ZONDAGSBLAD
kleii-ter-krantje
Schaduwspelletjes
Je kunt het schaduwspel .gezellig spelen als je
met veel kinderen bent. Er wordt dan een laken
gespannen in de deuropening en in de kamer
wordt het licht uitgedaan. In de andere kamer ot
in de gang laat je het licht goed op het laken
vallen, anders komt de schaduw niet zoo goed
tot haar recht. Om de beurt gaan er nu een paar
èk
kinderen naar buiten en wandelen langs het laken,
zoo, dat hun schaduw op het doek valt. Iedereen
mag net zooveel grimassen maken, als hij maar
wil om het voor de toeschouwers des te moeilijker
te maken om te raden, wie er langs komt. Raadt
iemand driemaal verkeerd, dan moet hij of zij een
pand geven, dat later terug verdiend moet worden.
Oplossing
van de rebus in bet vorige nummer
Zij, die zich onder grooten tegenspoed waardig
en bedaard weten te gedragen hebben recht op
onze hoogachting.
Wie zegt het 't eerst
Grappige vragen om op te geven
Welke speler verliest geen geld? (De piano-
speler.)
Welk vat heeft geen spon? (Het zoutvat.)
Wie is de grootste ijzervreter? (De roest.)
Welk jaar duurt maar één dag? (Nieuwjaar.)'
Wie heeft al na (noem een daturn) een hond
mc.t een muilkorf gezien? (Niemand, een hond
zie je alleen met je oogen.)
Op welke vraag kun je noch een bevestigend,
noch een ontkennend antwoord krijgen? (Op de
vraag: „slaap je?")
Hoe hoog kan een vlieger stijgen? (Zoo hoog,
a's het touw lang is.)
Welk ding in de kamer is er het slechtst aan
toe? (Het vloerkleed, want er wordt over geloo-
pen, het wordt uitgezogen en vaak „geklopt".)
Welke hond eet geen worst? (De zeehond.)
Wat is de kleinste hoed? (De vingerhoed.)
Waarmee wascht men een leeuw? (Met levens
gevaar.)
Welk dier eet altijd met lepels? (De haas.)'
Wie kan, zonder zijn huis te verlaten, op
het vrije veld wandelen? (De huisjesslak.)
De metselaar en zijn zuster, de smid en zijn
vrouw gingen samen wandelen en vonden vier
eieren. Ieder nam er een en toch bleef er een
over. Hoe kan dat? (De zuster van den metselaar
was de vrouw van den smid.)
Een gat in je hand
Maak een rol van niet te dun papier; doorsnee
Ider rol: 3 cM., lengte 50 cM.
Is hij klaar, dan houd je de rol voor het rechter
oog. Jc geopende linkerhand plaats je tegen den
zijwand van de rol, aan de -linkerzijde, bij het
uiteinde van de rol "dat het verst van het oog is
verwijderd.
Kijk je nu door de rol of buis naar een of ander
voorwerp dat op tafel staat, een doosje lucifers
tv., en houd. je daarbij het rechteroog open, dan
zie je hetzelfde voorwerp schijnbaar door een gat
iri je hand!
'Maar denk er óm; all.ebei je oogen open houden
cn het-ook niet dadelijk opgeven, 511? je niet op
slag liet voorwerp door het „gat" in jé hand heen
Prettige bezigheid
We nemen zes en dertig damschijven, zwarte
en witte, de kleur doet er niet toe. Leg doze
schijven in den vorm van een vierkant, dus zes
rijen van zes. De kunst is nu, 0111 zee schijven
op zoodanige wijze weg te nemen, dat de over
gebleven steenen nog steeds een even aantal be
dragen, hoe je de rijen ook telt, in horizontale
zoowel als in verticale richting.
Dit lijkt gemakkelijk, maar 't zal niet meeval
len. Hier geldt echter weer het spreekwoord; „Dc
aanhouder wnit".
't Is altijd prettiger om 't zélf te vinden, dan
dadelijk naar de oplossing te zien.
De teekening wijst uit dat 't maar. weer een
HENK OP VADER'S STUDEERKAMER
(Om voor te lezen)
Hij zit al in de vierde klas
Henk komt uit school. Hij heeft vanmid
dag zijn best zoo gedaan.
Meester had vier sommen opgegeven. Had
je die vier af, dan mocht je nog een heel
moeilijke maken.
Henk had ze allemaal het eerst af en wat
nog het fijnste was, hij had ze ook allemaal
goed.
Nu had meester er nog drie als huiswerk
opgegeven.
Hè, hij verlangt al om er aan te beginnen.
Rekenen vindt hij zoo prettig, hij zou wel
altijd sommen willen maken.
Ten minste zulke sommen als vanmiddag.
Hij kent zoo'n fijn maniertje om te zien of
ze goed zijn.
Hij loopt wat vlugger om maar zoo gauw
mogelijk aan het werk te komen.
Vanmiddag moet hij alleen loopen. Jan en
Klaas van Veen, met wie hij anders altijd
naar huis gaat, zijn geen van beiden op
school geweest.
Ze mochten samen met hun moeder naai*
stad.
Zoo denkend komt Henk thuis.
„Dag Moeder", zegt Henk, als hij de kamer
binnenkomt.
Moeder zit te naaien aan een nieuwe
blouse voor hem. De tafel is bezaaid met
lappen en stukjes blauw katoen. Voor Moe
der staat de groote naaimachine.
„Dag Henk", zegt Moeder. „Nu al uit
school? Dat is vroeg hoor.... Wacht, ik zal
je even thee inschenken."
Moeder staat op en schenkt Henk een
kopje thee in. Ze legt er een chocolaadje bij.
Dan gaat Moeder weer aan het naaien.
„Vertel me eens wat van school?" vraagt
Moeder.
Henks tong komt los. Hij vertelt natuur
lijk eerst van de sommen en dan
o ja,.... hij wil nog gauw die drie andere
sommen maken.
„Moeder en nu wou ik zoo graag dadelijk
aan mijn huiswerk beginnen. Mag ik het
hier aan tafel maken?"
Moeder kijkt over de tafel. Ze schudt be
denkelijk het hoofd.
„Dat zal niet te best gaan Henk, 'k moet
dadelijk weer op de machine naaien en dan
stoot het zoo.Nee je moet het hier maar
niet doen.Weet je wat? Vader is uit, als
je nu heel voorzichtig bent en nergens aan
komt, dan mag je het wel op Vaders kamer
doen. Zul je nergens aankomen?"
Ee-st dt
„Nee Moeder", zegt Henk.
„Nu, ga dan maar."
Hè, dat is nog eens fijn!
Op Vaders studeerkamer is het zoo rustig.
Daar kun je heerlijk sommen maken.
En dan.als je klaar bent, is er zooveel
te bekijken.
Hij mag nergens aankomen, maar zonder
dat je ergens aankomt, kun je op Vaders
studeerkamer toch veel zien.
Op Vaders bureau staan mooie boeken op
een rij, tusschen twee uilen van steen.
Aan de kant ligt een groot boek met een
plaat erop.
Maar Henk heeft nu geen tijd. Eerst de
sommen. Hij kijkt er niet eens naar.
(Volgende week verder.)
264
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
ZATERDAG 7 SEPTEMBER - No. 36
JAARGANG 1935
De ijver van de Geest
'UW, hebbende
In de gelijkenis van den verloren penning etelt
onze Heere Jezus Christus ons voor oogen den
ijver van den Geest in het zoeken van wat den
Heere toebehoort en tijdelijk voor Hem cn Zijn
dienst verloren is.
We weten, dat deze gelijkenis in het evangelie
niet op zichzelvo staat, apart, maar onmiddellijk
samenhangt met die andere gelijkenis, die er aan
vooraf gaat: „het verloren schaap" en met die
derde, welke er op volgt: „de verloren zoon".
Het schaap: één van de honderd. De penning:
één van de tien. De zoon: één van de twee. Het
eijn drie gelijkenissen en deze drie zijn één.
Tezamen zijn deze drie gelijkenissen één strie-
smend antwoord geweest, waarmede de Heiland
van zich afgeslagen heeft de schijnvrome hoog
hartigheid, waarmede Farizeën en Schriftgeleerden
Hem durven bedillen, omdat Hij zich ophoudt met
tollenaars en zondaars die naar Hem vragen.
Is het dan soms af te keuren in een herder, dat
hij het verdwaalde schaap gaat opzoeken? Of in
een vrouw, dat zij zich beijvert om haar verloren
geldstuk terug te vinden? Of in een vader, die zijn
zoon kwijt is, dat hij naar hem uitziet, op hem
toeloopt, hem omhelst en hem brengt in zijn huis?.
De hemel verblijdt zich vandaag. De engelen
verheugen zich. En op hetzelfde moment Is er op
aarde een vroomheid die wrevelig en norsch dc
schouders ophaalt, het hoofd schudt en afkeurend
mompelt.
Maar dat is er dan ook de vroomheid naar.
Dat is een vroomheid van wereldsch karakter.
Dat is een slechte vroomheid.
Dat is een vroomheid, die geen vroomheid is,
tomdat ze geen godsvrucht is.
De ijver van den Geest wordt ons hier door
enzen Heiland voor oogen gesteld.
In de eerste gelijkenis van den herder die de
negen en negentig schapen achterlaat in het dal,,
in de veilige schaapskooi en op weg gaat om het
ééne schaap, dat verloren was, op te zoeken', heeft
de ITeere Jezus Christus op zichzelven gedoeld.
Inderdaad zóó is Hij! Zóó doet Hij! Ik ben de
goede Herder!
En het spreekt vanzelf, dat de Heiland bij dien
uitkijkenden vader in de derde gelijkenis het oog
moet hebben gehad op Zijn Vader in de hemelen,
den Vader van alle barmhartigheid én genade,
die den lang weerbarstigen zondaar niet afwijst
maar-Zijn vaderhuis en Zijn vaderhart voor den
wederkeerende opent.
En nu mag men bij deze zoekende vrouw denkon
aan den Heiligen Geest, die door hét licht des
Woords te laten schijnen in Zijn kerk, ijverig bezig
is in den in het huis des Heeren veiioröne op te
zoeken en weder te brengen.
Dat heeft de Heiland zelf wel niet zoo nadruk-
lcelijk uitgesproken. Het was hier de tijd niet om
.expresselijk het wonderlijke geheim van de drie
eenheid Gods te openbaren. Maar dat wil niet
zeggen, dat deze drieëenheidsgedaclite niet in deze
trits van gelijkenissen op den achtergrond leven
zou. En ze mag door ons, aan wie deze urieeeHhc.d
ten volle is geopenbaard, niet worden -afgewezen.
Inderdaad, hier is de ijver van den Geest.
Bij dat vlijtig, ingespannen zoeken van dio
vrouw, die allen anderen arbeid liggen laat om
haar verloren penning terug te vinden, hebben we
te doen met wat in de werkelijkheid is het werk
<les Heiligen Geestea in de kerk van Christus.
Het is dien Geest er om te doen om te vinden
Wat in het huis des Heeren verloren is.
Die penning is verloren in huis. En we hébben
Ons te doordringen- van deze merkwaardige -ge
dachte; „verloren in huisin huis, tóch ver-
Dat is ontzettende mogelijkheid. En in vele ge
vallen ontzettende werkelijkheid.
Het is van het hoogste belang, dat we van
jongsaf een plaats hebben in de gemeente van
onzen Heere Jezus Christus. Dat we in onzen
Doop van onze prilste jeugd aan het teeken en
zegel van Gods Verbond aan het voorhoofd dra
gen. En dat we in den weg van het Verbond
door den band der geslachten week aan week
samenkomen onder de bediening der genade
middelen.
Daar mag niemand over héén leven.
Dat mag niemand geringschatten.
Die geringschatting van de verbondsweldaden is
al zoo menigmaal aanleiding geweest tot schuldige
verbondsbreulï. En verbondsbreuk is vreeselijk in
haar tijdelijke en eeuwige gevolgen. Want er is
behalve een verbondszegen ook een verbonds-
wraak. We behoeven maar te denken aan hetgeen
de Heiland daarvan gezegd heeft. Het zal Tyrus
en Sidon, heidensche steden, en zelfs het godde-
looze Sodom en Gomorra verdragelijker zijn in
den dag des oordeels dan Kapernaüm of Chorazin
of Bcthsaïda, die de zegeningen des verbonds in
brutale roekeloosheid hebben afgewezen.
Neen, niemand mag het geringachten, dat hij
of zij in het huis des Heeren een plaats mag
hebben.
Maar tegelijk moeten we doordrongen zijn van
het groote gevaar van deze ontzettende mogelijk
heid: „verloren in huis... in huis, tóch verloren!"
Is er wellicht onder de lezers of lezeressen van
dit stukje iemand, wiens geweten getuigt, dat dit
op hem of haar past: „in huis...... tóch verloren!"
Er is een ijver van den Geest om dal in huis
verlorene te zoeken.
Die Geest bedient zich van het middel der pre
diking waardoor Hij licht brengt, dat ontdekkend
inglanst in de donkere schuilhoeken van het men-
schcnleven.
Waar ook ergens een uitverkorene verloren is,
daar laat Hij dat licht schijnen om hem of haar
,te vinden en weder te brengen.
I-Iij doet het zoo naarstig. Zoo ingespannen. Elite
week weer is er het evangelie. En het dringt roe
pend en zoekend door. De Heilige Geest rust niet,
eer gevonden ie, wat verloren was, en toch naar
Zijn oordeel waarde heeft voor den drieöenigen
God tot Zijn verheerlijking in den tijd en in ds
eeuwigheid.
We moeten in de prediking dien arbeid van den
Geest gaan herkennen.
Zoolang we in de prediking nog enkel zien naar
den mensch die predikt en genoegen hebben of
misnoegen in dien mensch en in wat hij er in
doet, miskennen we den Heiligen Geest en zal die
prediking ook ongezegend aan ons voorbij gaan.
Pas wanneer ons hart er voor open gaat, dat
we door-het gebrekkige werk van onvolmaakte
menschen heen, in de prediking niet den Heiligen
Geest te doen hebben, zal worden gevonden, wat
verlóren, was..
Misschien gaat er op den Zondag, volgende op
den dag, waarop dit blad op uw tafel ligt, iemand
naar de kerk in wiens binnenste de klacht leeft:
„niemand kijkt er-naar mij omof ik verloren
ga of behouden worden zal, wie vraagt er naar?"
Het kan zijn, dat die klacht gegrond is.
Maar zelfs dan, eenzame mensch, naar wien
niemand vraagt of kijkt, is er geen reden om te
vertwijfelen. Als gij, naar wien niemand kijkt, nu
zelf eens niet op menschen bleef kijken- Als gij
nu eens woudt letten op bet werk van den Heili
gen Geest! Die is in de prediking, al is die pre
diking niet meer dan een flikkerend kaarsje, aan
het zoeken!
I-Iij zoekt in het huis des Heeren naar een
menschen leven dat pas tot zijn recht zal komen
in de genadige gemeenschap met den levenden
God-
Op één ding moeten we bij dien ijver van den
Geest nog letten.
De Heiland heeft gesproken van een penning,
die verloren was. En dan natuurlijk zóó, (lat er
van de zijde van dien penning niets gedaan wordt.
Dat kan ook niet. Een penning kan niet uit zijn
scliuilhoe-k springen en zeggen: „Zie hier ben ilc,
ik kom terug aan uw snoer of in uw beurs!"
Neen, er gebeurt wat met dien penning. Dio
penning wordt gezocht. En wordt gevonden.
Maar als de Heiland nu de toepassing maakt
op een zondaar, zegt Hij niet, dat er blijdschap
is voor de engelen Gods over een zondaar die
bekeerd xuordt.
Misschien zou deze of gene het den Heere Jezus
zoo wel willen verbeteren. Maar al dat verbeteren
is verslechteren. Dat móógt ge niet. Dat is vergrijp
aan de majesteit van Hem, die de Waarheid
Hij sprak van een penning, die gezocht ivordt
en gevonden wordt. Maar dan van de blijdschap
voor de engelen Gods over een zondaar, die zich
bekeert.
De ijver van den Geest laat den zondaar, om
wien het Hem te doen is, niet passief. Hij over
tuigt ons van. de noodzakelijkheid om weder te
keeren. Gods zoeken vraagt ons komen. En ons
komen is resultaat van Gods zoeken. Ziju zoeken
is roepen. En bij dat roepen behoort ons antwoord.
Want God is het, die in ons werkt, beide het
willen en het werken naar Zijn welbehagen. Maar
daar hoort onmiddellijk bij: Dus, werkt uws zelfs
zaligheid met vreeze en beven!
Wie onder de prediking van het evangelie neder-
zit mag er niet passief zitten. Ge moogt de roeping
van den Geest niet wederstaan door luie lijdelijk
heid. Want dan doet ge óók ivat! Dan verbert
ge u voor het licht, dat Hij in uw leven glanzen
doet. Dat is óók een daad!
En dan is dit het oordeel, dat liet licht in do
wereld 6ekomen is en de menschen hebben do
duisternis liever gehad dan het licht, want hunne
werken waren hoos.
Want een iegelijk, die kwaad doet, haat het
licht en komt tot het licht niet, opdat zijne wer
ken niet bestraft worden.
Waartoe
Blijf niet opstandig vragen:
Heer, waarom mij?
Geeft God u zware dagen
En tegentij.
Die u zoo zwaar laat dragen
Hij, Die u kent,
Weet van den last dier plagen
Dc winst in 't end.
Drijft u de pijn tot vragen,
Vraag dari: Waartoe?
Hij laat niet doelloos klagen
Zijn kind, zoo moei
Geeft God u blijde dagen,
Van zorgen vrij,
Wil Hem dan dankend vragen:
Heer, waarom mij?
A. WAPENAAR,
Naar hel Duitsch van F. Woike.
257.