behoorende bij DE ROTTERDAMMER BOTSEND GELOOF VONDEL'S 23STE PSALM BELLO's PORTRET door Adri hammers V III. Wat de juffrouw vertelde 9) Voor Henk naar bed ging gisteravond en vanmorgen bij het opstaan heeft hij weer gebeden of de Here alles aan Vader zeggen wil Nu zijn Henk en Jetje naar school. Jetje zit in de klas. Ze is onrustig. O, als dat vreselijke maar weg was, dat verschrik kelijke met Henk. Vader is boos op Henk. Moeder is boos op Henk. Het is alles haar schuld. Had ze het maar gezegd, maar ze durfde niet. Het is verschrikkelijk. Jetje heeft niet gehoord, dat de juffrouw gezegd heeft: „Kom, we gaan bidden." Nee ze heeft aldoor aan Henk gedacht. „Jetje, eerbiedig," zegt de juffrouw dan. Jetje doet haar ogen dicht en vouwt haar handen, maar bidden kan ze niet. De Here is boos op haar, dat weet ze. Ze wordt heel bang. De juffrouw gaat vertellen. Anders vindt Jetje dat heerlijk, maar de laatste dagen niet. Toch luistert ze vanmorgen goed. De juffrouw vertelt de geschiedenis van Ananias en Saffira. Ze vertelt hoe God beiden liet sterven, om dat ze zo verschrikkelijk tegen Petrus ge logen hadden. Dan zegt de juffrouw, dat liegen een grote zonde is. Het is heel stil in de klas. Alle kinderen hebben goed geluisterd. Deze geschiedenis zullen ze niet vergeten. Jetje zit stil voor zich uit te staren. Nu begint de rekenles. Jetje kan er haar gedachten niet bijhou den. Ze moet steeds weer denken aan Henk en aan de klad. Nu was God net zo boos op haar, als op Ananias en Saffira. Ja, zij had ook gelogen O, als zy ook eens moest sterven Wat dan? Ze opent haar rekenschrift. De cijfers dan sen voor haar ogen. Als God haar nu eens uit de bank liet vallen en haar zo liet sterven o et je maakt alle sommen fout en ze komt op de slechte lyst te staan. „OMoeder, Moeder ik heb het j_ Met die kreet stormt Jetje de kamer binnen. Ze schreeuwt het bijna uit. Moeder zit in een gemakkelijke stoel de krant te lezen. De tafel staat gedekt. Moeder kijkt op, verwonderd. Het lijkt wel alsof Moeder Jetje niet begrijpt. Maar op eens kijkt Moeder heel boos. „Heb jij het gedaan?" vraagt ze streng. „En heb je die arme Henk zo bedrogen en je Vader en mij „Ja Moeder, het is alles mijn schuld," snikt Jetje. „Dat is heel slecht!" zegt Moeder. Jetje schreit maar aan één stuk door Ze kan niet meer ophouden. O, ze is een slecht kindZe heeft Vader bedrogenZe heeft Moeder bedrogen En Henk Maar het allerergste is, dat ze helemaal niet aan God gedacht heeft. Allen moeten wel vreselijk boos op haar zy'n. Dat heeft ze verdiend. Moeder zit maar stil naar Jetje te kijken. Het is vreselijk. Dat had ze niet gedacht. Maar wat heeft haar kleine meisje een ver driet. Dan gaat Moeder naar Jetje toe en legt haar handen op Jetjes schouders. Nu zit Jetje bij Moeder op schoot. „Vertel nu eens alles kindje!" Het meisje vertelt, vertelt maar. Alles van het grote boek. En van de vlek. En van de lappen. En ook van school, wat „Het is alles .mijn schuld," snikt Jetje. de juffrouw verteld heeft. En van haar angst. En van haar berouw. Moeder luistert. Ze streelt zacht Jetje's handen „O, Moeder, nu zal de Here wel heel boos op me zijn, net als op Ananias en Saffira," zegt Jetje. Dan neemt Moeder Jetje's kleine hand in haar grote hand. Samen vragen ze den Here om vergeving Dan wordt het heel rustig in Jetje's hart.., (Slot volgt) AVONDLIEDJE Moede leg ik mij ter rust, Door mijn Moeke teer gekust; Hemelvader, richt Uw oog Op mijn bedje, van omhoog. Alle kind'ren., arm en rijk, Zijn bij U, o God, gelijk. Zend ons dan Uw chglenwaclit Bij het nad'ren van de nacht. Ik heb een hond, en die heet Bello. 'k Houd erg veel van hem en hij ook van mij. Bello weet precies wanneer ik uit school kom. Weet je wat hij dan doet? Dan ligt hij voor ons huis op me te wachten. Als hij mij ziet, begint hij luid te blaffen en komt met grote sprongen op me af. Dan gaan we samen naar huis. En nu heeft Vader een foto van Bello gemaakt. Daar ben ik erg blij mee. 'k Zal er een mooi lijstje om malden en dan hang ik 't op mijn kamertje. Ilier boven zie je Bello's portret. Is 't geen lieve hond? WIE ZINGT ER MEE? 't Roodborstje pikt tegen 't raam tin-tin-linl Laat me er in! laat me er in. 't Is hier zo koud en zo donker op straat, 'k Weet v.an do honger haast geen raad. 't Meisje deed open, gaf 't op haar schoot Korreltjes suiker, kruimeltjes brood; Dat was 't roodborstje erg naar de zin. Het wou toen het bos niet meer in. OM NA TE TEKENEN TE KLEUREN 352 ZATERDAG 2 NOVEMBER No. 44 JAARGANG 1935 U zij bekend, o Koning, dat wij uwe goden niet zullen eeren, noch het gouden beeld, dat gij hebt op gericht, zullen aanbidden. Daniël 3 18. Nebukadnézar heeft in het dal van Dura het imponeerende gouden beeld laten oprichten. Zestig ellen hoog. En zes ellen breed. Waarschijnlijk dus een beeld op een voetstuk, van verre- te zien, flonkerend in het zonnelicht. Het zal wel geweest zijn een voorstelling van den Babylonisclicn afgod Bel, om er hem Nebukad- nézars dank in te brengen bij de viering van een goslaagden veldtooht. In elk geval heeft dit gouden beeld de oppermacht van Babel moeten symboliseeren. De maoht en de glorie van den ïucusch worden er in vergood. Want er is niets nieuws onder de zon. Toen reeds was er de roep om eenheid. Toen reeds was er de greep naar den totalitairen staat Toen reeds was er de sterke man, die de idealen van zijn tijd met geweld zou verwezenlijken. Toen reeds was er do gelijkschakeling van allen met uitschakeling van den levenden God. Al is er sinds Nebukadnézar véél gewijzigd in het leven der mcnschcn, néén, er is niets nieuws onder do zon! De Prediker heeft wel naar waarheid getuigd: „Hetgeen er geweest is, dat zal er zijn en hetgeen er gedaan is, dat zal er gedaan worden, zoodat er niets nieuws is onder de zon. Is er cenig ding, waarvan men zou kunnen zeggen: ziet dat, het is nieuw? Het is alreeds geweest in de eeuwen, die vóór ons geweest zijn!" (Pred. 1 9 en 10), Er is in het dal van Dura een grootsch inwij dingsfeest georganiseerd. Met indrukwekkend ce remonieel zal het gouden zinnebeeld van den op- permachtigen staat worden onthuld. Mannen als Nebukadnézar hebben altijd sugges tieve demonstraties noodig tot gelijkschakeling van de massa. Ze weten de volksfeesten uit te buiten tot versteviging van de staatsmacht. De regie is ook hier in goede handen. Het feest van het gouden beeld moet slagen. Allen, die in Nobukadnézars rijk een positie van beteekenis innemen, zijn opgeroepen. Alle hoog- waardighcidsbokleedcrs, voorzoover ze niet, gelijk met Daniël het geval schijnt geweest te zijn, wet tig verhinderd waren, alle burgerlijke en militaire autoriteiten, alle ambtenaren en beambten zijn aanwezig. Het moet een sohittcrcnd gezelschap zijn geweest, in het fleurigo en kleurige oostersche costuum. En straks, op het moment van de onthulling, door het orkest aan to geven, zal ieder moeten knie len en Nebukadnézars beeld moeten aanbidden. Wee, wie het bevel van den sterken man weer streeft! Do smeltoven wordt heet gestookt! Zoo moet het wel! Nebukadnézar moet heer- schen met geweld! Elke tegenstand tegen zijn mythen en leuzen moet zonder pardon worden neergeslagen. De man, die met het genie van denkkracht en wilskracht zijn wereldrijk uit den grond heeft gestampt, moet wel onvoorwaardelijke onderwerping cischen aan zijn bevelen! Anders is hij weg! En zijn rijk ia weg! Het staatsverband valt uiteen! Hier botst het geloof met do macht van den mensoh. Hier moet het botsen! Als het geloof de antithese tussohen de aanbid ding van den levenden God en de.vergoding van menschenmacht niet aandurft, is het weg! Daniels drie vrienden staan noodgedwongen voor liet conflict Zo hebben Nebukadnézar gediend naar den regel, dat alle ziel de machten over haar gesteld, onder worpen zal zijn, al kenden zij de fonnulcering van dien regel nog niet. Ze hebben in hun dienst van Nebukadnézar hun God gediend, want er is geen'macht dan van God en de machten, die er zijn, die zijn" van God ver ordend, al wisten zij dat nog niet zoo precies te zeggen. Ze zullen zelfs hebben gebeden voor Babels vrede, want, naar het profetenwoord, zullen zij in Babels vrede zelf vrede hebben. Maar, als Nebukadnézar in zijn wil tot macht het terrein van de religie betreedt, zullen ze Gode meer gehoorzaam zijn dan de menschen. Dan is er de antithese, die nimmer in een synthese kan worden gelijkgeschakeld. Als Nobukadnézar zegt: „Gij zult knielen en aan bidden!" en de Koning der koningen zegt: „Gij d'Almachtig is mijn herder en geleide, Wat is er datme schort? Hij iveit mij, als zijn schaep, in vette weide Daer gras noch groen verdort. Hij drenckt mijn ziel in koele bronn' en Indien mijn geest verstroy' beecke En afdwael' van de kudde, en rechte Hij brengt ze weer te koy. streecke Hij brengt mij op de heirbaan van zijn En 't goddelijcke recht, wetten Om zijiien naem en eer in top te setten Door 't lof van zijnen knecht. 'Al zworf ik om in nacr' en donckrc daelen, Beschaduwt van den doot Noch vreest mijn hart geen ongeluk noch Hij staet me bij in noot. quaelert lek magh me vast op zijnen staf veriaeten En trouwen herders stock. Hij deckt voor mij, ten schimp van die mij Met onverzoenbren wrock, haeten Een vollen disch, gelaên me( lekkernijen. Hij zalft mijn hair en hooft Met oligeur om 't aenschijn te verblijen Door glans, die druck verdooft. Wat wort aen mij een schoonen kelck Vol wijns! Godt stort zijn hart [gegeven Genadigh uit ten beste van mijn leven Ten troost van alle smart. Ick zal Godts huys en zegenrijeken tempel Bewoonen dagh en nacht En nimmermeer veriaeten Arons tempel Macr sterven op mijn wacht zult u voor die niet buigen noch hen dienen!", dan is er voor deze knechten van den levenden God maar één weg! En die weg is de gehoorzaamheid aan God! Er kome van, wat er van komtl Het geloof botstl Het geloof botst! Nog altijd- En we mogen die botsing niet ontwijken! Wij zijn niet in het Babel van voor vijf en twintig eeuwen! Gelukkig niet! Wij staan ook vandaag niet voor het conflict: God of mensch? Althans niet in den eisch tot aanbidding van menschenmacht. We mogen bidden, dat onze God Zijn kerk voors hands voor dit conflict beware. Het kan zich ook in onze dagen voordoen. Volksbewegingen als in Rusland, Duitscbland en Italië zijn ongetwijfeld vóórvormingen van de heerschappij van den Anti christ. En de Schrift bereidt er ons op voor, dat in dien tijd allen, die het beeld van het beest niet aanbidden willen, zullen gedood worden. Üf minstens uitgesloten uit de maatschappelijke sa menleving. Modebewegingen en wanhoopsidealen van com- munistischen of fascistischen inslag drijven ons leven naar deze aanbidding van den totalitairen slaat. Het valt echter te vrcczcn met groote vrees, dat in de toekomst do rijen der belijders en bclijdsters hevig gedund zullen worden. Onze I-Icere Jezus Christus heeft immers gezegd: „Doch óe Zoon des menschen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vin den op de aarde?" Zal ons geloof botsen? En zal het de botsing aandurven? In simpele gehoorzaamheid aan Hem, die gezegd heeft: „In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld ovor- .wonnen!" <^i Zóó ver is het evenwel vandaag nog niet, dat we om tics geloofs wil in zulk een botsing met men- schenmachten kunnen komen, dat die botsing ons het leven kan kostenl De botsing zelf is er eiken dag! Wie uit het geloof loven, hebben altijd de massa tegen zich. Als we in een van God vervreemd le- vensmilieu zoetsappig worden behandeld, mankeert er allicht iets aan ons leven uit het geloof. Als onze belijdenis gereserveerd blijft voor den Zondag en do kerk, weggeborgen tegelijk met ons Zondag- schc pak, is het er ook de belijdenis naar! Men moet nu eenmaal spotten met ons geloof! Men moet de schouders ophalen over onzq dweperij! Men moet ons voorloopig wel aanzien voor schijn heiligen, die wel anders weten en in het geheim ook wol anders willen! Dat kan niet anders! En men moet wel pogen ons vriendelijk en verlei delijk mee to lokken uit de gemeenschap met Christus en Zijn kerk. Er moeten uit de wereld suggestieve invloeden op ons uitgaan. De leugengedachten van den menscl» moeten ons trachten mee te tronen, leder kan dat in eigen leven concreet aanwijzen, dóór en dddr! En dan moet ons geloof botsen! Indien het althans „geloof" heetcn mag! Hot kan niet anders! Zoo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand Gods gesteld! En niemand kan twee hoeren dienen. IIoo vaak het ook gepoogd is, het kan niet. Niemand kan hett Niemand! 3411

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 13