Clkm iweJmh
em
TUUR EN GEZIN
m
SbciaA ivdk&m
C7
EEN BOEK OVER ABESSINIË
VIERDE BLAD PAG. t*
De jeugd moet worden geleid
tot het juiste gebruik
van het boek
In het Christelijk gezin mc
het Christelijk boek een
eereplaats hebben
De school, de lagere school, heeft tot taak,
het kind te leeren lezen, het gezin behoort
te zorgen, dat. het kind van deze moeilijk
verworven kunst practisch nut heeft voor
zijn geestelijke en maatschappelijke ontwik
keling.
De school kan weinig meer doen dan ae
kinderen de leestechniek, de leesvaardigheid
bijbrengen en op zeer bescheiden schaal
trachten, het lezen uit te heffen vanuit het
mechanische in de sfeer van begrijpen.
SLeeds meer wordt aan dit laatste de aan
dacht geschonken en gelet op het ver
staan van het gelezene.
Teneinde nu reeds jong de gewoonte van
het kind te vormen, zich zelfstandig met. lec
tuur bezig te houden, is vrijwel aan iedere
school een leesbibliotheek verbonden. Zoo
kunnen school en huis samenwerken: de
school, die goede lectuur, in overeenstem
ming met de leeftijd van het kind verstrekt
en het gezin, dat toeziet, of en hoe de mee
gegeven boeken worden gelezen.
Helaas echter einoigt voor zoo heel velen,
na het verlaten der lagere school, de gele
genheid tot regelmatige lectuur, omdat den
ouders de middelen ontbreken, om boeken
voor hun kinderen aan te schaffen en zich
goen bibliotheken in de nabijheid bevinden,
waaruit boeken betrokken kunnen worden.
Er bestaat in veler leven, in het leven van
talloos vele gezinnen, een armoede aan goe
de. geschikte lectuur, die allereerst schade
befeekent voor de jongeren. Veler leeslust,
door de school gewekt, verkwijnt eenvoudig
door gebrek aan voedsel. Zij zien zich de
weg afgesneden tot ontwikkeling van hun
kennis en gemoedsleven, doordat hun du
weg is versperd, om door lectuur in aanra
king met en onder invloea te komen
wat voortreffelijke geesten op hun terrein
hebben gedacht en gezegd.
Nooit genoeg kan het worden gewaar
deerd. dat de leden onzer jeugdorganisaties
ia hun vereemgings-bibliotheken. een bron
bezitten, waaraan ook onze mindergesitueer-
de jongeren hun dorst naar kennis kunnen
lesschen. Velen, die op politiek en maat
schappelijk gebied, in kerk en organisatie,
in enger of wij oer kring een leiding gevende
plaats innemen, hebben hun ontwikkeling
in eerste instantie te danken aan de schat
ten van lectuur, in die boekerijen bijeenge
zameld.
Groot, onvergelijkelijk groot zijn de voordee-
len van onze vereeriigingsbibliotheken boven
die van de zoogenaamde openbare leesinrich;
tingen. Daér toch vindt men van alles, vaak
zéér onoordeelkundig bijeengebracht, rijp
groen, maar vooral groen. De verkeerdë lec
tuur heeft al wat nadeel aan de zielen toe
gebracht. Het voortdurende lezen van boe
ken met onchristelijke of zedenkwetsende in
houd deed menigeen zijn geloof verliezen.
Het voortdurende lezen van lichte romans,
doodde in zéér velen alle lust tot ernstiger
lectuür.
Met name de jeugd en rijpere jeugd
ten daarom worden geleid totbet
juist gebruik van het boek.
De eerste norm, die daarbij gesteld «noet
worden is: In het Christelijk gezin he»it het
Christelijk boek de eereplaats. Wij zeggen
niet: de e enige plaats. Er zijn heel
boeken, zoowel op literair als historisch, als
economisch en technisch gebied, die niet ge
schreven zijn vanuit het Christelijk levens
besef. maar toch door elk Christen met ge-
genoegen en winst voor eigen leven kunnen
worden gelezen. Contrabande zijn echter voor
het Christelijk gezin alle geschriften, onver
schillig in welke vorm ze zich overigens
aandienen, welke in die kring een geest
brengen van ongeloof en opstand.
Het Christelijk gezin is behoort het al
thans te zijn een geestelijke een-
lieid. Niet maar een or ganische een
heid, maar ook een eenheid in het geeste
lijke. Dat stelt eischen aan allen samen, dus
ieoer in 't bijzonder. Er is vaak o zooyeel
dat leidt tot tegenstellingen en conflicten.
Maar steeds weer kunnen die worden opge
lost, indien het geloof, indien Christus cen
trum is van aller leven. Reddeloos gaat de
hoogere eenheid echter verloren, als twijfel
en ongeloof in het gezin worden gezaaid en
deze tenslotte de meeningen uiteen noen
gaan.
Niemand heeft het tenslotte in zijn hand,
dit té voorkomen. Wat baten de smeekbeden
van Monica, als Augustinus voor de wereld
kiest? Maar wel heeft het gezin de taak, de
jeugd te leiden in de sfeer van het geloof en
aanvallen op die sfeer zooveel mogelijk af te
weren.
De geregelde lectuur van goéde boeken is
zulk een machtig middel voor ouderen en
jongeren de kennis op te scherpen, de liefde
aan te wakkeren, het geloof te verlevendi
gen.
Gelukkig daarom zij, die ln hun jeugd in
de gelegenheid zijn geweest, zich aan die
bron te lavenl
Onze vereenigingsbibliotheken hebben
ofschoon vaak niet erg oordeelkundig sa
mengesteld! dit gemeen, dat zij de juiste
verhouding in acht nemen tusschen ont-
s p a n n i n g en o n t wi k k e 1 i ng.
De laatste is hoofdzaak. Lezen alleen of
bijna alleen, om de zinnen te verzetten, de
misère te vergeten, de werkelijkheid van
eigen leven te ontvluchten in de verbeel
dingen van het romanleven, brengt meer
scha dan voordeel.
Taartjes zijn lekker, en voor een keer ver
smaadt niemand ze. Maar ze kunnen het
brood niet vervangen.
Romans, novellen, poëzie, kunnen heerlijk
zijn', ons boeien en vervoeren, óns ontroeren
en innerlijk gelukkig maken: maar het moe
ten taartjes blijven. Het brood blijft hoofd
zaak.
Het brood', dat zijn boeken met Christe
lijke, stichtelijke en nuttige inhoud; boeken,
die betrekking hebben op ons vak, ons werk,
onze geschiedenis, ons land en volk, onze
tijd.
De school leert haar kinderen lezen, maar
niet om het lézen zelf. Zij wil hen de weg
banen tot hooger, tot meer. Ook de tiendui
zenden volkskinderen, die nooit of te nim
mer een inrichting van voortgezet onderwijs
zullen bezoeken. Want elk mensch, ook de
eenvoudigste, en de armste moet als een be
wust mensch door het leven gaan: Niet maar
na-praten, wat anderen hem voorzeggen,
maar door eigen, zelfstandige lectuur trach
ten in de dingen van het leven door te drin
gen.
Ook daarbij moet het gezin helpen. Er
moet over de boeken, die gelezen worden,
gesproken worden, dat scherpt de aandacht.
Laat de kinderen maar vertellen wat hun
in hun lectuur trof.
Wanneer de ouders niet in staat zijn, boe
ken voor hun kinderen te kiezen en boeken
voor zichzelf, laten zij dan inlichting en raad
vivgen aan hen die van boeken verstand heb
ben. Geeft boeken, goede boeken met blij-
ende waarden aan uw kinderen als cadeau.
En vergeet niet, zoo mogelijk eenige keeren
per week op vaste tijd samen 'n boek te
lezen. Niets is er dat sterker de banden om
't gezin snoert dan samen te bidden, samen
te zingen, samen te-lezen. Het verdiept de
aandacht, het maakt de lectuur tot een ver-
puurd genót, het geeft een wijding aan het
lezen, welke de indruk der wooraen voor
te-loor-gaan behoedt.
„Ons Isolement", door Prof. Mr.
P. A. Diepenhorst. Uitgave
J. H. Kok te Kampen.
Dit boek bedoelt te geven een „practi-
sche toelichting van het program van be
ginselen der. Anti-Revolutionaire Partij", 't
Wil. als het ware, zijn een populaire uit
eenzetting van de beginselen,, die ons allen
lief zijn. Het is echter meer. .Behalve posi
tieve bouwstof verschaft het Vele middelen,
ter bestrijding en overtuiging van tegen-
I goedmoedige „aanval op Amerika", vooral
aancacJit wijdt aan het „gele gevaar". We
willen dadelijk zeggen, dat dit werkje ons
sympathieker aandoet, dan b.v. de nog al
krijgsaohtige studie, door Winkler over dit
onderwerp gepubliceerd. Hiertegenover staat
dat deze laatste zich dichter bij liet vraag
stuk houdt, en zich niet al te zeer aan droo-
merige bespiegelingen overgeeft. Toegegeven
moet overigens, dat beiden het probleem
scherp stellen en voor qlkaar nauwelijks
onderdoen in combinatievermogen, iets waar
toe de schrijver over wat zoo even of nog
niet geschiedenis is geworden, zijn toevlucht
wel moet nemen.
Prof. Mr. P. A. Diepenhorst heeft het
werkje met een voorwoord ingeleid, waarin
hij gerechtvaardigde waardeering uitspreekt
voor vorm en inhoud, al heeft hij enkele
bezwaren.
Het belangwekkende van dit werk is
mede, dat de schrijver meermalen typeeren-
de bijzonderheden uit zijn eigen reizen mee
deelt. waardoor het geheel min of meer het
karakter van reportage krijgt, welk genre
nog altijd meer ingang vindt
„Zieltogend Europa en Ont
wakend Azië", door P. E.
Winkler.
Het is het vraagstuk van het omhoogko
men van het Oosten tegenover liet wegzin
ken van Europa en Amerika, dat in het
werk van Winkler onze aandacht vraagt.
Scherp wordt het probleem gesteld, en niet
veel bewijzen worden de stellingen bewezen,
althans ze zouden voor honderd procent be-
wezen zijn, indien diplomatie identiek ware I
aan wiskunde Thans kan men zioh een
enkele maal niet aan den indruk ontworste
len, dat nu en dan iets wordt „hineininter-
pretiert", zooals onze Oosterburen zouden
zeggen, aan wie de schrijver intusschen ko
loniën wil teruggeven, om aan Duitschland
zoodoende belangen te verschaffen in het
Oosten en het daarmee in te schakelen in*
het blanke front.
Voor ons land is de leuze: „Azië
Aziaten" wel in' het bijzonder vol van drei
ging en het zegt wel iets, dat door onder
scheidene schrijvers als Zischka, Gedal en
anderen gelijktijdig op dit probleem wordt
gewezen. De gebeurtenissen in Europa mo
gen óns niet „kortzichtig" maken. Winkler
zoekt de oplossing in een samenwerking
ran het blanke ras. Vergeten wordt hier
echter, dat een duurzame wereldvrede al
leen mogelijk zal zijn bij die verandering
des harten, die slechts in het ware Christen
dom gevonden wordt.
De N.V. Dietsche Uitgevers-Maatschappij
erzorgde de uitgave.
lezing en bestudcering aan inzonderheid bij
predikanten. Zij bezit als dogmen-historische
studie groote waarde. Maar niet minder
biedt zij stof tot ernstige bezinning, in hoe
verre men als Gereformeerden niet altijd
duidelijk en klaar beseft heeft, dat het
Werkverbond organisch in de schep
ping van Adam naar Goos beeld was ge
geven.
Dikwijls toch wordt gezegd, dat God eerst
den mensch Adam schiep en daarna met
dien mensch het Verbond der Werken op
richtte. Men onderscheidt dan bij Aaam
vóór den val twee op elkaar volgende sta
ten, n.l. een natuurstaat en daarna
een verbon dsstaat. Doch Ds. Diemer
betoogt, dat Adam van scheppingswege
"met God in Verbondsbetrekking stond. In
de schepping naar Gods beela is den mensen
meteen de wet des levens gegeven, 't. Is
hierom ook, dat Ds. Diemer aan den naam
„Scheppingsverbond" de voorkeur verleent
boven dien van „Werkverbond".
Van verdienste is noch in het Scheppings
verbond, nóch in het genadeverbond sprake.
Het einde van het Scheppingsverbond is het
eeuwige leven, niet o m maar door de wet.
En het einde van het genadeverbond is
datzelfde eeuwige leven, ook weer niet om,
maar door het geloof.
En Ds. Diemer toont duidelijk aan, dat
Bullinger, Calvijn, Ursinus, de Formulieren
van Eenigheió, de Iersohe en Walchersche
artikeien op grond van de Heilige Schrift
in principe deze Verbondsbeschouwing heb
ben geleerd en dat dit zuiver Geref. stand
punt, na drie eeuwen lang verdonkerd te
zijn, op het eind der vorige eeuw weer door
Dr. A. Kuyper uit het stof is opgehaald.
DE KAMP VOOR DE SCHOOL
MET DEN BIJBEL
„De Schoolstrijd", door Drs. D.
Langedijk, leeraar aan de le
Chr. H.B.S. te Den Haag, 1935.
N.V. Drukkerij van Haeringen,
Den Haag.
Geëindigd, en toch..
„Het Scheppingsverbond met
Adam", door Ds. N. Diemer,
predikant bij de Geref. Kerk
te Vijfhuizen. Uitgave van
J. H. Kok, Kampen.
Door de Vereeniging van Predikanten van
Geref. Kerken in Nederland werd in 1932
een prijsvraag uitgeschreven, waarbij een
behandeling werd gevraagd over de leer
ran het Werkverbond bij de Nederlandsche
en Schotsche theologen in de 17e en 18e
Op die prijsvraag kwam één antwoord in,
dat door de voor ae beoordeeling bestemde
jury, bestaande uit de heeren Prof. Dr. A.
G. Honig, Ds. C. B. Bavinck en Dr. J.
Thijs een eervolle vermelding werd waardig
gekeurd. De schrijver van dit antwoord
bleek te zijn Ds. N. Diemer te Vijfhuizen.
't Is deze verhandeling, welke thans, nog
wat omgewerkt en bijgewerkt, in brochure-
'orm het licht ziet.
Gaarne bevelen we deze brochure ter
„Gij en de Natuur", door Dr.
Paul Karlson. Uitgave Schel-
tema en Holkema, Amsterdam.
Zelden hebben wij ons meer vergist met
onze allereerste indruk, die wij kregen, dan
toen dit boek op onze schrijftafel kwam.
Een lijvig boekdeel van bijna 400 pagina's
met zoo'n titel, van een schrijver, die zeil
Dr. als titel voert, dat moest een taai, saai,
geleerd boek zijn, zooals wij die kenden
uit onze studietijd en nog wel eens na
slaan, als we iets weten moeten van
wetenschap, waarin we vroeger hebben ge-
vrijbuiterd.
Daar moet je nu een recensie voor schrij
ven! Prosit!
De ondertitel: „Moderne Natuurkunde
voor iedereen", zei ons al niet veel en de
bijvoeging: vertaald door Mr. P. J. A. Boot,
met medewerking van F. Alkema, assistent
aan een Natuurkundig laboratorium, waren
evenmin hoopvolle beloften voor interes
sante lectuur.
Maar, hoe gaat het als men een boek ter
recensie krijgt, men gaat er eerst eens in
bladeren. We sloegen het boek open, dat
was op pag. 207; een eigenaardig opschrift:
Héla jullie zijn plat! En daarbij stonden
van die leuke teekeningen. Onwillekeurig
begint men dan te lezen. Enkele regels. Dat
werd een bladzijde, dat werden er vijf, zes.
Dat las vlot, en dat gingover Einsteins
grondbeginsel: het relativiteitsprincipe. En
over dat relativiteitsprincipe, waar wij an
ders van rilden omdat we er weinig, laat
ons maar zeggen niets, van begrepen, had
den wij nu gelezen alsof het een smakelijk
verteld verhaal was. En we kregen er
eenig begrip van. Toen werd dit boek
eenige dagen onze ontspanningslectuur, let
el een boek over natuurkunde, met
hoofdstukken over Materie, over Electrici-
teit, over Lichtgolven, over de Relativiteits-
theoi-ie, over Lichtquanten, over Nieuwe
Opvattingen, zulk een boek ontspannings
lectuur!
De wijze waarop het geschreven is, de
leuke wijze van illustreeren, ze dwingen je
tot lezen, omdat het onderhoudend geschrc-
is, maar en dat niet het minst, omdat
„Abessinië, Land en Volk", door
Kurt Lubinski. Andries Blitz,
Amsterdam.
Nu Abessinië plotseling in het brandpunt
an de belangstelling kwam te staan heeft
de journalist Kurt Lubinski in dit boek,
dat met een serie foto-illustraties is ver
sierd, een beschrijving gegeven van land en
volk van den Negus. Hij reisde daarheen in
gezelschap van zijn vrouw, en maakte met
een Fordje tochten door groote uitgestrekt
heden van het Ethiopische hoogland, waar
bij hij gelegenheid kreeg tot contact met de
zeer uiteenloopende stammen, die deze nog
weinig bekende streken bewonen, in contact
te komen.
Ook in dit boek komt weder duidelijk naar
voren, welk een mengelmoes van stammen,
i talen, zeden Abessinië eignlijk is, en hoe
standers. Daartoe zijn de reeksen citaten en moeilijk het daarom valt, daarover aige-
aamhalingen, die in een enkel werkvanl meene oordeelvellingen te geven,
dezen schrijver wel eens wat hinderlijk' Even gevarieerd als het land zelf is met
Kunnen eijn, hier volkomen op hun pl.„, T
In het politieke leven kunnen noch troffel, varieerd is ook het cultuurniveau, waarop
noch zwaard gemist worden. i zijn verschillend geaarde inwoners zich be-
Iloewel het boek in sommige gedeelten vi°den. In dit opzicht moet deze kleurlingen-
staat m Oost-Afnka eenige overeenkomst
op den slrijd van vandaag betrekking heeft, hcbben mct Afghanistan, dat ook een men-
meenen we toch, dat, bet. voor een over- gel moes van culturen en rassen vertoont,
gróót deel zijn waarde bij voortduur zal met eenzelfde afwisseling van zeer vrucht-
behouden, temeer waar in een land als het ^af.e landstreken.
Nog een ander punt van vergelijking is
onze het politieke beweeg zich concentreert er: de moeilijke bestuurbaarheid van deze
om enkele min of meer stabiele gegevens, gebieden vanuit één centrum. De nomadi-
gegevens, die overigens een kostelijke ge- seerende stammen aan de periferie, elk on-
tegenheid verschaffen om te constaleeren of dcr ,hu" c'fr™ h°°'de". 5?hi"n.®n. e®n ...vrii
groote mate van zelfstandigheid te bezitten,
bepaalde richtingen bij haar dwalingen en maken daarvan 'n gebruik, ten opzichte
blijven volharden. I van wat ónder blanke volkeren als recht en
orde geldt misbruik kan worden genoemd.
Invallen in de koloniale gebieden der Euro-
Wereldproblemen van nu dooy peasehe mogendheden, welke aan alle zijden
G. A. Gedal. i Uitgave J. H. Abessinië als een gordel omsluiten, slaven
Kok N.V. te Kampen. 15alfn "it Kenya, enz enz hebben goed-
deels de huidige moeilijkheden veroorzaakt,
en het schijnt dat het centrale gezag in het
Steeds meer verschijnen er studies, waar-'land niet sterk genoeg is om deze dingen,
in het vraagstuk-Azië op den voorgrond die het ook zelf wenscht tegen te gaan, af
wordt gesteld Zoo ook het werkje van Ge-j doend onmogelijk te maken,
dal, dat, afgezien van een overigens nog aL l Veel wetenswaardigs vertelt ons de schrij-
Kunst in het Abessijnschc parlement. Het
schilderij stelt een episode uit de geschiede
nis van Ethiopië voor.
in dit bonte reisboek, dat naar onze
smaak door zijn bontheid wel eens wat al te
druk aandoet, als van der.- hak op den tak
Daarbij komt dat de stijl mogelijk door
vertaling? nogal eens wat te wenschen
overlaat, en dat het Nederlandsoh, waarin
dit alles verhaald wordt, hier en daar be
paald onverzorgd is.
Toch zal dit boek, dat een zoo actueel on
derwerp behandelt, ongetwijfeld wel lezers
viijdcn. mede door zijn inderdaad aantrek
kelijke /illustratie.
Vijftien jaren al is het geleden, dat de
pacificatie, aan welke de naam van dr de
Visser verbonden is, een einde maakte aan
j den langen, bangen strijd om de vrije school
en om haar financieele gelijkstelling. Er is
dus gelegenheid geweest, om de balans van
die overwinning op te maken en het is niet
onze taak, om de eindstreep te zetten.
Bovendien: is er een eindstreep? Het ant
woord is niet moeilijk te geven; de geschie
denis van het schoolwezen sedert 1920 bevat
al enkele bladzijaen, waarin de schrijver
van «het hier besproken boek gerechtvaar
digd wordt, als hij schrijft (bladz. 199): „In
zijn voorn aai» is te, zijn diepo beteekenis is
de kamp voor de school met den Bijbel een
strijd der geesten, de strijd tusschen het
Koninkrijk Gods en 't rijk van de wereld".
Deze zinsnede behoort echter tot een
hoofdstuk, dat ons na de lezing deed den
ken: hoe jammer, dat deze, blijkens het
geheele boek goed georiënteerde schrijver,
juist aan dien schoolstrijd na 1920 niet
meer dan drie bladzijden heeft gewijd. In
dien het en wij gelooven dat mèt hem
gewenscht was, dat het thans op do mid
daghoogte komend of gekomen geslacht
weten moet, waar het om gaat, dan heeft
het vooral noodig, ook uitvoerig te wor
den ingelicht over den loop van zaken na
1920. En juist dit tijdperk wordt slechts
met enkele aanduidingen geschetst.
Intusschen zouden we hopende op een
volledige aanvulling t.z.t. van die lacune
oiet gaarne door de bovenstaande aanmer
king den indruk willen geven, dat het
boek van drs Langedijk dan wel terzijde
gelegd kan worden, integendeel! Na het
meer voor onderwijskringen bestemde en
voor velen ook te lijvige gedenkboek „Van
strijd en zegen" begroeten we deze be
knopte geschiedenis van den schoolstrijd
(1806—1920) als een zeer welkome verster
king van het arsenaal, dat ons Christen
volk naar te vreezen is, nimmer zal kun
nen sluiten. Ook het feit, dat de inhoud van
dit boek ten deele in anderen vorm, ten
deele als tijdschriftartikelen gepubliceerd
werd, doet niet af van de waarde eener
geschiedbeschrijving, die zoowel in haar op
zet als in haar vorui allesrius lezenswaardig
De schrijver, die een heel kórt preludium
geeft over het schoolwezen tijdens de Re
publiek en over de eerste onderwijswetten,
deelt vervolgens zijn stof af in drie perio
den: de strijd om de vrijheid van onderwijs
V1806—1857); die om het karakter van de
Openbare School (18571889) en die om de
rinancieele gelijkstelling (1889) en die om
de financieele gelijkstelling (18891920). De
wijze, waarop hij den schoolstrijd beschrijft,
is ver van dor of ook maar verbaalmatigi
Eenvoudig maar levendig! vertelt hij
wat er te vertellen is; lioht en schaduw,
feiten maar ook voorbeelden uit de praktijk,
onderhoudend en geheel zonder de onrust
van documentatie en noten, uitgesproken
helder ook t.a.v. de omstreden beginselen,
geeft dit boek den lezer de voldoening, na
lezing te kunnen zeggen: nu heb ik niet al
leen een stevigen historischen basis, maar
nu voel ik ook mee met de voortrekkers,
uiet hen, die de hitte des daags en de koude
des nachts gedragen hebben.
En dan is het doel van den schrijver ba-
reikt: het thans levend geslacht leert in
zien, waarom er nog geen sprake kan
zijn van een eindstreep onder den school
strijd; het leert ook inzien, dat het wezen
van dien strijd „niet in de eerste plaats is
het streven naar bekostiging van Christelijk
Onderwijs door staat en gemeente; ook niet
de smaad, dien de voorstanders van een
Christelijke opvoeding ondergingen, zelfs
niet het benadeelen in bedrijf of het ont
nemen van het brood van dén arbeider".
Het is noodig, misschien wel meer dan
„men" denkt, dat met deze bezinning ernst
gemaakt wordt, want is het niet opmerke
lijk, dat de vijandige verhouding tussohen
de kampvechters voor de Godsdienstlooze
school wij zeggen niet: de openbare
school, omdat haar Godsdienstloosheid niet
wettelijk voorgeschreven is en die vooi'
de School met den Bijbel na de financieele
gelijkstelling in wezen onveranderd is
gebleven?
Wij hopen zeer 'de schrijver noemt niet
ten onrechte bij de groepen, voor welke het
boek bestemd is, ook de Jongelings- en Jon-
gedochtersvereenigingen dat zijn boek
veel gelezen zal worden.
Zij, die gestreden hebben, zullen ookdaar-t
in gerechtvaardigd worden.
het moeilijke dingen om te begrijpen zoo
duidelijk maakt. Zulke boeken moestei
vroeger gehad hebben. Dan had van Alphen
gelijk gehad: dat het leeren spelen was.
Of we het met alles eens zijn, is een
andere zaak: een heel enkele maal komt
wat beweerd wordt niet overeen met de
thans gangbare opvatting van de Bijbel
ver. Maar dat is maar zelden en hindert
het groote geheel niet.
Wij, die zoo vaak voor moeilijkheden in
de natuur staan, moeten dankbaar zijn, dat
dit werk verscheen. Het helpt ons veJe
moeilijke vraagstukken oplossen, het leert
ons veel duisters verklaren. Het opent ons
de oogen voor de allerverwonderlijkste
grootheid, de onbegrijpelijkste genialiteit
van God, de Schepper, van de hemel en de
aarde.
SEPTEMBER 1935.
Stemmen des Tjjds
Dit maandschrift kwam uit met een af
zonderlijk „Crisisnummer". We kunnen on
mogelijk alle bijdragen, bijna 250 bladzijden
vullende, bespreken, maar moeten vol
staan met een opsomming. Een uitzonde
ring maken wij voor het eerste artikel „De
weg naar en uit de crisis" door Dr. H. Co-
lijn, een stuk, glashelder en overtuigend.
Het ware te wenschen, dat dit artikel niet
begraven werd in een tijdschrift, doch i
vertaald en verspreid in alle landen der
wereld.
Duidelijk zet de Minister uiteen, welke
maatregelen op industrieel en agrarisoh ge
bied hwt evenwicht in het economisch wereld
leven hebben verstoord, welke pogingen ei
zijn aangewend, de verdwaasde economi
sche politiek te wijzigen en tot. welke jam
merlijke gevolgen deze heeft geleid en lei
den zal.
In één zinsnede geeft Dr Colijn oorzaak
der kwaal èn middel tot herstel aan, als hij
sohrijft:
„De cultuurlanden van Europa hebben
een bevolking als de tegenwoordige al
leen kunnen onderhouden, omdat ze niet
slechts voor zichzelf werkten, doch ook
voorzagen in de behoeften van vele hon
derden millioenen bewoners van Afrika,
Azië en Zuid-Amerika. Wanneer d'ie ge
legenheid blijvend zou wegvallen, dan
acht ik het een illusie te meenen, dat de
overbevolkte landen van West-Europa
in staat zouden zijn het verloren welvaarts
peil weer te herwinnen. Dat kan alleen
indien het ruilverkeer van goederen weer
bevrijd wordt van de boeien waarin het
nu gekluisterd is. Men moet terug naar
een toestand, die eenigermate vergelijk
baar is met diien van voor den oorlog."
Dr. Colijn wijst er op. dat de overwinning
van menschelijke dwaasheden moeilijk is,
tijd en geduld vordert. Doch er zijn teeke
nen, die wijzen op een drang naar beter:
„Overal beginnen de stemmen die om ver
andering roepen weer luider te klinken."
De volgende bijdragen zijn: „Crisis en
olksziel" door Dr J. R. Slotemaker de
Bruine, „Crisis en Kerk" door Prof. Dr F.
W. Grosheide, „Crisis en Wetenschap" door
Prof. Dr. W. J Aalders, „Crisis en Kunst"
door Ir. Daan Jansen.
Dr. C. Tazelaar heeft een aantal der be
langrijkste „Crisis-romans" aan analyse en
kritiek onderworpen: „Die in het donker^
van Campert, „I-Iet is verboden" van J«
Onslee en Nico Slob, „De Tijd dringt, wacht
niet langer" door Paul Man, „Het Moeris"
door Jet Luber, „Ik zoek werk'' door A. van
der HoornSurie, „Een hommel uit den
Bijenkorf" door P. de Jonge, enz.
Als algemeen oordeel stelt Dr Tazelaar
over deze vast: „In hun pleiten voor de
autonomie voor den mensch en de critiek
op alles, wat aan de verwerkelijking van
dat streven in den weg staat, zijn ze in hun
algemeenheid de tegenvoeters, van wat he*
Christelijk belijden eisoht en de Christelijke
overtuiging begeertWant door de
vc-rwringing zijn ze gevaarlijk en de sug
gestie van schoonheid doet zoo licht de gees
telijk-zedelijke gevaren voorbijzien."
„Geeft gij hun te eten" van G. Mulder,
noemt Dr. T. een „goed Ghristelijk boek,
óók een goedie crisis-roman."
Tenslotte vermelden wij de overige bijdra
gen in het boek: „Crisis en Zedelijkheid"
door Mr. A. de Graaf, „Crisis en Gezin'*
door P. J. Molenaar, „Crisis en Jeugd" door
J. C. Koningsberger, „Crisis en Onderwijs"
door H. W. Tilanus, „Crisis en Staatkunde'*
door Mr. Dr. L. W. G. Scholten, „Crisis en
Staatsfinanciën" door Jhr. Mr. D. J. de
Geer, „Crisis en Vakbeweging" door C.
Smeenk, „Crisis en Werkloosheid" door J.
Schipper, „Crisis en Handelspolitiek".
De Boekenberg
Dr. Ritter heeft Reinier van Genderen
Stort, geïnterviewd, n.a.v. het feit, dat ven
dezen binnenkort een bundel essays „Sprok
kelingen" zal verschijnen.
Onder de titel „Een koninklijk Gedenk
boek" geeft Ritter een enthousiaste bespre
king van „De Hechte Band": „hetgeen ons
bij het lezen aantrok, dat was de levende,
boeiende kracht, die er van dit boek uit
straalt."
De verdere rubrieken geven tal vaai recen
sies over romans, sterrenkunde, economie,
geschiedenis, bouwkunst, godsdienst, wijs
begeerte, land- en volkenkunde, zielkunde,
ontspanningslectuur, mozaïek. Verder een
buitenlandsch letterkundig overzicht, lijst
van nieuwe uitgaven en tijdschriften over
zicht.
De besprekingen worden gegeven door ter
zake-kundigen van verschillende godsdien
stige en politieke richting.
De Nieuwe Taalgids
K. Heeroma beschouwt Het Amsterdams
als ae-dialect. S. M. Noach trekt eenige pa
ralellen tusschen Perk en Dante Hij be
strijdt de meening van Dr J. L. Cohen in
haar proefschrift „Dante in de Nederland
sche letterkunde", dat er bij Perk uiterst
weinig bewuste toespeling op of navolging
van de „Vita Nuova" zijn zou. Deze bestaan
wel degelijk, dooh zo doen niets af aan
Perks verdiensten als dichter: „Bij een zoo
bloed jong dichter (als Perk) is geen vol
maakte oorspronkelijkheid van expressie,
van beelding en rhythme te verwachten,"
A. J. Schneiders breekt een lans voor de
kunstwaarde van Van Ostayen's „De oude
man"; G. G. Ellerbroek wijst op een modern
streven naar purisme. Tot slot kroniek en
uit de tijdschriften.
De Vlaamsche Gids
Van den in 1931 gestorven Leo van Riel
wordt gepubliceerd een boeiende studie
over den componist Robert Schumann.
Schmidt houdt de tooneelkritiek bij. Dr. De-
baive prijst het Boek- en Bibliotheekwezen
en bet Lectuur-Repertorium te Antwerpen.