HECHTE BAND DE DE VEENDERIJEN TE BERGENTHEIM EEN NATIONAAL GEDENKBOEK BIJ DEN 55sten VERJAARDAG VAN H.M. DE KONINGIN Onze beide Oranje-vorstinnen Bij gelegenheid van den Kisten Jaar dag van H.M. Koningin Wilhelmina is hij Soheltens en Gi.ltay te Amsterdam een nationaal gedenkboek versohenen, onder redactie van den heer M .J. Leen- dertse, dat reeds dadelijk door zijn titel: „De hechte hand" symbolisch aan duidt hoe in den loop der eeuwen en ook thans nog, Oranje en Nederland een en verbonden zijn geweest. Waar in? In alles! Dit is veel gezegd; teveel echter is het niet. In een inleidende beschouwing schetst de heer Leendertse, wat ons land en ons volk in de laatste halve eeuw aan Oranje te danken hebben. Hij vergeet daarbij ook Wijlen Prins Hendrik niet, die hoewel geen Oranjeprins de lijfspreuk van Ko ning Willem III tot de zijne scheen te heb ben gemaakt: „Oranje kan nooit, neen nooit, genoeg doen voor dat .volk van Ne derland". Het valt moeilijk, uit de zoo verschillen de artikelen der eerste groep een keus te doen. Getuigd kan worden, dat vele resul taat zijn van consciëntieuse studie en nieuw, vaak verrassend lioht op het onder werp doen vallen. Wat prof. Sneller schrijft over „Oranje Cn de Volkswelvaart" is een meestelijko kenschetsing van hetgeen Willem IV en koning Willem I op dat gebied hebben ver richt, maar tevens een college over de eco nomische positie van ons land, in vroeger tijd, zóó fijn en helder, dat ze met bewon dering vervult. Prof. Knappert heeft uit de archieven der Leidsche Universiteit merkwaardige gege vens naar voren gebracht over Oranjes aan deel aan de stichting dezer oudste lxooge- school hier te lande. Van Knuvelder is een principieele be schouwing van Roomsche zijde over de ver kondiging der Katholieken tot het koning schap. Dr Callenhach gaat na, op welke wijze de Oranjevorsten "vanaf Prins Willem I tot Onze Koningin Wilhelmina de Kerk hebben gesteund met woord en daacl. De bekende ijveraar voor deni Volkenhond 5n Nederland, H. Gh. G. J. v. d. Mandere, toont aan, dat de vredesgedachte in Oranje pen beschermer heeft gevonden. Wat de Oranjes voor de weldadigheid, in het bij zonder voor het misdeelde kind, hebben ge daan, wordt beschreven door prof. Van Veldhuizen en A. Hallema De laatste her innert aan de hulp, die de Prins van Oran je schonk aan de talloozen, door den oorlog verarmden en getroffenen; hij, die zelf al zijn bezittingen had verloren, vond nog ge legenheid misdeelde onderdanen te helpen. Aangrijpend wordt deze edelmoedigheid van den Prins in beeld gebracht door het schilderstuk van prof. Kampf, dat wij hier naast uit „De Hechte Band" overnemen. Militairen zullen bijzonder geïnteresseerd worden door de opstellen van Generaal Röell, Generaal Weber, Kapitein ter Zee Warnsinck en Luitenant Schulte Nordholt, resp. over „Oranje en de defensie", „Oranje en de mobilisatie", „Oranje en de vloot", „Oranje en de K. M. Academie". Speciaal het derde dezer reeks brengt een bij het publiek totaal onbekende, moode episode uit de Oranjegeschiedenis naar voren en doet ons den Koning-Stadhouder Willem III nog beter kennen in zijn geniale kijk op mili taire en maritième zaken. Wie zou beter in staat zijn geweest een studie te schrijven over „Oranje en de Raad van State" dan de Vice-President van dit hoogste adviseerende regeeringscollege, j:hr mr F. Beelaerts van Blokland? De opvoedkundigen, prof. J. H. Gunning W.zn en dr H. B. F. Westerouen van Mee- teren schetsen wat voor roeping onze jeugd en lagere school tegenover ons Vorstenhuis bezitten. Het zijn echter boven al deze stukken twee artikelen, die zoowel in het kader van het gedenkboek als op zichzelf beschouwd, naar onze meening speciale vermelding ver dienen. Het zijn literair èn journalistiek sterren van de eerste grootte, meester stukken van schrijfkvuist. Het eerste is van prof. mr. J. A. van Hamel, Staatsman van Europeesohe ver maardheid, over Oranje en Neder lands Internationale p'o's'i't'i.e. Hij die Qiet Huis van Oranje voor de ontwik keling van ons volk, voor onze cultuur, voor onze vrijheid van de grootste beteeke- nis acht, mag niet vergeten, dat ook onze intrede als volk onder de volken onafschei delijk met dat Huis .verbonden is. De wereld begon ons volk langzamerhand voor vol aan te zien, omdat Oranje op de brug stond en naar alle kanten: nafar Duitschland, Frankrijk, Engeland, ankers uitbracht. „Internationaal gezien was van den aan vang af Oranje de waarborg, dat hier een levensvatbare natie te voorschijn was geko- Nederland straalt tot op heden in 't licht der luisterrijke Oranjegeschiedenis. Onze Koningin, zoo zet Generaal Snijders en hij kon het weten elders uiteen, heeft in het buitenland persoonlijken in vloed aan kunnen wenclen te onzen gunste gedurende de mobilisatie! Prof. Jhr. Mi'. B. C. de Savornin Lohman beziet de beteekenis van het koningschap van zijn staatsrechtelijken kant Met een scherp ontledend lancet rafelt hij het weefsel van volksmisleiding uiteen, dat bedoelt de massa wijs te maken, dat Oranje in ons staatsbestel eigenlijk maar een ornament meer is. De tweede groep opstellen heeft betrek king op de verhouding van verschillende gewesten tot ons Vorstenhuis in de loop der eeuwen: Het heeft groot nut de relaties tusschen de afzonderlijke gewesten en Oranje na te gaan. Al te veel immers is onze vaderland- sche geschiedenis een geschiedenis alleen van Holland. Hier wordt aandacht gegeven ook aan andere deelen van ons land en dus het beeld vervolledigd. Er zijn de namen als die van Brugmans bijv. doen dit al ver moeden voortreffelijke studies bij, bui tengewoon is de verhandeling van dr. F.. Jaspar over het zoo kiesche onderwerp: Oranje en Limburg. Wat een warm vaderlandsóh hart, wat een warme Oranje klant heelemaal uit de verstverwijderde Nederlandsche stad, uit Maastricht, is hier aan het woord. Dr. Jaspar vervalscht de feiten niet, hij verklaart waarom het Lim- burgsche volk tot 1795 zoo weinig voor Oranje voelen kon, hij teekent met voorlief de de verbeterde verhoudingen in het Ko ninkrijk en met enthousiasme den tijd na 1895. Limburg ligt zoo ver, wij vergeten zoo vaak, dat het nog bij Nederland hoort. Luisteren wij daarom naar die stem uit onze verste provincie: „Eindelijk, in 1S95, kwam het groo- te keerpunt. Toen kwam „ons Prinsesje" met haar Koninklijke Moeder. Hoe zij toen in Maastricht vijf da gen is gehuldigd, tart iedere beschrij ving. Haar intocht leek als de lang verbeide komst der Goede Fee en met tranen in de oogen staarden de diep bewogen Maastrichtenaars naar dit Koningskind, naar hetwelk spontaan hun geheele (hart ging". Is het geen goede gedachte geweest, In dit boek ter eere van Harer Majesteits 55en jaardag, menschen aan het woord te laten uit heel ons land, aanhankelijkheid tot onze Vorstin te doen getuigen ook door Limbur gers, Zeeuwsch-Vlamingen, Groningers en West-Friezen? Daardoor werd dit gedenk boek metterdaad een nationaal huldeblijk aan de vereerde Landsmoeder. De derde groep beschouwt de betrekkin gen van Oranje en een aantal onzer steden. Men zal .het ons niet ten kwade duiden, wanneer wij uit deze afdeeling het stuk van Rotterdams oud-burgemeester Dr. A. R. Zimmerman naar voren brengen. De ver houding van Oranje en de Maasstad ken merkte zich in den loop der tijden door cenige vaste verschijnselen: De afkeer van Oranje bleef steeds beperkt tot de besturende klasse, de massa bleef im mer Oranje trouw. Ten stadhuize heerschte, ook bij Staats gezinde vroedschappen, verdraagzaamheid en gematigdheid tegenover andersdenkenden In Rotterdam ontstond niet een stedelijke oligarchie in zulk een mate als elders. Dr. Zimmerman schetst nu in korte trek ken de belangstelling der Oranjevorsten voor stad en handel van Rotterdam, en wijdt warme woorden aan de geheele Ko ninklijke Familie, „De Hechte Band"' wordt besloten met een vijftal studies over „Oranje in de lite ratuur" Dr. C. Cath. van de Graft, Dr C. t)E NASSAUSCHE VORSTEN, Op den voor grond Maurits (links), Philip Willem (midden), Frederik Hendrik (rechts). - (Naar een schilderij in het Oranje-NassaiC-Museum te Den Haag. Tazelaar en Dr J. C. v. d. Does gaan na, op welke wijze de dichtkunst het beeld der Oranjes weerspiegelt. Zo laten hooren do luide jubel, maar wijzen ook op de bittere verguizing, met name in den patriottentijd. Dr Rittcr behandelt enkele drama's met een Oranje als hoofdpersoon, Ellen Russc heeft de romankunst doorvorscht en die ro mans en novellen ontleed en gewaardeerd welke op Oranje betrekking hebben. Van die literaire bijdragen is dit stuk wel het breedst opgevatte en het grondigste. Samen vullen de vijf opstellen een leemte in de letterkundige geschiedbeschrijving, er was tot nogtoe geen afzonderlijk onderzoek in gesteld naar de plaats van Oranje in onze letterkunde. Ziehier in t kort de structuur en inhoud van „De Hechte Band". Afzonderlijke ver melding verdienen nog de band, goud op blauw, naar een ontwerp van Lion Cachet en de - ijke illustreering. Bij deze laatste is er naar gestreefd, het al te bekende zooveel mogelijk te vermijden. Niet minder dan 84 foto's en prenten, waaronder zéér zeldzame, verluchten den tekst. Wat is nu de beteekenis van dit boek? Z.Exc. Mr. D. Fock, Minister van Staat en Oud-Gouverneur Generaal van N.O.I. zegt het in zijn inleidende aanbeveling met deze woorden: „Ik houd er mij van overtuigd, dat men zoowel in Nederland als in de Indiën zioh over het verschijnen van dit standaardwerk zal verheugen. Immers, het geeft zoo talrijke over tuigende en veelzijdige bewijzen van den zegenrijken en toegewijden arbeid, dien het Huis van Oranje, Nassau voor Nederland en zijn Overzeesche Gewesten gedurende meer dan vier en een halve eeuw heeft gepraesteerd." EEN EEUW VAN ONTGINNINGEN zijn beschikking. Wat lag er dus meer voor de hand, dan deze natuurlijke omstandig heden te benutten. Het veen tot turf te doen rijpen, deze langs de vaart met bokken naar het sluisje bij „Mansboer" te laten trans porteeren, ze daar te laten overladen in de zg. „Vecht-zompen", waarna het vervoer naar Zwolle plaats zou vinden, dat aldus simpel, maar direct van brandstof werd voorzien. Mr van Royen zag dat alles. Doch hij nam nog meer waar. Hij zag bovendien do mogelijkheden, welke in dezo onderneming schuilden. Hij kocht gronden naast die van Vennebrugge, en liet een boksloot graven vanuit de Oude Vecht. Zijn groote kan9 kwam, toen in 1850 de Overijsselsche Ka naal Maatschappij begon met de uitvoering van een waterverbinding tusschen Twen to en Zwolle. Hier was de kans om de Vecht met haar wisselende waterstanden uit te kunnen schakelen. Mr van Royen bevorder» de daarom de aanleg van het kanaal Al meloCoevorden en zoo verder als zijtak van het kanaal ZwolleAlmelo. Hij moest daarbij evenwel in de kosten participeeren en ook Berend Vennebrugge moest dat doen wilde hij verder het volle profijt van zijn venen kunnen trekken. Beiden verklaarden zich hiertoe bereid. Vennebrugge bleef ech ter, toen het erop aankwam, in gebreke, en Van Royen kreeg daardoor de gelegenheid door aankoop van diens gronden zijn be zittingen uit te breiden. De beteekenis, welke hij voorBergenthcim zou krijgen, bleek toen pas goed. Want hij was nu tevens eigenaar geworden van het strategische punt: de sluis bij „Mansboer1 en van de Möllinckvaart. Niets kon hem derhalve weerhouden het gebied tot volledige exploitatie te brengen, en dat geschiedde nu ook. Nieuwe gronden worden verder toegevoegd, door ruiling van de maikterechten op het veen, die in het bezit waren van aanwonende boeren, met die op de landen langs de Vcchtboordcn, waarvan de heer Van Royen eigenaar was, doch voor hem minder beteekenis hadden dan de eerstgenoemde. Er ontstond zoodoende een groot aaneen gesloten gebied en de tijd, die volgde, zou het begin van de 100-jarige periode worden, waarin het bedrijf zijn grooten bloei tege moet ging. Dc Ovex-ijsselsche kanalen kwamen tot stand. Mr v. Royen liet er de Van Royens wijk op graven, een vaart, die thans vijf kilometer langs is en doorloopt tot aar* Kloosterhaar. Steeds verder trok men het land in, steeds intensiever vond do exploi tatie plaats. Nieuwe kanalen werden bij- gegraven, zoowel voor ontwatering als voor het vervoer der turf. Tot welk een omvang dit tenslotte leidde, blijkt o.m. uit het feit., dat de veenderij tilians over de 40 K.M. kanaalvakken haar eigendom kan noemen en naast deze waterwegen, later ettelijke kilometers smalspoor heeft moeten aanleg gen, om het vervoer behoorlijk te kunnen verzorgen. met een der slutskolken Waar de Möllinckvaart in de Vecht uitmondt, werd een sluisje gebouwd met een woning. Hieruit werd aanvankelijk de vervening begonnen. Het Oosten van ons land en het daarmee samenvallende gebied van Duitschland is sinds het nieuw-diluviale tijdperk rijk ge weest aan hoogveen. Nog voor drie eeuwen ongeveer strekte zich een onafgebroken hoogveen moeras uit van de Groningsdhe zeeklei tot aan het Schoonebekerdiep in Z.O. Drente; verder tusschen den Honds rug in het Westen en de Eems in 't Oosten, welk laatste moeras de tegenhanger was van het groote hoogveen ten Oosten van de Ten Zuiden daarvan ontwikkelde zich een ander, vrijwel eveneens aangesloten hoog veengebied. Dit werd gevormd door de venen van de Dedemsvaart en Hoogeveen, op de grenzen van Overijssel en Drente en zette zich naar het Noorden voort in dc venen op de grenzen, waai-bij als sluitstuk naar het Zuiden zidh het groote Almelosche veen en het Rijssensohe veen hebben ont wikkeld. In deze veenstreek, thans gestoffeerd met in het land verspreid liggende boerenbe- huizingen, wat dennebosschen en opgaand hout, werd nu honderd jaar geleden door mr I. A. van Royen, toendertijd notai'is te Zwolle, bedrijvigheid gebracht, omdat op zijn initiatief er het vervenen met kx-adht werd ter hand genomen. Uit het gedenkboekje, dat dezer dagen door de N.V. Veendex-ij Erven mr I. A. van Royen, Bei'gentheim, werd uitgegeven, wil len wij omtrent dit zegenrijke bedrijf het een en ander ontleenen. Het veen bestaat, zooals bij een door snede blijkt, uit vijf lagen. De ondei-ste hiervan is dai'g of denêe, dat veel riet en sekgras bevat en dus een soort moex-asveen is, hetwelk zich op den leembodem heeft gevomxd. In den loop der eeuwen dankte de volgende laag haar ontstaan aan de peribde, waarin de berken, het naaldhout en de stxaxiken opschoten uit den moex-as- sigen bodem. Deswege, en om de stobben, welke er later in zijn teruggevonden, heet deze tweede laag het stobbcnvcen. Daarop ligt het blauw-, of zwartveen, ontstaan uit het veeximos en andere veenplantcn. Verder het scherp- of lokveen, ook wel tasveen ge noemd, ook wel tastveen genoemd, dat zich vormde uit sti-uikheide en wolgx-as, en ten slotte de bovenste laag, het grondveen of witveen, of bolsterveen, of bonkveen, of bonkaarde of tui-fstrooiscl, dat grootendeels uit vei'gaan veenimos bestaat. Zij alle dui den naar het heet de tijdvakken aan, waar in de geschiedenis onzer aarde na den ijs tijd kan worden verdeeld. Mr I. A. van Royen, die aan de Dedems vaart al een veenderij bezat en naar gele genheid voor uitbx'eiding zocht, vond deze te Bergentheim. Daar deed men ook al aan vervenen, doch zoo te hooi en te gx*as, gelijk het den beschikker over de onverdeelde marktegrondexi, Bei'end Vennebrugge, in de muts kwam. Deze Beidend Vennebrugge heeft, als men het goed beschouwt," tot de cultiveering van de bestaande veenmogelijkheden den stoot gegeven. Hij was een jongen uit Ambt-Har- denberg, door zijn huwelijk ingetrouwd in de mai'kte Bergentheim. Aangezien hij een ondernemend man was, met vele pijlen op zijn boog, wex-d hij ook verven er. Bovendien had ihij de Möllinckvaart, die in de kronkelende Vecht uitmondde en tot in het hart van het veen liep, daarbij tot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1935 | | pagina 8