CHRUVERS
JEUGD
VOOR DE
Vaderlandsloos
De groote verdrukking, door Constantin
Bruu, vertaling van J. Hemel.
's-Gravenhage, D. A. Daemon's uitgevers
maatschappij N.V.
Een toekomstroman: een wereld waarin de anti
christ, over wien de Openbaring spreekt, heerschen
zal. Hij, die kooien zal door de kracht van satan,
met alle macht der leugen; die alle vo'keren der
aarde verzamelen zal tot de groote opstand tegen
God; die een naam van godslastering aan het
voorhoofd draagt, en wiens einde de ondergang is.
En niemand mag koopen of verkoopen dan die het
teeken heeft of de naam van het beest, of het getal
van zijn naam.
De tijden waren vervuld: het Evangelie was over
de heele wereld verkondigd; de meeste Joden waren
naar Palestina teruggekeerd, en de universiteit to
„De woorden zijns monds zijn boosheid
tn bedrog." (Psalm 36 4).
Jeruzalem had de wet en de profeten gesteld
boven de Talmoed. En de groote afval was geko
men. Rusland had het begin gemaakt, en wat de
oorlog niet verwoest had was te gronde gegaan
in de golf van het communisme. De tijd van do
dictatuur was gevolgd op de burgeroorlog. Ten
slotte hadden alle landen zich aaneengesloten
onder leiding van een wereldpresident, wiens beeld
in de hoofdkerk van ieder land geplaatst moest
worden: het symbool van de vrijgemaakte mensch-
De schrijver laat in deze wereld leven de familie
Daa, op het landgoed Karbyholm, niet ver van
Kopenhagen. Dit landgoed wordt de wijkplaals
voor de vervolgde Christenen, die weigeren het
teeken te dragen; het beeld van de opgaande zon,
dat aan de ééne kant de nieuwe tijd symboliseert,
die licht en geluk zal brengen, en dat tegelijk
verwijst naar den wereldpresident zelf als de licht
brenger. Voor de Christenen worden de tijden
drukkend zwaar, de gemeenschap op het landgoed
moet verdwijnen en de menschen moeten in con
centratiekampen ingesloten worden. Maar voor dat
dit gebeurt, is dc tijd vervuld: „ze werden opge
nomen, de scharen van engelen tegemoet, cn zo
ontmoetten Hem in Wien ze geloofd hadden onder
dc groote verdrukking."
De moeilijkheden en de gevaren, het bange
onzekere en dc onrust, zijn een van de oorzaken
dat vooral nu de toekomst al meer de gedachten
bezig houdt. Profetieën en speculaties op politiek,
maatschappelijk en wetenschappelijk gobied heb
ben gofauld. Maar niettegenstaande deze teleur
stellingen, blijven de menschen profeteeren cn spe-
culeeron op de toekomst. De schrijver van dit boek
heeft echter al zijn beschouwingen en uitspraken
op de Bijhei gegrond. De centrale figuur, de acticvo
geest in dit boek is de antichrist, dc geest die niet
uit God 16 (1 Joh. 4 3). Hij is hier afgeteekend
zoals liij geprofeteerd is o.a. door Daniel, cn aan
gewezen door Paulus en zooals hij voorkomt in do
Openbaring. De teekenen van zijn komst cn zijn
aamvezig-zijn worden genoemd en het slot van het
boek is een ernstige waarschuwing ooi op dit al
les te letten, en om onze hoofden opwaarts te hef
fen, omdat „de toekomst des Hecren genaakt".
De lezers, die belangstelling hebben voor de
dmgen van de toekomst, zuHen dit boek met ge
noegen lezen, al zullen er nog wel velen onder zijn,
die de toekomst-perspectieven „andere" zien. Want
in ons theologiseerend land heeft ieder zoo zijn
„zienswijze" over verschillende deelcn cn profetiën
van de Bijbel. De uitgever weet dit, en het is dan
ook in dit opzicht een goede keuze dat hij dit ver
taalde boek (uit welke taal?) zijn lezers aanbiedt.
Over het behandelde onderwerp wordt veel ge
praat, maar de gegevens in een roman te verwer
ken is misschien te gewaagd. Dit boek toont dat
het toöh kan. Er zijn waarschijnlijk theologisch©
bezwaren, maar als kerkelijk-ingedeelde menscli
moet men daarover maar zwijgen; er zijn literairo
bezwaren (de opsomming o.a. van teekenen en
openbaring breekt de draad van het verhaal),
maar waarvoor men bij het behandelen van deze
stof niet praat: als men in een kerk loopt (al is het
geen kathedraal) raadpleegt men geen baedeker.
In eenigerlei opzicht moet een boek belangrijk zijn,
maar het behoeft het niet in alle opziohtcn te ge
lijk te wezen.
Heemstede.
JOOST ALLON.
De Psalmen voor het moderne leven,
in de nieuwe vertaling van Prof. Dr H.
Th. Obbink, met teekeningen van Arthur
Wragg, naar de Engelscho uitgave „Tho
Psalm for modern life, met een inleiding
van Prof. Dr H. Th. Obbink.
Uitgegeven door Bosch en Keuning,
Baarn. Libellen serie nrs 08, 69, 70.
Prof. Obbink begint zijn inleiding met tc zeggen
dat het boek dat in October 1933 verechecn Dij
Selwyn en Blount Ltd te Londen, wel iets bijzon
ders moest zijn. Het trok in elk geval in ongewone
mate de aandacht van het publiek.
Reeds een maand later (in November 1933) ver
scheen de tweede en onmidde'lijk daarna dc derde
druk en in December de vierde en de vijfde.
Toch was de titel niet opschrikwckkend of prik
kelend: „The Psalms for modem life, interpreted
with drawings by Arhtur Wragg". Hot was een
vertaling van het Psalmboek en niet eens een
belangrijke vertaling. Maar het geheim van het
hoek lag in de „drawings".
Dc firma Bosch en Keuning heeft voor de Ne-
derlandsche uitgave de vertaling van Prof. Obbink
gekozen, die ook een inleiding voor het bock
schreef.
Dc onmiddellijkheid van Wragg's uitbeelding
treft iemand tot in het diepst van z'n wezen.
Wragg moet een levend goed mensch zijn, dio
fel bewogen is door de zonden en nooden van
dezen tijd. Als hij ons teekent: dc oorlog, de heb
zucht, de werkloosheid, de sexueéle zonden, dan
is dat alles dwars door hem heen gegaan, dan
heeft hij dat alles als 't ware zelf door
leden. Doordat hij zonder reserve zichzelf geeft
in deze teekeningen boeien ze ons zoo. Z'n
groote waarheidsliefde noopt hem tot de kern
der dingen door te dringen cn dwingt hem
a'les te zeggen zooals hij het zelf ondergaat in
directe uitbeelding zonder pose. Hoewel z'n werk
technisch niet verwant is aan het werk van Masa-
reel doet het toch zeer sterk aan dat van den
grooten Vlaming denken. Hij zou ook evenals
Masareel deed, het ïyoord van Wa't Whitman
tot het zijne kunnen maken: „Behold! I don 't give
lectures, or a little charity; when I give, I givo
myself. (Zie ik geef u geen predikaties, geen aal
moesjes; wanneer ik geef, geof ik mij zalf.)
Wragg beschikt over een buitengewoon tech
nisch kunnen, waardoor hij in staat is, datgene
wat hij voelt, bijzonder suggestief weer tc geven,
terwijl zijn compositievermogen geniaal is te
noemen; zijn werk doet ons de rijko inhoud van
de psalmwoorden niet alleen in een nieuw licht
zien, maar het bewijst ons ook tevens, dat deze
nog niets van hun beteekenis hebben verloren.
Bijzonder suggestief is de tcekening, waar hij
ons gr op wijst, dat er nog steeds, evenals in de
tijd van den Psalmdichter, dwazen zijn, die in
hun hart zeggen er is geen God (Psalm 14 1)
en prachtig is zijn figuur, waarmee hij oen type
schiep van den man wiens woorden zijn boosheid
cn bedrg (Psalm 36 4).
Deze figuur is verwant aan de Robert Macairo
figuur van Daumier en de Pnidhommo van
Monnicr. Hij is de niets ontziende speculant, de
Een morgen vroeg (in luine' en etratcr»
Zweemde 't onzeker daggeglim),
Hebben wij 't vaderland verlaten
En lieten 't aditer aan de kim.
En nu, na jarenlange tochten,
Is 't als die zwervers ons vergaan,
Die in den vreemde herberg zochten,
En die nu weten; 't was een waan.
En moesten in veel leed ervaren,
Dat zij nooit zooals thuis, vermoeid,
Rust vonden in 't geruisoh der blóren,
En nergens zóó de lente ontbloeit.
Maar nimmer knellen de oude banden
Hen schrijnender, dan in den nacht,
Als-weer de stille kaarsen branden
En Gods geboorte wordt herdacht.
Zij kunnen niet meer ademhalen
In de vertrouwdheid van dat uur,
Waar om steeds hun gedachten dwalen,
Zooals 't woestijndier dwaalt om 't vuur.
Zij kunnen slechts de rust genieten
Van 't vluchtig oponthoud ter poort,
Want, die hun vaderland verlieten,
Zij moeten gaan van oord tot oord;
En zooals Jozefs broeders komen,
Om ver te zoeken 't brood der smart,
Bestoft aan hunne mantclzoomcn,
En brandend heimwee in het hart.
J. A. RISPENS.
avonturier en intrigant, de in dozo wereld .ge
slaagde" mensoh, dc man die de bcuns boheerscht,
die naar de vetste baantjes jaagt, die zo ook
krijgt, de man die de volksmassa's opzweept in
woord en geschift, hij is het zinnebeeld van een
onuitroeibaar type dat het weligst tiert op do
rotte puinhoopen van een na-oorlogschc maat
schappij.
Hoewel niet alle tedkeningen even goed zijn,
zijn tooh dc meeste van een evengrootc scherpte
als de twee bovengenoemde.
De uitgevers Bosch en Keuning deden er goed
aan dit werk in een behoorlijk verzorgde uitgave
onder de aandacht van ons volk tc brengen.
Den Haag.
COR ALONS.
251
WIST JE DAT
De reuzen vechten!
door
O. KEY
(Vervolg)
IV. VISSCHERIJ
In 't speelkwartier hadden ze met z'n vieren
afgesproken, die Woensdagmiddag te gaan vis-
schen. Met schepnetten. Wim wist goed de weg
in 't slootenland, naar 't Westen toe. De meester
had een goeie bui, die morgen.
,,'k Wil je nu geen straf meer geven, om wat
Je Maandag gedaan hebt!" zei hij. Meneer Vrees
wijk ging zeker vanmiddag ook uit, met z'n meisje.
Anders was hij zoo gul niet geweest.
Een Wocnsdagnuldag is één van de heerlijkste
dingen, die je bobben ikunL
Do laatste, die ze ophaalden was Wim. Dio
woonden heelemaal bij de spoorlijn.
„Zou j<j je jas niet meenemen?" had Wim's
moeder gezegd.
„O, nee, moe." Wim had direct z'n antwoord
klaar.
„We kunnen best eens regen krijgen! De ba
rometer
Maar Wim hoorde 't al niet eens meer. Alleen
Cor had z'n jas bij zioh. Bram had een pull-over
aan; voor de kou!
Ze hadden allo vier een schepnet. Albert en
Bram hadden een busje, voor dc visclijes en de
salamanders.
Cor cn Bram hadden een mooi schepnet: in de
winkel gekocht. Wim had er zelf een gemaakt:
een lange slok, met een klein wit doekje aan 't
eind. Dat van Albert was door z'n vader gemaakt.
Van bamboe.
,,'k Weet een plek waar salamanders zittenl"
zei Wim, .^zullekc groote, zeg! Reuzekanjers!"
Bram verte 1de dat zijn vader vroeger eens een.
heclo groote gehad had. „Maar die is weggeloopen,
en zo hebben hem nooit weer gevonden!''
Cor liep een vlinder achterna. Ineens stond ie
stil en., daar hud hij hem bijna met 't schepnet
gevangen, 't Achtereind van de stolt bonkte tegen
Wim's borst. „Zeg, ezel, kijk uit", riep deze boos.
Ze waren bijna gaan vechten, als Albert niet
plotseling geroepen bad: „Een snoek, zeg, o, kijk's
wat een kanjakkcr!" En hij wees, stokstijf stil
staand, naar 't riet aan de overkant van de sloot.
„Nou!" riep Cor, dio 'm heelemaal niet zag.
„Waar dan?" vroegen Wim en Bram tegelijk.
„Zie je 'm niet?" vroeg Albert. „Nee", zeiden
ze. „Nou, dan is Cor de oenigste, want ik zie 'm
ook niet!"
Nu zat Cor Albert achterna, maar niet uit mec-
nens. De ander endraafden mee. „Houd 'em, Cor!"
„Loopcn, Albert." Tot ze allemaal hijgden van in
spanning.
„Hier is het!" wees Wim. De anderen kwamen
nu ook terug. En ze vischtcn broederlijk samen.
ooievaars nu met. de regen te maken hebben. Het
licht al. Buiten klapt 'n hek.
„Dat zal de boer zijn", zegt ze.
't Is de boer. Hij stomme't z'n klompen uit en
komt op kousenvoeten binnen.
,,'t Wér mèn 'n bietje te èrg", zegt hij.
Ze krijgen allemaal 'n groote koon thee.
„Ben jullie an 't schuil'n?' vraagt de boer.
„Ja, meneer", zegt Cor.
De boer doet 'n beetje thee op z'n schoteltje en
iblódst. Dan slurpt hij 't naar binnen. „Je kunt 't
tot in z'n maag hooren klokken-" denkt Cor in
stilte.
Na de thee is 't Jang stil. Bij elke bliksemstraal
schokken ze op. De boer vindt dat ze angstig
kijken. Dan begint hij te vertellen, 'n Lang ver
haal.
Weten jullie, hoe de zandafgraving daar geko
men is, bij jullie in de buurt? Nog nooit gehoord,
die geschiedenis? Dan zal ik hem jullie eens ver-
telflen. 'k Heb 'm zelf gehoord, toen "k nog héél
klein was. M'n vddcr vertelde hern, en die had 'm
weer van mijn grootvader, 't Is dan ook verschrik
kelijk lang geleden gebeurd, hoor. Hoe lang, dat
weet noemand. Maar m'n buurman, die is er 'a
nachts wel eens geweest, bij volle maan. En die
zegt, dat 't allemaal heusch waar is. Dat is nou
niet, omdat 'k niet geloof, wat m'n vader me zelf
verteld hoeft, maar omdat de menschen meestal
zulke geschiedenissen niet gclooven willen. M'n
buurman heeft duidelijk hooren steunen, en hij
lieeft gezien, dat er 'n hoop zand naar beneden
kwam. Maar de eigenlijke geschiedenis
Dc boer had er schik in, de jongens nieuwsgie
rig te maken. Z'n gezicht glom.
„Volle maan?" vroeg Cor. „Zand!" zei Albert.
Maar dc boer begon nog niet, hoe de jongens ook
probeerden. „Laatst was hier 'n meneer, die pro
fessor, weet je wel, vrouw. Toen regende 't óók
zoo en hij kwam hier schuilen
„O ja", viel dc boerin in: „Hij had een parapluie
bij zich, maar had vergeten 'm op te zetten!"
Juist, dié. Nou ,die professor vroeg, of 'k ook
sagen kende, 'k Zeg: zeker meneer, maar niet dat
figuurzaagwerk. Wel met een trekzaag: 'n boom
doorzagen, of de planken voor een varkenshok".
Maar hij bedoelde wat anders. „Geen zzZagcn,
maar ssSagcn", zoj hij, „dat zijn oude verhai'en,
legenden! Over reuzen en witte wieven, en spoken
enzoo." Toen heb ik 't hem ook verteld, en hij
schreef terwijl maar in een klein notitieboekje,
'n Poos later stond 't in de krant. O, zoo mooi.
Vrouw, krijgt 't 's. 'k Snap niet, wat voor aardig-
Ivcid dc menschen d'r an hebben, zulke dringen op
te schrijven. D'r zal toch wel niemand zijn, die
nog aan reuzen enzoo gelooft!"
„Reuzen?" hielpen de jongens.
Nu kon de hoer 't niet langer volhouder.. Hij
was nu even verlangend om 't te vertellen, als de
jongens, om 't te hooren.
Het regende niet meer.
De boerin schonk thee in, zonder suiker nu,
maar zc kregen er oen kussentje bij. Alleen de boer
wou er geen hebben, ,,'k Rook immers!" zei hij.
(Wordt vervolgd)
eoien plan-
in den dag.
Jupiter 9
en Mars z.
OPSTAAN
Wie weet wat het verschil is tusschen de wijze
van opstaan van een paard en een koe?
Als de koe opstaat, gaat zij eerst op de achter-
pooten 6taan, het paard daarentegen eerst op de
voorpooton.
Een feit, dat aan menigeen, vooral aan stede
lingen, onbekend is.
DE LANGSTE BRUG
Do langste brug welke er in dc wereld is,
verbindt over dc Zambezie Nyassaland met Por-
tugeesoli Oost-Afrika en is na een arbeid van drie
en een half jaar klaar gekomen. Het werk kost
2 millioen pond sterling. De totale lengte is 2.82
mijl.
SPINNEN ALS PERSONEEL
In een fabriek te New-York heeft men 200 spin
nen als arbeiders aangesteld. Een spin weeft na
melijk een zoo fijne draad, als mot mensohenhan-
den haast niet to maken is. He<t begin van de
djvuid is aan een walsje bevestigd, dat langzaam
draait. Laat de spin zich neer, dan bereitk zij
nimmer den grond, daar het walsje den draad
inpalmt. Na geprepareerd te zijn, wordt liet rag
voor moderne meetinstrumenten gebruikt.
Zoek maar
Vos, waar is de gans?
Om vlug te zeggen
Daar was een smid attivit
Die had een kat attivat
En die kat attivat
Brak een poot attivoot;
Toen kwam de smid attivit
En zette de poot attivoot
Van de kat attivat
In 't gelid attivit.
Het begon te regenen. Ze merkten er niets van.
Wim lag op z'n buik en speelde met z'n vin-
gere in 't water. Als je je hand vlug door 't water RcbllS
haalde, kwamen er lange golven schuin-achter
slieren.
En als je je hand nat maakte, cn de druppels één
voor éón in 't water liet petsen, kwamen er leuke
kringetjes.
Maar er kwamen méér kringetjes in de sloot.
Ook niet van de luchtbelletjes, die de visschen
beneden mankten. Neen; 't was regen.
„Jongens, 't regent!" zei Wim.
Ze keken alle vier naar boven. De zon was
weg. Er waren 'n paar grauwe wolken, niet wit
grijze koppen erin. „Dat wordt vast onweer!" zei
Bram. Cor trok z'n jas aan.
En op oen draaf je gingen ze 't pad af, dc schep
netten in do hand.
„Daar, die boerderij!" riep Albert.
Even later zaten zo om de groote vierkante
tafel in de ruime kome-r van dc boerderij.
Dc boerin breide. „War'n jullie aan 't vissch'n?"
vroeg de vrouw. „Ja", zei Cor. „In de sloot!" ver
duidelijkt Bram. Nu blijft 't lang stil. Alleen do
regen tikkelt tegen de ramen. Druppels, strepen,
krinkelweggctjes naar beneden. Jo kunt nu niet
meer precies naar buiten zien.
Op 't dak tikkeren de druppels, je hoort liet ge-
gorgol van de goot. „Nu wordt dc regenton flink
vol", denkt Wim. En hij vraagt: „Gebruikt u hier
regenwater?"
„Ja", vertelt de boerin. „we hehb'n een beste put.
Heel diep ingegrav'n. Alleen hcbb'n we zoo'n last
van dc ooievaars. Die mak'n 't dak zoo vuil."
Bram knikt, maar hij begrijpt niet, wat die
263