, har telijk toegejuicht door de zwarte mannetjes, oie allemaal even blij zijn, omdat ze nu ook hun verlanglijstje voor Sint Nicolaas in de bus mogen stoppen. Er waren negertjes, die een heel pak verlanglijstjes tegelijk in de bus gooiden. Maar die kregen natuurlijk helemaal niets, omdat ze te begerig waren. MUSJES IN DE WINTER Zeg, zie je wel die musjes? In 't koude jaargetij Wat huppelen ze dartel, Wat tjilpen ze toch blij! Ze hebben thuis geen kelder Gevuld met etenswaar En nooit staat daar hun bord, Met boterhammen klaar. Maar zie, hun daaglijks kostje Is aldoor toch gereed; Zo mogen ze ondervinden, Dat God hen niet vergeet. Zie, hoe hun scherpe kijkers Ontdekken 't kruimpje brood; Zij onderzoeken alles, De straat, het dak, de goot. Als God die kleine musjes Zo zorgzaam daaglijks voedt Zelfs in de schrale winter, Hen voor gebrek behoedt, Zou Hij dan ook niet zorgen Voor u, mijn lieve kind! Daar Hij u meer dan vogels, Zo teer en trouw bemint 400 ZATERDAG 30 NOVEMBER No. 48 JAARGANG 1935 De vrouw zeide tot Hem: Heere, geef mij dat waterJezus zeide tot haar: Ga heen, roep uwen man en kom hier. De. vrouw antwoord de en zeide: Ik heb geen man. Johannes U 1517. Bij den put van Siehar is onze Heere Jezus Christus Zijn gesprek met de Samaritaansche vrouw begonnen. Over het water uit dien put en dan over het levende water, dat Hij haar geven wil. Hij doelt daarmede op de gave des Heiligen Geestes, waarvan Hij de verwerver en uitdeeler is. Dat is dus de methode van den Heiland bij de leiding der zielen. Hij begint bij iets héél gewoons uit het alledaagsche leven. Maar dan leidt Hij het gesprek uit dat alledaagsche omhoog naar do geestelijke dingen. Door dat raadselachtige woord van het levende .water, dat eens voor goed den dorst van den mcnech vermag te stillen, is nu de belangstelling van de Samaritaansche gewekt. Nog ietwat onkundig, maar toch reeds met stille, halfbewuste begeerte, durft ze vragen: ..Heere, geef mij dat water!" Het schemert voor haar besef wel door, dat Hij, die tot haar spreekt, de macht imoct bezitten haar iets zeer buitengewoons te schenken. Maar wat dat eigenlijk zal zijn, kan ze zoo niet zeggen. En zij, de aardschgczindc. zit nog zoo met al dc vezelen van haar leven in do aardsche dingen vast. Dan zegt de Heiland op eens, héél onverwacht: „Ga heen. roep uwen man en kom hier!" Op het eerste hooren lijkt dat nu vreemd! Waar om breekt de Heiland zoo plotseling dat interes sante gesprek over het levende wnter af en be veelt ITij do Samaritaansche om haar man te roepen? Het lijkt inderdaad vreemd! Toch is dat niet vreemd! Oppervlakkig oordeelt, wie er alleen van denkt, dat Jezus het niet voegzaam hcoft geacht om langer met deze vrouw alleen te sproken. We lezen nooit, dat do Heiland zulke reserves maakte, als het Hom te doen was om het hart van de eene of andere vrouw voor Zijn koninkrijk te winnen. Daarbij was het Ilem bekend, dat die zoogenaam de man van dc Samaritaansche een hoereerder was. Zijn tegenwoordigheid zou dus do eerbaar heid zeker niet op hoogcr peil hebben gebracht. Het is anders! Jezus' woord: „Ga heen, roep uwen man en kom hier!" moet beschouwd worden als de aller eerste stap om aan deze vrouw haar begeerte te geven en het beloofde water haar te doen proeven. -Zij heeft gezegd; „Ileerc, geef mij dat water!" Maar dat is niet zoo eenvoudig, als zij misschien denkt! Ze kan zoo moeilijk van buiten af worden bereikt. Ze blijft maar donken aan dien put en aan haar kruik! -Nu moet doze vrouw van binnen worden aange grepen. Nu moet haar geweten worden geraakt. Zal zij den eersten dronk van het levende water mogen proeven, dan moet het hart van de/e vrouw met al wat er in dat hart hokt en huist en woelt en werkt, zonder sparen worden open gelegd. En dat doet de Heere Jezus met Zijn voor deze vrouw in haar vrouwenleven zoo ontdekkende woord: „Ga heen, ï'oep uwen man en kom hier!" „Uw man!" Deze Samaritaansche vrouw slaat, precies als wij, aan alle geboden Gods schuldig. Ze heeft geen UITZICHT. Gebarsten vazen kunnen nooit geheeld; Geschonden beelden blijven 't leed merk dragen; Gebroken levens moeten schreiend klagen En 't van de twijg gescheurde blad vergeelt. Maar t zondig hart wordt door Gods Geest verêeld, Na nacht komt weer het blije zonlicht dagen En vreugde volgt na wreede pijn en plagen. Uit zwarten grond wordt blanke vrucht geteeld. Eén wolk kan soms het kleurrijk licht verdonkren, Eén zonde dempt de blijheid van 't gemoed, Maar Gods getut geeft na het zuur het zoet. Zie aan het Kruis des Heilands liefde flonkren, Waar Hij voor onze zonden heeft geboet, Die door Zijn kracht ons weer herleven doet. H. IT. A ALDERS van die goboden gehouden. Zc is nog 6tceds tot alle boosheid geneigd. Maar„uw man!" Juist dat woord wijst do zwarte plek in dit vrouwenleven met den vinger aan. Juist op dit terrein van haar man, van haar huwelijksleven, heeft de zonde op het leven van deze Samaritaansche het meeste vat. Daar knelt en daar klemt het bij haar in het bizonder! Daar in vooral is zij zondares! Daar ligt haar hoofd zonde! Daar schuilt haar boezemkwaad! Jezus, de Kenner der harten, wéét dat. Hij door ziet haar leven. Hij weet. dat ze naar de zede der lichtzinnigen al vijf malen gehuwd is geweest en even zoovele malen is gescheiden. En dat er nu bij de verbinding, in welke ze leeft, van een wettig huwelijk zelfs geen sprake is. Zal zij den eersten dronk van het levende water inderdaad kunnen proeven, dan moet zo aan haar zonde worden ontdekt en het schuldbewust zijn in haar worden gewekt: Ga heen, roep uwen man! En nu mag die vrouw nog wat tegenstribbelen. Ze mag nog even grijpen naar een godsdienstige kwestie over de wettige plaats van aanbidding. Ze mag een theologischestrijdvraag gebruiken als bliksemafleider voor hot woord des Heeren. Maar. als ze straks naar haar stadje terugijlt, put, water, kruik vergetende, dan rept ze niet over Jood en Samaritaan, over Gerizim of Jeruzalem. Dan zijn dat voor haar geen kwesties meer. Dan is haar grootc verrassing: „Komt, ziet een mensch, die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb is deze niet de Christus?" Zij heeft den eersten dronk van het water des levens geproefd. En het zal in haar worden tot een fontein van water, springende tot in het eeuwige loven! liet gaat nog dikwijls zóó! Wij belijden met onze belijdenis, dat wc uit ons zeiven geheel onbekwaam zijn tot eonig goed. En geneigd tot alle kwaad. Maar dat wil niet zeggen, dat wij tot allo kwaad evenzeer geneigd zijn. Al liggen de zaden en kiemen van elke zonde in ,1e donkere diepten van ons menschenhart verscho len, toch heeft de ééne zonde meer wortel gescho ten in ons loven dan de andere.. Zullen we nu het water des levens proeven, dat onze innerlijkstc behoeften vermag te stillen, dart zegt onze Heiland nóg tot ons, gelijk Hij het bij don put van Sichnr heeft gezegd: „Ga heen, enJa, wat? Hoe zal Hij Zijn woord tot de Samaritaansche voor u wijzigen, lezer of lezeres van dit stukje? „Ga heen, enNu moet gij het maar verder invullen! Ilij weet vandaag nóg, wat er in uw leven is. Ni'cts is Ilem verborgen. Ge moet niet probeeren iets voor Hem weg te dekken. ,Go hebt misschien met allerlei ander kwaad to worstelen. Elk hart kent zijn eigen droefheid. Van sommigen weten hun medomonschcn het ook. Van anderen weet niemand iets. Maar Hij weet alles! Nu moeten we niet toegeven aan onze dwaze neiging om onze eigen levenszonde weg te dekken en ons te strcelen met wat we misschien kunnen mocncn in een enkel opzicht bij onze naaste vóór te hebben. "Wc moeten invullen: „Ga heen, en In dc ontdekking en belijdenis van onze speciale zonde zullen wc proeven de eerste droppels van het levende water. IIol zal bij dien eersten dronk beginnen. Hot zal er niet bij blijven. We zullen verder drinken. .En he» water, dat Jezus Christus geeft, zal in ons worden tot een fontein van water, springende lot in het eeuwige leven. We zullen bij onze speciale zonde beginnen. We zullen er door het Woord en don Geest des Hee ren aan worden ontdekt. Maar we zullen bij deze speciale zonde niet blijven! We zullen niet wanen, dat we, als maar dat éónc kwaad zou zijn uitge roeid. er zullen zijn! We zullen cebracht worden tot de erkentenis, dat het niet alleen is dit kwaad, dat roept om straf. We zullen don eersten dronk drinken! En dan zullen we verder drinken! We zullen het'waarachtige levensgeluk in ge meenschap met den Ilecre Jezus Christus deel achtig worden. We zullen don vrede loeren kennen en de vreugde, die door don Heiligen Geest in een menschenhart worden uitgestort. Het nieuwe leven, dat de Ilcere door de werking van Zijn Geest in ons doet groeien, zal de gena dige slilling zijn van onze diepste levensbehoeften! Do blijvende stilling! De voortdurende lessclyng! De eeuwige laving!.Een fontein van water, sprin gende tot in het eeuwige leven! Maar het zal toolx bij dezen eersten dronk be ginnen! „Ga heen, en Vul gij nu maar verder 'int Schuw do zelfkennis nietl 389

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 15