Clkm iweJmh em TUUR EN GEZIN m SbciaA ivdk&m C7 EEN BOEK OVER ABESSINIË VIERDE BLAD PAG. t* De jeugd moet worden geleid tot het juiste gebruik van het boek In het Christelijk gezin mc het Christelijk boek een eereplaats hebben De school, de lagere school, heeft tot taak, het kind te leeren lezen, het gezin behoort te zorgen, dat. het kind van deze moeilijk verworven kunst practisch nut heeft voor zijn geestelijke en maatschappelijke ontwik keling. De school kan weinig meer doen dan ae kinderen de leestechniek, de leesvaardigheid bijbrengen en op zeer bescheiden schaal trachten, het lezen uit te heffen vanuit het mechanische in de sfeer van begrijpen. SLeeds meer wordt aan dit laatste de aan dacht geschonken en gelet op het ver staan van het gelezene. Teneinde nu reeds jong de gewoonte van het kind te vormen, zich zelfstandig met. lec tuur bezig te houden, is vrijwel aan iedere school een leesbibliotheek verbonden. Zoo kunnen school en huis samenwerken: de school, die goede lectuur, in overeenstem ming met de leeftijd van het kind verstrekt en het gezin, dat toeziet, of en hoe de mee gegeven boeken worden gelezen. Helaas echter einoigt voor zoo heel velen, na het verlaten der lagere school, de gele genheid tot regelmatige lectuur, omdat den ouders de middelen ontbreken, om boeken voor hun kinderen aan te schaffen en zich goen bibliotheken in de nabijheid bevinden, waaruit boeken betrokken kunnen worden. Er bestaat in veler leven, in het leven van talloos vele gezinnen, een armoede aan goe de. geschikte lectuur, die allereerst schade befeekent voor de jongeren. Veler leeslust, door de school gewekt, verkwijnt eenvoudig door gebrek aan voedsel. Zij zien zich de weg afgesneden tot ontwikkeling van hun kennis en gemoedsleven, doordat hun du weg is versperd, om door lectuur in aanra king met en onder invloea te komen wat voortreffelijke geesten op hun terrein hebben gedacht en gezegd. Nooit genoeg kan het worden gewaar deerd. dat de leden onzer jeugdorganisaties ia hun vereemgings-bibliotheken. een bron bezitten, waaraan ook onze mindergesitueer- de jongeren hun dorst naar kennis kunnen lesschen. Velen, die op politiek en maat schappelijk gebied, in kerk en organisatie, in enger of wij oer kring een leiding gevende plaats innemen, hebben hun ontwikkeling in eerste instantie te danken aan de schat ten van lectuur, in die boekerijen bijeenge zameld. Groot, onvergelijkelijk groot zijn de voordee- len van onze vereeriigingsbibliotheken boven die van de zoogenaamde openbare leesinrich; tingen. Daér toch vindt men van alles, vaak zéér onoordeelkundig bijeengebracht, rijp groen, maar vooral groen. De verkeerdë lec tuur heeft al wat nadeel aan de zielen toe gebracht. Het voortdurende lezen van boe ken met onchristelijke of zedenkwetsende in houd deed menigeen zijn geloof verliezen. Het voortdurende lezen van lichte romans, doodde in zéér velen alle lust tot ernstiger lectuür. Met name de jeugd en rijpere jeugd ten daarom worden geleid totbet juist gebruik van het boek. De eerste norm, die daarbij gesteld «noet worden is: In het Christelijk gezin he»it het Christelijk boek de eereplaats. Wij zeggen niet: de e enige plaats. Er zijn heel boeken, zoowel op literair als historisch, als economisch en technisch gebied, die niet ge schreven zijn vanuit het Christelijk levens besef. maar toch door elk Christen met ge- genoegen en winst voor eigen leven kunnen worden gelezen. Contrabande zijn echter voor het Christelijk gezin alle geschriften, onver schillig in welke vorm ze zich overigens aandienen, welke in die kring een geest brengen van ongeloof en opstand. Het Christelijk gezin is behoort het al thans te zijn een geestelijke een- lieid. Niet maar een or ganische een heid, maar ook een eenheid in het geeste lijke. Dat stelt eischen aan allen samen, dus ieoer in 't bijzonder. Er is vaak o zooyeel dat leidt tot tegenstellingen en conflicten. Maar steeds weer kunnen die worden opge lost, indien het geloof, indien Christus cen trum is van aller leven. Reddeloos gaat de hoogere eenheid echter verloren, als twijfel en ongeloof in het gezin worden gezaaid en deze tenslotte de meeningen uiteen noen gaan. Niemand heeft het tenslotte in zijn hand, dit té voorkomen. Wat baten de smeekbeden van Monica, als Augustinus voor de wereld kiest? Maar wel heeft het gezin de taak, de jeugd te leiden in de sfeer van het geloof en aanvallen op die sfeer zooveel mogelijk af te weren. De geregelde lectuur van goéde boeken is zulk een machtig middel voor ouderen en jongeren de kennis op te scherpen, de liefde aan te wakkeren, het geloof te verlevendi gen. Gelukkig daarom zij, die ln hun jeugd in de gelegenheid zijn geweest, zich aan die bron te lavenl Onze vereenigingsbibliotheken hebben ofschoon vaak niet erg oordeelkundig sa mengesteld! dit gemeen, dat zij de juiste verhouding in acht nemen tusschen ont- s p a n n i n g en o n t wi k k e 1 i ng. De laatste is hoofdzaak. Lezen alleen of bijna alleen, om de zinnen te verzetten, de misère te vergeten, de werkelijkheid van eigen leven te ontvluchten in de verbeel dingen van het romanleven, brengt meer scha dan voordeel. Taartjes zijn lekker, en voor een keer ver smaadt niemand ze. Maar ze kunnen het brood niet vervangen. Romans, novellen, poëzie, kunnen heerlijk zijn', ons boeien en vervoeren, óns ontroeren en innerlijk gelukkig maken: maar het moe ten taartjes blijven. Het brood blijft hoofd zaak. Het brood', dat zijn boeken met Christe lijke, stichtelijke en nuttige inhoud; boeken, die betrekking hebben op ons vak, ons werk, onze geschiedenis, ons land en volk, onze tijd. De school leert haar kinderen lezen, maar niet om het lézen zelf. Zij wil hen de weg banen tot hooger, tot meer. Ook de tiendui zenden volkskinderen, die nooit of te nim mer een inrichting van voortgezet onderwijs zullen bezoeken. Want elk mensch, ook de eenvoudigste, en de armste moet als een be wust mensch door het leven gaan: Niet maar na-praten, wat anderen hem voorzeggen, maar door eigen, zelfstandige lectuur trach ten in de dingen van het leven door te drin gen. Ook daarbij moet het gezin helpen. Er moet over de boeken, die gelezen worden, gesproken worden, dat scherpt de aandacht. Laat de kinderen maar vertellen wat hun in hun lectuur trof. Wanneer de ouders niet in staat zijn, boe ken voor hun kinderen te kiezen en boeken voor zichzelf, laten zij dan inlichting en raad vivgen aan hen die van boeken verstand heb ben. Geeft boeken, goede boeken met blij- ende waarden aan uw kinderen als cadeau. En vergeet niet, zoo mogelijk eenige keeren per week op vaste tijd samen 'n boek te lezen. Niets is er dat sterker de banden om 't gezin snoert dan samen te bidden, samen te zingen, samen te-lezen. Het verdiept de aandacht, het maakt de lectuur tot een ver- puurd genót, het geeft een wijding aan het lezen, welke de indruk der wooraen voor te-loor-gaan behoedt. „Ons Isolement", door Prof. Mr. P. A. Diepenhorst. Uitgave J. H. Kok te Kampen. Dit boek bedoelt te geven een „practi- sche toelichting van het program van be ginselen der. Anti-Revolutionaire Partij", 't Wil. als het ware, zijn een populaire uit eenzetting van de beginselen,, die ons allen lief zijn. Het is echter meer. .Behalve posi tieve bouwstof verschaft het Vele middelen, ter bestrijding en overtuiging van tegen- I goedmoedige „aanval op Amerika", vooral aancacJit wijdt aan het „gele gevaar". We willen dadelijk zeggen, dat dit werkje ons sympathieker aandoet, dan b.v. de nog al krijgsaohtige studie, door Winkler over dit onderwerp gepubliceerd. Hiertegenover staat dat deze laatste zich dichter bij liet vraag stuk houdt, en zich niet al te zeer aan droo- merige bespiegelingen overgeeft. Toegegeven moet overigens, dat beiden het probleem scherp stellen en voor qlkaar nauwelijks onderdoen in combinatievermogen, iets waar toe de schrijver over wat zoo even of nog niet geschiedenis is geworden, zijn toevlucht wel moet nemen. Prof. Mr. P. A. Diepenhorst heeft het werkje met een voorwoord ingeleid, waarin hij gerechtvaardigde waardeering uitspreekt voor vorm en inhoud, al heeft hij enkele bezwaren. Het belangwekkende van dit werk is mede, dat de schrijver meermalen typeeren- de bijzonderheden uit zijn eigen reizen mee deelt. waardoor het geheel min of meer het karakter van reportage krijgt, welk genre nog altijd meer ingang vindt „Zieltogend Europa en Ont wakend Azië", door P. E. Winkler. Het is het vraagstuk van het omhoogko men van het Oosten tegenover liet wegzin ken van Europa en Amerika, dat in het werk van Winkler onze aandacht vraagt. Scherp wordt het probleem gesteld, en niet veel bewijzen worden de stellingen bewezen, althans ze zouden voor honderd procent be- wezen zijn, indien diplomatie identiek ware I aan wiskunde Thans kan men zioh een enkele maal niet aan den indruk ontworste len, dat nu en dan iets wordt „hineininter- pretiert", zooals onze Oosterburen zouden zeggen, aan wie de schrijver intusschen ko loniën wil teruggeven, om aan Duitschland zoodoende belangen te verschaffen in het Oosten en het daarmee in te schakelen in* het blanke front. Voor ons land is de leuze: „Azië Aziaten" wel in' het bijzonder vol van drei ging en het zegt wel iets, dat door onder scheidene schrijvers als Zischka, Gedal en anderen gelijktijdig op dit probleem wordt gewezen. De gebeurtenissen in Europa mo gen óns niet „kortzichtig" maken. Winkler zoekt de oplossing in een samenwerking ran het blanke ras. Vergeten wordt hier echter, dat een duurzame wereldvrede al leen mogelijk zal zijn bij die verandering des harten, die slechts in het ware Christen dom gevonden wordt. De N.V. Dietsche Uitgevers-Maatschappij erzorgde de uitgave. lezing en bestudcering aan inzonderheid bij predikanten. Zij bezit als dogmen-historische studie groote waarde. Maar niet minder biedt zij stof tot ernstige bezinning, in hoe verre men als Gereformeerden niet altijd duidelijk en klaar beseft heeft, dat het Werkverbond organisch in de schep ping van Adam naar Goos beeld was ge geven. Dikwijls toch wordt gezegd, dat God eerst den mensch Adam schiep en daarna met dien mensch het Verbond der Werken op richtte. Men onderscheidt dan bij Aaam vóór den val twee op elkaar volgende sta ten, n.l. een natuurstaat en daarna een verbon dsstaat. Doch Ds. Diemer betoogt, dat Adam van scheppingswege "met God in Verbondsbetrekking stond. In de schepping naar Gods beela is den mensen meteen de wet des levens gegeven, 't. Is hierom ook, dat Ds. Diemer aan den naam „Scheppingsverbond" de voorkeur verleent boven dien van „Werkverbond". Van verdienste is noch in het Scheppings verbond, nóch in het genadeverbond sprake. Het einde van het Scheppingsverbond is het eeuwige leven, niet o m maar door de wet. En het einde van het genadeverbond is datzelfde eeuwige leven, ook weer niet om, maar door het geloof. En Ds. Diemer toont duidelijk aan, dat Bullinger, Calvijn, Ursinus, de Formulieren van Eenigheió, de Iersohe en Walchersche artikeien op grond van de Heilige Schrift in principe deze Verbondsbeschouwing heb ben geleerd en dat dit zuiver Geref. stand punt, na drie eeuwen lang verdonkerd te zijn, op het eind der vorige eeuw weer door Dr. A. Kuyper uit het stof is opgehaald. DE KAMP VOOR DE SCHOOL MET DEN BIJBEL „De Schoolstrijd", door Drs. D. Langedijk, leeraar aan de le Chr. H.B.S. te Den Haag, 1935. N.V. Drukkerij van Haeringen, Den Haag. Geëindigd, en toch.. „Het Scheppingsverbond met Adam", door Ds. N. Diemer, predikant bij de Geref. Kerk te Vijfhuizen. Uitgave van J. H. Kok, Kampen. Door de Vereeniging van Predikanten van Geref. Kerken in Nederland werd in 1932 een prijsvraag uitgeschreven, waarbij een behandeling werd gevraagd over de leer ran het Werkverbond bij de Nederlandsche en Schotsche theologen in de 17e en 18e Op die prijsvraag kwam één antwoord in, dat door de voor ae beoordeeling bestemde jury, bestaande uit de heeren Prof. Dr. A. G. Honig, Ds. C. B. Bavinck en Dr. J. Thijs een eervolle vermelding werd waardig gekeurd. De schrijver van dit antwoord bleek te zijn Ds. N. Diemer te Vijfhuizen. 't Is deze verhandeling, welke thans, nog wat omgewerkt en bijgewerkt, in brochure- 'orm het licht ziet. Gaarne bevelen we deze brochure ter „Gij en de Natuur", door Dr. Paul Karlson. Uitgave Schel- tema en Holkema, Amsterdam. Zelden hebben wij ons meer vergist met onze allereerste indruk, die wij kregen, dan toen dit boek op onze schrijftafel kwam. Een lijvig boekdeel van bijna 400 pagina's met zoo'n titel, van een schrijver, die zeil Dr. als titel voert, dat moest een taai, saai, geleerd boek zijn, zooals wij die kenden uit onze studietijd en nog wel eens na slaan, als we iets weten moeten van wetenschap, waarin we vroeger hebben ge- vrijbuiterd. Daar moet je nu een recensie voor schrij ven! Prosit! De ondertitel: „Moderne Natuurkunde voor iedereen", zei ons al niet veel en de bijvoeging: vertaald door Mr. P. J. A. Boot, met medewerking van F. Alkema, assistent aan een Natuurkundig laboratorium, waren evenmin hoopvolle beloften voor interes sante lectuur. Maar, hoe gaat het als men een boek ter recensie krijgt, men gaat er eerst eens in bladeren. We sloegen het boek open, dat was op pag. 207; een eigenaardig opschrift: Héla jullie zijn plat! En daarbij stonden van die leuke teekeningen. Onwillekeurig begint men dan te lezen. Enkele regels. Dat werd een bladzijde, dat werden er vijf, zes. Dat las vlot, en dat gingover Einsteins grondbeginsel: het relativiteitsprincipe. En over dat relativiteitsprincipe, waar wij an ders van rilden omdat we er weinig, laat ons maar zeggen niets, van begrepen, had den wij nu gelezen alsof het een smakelijk verteld verhaal was. En we kregen er eenig begrip van. Toen werd dit boek eenige dagen onze ontspanningslectuur, let el een boek over natuurkunde, met hoofdstukken over Materie, over Electrici- teit, over Lichtgolven, over de Relativiteits- theoi-ie, over Lichtquanten, over Nieuwe Opvattingen, zulk een boek ontspannings lectuur! De wijze waarop het geschreven is, de leuke wijze van illustreeren, ze dwingen je tot lezen, omdat het onderhoudend geschrc- is, maar en dat niet het minst, omdat „Abessinië, Land en Volk", door Kurt Lubinski. Andries Blitz, Amsterdam. Nu Abessinië plotseling in het brandpunt an de belangstelling kwam te staan heeft de journalist Kurt Lubinski in dit boek, dat met een serie foto-illustraties is ver sierd, een beschrijving gegeven van land en volk van den Negus. Hij reisde daarheen in gezelschap van zijn vrouw, en maakte met een Fordje tochten door groote uitgestrekt heden van het Ethiopische hoogland, waar bij hij gelegenheid kreeg tot contact met de zeer uiteenloopende stammen, die deze nog weinig bekende streken bewonen, in contact te komen. Ook in dit boek komt weder duidelijk naar voren, welk een mengelmoes van stammen, i talen, zeden Abessinië eignlijk is, en hoe standers. Daartoe zijn de reeksen citaten en moeilijk het daarom valt, daarover aige- aamhalingen, die in een enkel werkvanl meene oordeelvellingen te geven, dezen schrijver wel eens wat hinderlijk' Even gevarieerd als het land zelf is met Kunnen eijn, hier volkomen op hun pl.„, T In het politieke leven kunnen noch troffel, varieerd is ook het cultuurniveau, waarop noch zwaard gemist worden. i zijn verschillend geaarde inwoners zich be- Iloewel het boek in sommige gedeelten vi°den. In dit opzicht moet deze kleurlingen- staat m Oost-Afnka eenige overeenkomst op den slrijd van vandaag betrekking heeft, hcbben mct Afghanistan, dat ook een men- meenen we toch, dat, bet. voor een over- gel moes van culturen en rassen vertoont, gróót deel zijn waarde bij voortduur zal met eenzelfde afwisseling van zeer vrucht- behouden, temeer waar in een land als het ^af.e landstreken. Nog een ander punt van vergelijking is onze het politieke beweeg zich concentreert er: de moeilijke bestuurbaarheid van deze om enkele min of meer stabiele gegevens, gebieden vanuit één centrum. De nomadi- gegevens, die overigens een kostelijke ge- seerende stammen aan de periferie, elk on- tegenheid verschaffen om te constaleeren of dcr ,hu" c'fr™ h°°'de". 5?hi"n.®n. e®n ...vrii groote mate van zelfstandigheid te bezitten, bepaalde richtingen bij haar dwalingen en maken daarvan 'n gebruik, ten opzichte blijven volharden. I van wat ónder blanke volkeren als recht en orde geldt misbruik kan worden genoemd. Invallen in de koloniale gebieden der Euro- Wereldproblemen van nu dooy peasehe mogendheden, welke aan alle zijden G. A. Gedal. i Uitgave J. H. Abessinië als een gordel omsluiten, slaven Kok N.V. te Kampen. 15alfn "it Kenya, enz enz hebben goed- deels de huidige moeilijkheden veroorzaakt, en het schijnt dat het centrale gezag in het Steeds meer verschijnen er studies, waar-'land niet sterk genoeg is om deze dingen, in het vraagstuk-Azië op den voorgrond die het ook zelf wenscht tegen te gaan, af wordt gesteld Zoo ook het werkje van Ge-j doend onmogelijk te maken, dal, dat, afgezien van een overigens nog aL l Veel wetenswaardigs vertelt ons de schrij- Kunst in het Abessijnschc parlement. Het schilderij stelt een episode uit de geschiede nis van Ethiopië voor. in dit bonte reisboek, dat naar onze smaak door zijn bontheid wel eens wat al te druk aandoet, als van der.- hak op den tak Daarbij komt dat de stijl mogelijk door vertaling? nogal eens wat te wenschen overlaat, en dat het Nederlandsoh, waarin dit alles verhaald wordt, hier en daar be paald onverzorgd is. Toch zal dit boek, dat een zoo actueel on derwerp behandelt, ongetwijfeld wel lezers viijdcn. mede door zijn inderdaad aantrek kelijke /illustratie. Vijftien jaren al is het geleden, dat de pacificatie, aan welke de naam van dr de Visser verbonden is, een einde maakte aan j den langen, bangen strijd om de vrije school en om haar financieele gelijkstelling. Er is dus gelegenheid geweest, om de balans van die overwinning op te maken en het is niet onze taak, om de eindstreep te zetten. Bovendien: is er een eindstreep? Het ant woord is niet moeilijk te geven; de geschie denis van het schoolwezen sedert 1920 bevat al enkele bladzijaen, waarin de schrijver van «het hier besproken boek gerechtvaar digd wordt, als hij schrijft (bladz. 199): „In zijn voorn aai» is te, zijn diepo beteekenis is de kamp voor de school met den Bijbel een strijd der geesten, de strijd tusschen het Koninkrijk Gods en 't rijk van de wereld". Deze zinsnede behoort echter tot een hoofdstuk, dat ons na de lezing deed den ken: hoe jammer, dat deze, blijkens het geheele boek goed georiënteerde schrijver, juist aan dien schoolstrijd na 1920 niet meer dan drie bladzijden heeft gewijd. In dien het en wij gelooven dat mèt hem gewenscht was, dat het thans op do mid daghoogte komend of gekomen geslacht weten moet, waar het om gaat, dan heeft het vooral noodig, ook uitvoerig te wor den ingelicht over den loop van zaken na 1920. En juist dit tijdperk wordt slechts met enkele aanduidingen geschetst. Intusschen zouden we hopende op een volledige aanvulling t.z.t. van die lacune oiet gaarne door de bovenstaande aanmer king den indruk willen geven, dat het boek van drs Langedijk dan wel terzijde gelegd kan worden, integendeel! Na het meer voor onderwijskringen bestemde en voor velen ook te lijvige gedenkboek „Van strijd en zegen" begroeten we deze be knopte geschiedenis van den schoolstrijd (1806—1920) als een zeer welkome verster king van het arsenaal, dat ons Christen volk naar te vreezen is, nimmer zal kun nen sluiten. Ook het feit, dat de inhoud van dit boek ten deele in anderen vorm, ten deele als tijdschriftartikelen gepubliceerd werd, doet niet af van de waarde eener geschiedbeschrijving, die zoowel in haar op zet als in haar vorui allesrius lezenswaardig De schrijver, die een heel kórt preludium geeft over het schoolwezen tijdens de Re publiek en over de eerste onderwijswetten, deelt vervolgens zijn stof af in drie perio den: de strijd om de vrijheid van onderwijs V1806—1857); die om het karakter van de Openbare School (18571889) en die om de rinancieele gelijkstelling (1889) en die om de financieele gelijkstelling (18891920). De wijze, waarop hij den schoolstrijd beschrijft, is ver van dor of ook maar verbaalmatigi Eenvoudig maar levendig! vertelt hij wat er te vertellen is; lioht en schaduw, feiten maar ook voorbeelden uit de praktijk, onderhoudend en geheel zonder de onrust van documentatie en noten, uitgesproken helder ook t.a.v. de omstreden beginselen, geeft dit boek den lezer de voldoening, na lezing te kunnen zeggen: nu heb ik niet al leen een stevigen historischen basis, maar nu voel ik ook mee met de voortrekkers, uiet hen, die de hitte des daags en de koude des nachts gedragen hebben. En dan is het doel van den schrijver ba- reikt: het thans levend geslacht leert in zien, waarom er nog geen sprake kan zijn van een eindstreep onder den school strijd; het leert ook inzien, dat het wezen van dien strijd „niet in de eerste plaats is het streven naar bekostiging van Christelijk Onderwijs door staat en gemeente; ook niet de smaad, dien de voorstanders van een Christelijke opvoeding ondergingen, zelfs niet het benadeelen in bedrijf of het ont nemen van het brood van dén arbeider". Het is noodig, misschien wel meer dan „men" denkt, dat met deze bezinning ernst gemaakt wordt, want is het niet opmerke lijk, dat de vijandige verhouding tussohen de kampvechters voor de Godsdienstlooze school wij zeggen niet: de openbare school, omdat haar Godsdienstloosheid niet wettelijk voorgeschreven is en die vooi' de School met den Bijbel na de financieele gelijkstelling in wezen onveranderd is gebleven? Wij hopen zeer 'de schrijver noemt niet ten onrechte bij de groepen, voor welke het boek bestemd is, ook de Jongelings- en Jon- gedochtersvereenigingen dat zijn boek veel gelezen zal worden. Zij, die gestreden hebben, zullen ookdaar-t in gerechtvaardigd worden. het moeilijke dingen om te begrijpen zoo duidelijk maakt. Zulke boeken moestei vroeger gehad hebben. Dan had van Alphen gelijk gehad: dat het leeren spelen was. Of we het met alles eens zijn, is een andere zaak: een heel enkele maal komt wat beweerd wordt niet overeen met de thans gangbare opvatting van de Bijbel ver. Maar dat is maar zelden en hindert het groote geheel niet. Wij, die zoo vaak voor moeilijkheden in de natuur staan, moeten dankbaar zijn, dat dit werk verscheen. Het helpt ons veJe moeilijke vraagstukken oplossen, het leert ons veel duisters verklaren. Het opent ons de oogen voor de allerverwonderlijkste grootheid, de onbegrijpelijkste genialiteit van God, de Schepper, van de hemel en de aarde. SEPTEMBER 1935. Stemmen des Tjjds Dit maandschrift kwam uit met een af zonderlijk „Crisisnummer". We kunnen on mogelijk alle bijdragen, bijna 250 bladzijden vullende, bespreken, maar moeten vol staan met een opsomming. Een uitzonde ring maken wij voor het eerste artikel „De weg naar en uit de crisis" door Dr. H. Co- lijn, een stuk, glashelder en overtuigend. Het ware te wenschen, dat dit artikel niet begraven werd in een tijdschrift, doch i vertaald en verspreid in alle landen der wereld. Duidelijk zet de Minister uiteen, welke maatregelen op industrieel en agrarisoh ge bied hwt evenwicht in het economisch wereld leven hebben verstoord, welke pogingen ei zijn aangewend, de verdwaasde economi sche politiek te wijzigen en tot. welke jam merlijke gevolgen deze heeft geleid en lei den zal. In één zinsnede geeft Dr Colijn oorzaak der kwaal èn middel tot herstel aan, als hij sohrijft: „De cultuurlanden van Europa hebben een bevolking als de tegenwoordige al leen kunnen onderhouden, omdat ze niet slechts voor zichzelf werkten, doch ook voorzagen in de behoeften van vele hon derden millioenen bewoners van Afrika, Azië en Zuid-Amerika. Wanneer d'ie ge legenheid blijvend zou wegvallen, dan acht ik het een illusie te meenen, dat de overbevolkte landen van West-Europa in staat zouden zijn het verloren welvaarts peil weer te herwinnen. Dat kan alleen indien het ruilverkeer van goederen weer bevrijd wordt van de boeien waarin het nu gekluisterd is. Men moet terug naar een toestand, die eenigermate vergelijk baar is met diien van voor den oorlog." Dr. Colijn wijst er op. dat de overwinning van menschelijke dwaasheden moeilijk is, tijd en geduld vordert. Doch er zijn teeke nen, die wijzen op een drang naar beter: „Overal beginnen de stemmen die om ver andering roepen weer luider te klinken." De volgende bijdragen zijn: „Crisis en olksziel" door Dr J. R. Slotemaker de Bruine, „Crisis en Kerk" door Prof. Dr F. W. Grosheide, „Crisis en Wetenschap" door Prof. Dr. W. J Aalders, „Crisis en Kunst" door Ir. Daan Jansen. Dr. C. Tazelaar heeft een aantal der be langrijkste „Crisis-romans" aan analyse en kritiek onderworpen: „Die in het donker^ van Campert, „I-Iet is verboden" van J« Onslee en Nico Slob, „De Tijd dringt, wacht niet langer" door Paul Man, „Het Moeris" door Jet Luber, „Ik zoek werk'' door A. van der HoornSurie, „Een hommel uit den Bijenkorf" door P. de Jonge, enz. Als algemeen oordeel stelt Dr Tazelaar over deze vast: „In hun pleiten voor de autonomie voor den mensch en de critiek op alles, wat aan de verwerkelijking van dat streven in den weg staat, zijn ze in hun algemeenheid de tegenvoeters, van wat he* Christelijk belijden eisoht en de Christelijke overtuiging begeertWant door de vc-rwringing zijn ze gevaarlijk en de sug gestie van schoonheid doet zoo licht de gees telijk-zedelijke gevaren voorbijzien." „Geeft gij hun te eten" van G. Mulder, noemt Dr. T. een „goed Ghristelijk boek, óók een goedie crisis-roman." Tenslotte vermelden wij de overige bijdra gen in het boek: „Crisis en Zedelijkheid" door Mr. A. de Graaf, „Crisis en Gezin'* door P. J. Molenaar, „Crisis en Jeugd" door J. C. Koningsberger, „Crisis en Onderwijs" door H. W. Tilanus, „Crisis en Staatkunde'* door Mr. Dr. L. W. G. Scholten, „Crisis en Staatsfinanciën" door Jhr. Mr. D. J. de Geer, „Crisis en Vakbeweging" door C. Smeenk, „Crisis en Werkloosheid" door J. Schipper, „Crisis en Handelspolitiek". De Boekenberg Dr. Ritter heeft Reinier van Genderen Stort, geïnterviewd, n.a.v. het feit, dat ven dezen binnenkort een bundel essays „Sprok kelingen" zal verschijnen. Onder de titel „Een koninklijk Gedenk boek" geeft Ritter een enthousiaste bespre king van „De Hechte Band": „hetgeen ons bij het lezen aantrok, dat was de levende, boeiende kracht, die er van dit boek uit straalt." De verdere rubrieken geven tal vaai recen sies over romans, sterrenkunde, economie, geschiedenis, bouwkunst, godsdienst, wijs begeerte, land- en volkenkunde, zielkunde, ontspanningslectuur, mozaïek. Verder een buitenlandsch letterkundig overzicht, lijst van nieuwe uitgaven en tijdschriften over zicht. De besprekingen worden gegeven door ter zake-kundigen van verschillende godsdien stige en politieke richting. De Nieuwe Taalgids K. Heeroma beschouwt Het Amsterdams als ae-dialect. S. M. Noach trekt eenige pa ralellen tusschen Perk en Dante Hij be strijdt de meening van Dr J. L. Cohen in haar proefschrift „Dante in de Nederland sche letterkunde", dat er bij Perk uiterst weinig bewuste toespeling op of navolging van de „Vita Nuova" zijn zou. Deze bestaan wel degelijk, dooh zo doen niets af aan Perks verdiensten als dichter: „Bij een zoo bloed jong dichter (als Perk) is geen vol maakte oorspronkelijkheid van expressie, van beelding en rhythme te verwachten," A. J. Schneiders breekt een lans voor de kunstwaarde van Van Ostayen's „De oude man"; G. G. Ellerbroek wijst op een modern streven naar purisme. Tot slot kroniek en uit de tijdschriften. De Vlaamsche Gids Van den in 1931 gestorven Leo van Riel wordt gepubliceerd een boeiende studie over den componist Robert Schumann. Schmidt houdt de tooneelkritiek bij. Dr. De- baive prijst het Boek- en Bibliotheekwezen en bet Lectuur-Repertorium te Antwerpen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 10